Luther's gebed op den Rijksdag te Worms

Almachtige, Eeuwige God! wat is toch de wereld! Hoe klein en gering is het vertrouwen op God, hoe teeder en zwak is het vleesch, en de Booze zoo machtig en werkzaam, door zijne valsche Apostelen en de wijzen dezer wereld! Hoe spoedig trekt zij de hand terug, en rent daarheen, bewandelt de gewone baan en den breeden weg ter helle, en ziet slechts op hetgeen aanzienlijk en machtig, op hetgeen groot is, en in de oogen blinkt! Als ik ook mijne oogen daarop vestigen moet, dan is het met mij gedaan, de klok heeft reeds geslagen, het vonnis is geveld. Ach, God! ach, God!, o Gij mijn God! sta mij bij tegen het verstand en de wijsheid der geheele wereld. Doe het, Gij moet het doen, Gij alleen! Het is immers niet mijne, maar Uwe zaak! Ik heb immers voor mijn persoon hier niets te verrichten, en met deze voorname heeren naar de wereld niets te doen. Ik wilde immers ook wel goede en rustige dagen hebben, en mij buiten dit alles gehouden hebben. Maar U is de zaak, o Heer! die rechtvaardig en eeuwig is. Sta mij bij, Gij getrouwe, eeuwige God! ik verlaat mij niet op menschen. Het is ijdel en te vergeefsch, alles wankelt wat vleeschelijk is, en naar het vleesch zweemt, o God! O God! hoort Gij niet. mijn God! zijt Gij dood? Neen! Gij kunt niet sterven, Gij verbergt U slechts. Hebt Gij mij daartoe uitverkoren? Ik vraag U, hoe ik het alsdan met zekerheid wete; welaan! zoo voorzie het God; want ik heb mijn leven lang nimmer gedacht, tegenover zulke machtige heeren te staan, en ben het ook nooit voornemens geweest. Ach, God! sta mij dan bij, in den naam van Uwen lieven Zoon Jezus Christus, die mijn behoeder en beschermer moet zijn; ja, mijn vaste burg, door de kracht en versterking van Uwen Heiligen Geest. Heer! waar toeft Gij? Kom, kom, ik ben bereid, ook mijn leven daarvoor te laten, geduldig als een lam. Want rechtvaardig is de zaak, en de Uwe; daarom wil ik mij van U niet scheiden in eeuwigheid. Dat zij besloten in Uwen naam! De wereld moet mij mijn geweten wel vrij laten, ook wanneer zij nog meer duivelen op hare oppervlakte droeg. En al moest mijn lichaam, hetwelk toch Uwer handen werk en schepsel is, daarbij gedood, ja, gemarteld en verminkt worden, Uw Woord en Geest geven mij daarvoor vergoeding. En het is ook slechts om het lichaam te doen, de ziel is U, en behoort U toe, en blijft ook bij U, in eeuwigheid, Amen! God helpe mij, Amen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen