Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1000 JAAR - URK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1000 JAAR - URK

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

In mei herdacht men in Urk, dat het 1000 jaar geleden was dat de naam URK voor het eerst officieel genoemd werd. In het jaar 968 toch schonk Keizer Otto Ide Grote (sinds 962 Keizer van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie, waartoe de Nederlanden sinds 926 behoorden) een gedeelte van Urk, dat als domeingoed in leen toebehoorde aan Wichman, graaf van Gent, aan het door deze gestichte Sint-Vitusklooster te Elten. In de betreffende oorkonde wordt Urk dan genoemd. Maar volgens C. de Vries: "Geschiedenis van het eiland Urk';, besloot Otto I ook in 966 van Urk, voorzover het nog domeingrond was, de helft te schenken aan het Sint-Pantaleonsklooster te Keulen. In de schenkingsoorkonde wordt de naam Urk dan oök reeds genoemd. Daarvoor hult de geschiedenis van Urk zich in nevelen, hoewel er meerdere geschiedvorsers zijn geweest, die zich hebben bezig gehouden met de historie der alleroudste tijden van het land in het toenmalige Flevo-meer. Urk moet toen veel groter zijn geweest. Met het latere eiland Schokland was het een en er waren meerdere dorpen zoals Ens, Emelweerd, Espele, Nagele, Luttelgeest en Marcnesse, namen welke na de inpoldering van de Noord-Oostpolder opnieuw aan de daarna gestichte dorpen werden gegeven. De niets ontziende zee heeft echter in de loop der eeuwen veel land verslonden zodat uiteindelijk alleen de eilanden Urk en Schokland in de Zuiderzee overbleven. Nadat de verbreiding van het Christendom in Friesland voortgang had gemaakt, werd bij Stavoren een klooster gesticht waar Odulphus, die aanvankelijk door de bisschop van Utrecht naar het noorden was gezonden om de opgekomen ketterijen van Arius te bestrijden, toen abt werd. De inkomsten van dat klooster bestonden uit contributie'n van verschillende kerken en kapellen, waaronder die te Urk, Nagele en Emelweerd. Ongetwijfeld zal er dus al lang voordien te Urk een kapel zijn geweest. Abt Odulphus kwam dermate in een reuk van vroomheid, dat de roep van zijn heiligheid door het gehele land ging; na zijn dood werd hij zelfs heilig verklaard. Later werd ook het bezit der kloosters door overstromingen en landafbrokkeling gedecimeerd. Omstreeks 1200 waren de graven van Kuinre heer van Urk; zij waren toen leenmannen van de graven van Holland. Een van deze heren, Heynric de Crane, gebruikte Urk zelfs als steunpunt voor zeeroverij op de Zuiderzee. In 13 81 gingen de leenrechten over op het geslacht Van Zwieten, dat zijn stamslot had te Zoeterwoude. In 1412 kwamen ze wederom in handen van de heren van Kuinre en in 1475 in die van Evert Zoudenbalch, kannunnik van de domkerk te Utrecht. Het geslacht Zoudenbalch bezat deze tot 1616 toen Jhr. Johan van de Werve te Geervliet koper werd van de heerlijkheid Urk en Emmeloord. Daar hij streng rooms was en bleef en de Reformatie intussen meer en meer doorbrak, ging Urk tenslotte over in handen van de Stad Amsterdam, dat in verband met zijn handel op de Zuiderzee veel belang had bij een goed werkende vuurbaak op Urk. In 1792 kwam ook hieraan een einde.

Intussen was dan in 1572 Den Briel door de Watergeuzen veroverd , maar ook de Spanjaarden zaten niet stil. Naarden werd uitgemoord en Haarlem ingenomen, maar van Alkmaar begon de victorie. Ook werd de vloot van Alva onder Bossu verslagen en werden de Geuzen heer en meester op de Zuiderzee. Hoewel in 1581 de Staten van Holland als leenheren optraden in plaats van de graven, bleef Urk echter nog steeds rooms. In een brief van de Overijsselse synode aan de Staten-Generaal in 1622 werd verklaard "dat tot Urck ende Emmeloort noch papen stonden, doende misse ende andere afgodendienste". Omstreeks 1597 had zich echter op Urk een zekere JASPER JANS gevestigd, die wel als een voorloper der Reformatie op Urk beschouwd kan worden, want eigener beweging moet hij bezig zijn geweest om zijn medeburgers de ogen te openen voor de dwalingen der Roomse Kerk en hen te wijzen op het Evangelie der vrije genade. Voorshands echter met weinig vrucht. De classis Enkhuizen was zich in 1599 o°k al gaan bezig houden met Urk en besloot tot een inspectie om eventueel daarna tot reformatie van de Kerk van Urk te komen. Het resultaat was slechts een correspondentie met de Vrouwe van Urk (Barbara, weduwe van Gerrit Zoudenbalch), waarin deze op haar bezwaren tegen een inspectie, verwezen werd naar de Staten van Holland. De actie van Jasper Jans had nog als gevolg dat de pastoor van Urk hem als een persoonlijk tegenstander ging beschouwen en zich bij de schout beklaagde. Maar deze kon er onder' de gegeven omstandigheden niets aan doen. In feite was het zo, dat terwijl volgens de plakkaten van de Staten-Generaal de publieke uitoefening van de Roomse eredienst in alle zeven gewesten was verboden, men zich op Urk en ook in Emmeloord weinig om die plakkaten bekommerde. Het was een eldorado voor de Roomsen uit de wijde omtrek. De classis Kampen schreef in een missive "dat de papen opentlijck op altaren met priesterlijck gewaet gelijck midden int Pausdom de afgodische misse célebrierden, daer dan van verscheijdene plaatsen wijt ende sijt met schepen ende schuijten de Papisten met menigten quamen om den afgodendienst bij te wonen...". Maar tengevolge van het Twaalfjarig Bestand en de in die tijd ontstane twisten tussen ''Gomaristen" en "Arminianen" was er zoveel te doen, dat Urk erbij inschoot, ook al door zijn geisoleerde positie. Pas in 1618 kwam de classis Kampen weer in actie door de Staten - Generaal te verzoeken "dat Urck ende Emmeloort alwaar nog. eenige papen staan tot groot nadeel ende afbreuk der kerken dezer provincie, met Gereformeerde predicanten worden voorsien". Dit bracht de bal aan het rollen. De Staten van Holland kregen opdracht ora de Gecommitteerde Raden van West-Friesland en het Noorderkwartier aan te schrijven om te zorgen "dat de suijvere ende ware godsdienst op Urck soude mogen worden geoeffent". Ook de classis Enkhuizen werd hiervan op. de hoogte gesteld. Deze ging er natuurlijk mee accoord, maar wilde toch eerst weten uit welke middelen het traktement van de predikant betaald moest worden. Het zou nog acht jaar duren voor dat deze zaak geregeld wa.s, daar ondertussen de oorlog met Spanje weer was hervat en Holland alleen van de oorlogslasten meer droeg dan de andere gewesten tesamen. Anderzijds moet ook niet uit het oog verloren worden dat, ondanks het feit dat de "politieke heren" professie deden van de gereformeerde godsdienst, zij-de Reformatie heel anders zagen dan de "kerke lijken". Daarbij waren ze zeer naijverig op de erkenning van hun zeggenschap in kerkelijke zaken. Wel werd de Heer van Urk, Jhr. Van de Werve, te verstaan gegeven dat, zo de publieke uitoefening van de Roomse eredienst nog plaats vond, dit in strijd was met de ordonnantiën van de Staten-Generaal. Ka nog wat tegengestribbeld te hebben, verzocht hij toen in 16.20 aan de classis Enkhuizen en de Gecommitteerde Raden..."om zijn heerlijckheit van Urck van een predicant te voorsien;. Intussen had zich op Urk een zekere LAURENS LAURENSZ. als schoolmeester gevestigd, die van 1600 - 1622 predikant was geweest in verschillende Friese dorpen, maar uiteindelijk was afgezet. Deze had zo langzamerhand een kring om zich heen verzameld, waarvoor hij als "voorlezer" optrad. Mogelijk zullen dit de aanhangers van Jasper Jans geweest zijn, aangevuld met wat anderen omdat in die tijd de pastoor was vertrokken en geen geregelde misbediening meer plaats had. Toen de Noordhollandse Synode in 1627 hiervan kennis kreeg, werd eindelijk, na overleg met de Staten van Holland, besloten dat Urk een "goed predikant" zou krijgen. Een beroep werd uitgebracht op de proponent PETRUS SALEBIEN, die dit aannam. Hij was schoolmeester geweest te Castricum en later naar zijn begeerte gaan studeren voor predikant. Op. zondag 15 oktober 1628 werd hij als eerste predikant van Urk bevestigd d.oor Ds. J« Pappinus van Enkhuizen. Van toënafaan zou in de kerk geen misoffer meer worden opgedragen, maar vrijuit verkondigd dat de rechtvaardige door het geloof zal leven. In mei 1629 betrok Ds. Salebien een nieuw gebouwde pastorie. Maar de in meerderheid nog vijandige bevolking trad op den duur, zelfs tegenover Ds. Salebien, zodanig op "dat een groote disorde op het eijlant ontstond", waartegen schout en schepenen niets deden. Pas na verschillende aanmaningen en uitgeoefende dwang door de Gecommitteerde Raden, werd de orde weer hersteld. De eerste Urker predikant heeft het daarom niet gemakkelijk gehad, maar hij heeft volgehouden door eer en oneer. In 1656 werd Urk vreselijk bezocht door de pest. Ongeveer de helft van de bevolking, toen 300 zielen, bezweek hieraan en ook Ds. Salebien. Hij werd in de kerk begraven. Nog in hetzelfde jaar kwam zijn opvolger Ds. FRANCISCUS PINAÊUS, eveneens proponent. Gedurende zijn ambtsperiode werd vooral door de Heer van Urk, de roomse Jhr. Van de Werve, geconspireerd om in Urk het roomse geloof te behouden. Op den duur kwamen er zelfs in het geheim weer missen voor, bediend door de "geheime" pastoor van Ens, die verkleed als visser of boer dan naar Urk kwam.. Nadat in 165^ Ds. Pinaeus was overleden, kwam in dat jaar nog de derde predikant van Urk, Ds. RICHARDUS A LA.NDT-WERVEN, proponent te Enkhuizen. Hij overleed in 1681 . Had het Rooms-Katholicisme in het begin van. zijn bediening nog veel invloed, in de laatste jaren van zijn leven verklaarde hij "dat het verouderd gevoelen hoewel vrij verminderd en krachteloos, nog niet uit de harten van sommigen was geweken". Maar hij sprak ook van zegen op zijn werk "want de lust om onder de prediking te komen was toegenomen en zij die als een Nicodemiet begonnen te komen, lieten nu hun kinderen de catechismus in de kerk opzeggen" . In 1681 nam Ds. SEVERINUS CANTOR te Langweer in Friesland een beroep aan.
Van de bevolking behoorde toentertijd ongeveer de helft tot de Gereformeerde Kerk. Die snelle aanwas bracht echter niet steeds zedelijke winst'. Ds. Cantor was wel de aangewezen man om zedelijke teruggang te stuiten. Hij was weinig plooibaar en ging van het standpunt uit dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken. In de strijd tussen de zg. "Voetianen;i en i;Cocce janen'1 deelde hij de opvattingen van de eerstgenoemden, in het bijzonder wat de zondagsheiliging betrof. Gedurende zijn bijna 30-jarige arbeid groeide de gemeente dusdanig, dat het Rooms-Katholicisme, althans uitwendig, bij zijn emeritaat in 1?10 geheel op Urk was verdwenen. Hij werd opgevolgd door zijn schoonzoon, de proponent WERNERUS VAN DIEPEN uit Kampen, die met zijn dochter was gehuwd. Op 1 febr. 1711 deed Ds. Van Diepen zijn intree. In 1714 werd door hem een nieuwe kerk in gebruik genomen nadat de oude wegens ouderdom na een storm was ingestort. Deze nieuwe kerk werd gebouwd op de plaats van de tegenwoordige Hervormde Kerk. In 1786 werd zij geheel herbouwd. Reeds in 1720 overleed Ds. Van Diepen, waarna op 8 dec. 1720 de proponent PETRUS DE BRUIJN uit Lutjebroek zijn intree deed. In 1727 nam hij een' beroep aan naar het eiland Marken. Zijn opvolger was proponent NICOLAAS RIBBERS uit Purmerend. Op 1 juni 1727 werd hij bevestigd en vertrok in 1730 naar Grosthuizen en Avenhorn. Reeds op 3 dec. 1730 kwam de nieuwe leraar nl. candidaat DANIËL WEERMAN. In de loop der tijden was nu, althans formeel, het doel bereikt dat de classes Enkhuizen en Kampen zich ruim een eeuw geleden gesteld hadden nl. heel de kerk en heel het volk te brengen tot reformatie. Maar in de praktijk bleek dat niet alles Israël was wat Israe'l heette. Jarenlang was er een boosaardige stokerij tegen Ds. Weerman van de schout en magistraat, die bezeten waren door persoonlijke eer- en heerszucht. Na een diensttijd van bijna een halve eeuw onder veel zorg-en moeite te hebben volbracht verkreeg Ds. Weerman in 1780 emeritaat. Hij leidde nog het beroepingswerk van zijn opvolger, de proponent JOHANNES HENRICUS SCHMIDT uit Amsterdam, die op 12 nov. 1780 werd bevestigd. De 18e eeuw is de tijd waarin de geest van ongeloof meer dan tot dusverre openbaar kwam en algemeen werd. Allerlei theorieèn werden uit het buitenland geimporteerd en gretig omhelsd, vooral op de hogescholen waar ook de predikanten hun opleiding ontvingen. Dientengevolge nam de prediking "van het pad der deugd" meer en meer de plaats in van de verkondiging der waarheden van de Reformatie. Het was een tijd van hopeloze geestelijke verwarring, maar ook een tijd waarin de conventikels of gezelschappen opkwamen. Omdat men vaak in de kerk niet het begeerde zielevoedsel ontving, trachtte men in die gezelschappen door onderlinge besprekingen dat gebrek te vergoeden. Het valt niet te ontkennen, dat deze hoezeer er soms ongeestelijk gedwaald werd, over het geheel genomen het middel zijn geweest waardoor in een geestelijke kern van ons volk het geloof der vaderen en echte godsvrucht bewaard zijn gebleven. Zo is het niet te verwonderen dat ook Ds. Schmidt niet aan de zuiging van zijn tijd is ontkomen. Verder was hij een fel Patriot, zodat hij in de kerkeraadsnotulen woorden als "de gelukkige tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap" aantekende. Mede hierdoor wensten meerdere leden in die tijd niet aan het Heilig Avondmaal deel te nemen, maar misschien ook wel omdat bij hen de oude Oranje-liefde een rol speelde. Inmiddels had in 1795 stadhouder Willem V het land verlaten en was de Republiek der Verenigde Nederlanden veranderd in de Bataafse Republiek, die op haar beurt in 1806 moest plaats maken voor het Koninkrijk Holland met de broer van Keizer Napoleon, Lodewijk Napoleon, als koning. Van de volksvrijheid, waarvoor ook Ds. Schmidt zo in bewondering was geweest v/as dus minder dan niets terechtgekomen. Overigens komen er na 1799 geen politieke opmerkingen meer voor in de kerkeraadsnotulen. Ds. Schmidt overleed op 27 februari 1808.- In 1810 kwam ook een einde aan het Koninkrijk Holland en werd het bij het Franse keizerrijk ingelijfd. Bij alle geharrewar op ieder gebied begeerde het merendeel van de Urker gemeente toch een gereformeerde prediking met bevindelijke tendensen. Dat Ds. Schmidt hieraan niet voldeed bij al de ernst die hij soms openbaarde, zal samen met zijn politieke optreden de aanleiding geweest zijn dat velen zich terugtrokken in godsdienstige gezelschappen. Van 1808-1809 was er echter nog een "bevindelijke11 predikant nl. Ds. LEFFERT BAKKER, gekomen van Hattem en vertrokken naar Nieuwe Tonge. Op 5 mei 1811 kwam vervolgens Ds. S.L. NAPJUS uit Wijckel. Tijdens zijn ambts periode ging het Franse keizerrijk ten onder en werd Nederland in 1813 weer een vrije natie onder Willem I, eerst als souverein en sinds 1815 als koning Zijn autocratisch regiem bemoeide zich echter ook met de organisatie van de Kerk, zodat een koninklijk besluit werd afgekondigd waarbij deze geheel in handen van de Koning en zijn regering kwam. Er kwamen reglementen en de onvrijheid van de Kerk werd groter dan ze ooit was geweest. Ds. Napjus en zijn kerkeraad aanvaardden dit alles zonder protest als "goede ambtenaren". Maar onder de Urkers kwam er een toenemende oppositie tegen zijn "liberale" prediking. In 1820 vertrok hij naar Warder bij Edam. Onder de catechisanten van Ds. Napjus was destijds een jongen die opviel door zijn begaafdheid. Door de 'bemoeiingen van Ds. Napjus kon hij te Utrecht theologie gaan studeren. Toen deze student, JACOB ALBERTS ROMKES, candidaat was geworden, werd hij door het classicaal bestuur van Hoorn (de gemeente bleef geheel buiten de zaak) beroepen te Urk, welke beroep hij aannaam. En zo deed een "eigen Urker dominee" op 8 april 1821 zijn intrede. Hij was een zachtmoedige man, maar ook in zijn prediking vonden vele Urkers geen bevrediging. Hij overleed reeds op 17 maart 1831, slechts 38 jaar oud. Ook al weer buiten de gemeente om werd toen door loting beroepen de candidaat PETRUS JACOBUS TER PLEGT, die het beroep aannam en op 9 okt. 1831 werd bevestigd. Op 13 okt. 1834 werd door de Hervormde Gemeente te Ulrum in Groningen en haar predikant Ds. Hendrik de Cock een Acte van Afscheiding of Wederkering getekend, hetwelk al spoedig door andere gemeenten en groepen belijders, in den lande werd gevolgd; de Afscheiding die zulk een grote invloed op het kerkelijk leven in Nederland zou gaan uitoefenen, was ingezet. In januari 1836 maakte Ds. Ter Plegt in een kerkeraadsvergadering bekend, dat hij een brief van Ds. De Cock had ontvangen, gericht "Aan de gelovigen op het eiland Urk". Vermoedelijk was dit schrijven bestemd geweest voor enigen uit de gemeente, die Ds. De Cock verzocht hadden op Urk te komen. Maar ook kan het de bedoeling van Ds. De Cock geweest zijn, dat die brief onder ogen van Ds. Ter Plegt zou komen om hem zodoende voor een beslissing te plaatsen. Deze viel in ieder geval al direct, want er werd besloten Ds. De Cock niet toe te laten tot de kerk.

Op 13 maart 1836 preekte Ds. De Cock te Amsterdam en op verzoek.van een zekere P. Jolly te Hoorn, besloot hij Hoorn en Urk te bezoeken en over Kampen terug te reizen. Zo zal Ds. De Cock half maart 1836 een bezoek aan Urk gebracht hebben en zeer zeker met "de gelovigen van Urk" gesproken hebben over een spoedige terugkomst, welke na enige maanden al plaats had.
Op 12 juli 1836 zeilde een Urker schuit met een deputatie naar Genemuiden, waar Ds. De Cock toen vertoefde, om hem te verzoeken te Urk de ambten in te stellen. Hij ging mee en werd vergezeld door luitenant Smitt (de latere Kruisdominee). Te middernacht kwam men aan en in de vroege morgen van de andere dag, 13 juli, toog men naar Ds. Ter Plegt om hem te verzoeken de kerk ter beschikking van Ds. De Cock te stellen. Deze bleef natuurlijk bij zijn weigering. Ds. De Cock preekte daarop in het ruime huis van de weduwe Bakker-Molenaar over Eebreëen 11 vs 23 - 26. Na de prediking verzocht Smitt degenen die zich bij een te vormen gemeente wilden aansluiten, te willen blijven. Deze achtergeblevenen (31 personen) ondertekenden daarop een stuk gericht aan ,;het bestuur van het Hervormd Kerkgenootschap te Urk", waarin zij verklaarden zich af te scheiden van het genootschap "wensende de hals te buigen onder het juk Jesu Christi". Daarna'werd een kerkeraad gekozen en tegelijk bevestigd. Des middags preekte Smitt en des avonds bediende Ds. De Cock het Heilig Avondmaal. In de vroege morgen van 14 juli werden Ds. De Cock en Smitt naar Genemuiden teruggebracht, terwijl de kerkeraad de verklaring van afscheiding aan Ds. Ter Plegt overhandigde. Al spoedig zag men uit naar een voorganger, die men vond in de oefenaar PIER SCHAAP te Workurn. Hij kwam op proef preken en voldeed ten zeerste, waarna hij per 1 sept. 1836 werd benoemd op een traktement van f 6,— per week.

Ds. Ter Plegt zat inmiddels ook niet stil. In diverse rijksarchieven bevindt zich correspondentie tussen hem en het classicaal bestuur van Hoorn, aangevuld niet de nodige ambtsberichten van de Minister voor de Zaken van de Hervormde Eredienst en de gouverneur van Noord-Holland; alles handelend over de Urker Afgescheidenen. Ook de burgemeester van Urk werd meermalen gevorderd zijn zienswijze te kennen te geven of er werd hem bevolen de wet streng uit te voeren. Wel werd door hem een concessie gegeven om samenkomsten te houden; later verbood hij deze weer op last van hogerhand. Een zekere tweeslachtige houding is hem niet vreemd geweest. Intussen werkte de Afscheiding niet alleen in den lande, maar ook op Urk verder door. Op 1 sept. 1836 ontving Ds. Ter Plegt opnieuw een lijst, nu met 55 namen van personen die zich hadden afgescheiden. Enige tijd hield men zich aan het verbod van de burgemeester om niet samen te komen, maar op Pinksteren 183? besloot de kerkeraad zich hieraan niet meer te storen en weer diensten te beleggen. Er was zo'n enorme toeloop dat de samenkomsten de vorm van een hagepreek aannamen. In juni 1837 werden Ds. De. Cock, Smitt, Pier Schaap en een tiental kerkeraadsleden én gemeenteleden voor de Rechtbank te Hoorn gedaagd wegens de in de achterliggende tijd gehouden onwettige samenkomsten. Zij allen werden veroordeeld tot boeten; de vonnissen werden echter na beroep bij de Rechtbank te Amsterdam weer vernietigd. Nadien zijn de Urker Afgescheidenen nog meerdere malen beboet en ook weer vrijgesproken. Oefenaar Schaap is echter een keer niet vrijgesproken, maar moest de hem opgelegde boete van ƒ 200,- betalen. Na 1839 zijn er op Urk geen vervolgingen meer geweest.

Door aankoop van een herberg kwam men na verbouwing hiervan ook in het bezit van een eigen kerk; voordien kwam men in een huis tesamen dat als kerkje was ingericht.

Wegens zijn singuliere gaven werd oefenaar Schaap op 4 juni 1842 tot predikant bevestigd. Hij overleed op 26 april 1843, slechts 33 jaar oud, diep betreurd door zijn gemeente. Op 20 nov.. 1846 deed vervolgens candidaat JACOB NENTJES zijn intrede. Hij was in 1818 geboren op Urk en had zijn opleiding genoten bij Ds. W.A. Kok te Ruinerwold. Hij was dus de tweede geboren Urker, die op Urk zelf als pre dikant diende; de eerste was de hervormde Ds. Romkes geweest. Tijdens de bediening van Ds. Nentjes groeide de gemeente nog steeds; op 16 nov. 1851 werd een nieuwe kerk in gebruik genomen. Nadat in 1859 Ds. Nentjes naar Harlingen was vertrokken, werden verscheidene vruchteloze beroepen uitgebracht. Uiteindelijk beriep men Ds. Nentjes weer, welk beroep door hem werd aangenomen, zodat hij op 11 mei 1862 voor de tweede maal zijn intre de op Urk deed. Tengevolge van de vereniging van de Chr. Afgescheiden Gemeenten met de Geref. Kerk (o/h Kruis) tot Chr. Geref. Kerk in 1869, werd ook de gemeente van Urk een CHR. GEREF. KERK. Na het overlijden van Ds. Nentjes op 16 jan. 1873 kwam als zijn opvolger Ds. W. VISSER uit Middelharnis, die op 10 aug. 1873 intrede deed. In 1891 verkreeg hij emeritaat, waarna Ds. J. ANKEN de gemeente diende van 1891-1905- Inmiddels had de kerkelijke beweging der Doleantie van 1886 / 1887 geleid tot de vorming van Nederduits Geref. Kerken; op Urk had zij echter geen aan hang gevonden. In 1892 volgde toen de vereniging van deze kerken met het overgrote deel der Chr. Geref. Kerk tot Gereformeerde Kerken. Ook de Chr. Geref. Kerk van Urk werd GEREFORMEERDE KERK. Na het vertrek van Ds. Van Anken is zij nog bediend door:

Ds. G.H.A. VAN DE VEGTE van 1906 - 1915; Ds. T. RISPENS van 1917 - 1920; Ds. J.J. BOUWMAN van 1921-1928;
Ds. W. D00RENB0S van 1931-1952; Ds. G. SPIJKER van 1943 - 1947; Ds. P. HOMBURG van 1948 - 1952; Ds. H.R. GROENEVELT van 1952 - 1966; Ds. W. BAAS van 1953- 1956; Ds. J. WOLVEN van Ï956-I963; Ds. H. VEENSTRA sinds
15 juni 1958; Ds. A.W. BOL sinds 13 sept. 1964; Ds. J. KOPPE sinds 26 maart 1967. Er zijn thans 4 predikantsplaatsen, waarvan 1 momenteel nog vacant, en 2 kerkgebouwen: de Beth-Elkerk (de oude kerk van 1851, in 1867 vergroot; in 1885 afgebroken en opnieuw herbouwd en in 1951 geheel gerestaureerd) en de Petrakerk van de jongste tijd.

De vereniging van 1892 was echter niet "totaal", want enige gemeenten en predikanten hadden er bezwaren tegen in verband met de leer der veronderstelde wedergeboorte van Dr. Abraham Kuijper. Door hen werd besloten de Chr. Geref. Kerk voort te zetten. Ook op Urk waren er bezwaarden, maar omdat er in de tweede helft van 1892 op Urk een tyfusepidemie heerste, was er door hen nog geen actie ondernomen. Eerst einde 1892 ontving de kerkeraad van de Geref. Kerk bezwaarschriften, waarin kerkelijke en ook wel persoonlijke argumentaties naar voren werden gebracht, doch die door de kerkeraad werden verworpen. Persoonlijke gesprekken met de bezwaarden hadden ook geen succes en nadat er al eens door hen samenkomsten waren gehouden, kwam het op 13 febr. 1894 tot instituering van een CHR. GEREFORMEERDE KERK onder leiding van Ds. J. Wisse Cz. uit Den Haag. Het aantal leden was toen 21; ook werd er dat jaar een kerkje gebouwd.

In de loop der jaren is de gemeente snel gegroeid, voornamelijk door overgangen uit andere kerken; redenen waren o.m. het verlangen naar een meer "bevindelijke" prediking. (L'histoire se répète !).

In 1936 kwam er voor het eerst een orgel in de kerk; in de Geref. Kerk was dit al in 1910 gebeurd. De Chr. Geref. Kerk van Urk is achtereenvolgens bediend door:

Ds. M. DEN BOER van 1900 - 1902; Ds. G. OOSTERHUIS van 1903 - 1905; Ds. W.F. VAN DER KODDE van 1919 - 1923; Ds. E. DU MARCHIE VAN VOORTHUIJSEN van 1937 - 1942; Ds. J. VAN DOORN van 1945-1948; Ds. C. DEN HERTOG van 1951-1953; De. M.C. TANIS van 1953-1958; Ds. D. SLAGBOOM van 1961 - 1964 en sinds 4 juli I968 door
Ds. H. VAN LEEUWEN.

In september 1960 besloot de kerkeraad en het grootste deel der gemeente uit het kerkverband te treden wegens bezwaren tegen de ontwikkelingsgang in de Chr. Geref. Kerken, zoals die voornamelijk na Wereldoorlog II ten opzichte van leer en leven naar voren kwam. Men constitueerde zich als CHR. GEREF. GEMEENTE en sloot zich aan bij het verband Chr. Geref. Gemeenten. Een uitgebracht beroep op Ds. H. VISSER Mz. te Rotterdam-Zuid (die de Chr. Geref. Kerken had gediend van 1937-1947) werd door hem aangenomen, waarna hij op 18 nov. 1960 intrede deed. Op die dag werd ook de nieuwe kerk, de Jachin-Boazkerk, die in het bezit van de Chr. Geref. Gemeente was overgegaan, in gebruik genomen. Het oude kerkgebouw was nog door de ongedeelde Chr. Geref. Kerk verkocht aan de Oud-Geref. Gemeente. De Chr. Geref. Kerk nam in 1962 een nieuwe kerk, de Eben-Haëzerkerk, in gebruik. In april 1966 legde Ds. Visser om persoonlijke redenen zijn ambt neer en voegde zich weer bij de Chr. Geref. Kerken. Zijn gemeente volgde hem hierin niet, maar beriep toen Ds. E. DU MARCHIE VAN VOORTHUIJSEN, predikant van de Oud-Geref. Gemeente te Leersum.  Deze predikant had de Chr. Geref. Kerken gediend van 1937 - 1952, waaronder Urk, en was in 1952 overgegaan naar het verband van Oud-Geref. Gemeenten in Nederland. In principe bleek hij bereid te zijn naar Urk te komen, mits de gemeente overging tot het verband van Oud-Geref. Gemeenten in Nederland. Een en ander verkreeg al spoedig het fiat van de gemeente, waarna hij spoedig daarop zijn intree deed. De reeds sinds 1955 bestaande Oud-Geref. Gemeente (zie verder hierna) zou toen met de voormalige Chr. Geref. Gemeente samensmelten, maar bij een aantal leden bleken hiertegen bezwaren te zijn, zodat zij de gemeente voortzetten als VRIJE OUD-GEREF. GEMEENTE, die nu een zelfstandige gemeente is. Ds. G. Taverne, presbyteriaal-hervormd predikant te Iïoogeveen, verricht tot dusverre ambtelijk werk in deze gemeente.

De Vrijmaking van 1944, ontstaan door leergeschillen in de Geref. Kerken en de afzetting van Prof.Dr. K. Schilder,
had nog als gevolg dat er op 4 mei 1947 een GEREFORMEERDE KERK VRIJGEMAAKT ontstond. Zij werd sindsdien bediend door: Ds. W.H. DE BOER van 1949 - 1960; Ds. T. BOERSMA van 1961 - 1965 en sinds 12 dec. 1965 door
Ds. J. SLOTMAN. Later werd een kerk gebouwd, welke de naam draagt van Rehobothkerk.

De HERVORMDE GEMEENTE, na de Afscheiding van 1834 langzamerhand gedecimeerd is na het vertrek van Ds. Ter Plegt naar Petten (NH) in 1847, nog gediend door:

Ds. B.L. MULLER van mei-aug. 1849; Ds. J.P. VAN HALL van 1849-1860; Ds. H.B. NOORDA van 1062-1369;
Ds. B. CLOOS van 187O-I871; godsdienstonderwijzer M. DEE van 1873-1877; id. M. OZINGA van 1878-1881; id. C.M. POLHUIS van 1881-1884; Ds. G. DE BOER van 1886-1888; Ds. H. ROMBACH van 1891-1893; Ds. C.A. TER LINDEN van 1902-1907; Ds. C. VLASBLOM van 1907-1910; Ds. H. SNEL van 1910-1912; Ds. J. KAT van 1913-1916; Ds. C.A. SNOEP van .191*7-1919; Ds. W. OKKEN van 1925-1928; Ds. A. BLINK KRAMER van 1928-1931; Ds. C.A. LINGBEEK van 1932-1933; Ds. G.H.J. MARSMAN van 1934-1936; Ds. E. VAN WIERINGEN van 1937-1942; Ds. A. PIETERSMA van 1943-1947; Ds. C.J. LASSCHUIT van 1950-1954; Ds. A. VAN DER BEEK van 1955-1960; Ds. P. POST van I96O-I965 en sinds 17 april 1966 door Ds. E. BOUMAN.

De vorengenoemde Ds. Van Hall was een fel tegenstander van de Chr. Afgescheiden gemeente. Door allerlei chicanes zoals over het gebruik van de gemeentelijke kerkklok, het kerkhof enz. heeft .hij getracht haar het leven zuur te maken. Vermeldenswaard is nog dat de godsdienstonderwijzers Dee en Ozinga later de Hervormde Kerk verlieten. M. Dee ging studeren aan de Theologische School te Kampen en is van 1881- 1895 predikant in de Chr. Geref. Kerk resp. Geref. Kerken geweest. M. Ozinga werd in 1884 predikant van de vrije Oud-Geref. Gemeente te Amsterdam. Na een conflict met zijn collega Ds. Adr. van den Oever, werd hij voorganger van een Oud-Geref. Kerk aldaar. Deze gemeente ging met zijn opvolger Ds. W. Hendriksen in 1922 over tot de Chr. Geref. Kerken evenals Ds. Ozinga, die in 1906 met emeritaat was gegaan. (Zijn kleinzoon is mr. dr. J. Ozinga, predikant van de Geref. Kerk te Lunteren en voorzitter van de NCRV). Ds. C.A. Lingbeek, die slechts 1 1/2 jaar op Urk stond, was van 1925 - 1937 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de Hervormd (Geref.) Staatspartij, met onderbreking dan van zijn Urkse diensttijd.

In het algemeen heeft de Hervormde Gemeente altijd predikanten gehad van confessionele overtuiging, zodat bijv. een moderne ringpredikant steeds voor een bijna lege kerk preekte. Omstreeks 1950 kwam er nog een Hervormd-Geref. Evangelisatie, welke van 1952-1954 de godsdienstonderwijzer H. Visser als voorganger had. In 1954 onttrok hij zich met wat aanhangers en hield eigen diensten. Nadat hij als voorganger bij de Oud-Geref. Gemeenten in Ned. niet was toegelaten, keerde hij tot de Hervormde Kerk terug. Zijn aanhang werd in de zomer van 1955 geïnstitueerd als een Oud-Geref. Gemeente (zie ook hiervoor). De evangelisatie werkt thans samen met de Hervormde Gemeente en wordt wel een zg. Buitengewone Wijkgemeente in wording.

In 1936 werd met de voorbereidende werkzaamheden begonnen om het land tussen Urk en het vaste land in te polderen; het was het begin van de Noord- Oostpolder . In 1940 was Urk eiland af, in 1942 viel de Noord-Oostpolder droog en in 1948 kreeg Urk zijn wegverbindingen met de voormalige vaste wal. Deze ontwikkeling van Urk heeft uiteraard zijn sporen niet nagelaten in het leven der Urkers. Vele gebruiken bestaan niet meer, de klederdrachten zijn als maar minder aan het worden en ook het godsdienstig leven ondergaat de invloeden van een veranderende tijd. Maar tenslotte kan dit nog wel gezegd worden: Gebreken in het volks- en persoonlijk karakter komen in Urk net zo goed voor als elders, maar het is toch nog wel een kenmerk van het Urker 'volk als geheel, dat het zich niet bruut verzet tegen de vermanende prediking van het Woord.

Statistische opgave van de zielenaantallen der verschillende kerken op URK.
Hervormde Gemeente (inclusief de ... Hervormd-Geref. Evangelisatie) 900
Gereformeerde Kerk 4.500
Christelijke Gereformeerde Kerk 400
Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt 500
Oud-Gereformeerde Gemeente 900
Vrije Oud - Gereformeerde Gemeente 40

Door de heer T. de Vries te Urk werden de foto's en cliché's voor de fotopagina welwillend ter onzer beschikking gesteld, waarvoor wij hem onze hartelijke dank betuigen. Ook de verschillende personen, zowel jong als 'oud, die ons zowel mondeling als schriftelijk nadere inlichtingen over de jongste tijd verstrekten, onze beste dank voor hun medewerking.

Litteratuur:
- C. de Vries: "De geschiedenis van het eiland Urk" (1962) 
- Dr. F.L. Bos: Archiefstukken betreffende de Afscheiding (Kampen - 1946)



(zie voor fotos het orginele pdf)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1968

Kerkhistorische Kroniek | 14 Pagina's

1000 JAAR - URK

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1968

Kerkhistorische Kroniek | 14 Pagina's