Sint-Philipsland
Sint-Philipsland, eeuwenlang het kleinste van de Zeeuwse eilanden, was tot de 16e eeuw slechts een gebied van uitgestrekte schorren, slikken en zandplaten, doorsneden met meest ondiepe kreken. De hoogst gelegen en begroeide schorren werden soms beweid door schapen, die eigendom waren van een of ander klooster te Bergen op Zoom. In de 15e eeuw behoorden zij aan Filips van Bourgondië de Bastaard, die ze in 14? liet indijken. Deze bedijking besloeg ongeveer de tegenwoordige Oude Polder, waarin het dorp is gelegen. Het eerste dorp lag echter meer oostelijker. In deze polder verrees spoedig een kerkje, dat werd gewijd aan de apostel Philippus. Het dorp heette toen Philipskercke. Maar met de voltooiing van de bedijking was ook de strijd tegen het water begonnen. In 1311 en 1530 werd de polder overstroomd, doch al spoedig weer bedijkt. Erger was de toestand in 1532 toen bij de zg. Sint Felixvloed het eiland wederom geheel werd overstroomd. Deze beruchte vloed bracht aan de waterkeringen zulk een slag toe, dat de schade niet meer kon worden hersteld. Sindsdien was het eiland "drijvende", dus overgeleverd aan eb en vloed. Pas in 1645 werd het eiland weer bedijkt en opnieuw bewoond, waarbij het dorp op zijn tegenwoordige plaats werd herbouwd. De eerste opbouw besloeg één rechte straat, de Voorstraat. Hieromheen is het dorp dan in latere tijden uitgebreid. De bewoners leefden toen wel erg geïsoleerd, want een verbinding met Brabant was er niet. De meest zekere verbinding was nog die per schip via Sint-Annaland op Tholen. Meerdere malen is gepoogd een dam te leggen, hetzij naar Brabant, hetzij naar Sint-Annaland. Aanvankelijk was wel over het Slaak naar Brabant een niet aangelegd pad uitgezet met palen, waaraan dwarshouten bevestigd waren waarop men kon vluchten als men door opkomende vloed werd overvallen. Maar ongevaarlijk was een tocht over dit pad niet; meermalen zijn mensen omgekomen die door de mist verrast werden. In de 19e eeuw werd een provisorische slikdam aangelegd, die in 1858 door het water werd vernield. Meer dan een modderige weg was dit daarna niet. Kon het vervoer niet met wagens geschieden vanwege de slik, dan werden sleden gebruikt. Er bestond toen echter toch al een bodedienst op Bergen op Zoom. Bode Van Oeveren was deze dienstverlening begonnen per.... kruiwagen; later werd het hondekar en paard en wagen. De verlossing uit het isolement kwam in 1884 toen de Slaakdam werd aangelegd. In 1900 kwam vervolgens de stoomtram Steenbergen Anna Jacobapolder (veer op Ziipe in Schouwen Duiveland) en in 193& de nieuwe rijksweg langs het dorp naar dat veer. In de loop der tijden werd Sint Philipsland nog met verschillende nieuwe polders uitgebreid. Allereerst in 1776 met de Henriettepolder (de Nieuwe Polder), Dan lagen tussen de Oude en Nieuwe Polder en de Polder Bruinisse sinds eeuwen her schorren en slikken, bekend onder de naam Rumoirt en Nicke. In dit gebied is nog geschiedenis gemaakt toen de Spanjaarden in 1575 met 1500 man onder bevel van Kcndragon, van Sint Annaland in schuiten overstaken naar Sint Philipsland om vervolgens via de genoemde schorren het ondiepe Zijpe door te waden met buskruit en proviand om de hals hangende. Na de bezetting van Fort Rurnoirt en de overgave van Oost Duiveland volgde toen het beleg van Zierikzee. Verder had in deze contreien in 1631 de Slag in het Slaak plaats tussen Zeeuwse en Spaanse vloten, waarbij laatstgenoemde werd verslagen. Het zou tot 1847 duren voordat: tot bedijking van deze schorren werd overgegaan. Daarna ontstonden de Kramerspolder en de Anna Jacobapolder; de eerstgenoemde vernoemd naar de toenmalige burgemeester van Sint Philipsland, de tweede naar de vrouw van de bedijker W.F, del Campo genaamd Camp. Aanvankelijk behoorden de polders tot de gemeente Bruinisse, maar in 1867 kwamen zij bij Sint Philipsland. Zo langzamerhand ontstond daar toen het gehucht Anna Jacobapolder; mede 'door de vestiging van aangetrokken arbeidskrachten uit Zuid Beveland en Zeeuws Vlaanderen. In 1859 werd het Willemspoldertje bij de veerhaven ingedijkt en in 1908 de aangeslikte gronden ten oosten van de Slaakdam; daar ontstond toen de Prins Hendrikpolder. Drie jaar later zou deze polder door de stormvloed van 30 september 1911 geheel invloeien. Tenslotte werd in 1934 nog een klein poldert je in werkverschaffing ingedijkt, de Abraham Wissepolder, ten westen van de Kramerspolder. In Wereldoorlog II werden de Kramers-, Anna Jacobaen Prins Hendrikpolder door de Duitse bezetter geïnundeerd. Bij de grote ramp van 1 febr. 1953 werd geheel Sint Philipsland (behalve de Prins Hendrikpolder) zwaar getroffen'. Vooral de Oude Polder, daar de dijk hier op vele plaatsen wegsloeg. Aan het feit dat het dorp tegen de dijk is gebouwd, is het te danken geweest dat hierbij niet meer dan 9 slachtoffers zijn gevallen, Door de eeuwen heen is de landbouw (aardappelen, granen; zilveruien enz.) voor de "Fluplanders!' feitelijk de enige bron van bestaan geweest. Ook zijn er op het dorp altijd veel schippers gevestigd geweest. Daar door de agrarische mechanisatie de werkgelegenheid verminderde, pendelen er thans vele arbeiders naar haven en fabrieken te Rotterdam en omstreken. Van visserij op grote schaal is nooit sprake geweest, alhoewel op de slikken rond het eiland, vroeger wel mosselen .verden gevangen. Momenteel telt de gemeente Sint Philipsland plm. 2.150 inwoners.
Zoals hiervoren vermeld, moet dan in het oude Philipskercke een rooms kerkje gestaan hebb en, toegewijd aan de apostel Philippus. Na de grote vloed van 1532, waarbij het gehele eiland overstroomd werd, kwamen er eerst in 1645 weer bewoners. Daar de Reformatie in de Republiek der Verenigde Nederlanden inmiddels was doorgebroken, kwam er ook te Sint Philipsland dus een Gereformeerde Kerk. De eerste predikant ivas Ds. DANIËL KETELAER. Hij was in 1645 predikant geworden bij de Hollandse gemeente te Canvey Island (in de mond van de Theems); van 1649-1651 stond hij te Standdaarbuiten en van 1651-1657 te Putte-Huyber-gen-Hoogerheide. Op 21 jan. 1657 werd hij te Sint - Philipsland bevestigd door Ds. H. van Heynsbergen te Sint - Annaland. Reeds in 1660 is hij overleden. Zijn-opvolger was
Ds. ANTHONIE CAERMAN, nog in 1660 gekomen als proponent en in 1666 vertrokken naar Stavenisse. Vervolgens kwam in 1666 Ds. VENCENT BOLLE als proponent; hij vertrok in 1671 naar Serooskerke op Schouwen. Onder Ds. Bolle werd in 1668 een kerk gebouwd en in gebruik genomen. De eerste predikanten hadden diensten gehouden in een daartoe ingericht huis. Na Ds. Bolle kreeg Fliplands Kerk een predikant in Ds. PONTIAËN VAN HATTEM, die in de vaderlandse kerkgeschiedenis nogal bekendheid heeft gekregen, zodat wij over hem wat uitvoeriger zullen zijn. Ds. Van Hattem was in febr. 16^5 te Bergen op Zoom geboren. Hij studeerde te Leiden en daarna nog een jaar te Saunur. In 1672 werd hij als proponent beroepbaar gesteld, waarna hij een beroep van Sint - Philipsland aannam; op 31 juli 1672 werd hij bevestigd door Ds. J. de Gouché van Stavenisse. Omstreeks 1680 kwamen er geruchten van onrechtzinnigheid over hem in omloop. De Classis Bergen op Zoom, de Synode van Zeeland en uiteraard ook de overheid i.c. de Gecommitteerde Raden van Zeeland, kwamen eraan te pas en na een langdurige procedure werd Ds. Van Hattem geschorst en op 29 mei 1683 als predikant afgezet. Hij vertrok toen weer naar zijn geboorteplaats, waar hij oefeningen ging houden en verder met velen in den lande correspondeerde. Aldaar overleed hij in september 1706. De Kerk heeft zich fel tegen hem verzet, maar de overheid hield hem aan de andere kant meestal de hand boven het hoofd.
Ds. Carolus Tuinman heeft hem in verschillende geschriften bestreden. Over zijn leerstellingen kan men o.m. zeggen(wij citeren Prof.Dr. S. v.d. Linde in de Chr. Encyclop. 2e dr.) dat het christocentrische het meest sprekende in zijn systeem is. Dit stelt hem in staat Gods liefde te laten overheersen, zodat de gerechtigheid in Hem weggedrukt wordt. God toornt niet en eist niet, maar is in wezen louter schenkende liefde. Van nature denken wij anders, maar Christus' kruis is bestemd en geschikt om ons van Gods liefde tegenover ons te overtuigen. Dan erkennen wij ons dankbaar als in Hem wedergeboren en wij worden met Hem één. De daaruit voortkomende heiliging verloopt quiëtistisch (dus in mystieke, lijdelijke gelatenheid) , want wat zouden wij de Algenoegzarne toebrengen? Vandaar naar enig antinomianisme is een kleine stap, alhoewel het Ds. Van Hattem en de zijnen aan de passie ontbrak welke dit pleegt te vergezellen. Gereformeerd was Van Hattems leer stellig niet, maar hij was geen Spinozist in de beperkte zin van volgeling van de wijsgeer, zoals men hem wel heeft tegengeworpen. De naam Spinozist was in die dagen veel meer de aanduiding van allen die van de kerkleer afweken en ook wel Libertijnen werden genoemd. In de grond, kan men de sfeer van zijn leer toch wel panthexserend noemen. Er is iets in van de opkomende zg. Verlichtingstijd, waarin de religie wordt verredelijkt en verzedelijkt en zo verarmd. Hoewel de kerkelijke procedure tegen Ds. Van Hattem niet zo fraai genoemd kan worden, heeft de Kerk niets anders kunnen doen dan ze deed; ze onderkende een ergerlijke neologie en stelde zich dus te weer.
Bekende "Hattemisten" waren: de wereldreiziger Jacob Roggeveen, die de werken van Ds. Van Hattem na zijn dood uitgaf onder de titel: "Den val van 's werelts afgod, of te het geloove der heijligen, zegepralend over de leere van eijgen geregtigherjt" in k delen. Verder de schoenmaker Marinus Booms te Middelburg, Jacob Brill te Leiden, Pieter Wiltschut, burgemeester van Arnemuiden en Ds. Gosuinus Buitendijk. Laatstgenoemde was predikant te Schore en Vlake op Zuid - Beveland van 1702 - 1712, toen hij werd afgezet wegens "Hattemisme" . Ook Van Hattems dienstbode, Dina Jans, die later te Zierikzee huwde, verbreicU de daar de leer van haar vroegere broodheer. Zij werd bekend als "Dominee Dina".
Van de predikanten, die na de afzetting van Ds. Van Hattem, de Kerk van Sint Philipsland dienden (zie voor de namen Bijlage A),"noemen wij nog Ds. WOUTER LEONARD VAN OOSTERZEE (geb. 1781; overl. 1859). Na de Kerk te Brakel van 1805 - 1809 gediend te hebben kwam hij naar St. Philipsland. Vandaar vertrok hij in 1815 naar Zonnemaire en in 1821 naar Goes, waar hij de Hervormde Kerk diende tot zijn dood. In een gedachtenisrede ter gelegenheid van zijn 50-jarig ambtsjubileum, memoreerde hij het volgende over zijn verblijf in Sint - Phlipsland: "Och, of het ware-, zoals ik met dit woord op mijn. Patmos afscheid nam: Gij naamt mij aan als een engel Gods; ik geef U getuigenis, dat gij Uw ogen zoudt uitgraven en ze mij gegeven hebben. Mijn Patmos, zo noemde ik gaarne het kleinste der Zeeuwse eilanden, Sint - Philipsland, waar ik de bange jaren der Franse overheersing in kalme afzondering doorbracht, op deze afgelegen plek de rampen niet of nauwelijks ondervindende, die toen het vaderland en ook zovelen mijner ambtsbroeders drukten. Op dit kleine eiland was ik de enige, die met de Franse taal bekend was en die alzo het burgerlijk bestuur behulpzaam kon zijn. Bij de gezegende omwenteling liet ik mij het secretariaat der burgerlijke gemeente enige tijd wettelijk welgevallen".
In 1810 kwam de Synode van Zeeland voor het laatst bijeen, voornamelijk om de ontstane moeilijkheden inzake het verplicht zingen van de in 1807 ingevoerde gezangenbundel te bespreken; vooral op 'Walcheren ondervond de invoering veel weerstand. Na de inlijving bij Frankrijk werd de organisatie der kerken opgedragen aan enige commissarissen. Een van deze collaborerende commissarissen, J.D. Janssen, werd na de constituering van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 door Koning Willem I opdracht verleend zijn werk voort te zetten. In samenwerking met het ambtelijk apparaat en met medewerking van "verlichte" predikanten kwam toen bij Kon. Besluit dd. 7 jan. 1816 het "Algemeen Reglement voor het bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk" tot stand. Het hoogste kerkelijk bestuur werd aan een synode opgedragen, waarvan de leden voor de eerste maal door de Koning werden benoemd. Protesten van verschillende classes in het land hiertegen werden terzijde gelegd, omdat zij formeel niet meer bestonden na de invoering van het Algemeen Reglement. De bezwaren richtten zich voornamelijk tegen die artikelen, velke de invoering van leervrijheid mogelijk maakten. In Zeeland is van verzet tegen de invoering van de nieuwe organisatie geen sprake geweest. Maar terwijl de predikanten in het algemeen de aloude gereformeerde leer niet meer verkondigden, zonder dat tegen de afwijking hiervan ook maar enig protest werd vernomen, liet het volk zich gaarne stichten door oefenaars, van wie men vertrouwde dat zij Een gevolg hiervan was dat deze groep en gemakkelijk tot afscheiding kwamen zoals bijv. te Axel, waar de oefenaar Vijgeboom oefeningen hield.
De Afscheiding van 1834 is in Zeeland begonnen te Biggekerke, waar Ds. J.van Rhee predikant was; hij was fel tegen het zingen van gezangen. Ook de kerkeraad was het met hem eens. Na zijn vertrek naar Veen (NB) werd de candidaat Huibert Jacobus Budding beroepen, die het beroep aannam- Liet Ds. Budding eerst nog wel eens een gezang zingen, al spoedig liet ook hij het geheel na. Zelfs ging hij sympathie betuigen aan de afgescheiden broeders door bidstonden te houden voor deze vervolgden.
Toen het classicaal bestuur hem over dit alles ter verantwoording riep, antwoordde Ds. Budding dat hij zich van de Hervormde Kerk had afgescheiden (1836) Hij vertrok naar Middelburg waar hij een" Afgescheiden gemeente institueerde; ook in Biggekerke bevestigde hij een kerkeraad. Zoals welbekend, zocht de Hervormde Kerk toen steun bij de overheid ter bestrijding van het "separatisme", die hiertoe haar medewerking verleende op grond van nog fungerende wetten uit de Franse bezettingstijd. Vervolging, boeten en gevangenisstraffen werden daarna het deel der Afgescheidenen. Vanuit Middelburg werd de Afscheiding op Walcheren bevorderd en ook op Zuid- Beveland vond Ds- Budding "een geopende deur". Verder preekte hij op het eiland Tholen, waar toen te Oud-Vossemeer en Poortvliet gemeenten ontstonden. Zwaar is Ds. Budding door de overheid vervolgd. Meerdere malen heeft hij maanden in de gevangenis doorgebracht. Liever verdroeg hij dit alles dan de zg. "vrijheid" aan te vragen, d.w.z. te voldoen aan het Kon. Besluit om bij een door de leden individueel getekend adres aan de Koning te verzoeken om vrij hun eredienst te mogen uitoefenen. Daarmede toch zou de pretentie losgelaten worden de voortzetting van de aloude Gereformeerde Kerk van Nederland te zijn. Maar onder de druk van de vreselijke vervolgingen en terreur kwamen verschillende Afgescheiden gemeenten ertoe toch maar "vrijheid" aan te vragen. Dat bewerkte een verwijdering tussen hen en Ds. 3udding, temeer daar hij ook nog alleen maar de psalmberijming van Datheen wilde laten zingen en de meeste gemeenten die van 1773 verkozen. In 1839 besloot de provinciale vergadering der Afgescheiden gemeenten dan ook Ds- Budding als leraar der Zeeuwse gemeenten te ontslaan. Daarna preekte hij voor de door hem gevormde vrije gemeente te Goes. Van 1844 - 1848 diende hij de Afgescheiden gemeente te Groningen (hij had inmiddels zijn bezwaren tegen vrijheidsaanvrage opgegeven) en vertrok toen naar Noord- Amerika. Na zijn terugkomst in 1851 werd hij weer voorganger van zijn vrije gemeente te Goes. Omstreeks 1860 werd hij unitariër, hij verwierp derhalve de Drieèenheid Gods. Op 10 nov. 1870 ging Ds. Budding, eens genoemd de maarschalk der Zeeuwse Afscheiding, op 60-jarige leeftijd de eeuwige rust in. Zijn gemeente is nu de Vrij-Evangelische gemeente te Goes.
Wij keren weer terug naar Sint - Philipsland. Ook daar waren mensen die in de toenmalige prediking in de Hervormde Kerk voor hun zielen geen voedsel vonden. Zij kwamen daarom samen in een huis, waar zij een preek van een "oude schrijver" lazen en een psalmversje zongen. Dit gezelschap bestond al in 1834, want volgens de kerkeraadsnotulen der Hervormde Kerk te Sint-Philipsland d.d. 3 april 1834 had Adriaan Kunst bij huisbezoek bezwaren te kennen gegeven om het H. Avondmaal bij te wonen. Hij was ook "lid van het oefeningen-gezelschap". Er werd besloten hierover een memorie te zenden aan het classicaal bestuur. Het "Tabellarisch overzicht nopens de woelingen in de Ned. Hervormde Kerk" opgesteld door het Ministerie voor de Hervormde Eredienst d.d. 1 febr. 1836 vermeldt dat er toen
6 Afgescheidenen waren te Sint- Philipsland; speciaal staat er nog bij dat zij "arbeiders" en "onkundig" waren. Maar al spoedig zou er verandering intreden op Fliplands kerkelijk erf en wel 'door de invloed die de boerenzoon PIETER VAN DIJKE zou gaan uitoefenen. Van Dijke was op 9 juli 1812 te Sint - Philipsland geboren, waar zijn vader een hofstede bezat en hij dus al jong boerenknecht was. In zijn jonge jaren bekommerde hij zich weinig om kerk en godsdienst, doch na zijn huwelijk in 1832 met Peternella Marina Mol zou hij beter op gaan passen. In 1833 werd hij aangenomen als lidmaat der Hervormde Kerk; in 1835 was hij zelfs nog enige tijd diaken. Maar niettegenstaande dit alles vond hij des zondags toch nog wel eens gelegenheid om te gaan jagen of stropen. Doch al spoedig zou de tijd aanbreken dat hij door de Heere "gearresteerd" zou worden. Het gevolg hiervan was, dat hij trouw bezoeker van het hiervoren genoemde gezelschap werd, waarin hij langzamerhand een leidende plaats ging innemen. Omstreeks 1841 kwam de begeerte bij hem op zielen te winnen voor Koning Jezus en hij meende dat God hem hiervoor wilde gebruiken. Hij geraakte daarop "in onderhandelingen met de Heere" en nadat een drietal wensen op meer dan gewone wijze vervuld werden, meende Van Dijke dat het moment gekomen was om het boerenbedrijf vaarwel te zeggen en zich volledig te geven aan de dienst in des Heeren Wijngaard. Hij vestigde zich daarop in een huis in de Voorstraat, op welks erf hij een schuur liet zetten om daarin samenkomsten te houden. Maar burgemeester Dorst ging hiermede niet accoord en wees Van Dijke erop dat zijn handelingen strijdig waren met de wetten en hij dus de onvermijdelijke onaangename gevolgen aan zichzelf te. wijten zou hebben. Van Dijke echter ging voort iedere zondag 3 keer te preken. Al spoedig kwam hij in connectie met Ds. Budding. Deze kwam naar Sint - Philipsland, doopte kinderen, bediende het H. Avondmaal en was de jonge voorganger verder van dienst met raad en bijstand. Ds. Budding zal dus ook wel een kerkeraad bevestigd hebben en zo de gemeente hebben geïnstitueerd, maar hierover is niets naders bekend. Nadat Ds. Budding weer eens in de gevangenis zat, vroeg zijn gemeente te Goes of Van Dijke niet eens wilde komen oefenen, aan welk verzoek hij voldeed. Zo trad hij op 13 maart 1842 voor het eerst te Goes op. Proces-verbaal bleef natuurlijk niet uit en de Rechtbank aldaar veroordeelde hem tot ƒ 300,- boete. Naar aanleiding van deze boete richtte Van Dijke zich d.d. 25 april 184-2 met een uitvoerig rekwest tot Koning Willem II. Als blijk van ondersteuning werd dit.rekwest medeondertekend door een tiental ouderlingen en diakenen uit plaatsen waar Van Dijke eveneens wel voorging n.1. Johannes Verwijs te Sint- Philipsland; Pieter van Driel en Adriaan Bergers te Tholen; Johannes Charpentier en C.A. de Koning te Sint - Maartensdijk; Jacob de Waal en M. van den Berg te Bruinisse; Dirk Parowe en P.L. van Vessem te Nieuwerkerk. Tevens bepleitte dit rekwest vrijlating van Ds. Budding en zijn eveneens gevangen genomen ouderlingen Johannes de Jonge te Goes en Adriaan Kasse te Krabbendijke. Ook Van Dijkes vader, Adriaan van Dijke, die wethouder (assessor) was en zijn collega J. van Oeveren, zonden een rekwest aan de Koning, waarin o.m. het volgende voorkomt:
Sire,
''Er zijn bij ons een aantal menschen, zoo klein als groot, welker getal een ruime honderdt uitmaakt, die haarzelven met hare kinderen hebben afgescheiden van het Hervormd Kerkbestuur van 1816 en zich regelen naar de leer en orde onzer vaderen van 1618 en 1619. Onder die menschen bevindt zich een man met name Pieter van Dijke, dewelke die menschen in hunnen godsdienst onderwijst en voorgaat in die leer onzer vaderen en hoewel die man van geen adellijke afkomst is en de hoogeschool' niet gepasseerd is, zoo hoort men hem echter tot verbaazen en tot verwondering aan die lieden den vloek en den zegen, het leven en de dood voorstellen. Die man is het godsdienst houden buiten ons weeten door den Burgemeester verboden en hij is zich niet bewust tegen den Koning noch tegen onze Overheid gezondigd te hebben. Maar integendeel, zooveel stichting, eerbied en zede verwekt, dat ons eijland in het algemeen erover ontroerd en bewogen is. Zoodat wij als leden van den Gemeenteraad wel mogen verblijd zijn zulk een man in ons midden te hebben, die zeker alleen meer zede verwekt als alle anderen en hoe het evenwel zijn mag, van teere godsaligheijd, onbesproken gedragingen, burgerlijke beleefdheid, geestelijke gaven, gaven van welsprekendheid is, en die nu wordt voor Regtbanken getrokken, met geldboeten bezwaard en welligt spoedig naar de gevangenis gebragt."
In de bij deze rekwesten gevoegde ambtsberichten komt ook een rapport voor van de Procureur - Generaal bij het Provinciaal Geregtshof in Zeeland, waarin o.a- het volgende wordt gemeld aan de Minister van Justitie: "Ik heb dus gemeend mij door de burgemeester daaromtrent te moeten doen inlichten, die mij dientengevolge heeft te kennen gegeven, dat het aantal afgescheidenen in zijne gemeente op den 31 December 1841, volgens eene opgave gedaan door Adriaan Kunst, die vroeger of nog als ouderling bij de afgescheidenen bekend staat, bestond uit: 25 personen van het mannelijk geslacht, 21 van het vrouwelijk geslacht, 78 kinderen: Zamen 124 personen. Dat gemelde Pieter van Dijke is begonnen met op eiken Zondag tot drie herhaalde malen in zijn schuur openbare godsdienstige bijeenkomsten te houden, welke vergaderingen niet slechts bezocht worden door de afgescheidenen, maar tevens door een zeer groot gedeelte der ingezetenen, benevens een talrijke menigte van elders, die in en om de schuur zich als verdringen om naar hetgeen door P. van Dijke gesproken wordt, te hooren."
En intussen ging Van Dijke maar voort met prediken en dientengevolge regende het boeten op hem., opgelegd door de Rechtbank te Zierikzee. En steeds weer zond hij rekwesten aan de Koning om kwijtschelding daarvan, tegelijkertijd hem immer weer wijzende op zijn Goddelijke plicht de uitoefening van de gereformeerde godsdienst te beschermen. Het uiteindelijk resultaat van al die rekwesten was dat bij Kon. Besluit d.d. 16 dec. 1842 aan Van Dijke en ook de kerkeraadsleden Johannes Verwijs, Leendert van Ree en Martinus Kunst, kwijtschelding werd verleend van alle van april tot juni 1842 opgelegde boeten, welke toen ƒ 1.200,- bedroegen. Maar ook deze kwijtschelding kon hem niet 'weerhouden om regelmatig door te gaan met prediken en zodoende steeg ook het totaal van de nog te betalen boeten weer . Op 28 jan. 1843 rapporteerde de Officier van Justitie te Zierikzee dan ook aan de Minister van Justitie "dat P. van Dijke niettegenstaande hem door den Koning kwijtschelding is verleend van geldboeten terzake van het houden van ongeoorloofde godsdienstoefeningen, steeds voortgaat iedere Zondag aan dit misdrijf zich schuldig te maken en mitsdien dit blijk van Zijne Majesteits goedertierenheid weinig op prijs schijnt te stellen." Ook ging Van Dijke maar voort met rekwestreren aan de Koning. Zo bijv. op 19 dec. 1842, verzoekende om kwijtschelding van ƒ 2.800,— aan boeten. Doch inplaats van kwijtschelding te ontvangen, werd hij op 20 febr. 1843 in gijzeling genomen en naar de gevangenis te Zierikzee overgebracht. Te Sint - Philipsland had men na Van Dijkes. gevangenneming nog verscheidene leesdiensten gehouden, maar toen ook hiervoor de kerkeraadsleden Verwijs,. Van Ree en Moeliker beboet werden, benevens Van Dijkes vrouw voor het .afstaan van de schuur, werden deze gestaakt. In deze tijd begon ook de Hervormde kerkeraad op te treden tegen lidmaten die Van Dijkes preken gingen beluisteren. Er werd bepaald "dat dezulken die wegens hun aanhangen van Pieter van Dijke en het moedwillig -verwerpen van den leeraar, ergernis gaven in de gemeente en het H. Avondmaal zoude worden ontzegd bij gelegenheid van het huisbezoek". Slechts één persoon bedankte uit eigen beweging als lidmaat n.l. de diaken C. van Blooijs "daar de leer der kerk strijdig was met de gevoelens van zijn hart". Bij het daarna gehouden huisbezoek werd aan 14 personen het H. Avondmaal ontzegd.
Na ongeveer 5 maanden gedetineerd te zijn geweest, is Van Dijke voornamelijk door beïnvloeding van enige vrienden inzake het aanvragen van "vrijheid" aan het wankelen gegaan. En toen eindelijk zijn vrouw de boeten had weten te betalen nadat zij vele goederen had moeten verkopen, zodat bewaarheid werd wat Ds. Budding eens tot Van Dijke had gezegd n.1. dat zijn laatste kwartje eraan zou moeten, werd Van Dijke in vrijheid gesteld. Doch na zijn terugkeer te Sint - Philipsland kwamen zijn bezwaren tegen het verzoeken om "vrijheid" weer naar voren, zodat een aanvrage steeds maar achterwege bleef. Een en ander blijkt uit een rapport van de Minister van Justitie d.d. 4 nov. 1843 aan de Koning, waaruit wij het volgende citeren; "Gedurende de tijd dat Pieter van Dijke en andere hoofden der rustverstoorders uit Zuid - Beveland in gijzeling werden gehouden, was men reeds zo verre gevorderd, dat door de afgescheidenen te Sint - Philipsland een toelating in behoorlijke vorm scheen te zullen worden verzocht. Het terugkeren van Pieter van Dijke, die na voldoening van vroeger verschuldigde geldboeten uit de gijzeling moest worden ontslagen, schijnt die betere gezindheid tot onderwerping aan de Wet weder te doen verdwijnen. De aanvankelijk gunstige resultaten van herkregen rust en orde, maar bovenal het reeds geopende voorui'tzigt op onderwerping aan de Wet, vestigen bij my de gegronde hoop dat bij volharding van de zijde der Regeering, de euvelmoed der aanvoerders zal worden gefnuikt, de thans onderdrukte goede neiging van hunne volgelingen zal 'worden hersteld, dat zij tot een verzoek om erkenning in wettelijke vorm zullen worden gebragt en dat alzoo de thans nog strenge maatregelen zullen dienstbaar zijn om des te spoediger tot het doel te geraken." Doch er waren nog meerdere boeten te betalen en de gevangenis dreigde al weer. Op 14 dec. 1843 werd Van Dijke aangemaand om ƒ 1.044,-- aan boeten te voldoen, welke zijn vrouw waren opgelegd voor het afstaan van de schuur voor de leesdiensten. Om zijn vrouw in ieder geval het leed van gijzeling te besparen, spande hij alle krachten in om de som bijeen te krijgen, hetwelk hem gelukte zodat op de juiste datum de som kon worden voldaan. Op 23 juni en 7 okt. 1843 had zij aan de Koning om kwijtschelding verzocht. Eerst bij Kon. Besluit van 20 sept. 1344 verkreeg zij teruggave van 33 geldboeten ad. ƒ 10,-- onder bepaling dat de betaalde som zou worden gerestitueerd. Uit de ambtsberichten, gevoegd bij deze rekwesten, bleek dat een en ander was besloten op grond van het feit dat de Regering op het punt stond de gemeente te erkennen als Christelijke Afgescheiden Gemeente. Inmiddels toch hadden de kerkeraadsleden Verwijs en Van Ree, benevens 38 lidmaten op 9 nov. 1843 een-verzoekschrift aan de Koning gericht om erkend te worden als Chr. Afgescheiden Gemeente, tevens mededelend "dat dit niet eerder was gebeurd wegens consciëntiebezwaren tegen het verzoeken van die conditionele vrijheid". De handtekening van Van Dijke komt hierop niet voor. Wel had hij een certificaat om godsdienstoefeningen te mogen houden bij de burgemeester aangevraagd, medeondertekend door de ouderlingen Kunst en Reingoudt. In eerste instantie wees de burgemeester dit verzoek af wegens bezwaren tegen het regelmatig gebruik van Van Dijkesschuur, daar brandgevaar door stoven en lampen niet denkbeeldig was. Maar nadat beloofd was een stenen gebouw neer te zetten, kwam toen al spoedig het Kon. Besluit d.d. 10 okt. 1844 af om de Chr. Afgescheiden Gemeente van Sint-Philipsland te erkennen en toe te laten. Nadat deze erkenning bekend was geworden nam de Hervormde kerkeraad direct het besluit, dat alle bedeelden die daar kerkten, nu moesten kiezen of delen. Ook werd huisbezoek gehouden om precieste weten wie nu afgescheiden waren. Het resultaat hiervan was dat in ncv. 1844 werd besloten 16 personen af te voeren "van de Kerk waarvan zij zich reeds metterdaad hadden onttrokken". (Opgemerkt wordt dat ook zo nu en dan weer personen terugkeerden tot de Hervormde Kerk met schuldbelijdenis, vooral in de periode 1844 - 1851. Later zou dit zich weer herhalen in de jaren 1885-1890, na de dood van Ds. Van Dijke).
dit zich weer herhalen in de jaren 1885-I89O, na de dood van Ds. Van Dijke) . Van Dijke kon van toenafaan dus vrijuit prediken als medeopziener en voorganger der gemeente. Maar toch ging het niet zo goed meer als vroeger; het vragen om "vrijheid" zat hem. maar dwars. Daarom besloot hij zijn voorgangerschap niet meer zo op de voorgrond te plaatsen, maar daarnaast graanhandelaar en schipper te worden. Op den duur viel dit ook al niet mee en ging hij plannen maken om naar Amerika te emigreren.. Op een van zijn reizen ontmoette hij op een gezelschap te Vlissingen Ds. Ledeboer, de afgezette*)predikant van Benthuizen, eens. Aan hem deelde hij zijn moeilijkheden mede en verzocht hem eens naar Sint - Philipsland te komen. Maar Ds, Ledeboer antwoordde: "Als ge afgescheiden blijft, zeker niet. Herroep dus Uw gevraagde vrijheid en vraag de Koning der Koningen om vrijheid, dan zal ik wellicht eens komen". *)Hervormde-.
Na veel strijd kwam Van Dijke ertoe de verkregen ''vrijheid" te herroepen. In een rekwest aan de Koning d.d. 7 febr. 1851 deelde hij en nog 9 lidmaten, die de aanvrage destijds hadden medeondertekend, mede "dat zij door gemoedelijke bezwaren zijn geleid geworden de ontbinding van het hun vergunde regt tot het oprigten eener Christelijke Afgescheiden gemeente van Uwe Majesteit te verlangen. Redenen waarom de suplianten naderen tot den Troon Uwer Majesteit met deze onderdanige bede, zijnde om een meer onbepaalde vrijheid van godsdienst te mogen genieten, waar zij zig nogthans volgaarne zonder krenking hunner gewetens, aan de wetten van den Staat willen onderwerpen". De Minister van Eredienst antwoordde echter dat in hun verzoek niet kon worden getreden zolang de betreffende bepalingen niet vervangen waren.
Dit antwoord bracht Van Dijke weer in de put en hij besloot andermaal naar Amerika te gaan, maar nu wilde zijn vrouw er niets van weten. Toen besloot hij Ds. Ledeboer nog eens te bezoeken, doch vond hem niet thuis. Maar gelukkig ontmoette hij hem onderweg en tot zijn grote verwondering deelde Ds. Ledeboer hem mede, dat hij van de Grote Zender last gekregen had om hem tot herder en leraar te zalven. Al spoedig werd daarna een vergadering der "Ledeboeriaanse" gemeenten gehouden, waar de gemeente aangenomen werd en Van Dijke onderzocht om hem naar art. 8 DKO tot het predikambt toe te laten. Na zijn proefpredikatie over Joh. 13 vs. 7 werd unaniem tot zijn ordinantie besloten.'In het lidmatenregister tekende Van Dijke toen het volgende over zijn bevestiging op:
St. Philipsland, 23 Maart 1851
"Pieter van Dijke, in het jaar 1841 geroepen van den Heere tot de verkondiging des Evangeliums en in den Heiligen Dienst bevestigd in den jare 1851. Mijn bevestiging tot Herder en Leeraar op Zondagvoormiddag den 23 Maart 1851, door den Herder en Leeraar Ledeboer, geleerd over Johs. 18 vs. 33 tot en met 38. De handen opgelegd door den voornoemden Leeraar en Pieter de Voogd, ouderling te Domburg (Walcheren), C. van Zweden, ouderling te Kapelle (Goes) en Willem Schot, ouderling te Tholen. En des namiddags na mijne bevestiging geleerd over 2 Corinthe 3 vs. 5: Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken als uit onszelven, maar onze bekwaamheid is uit God. Mogt de Heere ons nu geven twee deelen van Zijnen Geest, gelijk Eliza die ontving van Elia toen hij ten hemel opvoer".
Alom in den lande reisde Ds. Van Dijke nu rond om het Woord te prediken en de Sacramenten te bedienen in de vele gemeenten, voornamelijk in Zeeland. Nadat Ds. Ledeboer op 21 okt. 1863 was overleden, stond hij voor de zware taak alle "Ledeboeriaanse" gemeenten te moeten verzorgen. Later kreeg hij wat hulp van enige oefenaars- Een zware slag trof hem in 1853 toen zijn vrouw overleed, slechts 38 jaar oud. Vier jaar later huwde hij opnieuw met Janna W.M. Meijer. (Een zoon uit dit huwelijk was Ds. Adriaan van Dijke, van 1913 - 1936 predikant van verschillende Geref. Gemeenten in Noord - Amerika en laatst te Nieuw - Beijerland). Verder besloot hii in 1857 zich te Middelburg te vestigen; vandaaruit zouden de gemeenten dan gemakkelijker bezocht kunnen worden. Maar hij kon het er slecht gewend worden, zodat hij reeds na 1 1/2 jaar weer naar Sint - Philipsland terugkeerde. In 1871 werd een nieuw gebouwde kerk aan de Achterweg in gebruik genomen, waarvan de eerste steen door Cornelis Machiel, het 5-jarig zoontje van Ds. Van Dijke, op 20 april 1371 was gelegd. Reeds in 1878 begon Ds. Van Dijke met zijn gezondheid te sukkelen. In aug. 1832 was hij nog in staat de gemeente Benthuizen te bedienen en te Moerkapelle kinderen te dopen. Toen hij van deze reis was thuisgekomen, moest hij naar bed, wat ook zijn sterfbed werd. Op zaterdag 3 maart 1883 ging hij naar zijn eeuwig huis. Op 8 maart d.a.v. werd hij onder grote belangstelling uit alle oorden des lands ter aarde besteld, waar Ds. David Janse te Middelburg, toen nog oefenaar, een grafrede hield.
Zo was dus de "Ledeboeriaanse" gemeente van Sint - Philipsland (meer bekend onder de naam Oud - Geref. Gemeente) vacant geworden, hetwelk zij tot 1904 zou blijven . In die-vacante periode werd de gemeente bij tijd en wijle verzorgd door Ds. David Janse te Middelburg; ook de oefenaars L. Boone, P. Ingelse en N.H. Beversluis kwamen spreekbeurten vervullen. In 1904 nam Ds. L. B00NS te Terneuzen het beroep naar Sint - Philipsland aan, alwaar hij op 17 maart zijn intrede deed na bevestiging door Ds. N.H. Beversluis te Rotterdam. In 1934 verkreeg hij emeritaat en overleed op 25 april 1935' Op 12 sept- 1934 had Ds. Boone als zijn opvolger bevestigd Ds. W.H. BLAAK, die sinds 1931 aan de gemeente verbonden was als lerend ouderling. In 1948 werd hem emeritaat verleend; hii overleed te Geldermalsen op 11 dec. 1957. In 1950 kwam Ds. D. VAN LEEUWEN te Loenen aan de Vecht tot de gemeente over. Reeds op 13 dec. 1952 verwisselde deze voorganger het tijdelijke met het eeuwige. Tenslotte nam in 1956 de oefenaar L. GEBRAAD te Capelle aan de IJssel een beroep aan. Op 15 april 195$ werd hij door Ds. K.A. Mieras tot predikant bevestigd. Sindsdien dient hij nog steeds de gemeente.
Het kerkgebouw van 1871 is niettegenstaande zijn ouderdom nog steeds in gebruik. Wel zijn onlangs enige restauratiewerkzaamheden uitgevoerd. In de twintiger jaren bezocht de Commissaris der Koningin in Zeeland, Jhr. Quarles van Ufford, Sint - Fhilipsland eens en wilde natuurlijk ook wel "de kerk van Ds. Boone" bezichtigen. Van oordeel zijnde, dat de bouwtrant der kerk niet van de laatste jaren was, zeide hij: "Nu dominee, ik dank U voor de moeite om het kerkgebouw te mogen bezien. U hebt een grote gemeente, zij mocht U wel eens een nieuwe kerk cadeau doen. Aan deze is niet veel sieraad' "Oh mijnheer", zei Ds. Boone, "dan ziet U het niet. Het sieraad dat aan deze kerk is, zijn verbroken en verslagen zielen". "Oh, dank U wel", antwoordde de hoge bezoeker, en ging verder.
Na de dood van Ds. Boone waren er meerderen in de Oud-Geref. Gemeente, die toen het ogenblik achten aangebroken zich bij het kerkverband der Geref. Gemeenten aan te sluiten, maar het overgrote deel der gemeente wenste dit niet. Na enige jaren werd toen door een groep uitgetredenen een GEREF. GEMEENTE geïnstitueerd op 2 mei 1939. Het café "De Kroon" in de Voorstraat werd aangekocht en tot kerkje verbouwd.
De NEDERLANDSE HERVORMDE KERK werd sinds haar ontstaan in 1645 gediend door 34 predikanten (zie voor de namen Bijlage A) . Sinds 4 nov. 1962 is Ds. B. A„ VAN DONKERSGOED er predikant, gekomen als candidaat. Verschillende predikanten hebben we reeds genoemd en er bijzonderheden over vermeld.
Van Ds. J. HOOGKLIMMER VAN HEULEN (van 1797 - 1807) is bekend dat hij, toen hij in Retranchement in Zeeuws - Vlaanderen stond, zich per advertentie in de krant aanbood voor verandering van standplaats. Sint - Philipsland beriep heer daarop, welk beroep hij aannam. Ds. S.J. EVERAERS (van 1822 - 1842) nam een afwijzend standpunt in tegen de Afscheiding, maar zijn opvolger Ds. A.F. GERLACH (van 1842 - 1852) was er een fel tegenstander van en in het bijzonder van Pieter van Dijke. Hij heeft zich zelfs niet ontzien om godsdienstoefeningen van deze met medewerking van' straatjeugd te storen door ketelmuziek. Tijdens zijn ambtsperiode werd het kerkgebouw in 1844 gerestaureerd. Ds. L.Z. VAN DAALEN (van 1853 - 1868) daarentegen was een geheel andere' figuur; hij was zelfs zeer bevriend met Ds. Van Dijke. Tijdens de cholera- en pokken-epidemie in 1864/65 bezochten zij gezamenlijk de ziek- en sterfbedden, welke hiervan het gevolg waren. Alle predikanten, die Sint - Philipsland dienden, zijn altijd min of meer van orthodoxe richting geweest. In de 20e eeuw waren het. vooral "confessionelen"; sinds 1946 zijn het predikanten van Geref. Bondsrichting.
In de aanvang van dit artikel hebben we vermeld dat na de inpoldering van de ANNA - JACOBAPOLDER een gehucht onder dezelfde naam ontstond; aanvankelijk, sprak men alleen van "aan de Noordweg". De eigenaar van deze polder, dhr. Del Carnpo, stichtte daar al spoedig een vergaderlokaaltje, dat hij o.m. verhuurde voor godsdienstsamenkomsten. En daar onder de nieuwe bewoners vele Afgescheidenen waren, werden er al gauw door hen regelmatig kerkdiensten belegd. Eerst op 11 april 1878 werd een Chr. Geref. Kerk geïnstitueerd; sinds 1892 Gereformeerde Kerk. In 1895 werd een eigen kerkgebouw in gebruik genomen, dat dienst deed -tot 1959- Een nieuw modern kerkje werd dat jaar toen in gebruik genomen. Sinds haar ontstaan in 1878 werd de Geref. Kerk bediend door elf predikanten; sinds 24 okt. 1965 door Ds. P. TORENBEEK, gekomen als candidaat. Alle predikanten hebben er nooit zo erg lang gestaan; alleen Ds. JOH. SPOELSTRA diende de kerk achttien jaar n.l. van 1929 tot 1947. (Zie verdere bijlage B.).
Tenslotte volgen hieronder nog de uitkomsten voor wat de kerkelijke gezindten betreft:
Oud-Geref. Gemeente 1.155=54%
Ned. Hervormde Kerk 579=27 %
Geref. Kerk 286=13,3 %
Geref. Gemeente 92=4,3 %
Chr. Geref. Kerken 12=0,6%
Andere en geen 17=0,8%
---
Bijlage A - HAAMLIJST VAN PREDIKANTEN DER NED. HERVORMDE KERK TE SINT-PHILIPSLAND
D. Ketelaer, gek- van Putte c.a. 1657; overl. -1660
A. Caerraan, gek. als prop. 1660; vertr. naar Stavenisse 1666
V. Bolle, gek. als prop. 1666; vertr. naar Serooskerke-Sch. 1671
P. van Hattem, gek. als prop. 1672; uit het ambt ontzet 1683
A. Rejjgersman, gek. als prop. 1683; vertr. naar Stavenisse 1686
N. Wouters, gek. als prop. 1686; vertr. naar Oud - Vossemeer 1688
J. Boeye, gek. als prop. 1688; vertr. naar Zonnemaire 1695
J. van de Kruyssen, gek. als prop. 1695; overleden 1710
S. Specht, gek. als prop. 1711; vertr. naar Strijen 1714
S. Wopkens, gek. als prop. 1715"? vertr. naar Sint - Laurens 1720
J. Bierman, gek. als prop. 1720; overleden 1742
Q.L. Pijl, gek. als prop. 1742; overleden 1748 .
G. Sevenhuijsen, gek. als prop. 1749; vertr. naar Bruinisse 1758
C.E. Heggers, gek. als prop. 1758; vertr. naar Oud en Nieuw - Gastel 1780
C.J. Pols, gek. als prop. 1782; vertr. naar Vrouwenpolder 1785
C. van de Brink, gek. als prop. 1787; vertr. naar Krabbendijke 1790
C. Schietekatte, gek. als prop. 1792;.vertr. naar Gapinge 1797
J. Hoogklimmer van Heulen, gek. van Retranchement 1797; vertr.n.Zoutelande 1807
Dr. W.L. van Oosterzee, gek. van Brakel 1809; vertr. naar Zonnemaire 1815
W. Vervoorn, gek. van Spijk ZH. 1816; vertr. naar Domburg 1820
S.J. Everaers, gek. van Stad a/h Haringvliet 1822; overleden 1842
A.F. Gerlach, gek. als cand. 1842; vertr. naar Watergang 1852
L.Z. van Daalen, gek. als cand. 1853; vertr. naar Goudriaan 1868
J.H. Müring, gek. van Wilnis 1869; vertr. naar Doeveren 1&77
Dr. C.J. Montijn, gek., als cand. 1880; vertr. naar Chaam 1887
J.A. Schouten, gek. van Geervliet 1896; vertr. naar Noordgouwe 1906
E.G.J. Bal, gek. van Meerenberg 1906; vertr. naar Hellendoorn 1913
Th. M. Loran, gek. van Druten 1913; vertr. naar De Lier 1919
D. Los, gek. van Daarle 1920; vertr. naar Mijnsherenland 1923
P.C. van Doorn, gek. als cand. 1923; overleden 1930
J.W. Verschoor, gek. van Nieuw - Weerdinge 1932; overleden 1941
P. Holst, gek. als cand. 1942; vertr. naar Woerden 1946
E.S. de Lint, gek. van Sluipwijk 1946; vertr. naar Lienden 1955
F. van Dieren, gek. van Hoornaar 1955; vertr. naar Heusden 1961
B.A. van Donkersgoed, gek- als cand. 4 nov. 1962.
---
Bijlage B - NAAMLIJST VAN PREDIKANTEN DER GEREF. KERK TE ANNA - JACOBAPOLDER
J. Verhave, gek. van Kamperland 1888; vertr. naar Aarlanderveen 1894
R. van de Kamp, gek. als cand. 1897; vertr. naar Axel 1899
F. Bruinsma,gek. van Oldeboorn 1900; vertr. naar Beetgum 1901.
A. Dekkers, gek. van Veere 1903; vertr. naar Zevenhuizen-Gr. 1910
P.E. van Schaik, gek. van Zonnemaire. 1911 ; vertr. naar Strijen 1916
J.D. Wielenga, gek. van Middelburg 1919; vertr. naar Hoofddorp 1921
H. Veldkamp, gek. van Onderdendam 1922; vertr. naar Kralingsche Veer 1925
Joh. Spoelstra, gek. als cand. 1929; vertr. naar Genemuiden 1947
Dr. M.J. Arntzen, gek. van Oegstgeest 1948; vertr. naar 's-Gravendeel 1952
K. Smit, gek. als cand. 1954; vertr. naar Voorschoten 1958.
W. Haverkamp, gek. als cand. 1959; vertr. naar Aalsmeer 1964
P. Torenbeek, gek. als cand. 24 okt. 1965
Voor de samenstelling van dit artikel werd gebruik gemaakt van literatuur, aanwezig in diverse openbare bibliotheken en archieven in Zeeland. Verder van archivalia uit het Alg. Rijksarchief te ' s-Gravenhage en de kerkeraadsnotulen der Ned. Herv. Kerk te Sint-Philipsland. Foto's werden welwillend ter beschikking gesteld door mevrouw J. Kunst-Verwijs te St-Philipsland en de heer Kr. Goudzwaard te Goes.
(Kijk voor foto's in het orgineel PDF)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1966
Kerkhistorische Kroniek | 14 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1966
Kerkhistorische Kroniek | 14 Pagina's