Jacobus Revius - pagina 20

Om voor ghevaer te sijn behoedet! W e l hem die i n U tempel woont, E n U met roem en eere c r o o n t !

Daer ghij woont, o m i j n Heer, almachtigh ? W e l hem, die i n u w huijs eerbaer, Woonen, die loven U eenpaer.

3. G e l u c k i g h boven alle maet' Wiens cracht op u gegrondet staet, In wiens gemoet sijn rechte wegen ! A l gaense door het dorre dal De Heer haer bronne wesen sal. J a oock den aengenamen regen Met onverwachten overvloet Haer lieffelijck ververschen moet. Pause.

3. Saligh is hij 't allen stonden, Wiens cracht, Heer, ghij sijt bevonden, D i e neerstigh bewaert u w e wegen : A l s sij door dit j a m m e r d a l gaen, Sij sullen met vliet recht voortaen, Putten te graven sijn genegen, D i e werden gemaeckt water-rijck, Door den regen alle gelijck. Pause.

4. Sij sullen gaen van cracht tot cracht, Tot datse werden ingebracht Tot Sion, voor Gods aengesichte.

4. Sij sullen gaen v a n deughd tot deughd, Tot dat' i n Sion al met v r e u g h d K o m e n , end' daer den Heer aenschouwen. God der heijrscharen, machtigh Heer, O Heer der Heijrcrachten seer schoon, Uijt den hooge Hemelschen T h r o o n Tot m i j n gebeden u doch keer, Hoort m i j n gebedt i n dit benouwen : E n m i j n treuricheijt verlichte. Ghij Jacobs G o d ' m i j n beed' aenhoort, G h i j Jacobs Godt mij doch verhoort, Verneemt m i j n smekend na u woordt. E n neijcht u ooren tot m i j n woort. 5. God, onse toeversicht en schilt, Het aenschijn uws gesalfden wilt Aenschouwen : want in u voorhoven Ist heerlijcker te sijn een dach D a n elders duijsent, jae i c h lach Veel liever aen u deur verschoven A l s i n der goddeloosen tent Voor huijsgenoot te sijn bekent.

5. Heer, tot w i e n w i j i n den noot vlien, W i l t uwen Gesalfden aensien ; Want veel beter is slechts een ure I n u huijs, dan elders, dit 's klaer, Duijsend sijn ; beter is oock daer, E e n wachter te sijn aen de deure, D a n 't is i n de palleijsen soet, Der godloosen met overvloet.

6. Want G o d is vriendelijck en soet, E e n son, een schilt die ons behoedt, Hij geeft ons eer, hij geeft genade : Hij sal den vromen v a n gemoet Geenszins onthouden t' rechte goet • Noch storten i n verderf en schade Wel hem die altijt op hem bout En hem van herten-gront betrout.

6. Want ons G o d is vriendelijck en goet, Een Son end' Schilt tot ons behoedt, Die ons geeft eer ende genade ; Die den vroomen i n geenen noodt Verlaten sal tot i n den doodt, Geen dingh ontbreeckt h e m vroegh noch spade : Saligh is hij, die op hem bouwt, E n d ' hem van herten gentsch vertrouwt.

ENKELE OPMERKINGEN TOT SLOT A a n het einde van deze brochure mogen we komen tot enkele opmerkingen, die naar onze bescheiden mening v a n belang zijn voor het onderwijs op Reformatorische grondslag, zoals dat onder ons steeds meer 19

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen