GOUDA - 700 JAAR STAD
GOUDA , dikwijls het "Hart van Holland" genoemd en bij de meeste Nederlanders meer bekend door de fabricage van pijpen (vooral in de oude tijd) , plateel- en aardewerk, kaarsen, Goudse siroopwafels en als kaasmarkt, ontving op 26 juli 1272 stadsrechten van Graaf Floris V. Ter gelegenheid van dit 700-jarig jubileum zijn er deze zomer vele evenementen opgezet en zullen er wel meerdere publikaties verschijnen die allerlei facetten van het hedendaagse Gouda en haar historie zullen belichten. Ook wij willen in dit artikel een facet, behandelen uit de kerkhistorie van Ter Goude of Ter Gouw (zoals de stad vroeger werd genoemd) en wel "De Afscheiding van 1834 en haar gevolgen tot op de huidige dag".
Nadat Gouda dan in 1272 stadsrechten gekregen had, was zij in de Middeleeuwen een der ''goede steden" d-. i. rechtstreeks onder bestuur van de graaf. Later was zij bekend als een van de drie vestigingen van Gravin Jacoba van Beieren (met Oudewater en Schoonhoven) ; tijdens de Republiek was zij een van de zes grote steden ter vergadering van de Staten van Holland. Uit de Middeleeuwen dateren nog bestaande bouwwerken zoals het midden op de markt gelegen stadhuis (14-50) en de Sint-Janskerk met de alom bekende gebrandschilderde glazen, vooral die van de gebroeders Crabeth uit de 16e eeuw. De kerk van nu werd gebouwd in 1552 en latere jaren. De eerste kerk ging ten onder bij de grote stadsbrand van 1361; ook de tweede werd in 1438 een prooi van het vuur, evenals de derde in 1552 na blikseminslag grotendeels afgebrand. Toen de 80-jarige 'oorlog ternauwernood was begonnen, viel de stad al op 21 juni 1572 in handen van de Prins van Oranje dankzij het optreden der Watergeuzen. Hoewel er te Gouda geen vroegere belangstelling voor de Reformatie valt te konstateren, werd de Sint-Jan reeds in 1573 (zij had nog niet eens volgens rooms gebruik de bisschoppelijke wijding ontvangen) voor de gereformeerde eredienst in gebruik genomen. De eerste predikant was Ds. JOACHIM ADRIAENSZ, gekomen van Oudewater. In de daarop volgende jaren heeft Gouda de bepaalde naam gekregen als het "ketternest" of zoals de notulen van de classis Gouda uit 1619 bet zeggen: "het rattenest ende den dreckwagen van allerlei ketterijen".
De geest die er heerste, vond men vertegenwoordigd in Ds. HERMAN HERBERTS, sinds 1583 predikant te Gouda en gekomen van Dordt. Hij was in 1540 geboren te Groenlo en pastoor te Winterswijk geweest waar hij tot het Lutheranisme overging. Daarna was hij predikant te Wezel en Dordrecht. Nog niet lang in Dordrecht zijnde werd hij al voor enige tijd uitgeleend aan Gouda, waar hij een groot gehoor had. Toen hij te Dordrecht in 1582 nu en dan de katechismusprediking naliet en in een preek verklaarde dat de Christen in dit leven tot volmaaktheid komen kon en geen onderscheid maakte tussen het Woord Gods en het gepredikte woord, deed Prins Willem een poging de twist hierover met de kerkeraad te beslechten. Omdat hij echter naliet schuldbelijdenis af te leggen, werd hij door de magistraat van Dordrecht ontslagen. Te Gouda werd hij daarop met open armen ontvangen; het bezwaar dat hij de katechismusprediking naliet, gold daar niet. In verband met het konflikt te Dordt werd hij door de Zuidhollandse synode opgeroepen, waar hij echter niet verscheen. Prins Willem verwees zijn zaak toen naar de volgende synode In een "Corte verclaringe" over Romeinen 2 vs 28 kwam Ds. Herberts daarna op tegen bindend gezag van belijdenis en katechismus; verder nam hij het op voor vrij Bijbelonderzoek en verwierp de leer der predestinatie. Op de Nationale Synode van 1586 te ' s-Gravenhage legde hij vervolgens een schuldbelijdenis af en zou een nadere verklaring laten volgen. Toen deze uitbleef werd hij in 1591 geschorst; in 1593 kwam er een verzoening tot stand en heeft hij te Gouda dienst gedaan tot zijn overlijden in 1607. In zekere zin was hij een voorloper der Remonstranten. Na zijn dood verscheen van zijn hand (in samenwerking met zijn zoon Ds. Th. Herberts, sinds 1599 eveneens predikant te Gouda) een werkje getiteld "Korte onderwijsinge der kinderen in de christelijke religie", meer bekend als de "Goudse Catechismus". De uitgave geschiedde met instemming van Prof. Arminius. Maar de synode had er bezwaren tegen omdat belangrijke onderwerpen van de geloofsleer viraren weggelaten en de toelichting van de Schriftuurplaatsen voor de kinderen ontbrak. Voorts zag men er een streven in om de Heidelberger op zij te zetten. Op 14 jan. 1610 werd te Gouda onder leiding van Ds. Wtenbogaert de vergadering van 43 predikanten gehouden van wie de "Remonstrantie" is uitgegaan hierin kantte men zich tegen de predestinatieleer van Caivijn en tegen elke handhaving der belijdenis, welke als belijdenisdwang werd aangezien. De Goudse predikanten behoorden eveneens tot de deelnemers. De Goudse Contra-Remonstranten, die intussen een "dolerende" gemeente hadden gevormd, werden zeer in hun samenkomsten bemoeilijkt totdat in 1618 voor hen de Gasthuiskerk werd ingeruimd. Toen de spanningen op staatkundig gebied tussen Prins Maurits en raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt in hevigheid toenamen, kwam de Nationale Synode te Dordrecht In 1618 bijeen. Hier werden de Remonstranten na eindeloze debatten conform het bevel der Staten-Generaal weggezonden. Zij moesten een Akte van Stilstand tekenen of het land verlaten. Ruim 200 predikanten werden afgezet en 80 verbannen. Na hun vertrek werden de "Vijf artikelen tegen de Remonstranten" opgesteld. Gouda was de enige stad, die zich tegen het bijeenroepen van een Nationale Synode had verzet. (De Remonstrantse Broederschap werd op 30 sept. 1619 te Antwerpen opgericht, waarvan Ds. Wtenbogaert tot zijn dood in 1644 de erkende leider bleef. Pas na de dood van Prins Maurits konden de Remonstranten in Nederland tijdens het bewind van Prins Frederik Hendrik in schuilkerken samenkomen. In 1634 kwam er te Amsterdam een Remonstrants Seminarie.) Ook te Gouda werden in 1619 de Remonstrantsgezinde predikanten en kerkeraad afgezet; andere predikanten hebben op last der Synode een tijdlang hulpdiensten verleend.
De 17e eeuw, ook genoemd de "gouden eeuw", werd gevolgd door een eeuw van verslapping. Wel waren godsdienst en Bijbel nog zaken waarbij geleefd werd, maar de meerderheid van het volk was beïnvloed door leerstelsels van Duitse en Franse filosofen. De kerken waren 's zondags nagenoeg leeg; slechts de enkele predikanten die nog meer of minder de Dordts-gereformeerde leer brachten, kregen volk in de kerk. Van alle kanten stroomde men dan toe om een goede preek te horen. Ook kwamen velen in gezelschappen bijeen. Het kerkelijk leven te Gouda was in het begin der 190 eeuw reeds zo ingezonken, dat slechts 50 mensen ter kerke kwamen, En dat in die grote Sint-Jan.
Toen de Franse bezettingstijd in 1813 geëindigd was, vertoonde de Hervormde Kerk een droevig beeld. In de prediking was het hart van de belijdenis weggenomen; ook uitwendig v/as de toestand treurig, want de traktementen der predikanten waren zo laag dat er letterlijk gebrek werd geleden. In 1816 greep Koning Willem I in; er werd een reglement opgesteld voor het Ned. Hervormd Kerkgenootschap en ook in de noden der predikanten werd voorzien. En zo liet de Kerk zich op enkele uitzonderingen na welgevallen dat de Dordtse Kerkorde opzij werd geschoven door Koninklijke Besluiten.
Op den duur kwam er reaktie. In verschillende fasen en vormen kwam er een gereformeerd reveil, meest door krachten "van onderop" gesteund. Eet waren de "kleine luyden", do mensen van de gezelschappen. In 1834 werd te Ulrum de Afscheiding ingezet door Ds. Hendrik de Cock, welke al spoedig in vele delen van het land aanhang vond, niettegenstaande de schandelijke vervolgingen door Koning er Regering. Ook in Gouda waren er enige Afgescheidenen, die met elkaar gingen vergaderen. Op 29 febr. 1836 berichtte het classicaal bestuur van de Hervormde Kerk tenminste "dat hier 8 personen benevens hun kinderen vergaderd hadden" Op Zb mei 1836 berichtte de commissaris van politie te Gouda aan de Procureur- Generaal te Rotterdam "dat zich hier eene gemeente der' zoogenaamde Separatisten had geformeerd. Ilij erkende dat zij hem geen last hadden bezorgd maar zij hadden de vorige Donderdag bij Pieter Wachtendonk, een schrijnwerker aan de Korte Tiendeweg, vergaderd. Zekere Ds. Budding had daar gepreekt en kinderen gedoopt. Een menigte volks had zich voor het huis verzameld en was begonnen met baldadigheid te plegen, waarom hij, commissaris, militairen ter hulp had geroepen om gebouw en mensen te beveiligen. Omstreeks half twaalf, toen bijna alle baldadigen huiswaarts waren gekeerd, hed hij Ds. Budding en zijn hoorders door een achterpoort doen ontsnappen, en was de rust weergekeerd" . Verder schreef hij nog dat op 22 mei minder dan 19 personen hadden vergaderd bij Van Dam in het Buurtje buiten de Rotterdamse poort. De officier van Justitie toonde zich echter zeer ontstemd over de commissaris, die volgens hem veel te slap was opgetreden tegen, die Separatisten. De commissaris maakte zich toen zo ongerust dat hij terstond zijn verontschuldigingen aanbood en beterschap beloofde. Dit bestond hierin dat hij nog diezelfde dag allerlei inlichtingen over het voorgevallene aan de Procureur-Generaal kon berichten o.a. een verklaring van drie personen, dat zich in de samenkomst aan de Korte Tiendeweg wel meer dan honderd personen hadden bevonden. En dat in het huisje van een eenvoudige schrijnwerker. Verder nog dat Wachtendonk tot ouderling en Van Dam tot diaken waren bevestigd door Ds. Budding en er vier kinderen waren gedoopt. Hij zou deze lieden dan ook dagvaarden.
Op 28 juni 1836 zaten Ds. Budding, Wachtendonk en Van Dam in het beklaagdenbankje in de Rotterdamse rechtszaal. Ds. Budding kreeg ƒ 100,- boete, 'Wachtendonk ƒ8,- en Van Dam werd vrijgesproken. De angst om zijn baantje deed de Goudse commissaris zo in ijver toenemen dat hij de volgende samenkomst in het Buurtje zelf ging bezoeken en haar als een razende Roland uiteenjoeg. Toen verstoring van godsdienstoefeningen in het gehele land bleef voortduren, toen inkwartiering van dragonders, beboeting en gevangenis bleven kwellen, werden vele Afgescheidenen de vervolging moede. In 1839 bezweek Ds. H.P. Scholte te Utrecht voor de eis van de Koning dat zij geen rechten mochten laten gelden op de naam en goederen van de aloude Gereformeerde Kerk. Hij bracht zijn gemeente ertoe de Regering te verzoeken haar als een Christelijke Afgescheiden Gemeente te erkennen, waarmede dus de naam en rechten der Geref. Kerk werden prijsgegeven. Verreweg de meeste gemeenten uit de Afscheiding volgden dit voorbeeld. Slechts een klein gedeelte hield stand en wilde liever vervolging en kruis verduren dan zijn rechten prijsgeven. Deze gemeenten onttrokken zich daarop aan het kerkverband der Afgescheiden gemeenten (die dus wel de "vrijheid" hadden aangevraagd) en verenigden zich op een algemene vergadering te Linschoten in 1844 definitief tot een nieuw kerkverband: de Geref. Gemeenten o/h Kruis.
Ook een deel van de Goudse Afgescheidenen besloot "vrijheid" aan te vragen en deed dit in een rekwest aan de Koning dd. 23 juli 1841, Bij Kon. Besluit dd. 16 okt. 1841 werd de gevraagde vergunning verleend. Deze CHR. AFGESCHEIDEN GEMEENTE ging vergaderen in de Hoefsteeg, waar drie huisjes werdm uitgebroken welke deel uitmaakten van een grote huurkazerne, die in de volksmond "het Fort" heette. Deze gemeente heeft niet lang bestaan. Reeds uit het gering aantal ondertekenaren (15) van het rekwest aan de Koning kon al gekonkludeerd worden dat het een zwak plantje zou worden. Toch beriep men een predikant nl. de kandidaat GERRIT JAN RAIDT, die het beroep aannam. In april 1842 kwam hij met zijn gezin te Gouda aan, waar hij zijn dienstwerk begon zonder bevestigd te zijn. Raidt was geboren op 10 sept. 1788 te Raalte en was aanvankelijk schoenmaker. Sinds 1818 woonde hij te Hoogeveen, waar hij tot bekering kwam en daarna wel in gezelschappen voorging. In 1832, toen eens een kind van hem gedoopt moest worden (in de Hervormde gemeente), gaf hij als antwoord op de doopvragen: "Ik voor mijn persoon antwoord op de eerste vragen van ja, maar dat hier de waarachtige en volkomen leer der zaligheid geleerd wordt, dat is mijn geloof niet en ook beloof ik niet dat ik, als mijn kind tot het verstand zal gekomen zijn, het in die leer zoals zij thans geleerd wordt, zal opvoeden". Vanzelf gaf dit een hele opschudding in de kerk; Raidt moest voor de kerkeraad verschijnen en later weigerde hij zijn kerkelijke bijdrage te betalen. Dit had weer als gevolg dat hij voor de vrederechter moest verschijnen, die hem zeide dat hij zich bij niet-betaling maar moest afscheiden, hetgeen Raidt toen deed. Al spoedig volgden velen te Hoogeveen dit voorbeeld. Van de kort daarna gevormde Chr. Afgescheiden gemeente (maart 1835) werd hij lerend-ouderling. In 1839 ging hij studeren bij Ds. De Cock, waarna hij in 1841 beroepbaar werd gesteld. Zoals vermeld, nam hij het beroep van de Goudse gemeente aan. Maar de moeilijkheid was dat de gemeente de zijde had gekozen van Ds. Scholte, die in 1840 door de Amsterdamse synode in zijn ambt was geschorst.
Op een classicale vergadering te Rotterdam van de "Scholtiaanse" gemeenten in Zuid-Holland werd Raidt niet aanvaard mits hij zich opnieuw liet eksamineren en de Utrechtse kerkorde erkende. Omdat hij weigerde, werd hij geschorst. Weer later kwam te Rotterdam een provinciale vergadering van "niet-Scholtiaanse" gemeenten bijeen onder leiding van Ds. Van Velzen te Amsterdam. Op deze vergadering werd Raidt opnieuw geeksamineerd en daarop direkt toegelaten. Een week later kreèg hij een beroep van de gemeente te Herwijnen, dat hij aannam. Op 28 juni 1843 werd hij daar door
Ds. Dijksterhuis van Dordrecht bevestigd. Later diende hij nog de gemeenten te Enumatil van 1848-1852 en Hellevoetsluis van 1853-1856. In Enumatil kreeg hij' moeilijkheden met zijn gemeente zodat hij van haar werd losgemaakt. Daar enige kinderen naar Amerika geëmigreerd waren, maakte Ds. Raidt plannen eveneens daar naartoe te gaan. Toen hij een beroep kreeg van een groep Nederlanders te Cincinnati (Ohio) , nam hij dat aan en vertrok naar Amerika. Hij stichtte er vervolgens een vrije Presbyteriaanse gemeente, welke hij diende tot 1866 daar de gemeente overging naar de Chr. Reformed Church. Zelf bleef hij voorgaan in verschillende vrije groepen; hij overleed op 23 dec. 1877.
De Goudse Chr. Afgescheiden gèmeente, die Ds. Raidt dus slechts kort diende, schijnt na zijn vertrek niet lang meer te hebben bestaan. Juiste gegevens zijn niet bekend. Ds. Raidt zelf schreef in zijn levensgeschiedenis: "Met die gemeente te Gouda is het bedroefd afgelopen. De ouderling Poot, die zich buiten alles gehouden had, is'niets bijzonders wedervaren, maar van de andere kerkeraadsleden zal ik zwijgen".
In hetzelfde jaar dat de genoemde groep Afgescheidenen zich tot de Koning wendde met het verzoek om erkenning van hun gemeente, was er nog een andere groep Goudse Afgescheidenen die niet kon besluiten tot die stap over te gaan. Deze voelde zich meer eens geestes met de Geref. Gemeenten o/h Kruis. Ook ouderling Wachtendonk had de zijde der Kruisgezinden gekozen. Op de vergadering te Mastenbroek dd. 11 juni 1840 werd hem zelfs machtiging verleend "om als dienaar van Christus voor de Kerk onder 't Kruis Gods Woord te verkondigen en de heilige Bondszegelen te bedienen", tegelijk met de oefenaars Smitt, Schouwenberg, Van der Werp en Drok. Alleen Ds. Smitt is sindsdien als predikant der Kruisgemeenten opgetreden. Wachtendonk is spoedig daarna naar Rotterdam verhuisd, waar hij nog ouderling bij de Chr. Afgescheiden gemeente is geweest. In de loop van 1841 organiseerde Gerrit van Staveren (toen nog Hervormd lidmaat) een samenkomst te zijnen huize waartoe hij Cornelis van den Oever, destijds nog voorganger van een vrije groep Kruisgezinden te Rotterdam, had uitgenodigd. Deze willigde het verzoek in en hield te Gouda zijn eerste oefening n.a.v. Psalm 146 vs 9- Genoemde Van Staveren had een horlogewinkeltje in de Lange Groenendaal. Zijn huis stond op een deel van het huidige' voorplein van de Groen van Prirstererschool. De prediking van Van den Oever v/as zo goed bevallen, dat hem werd verzocht voortaan eens in de maand te willen komen oefenen, welk voorstel hij bereidwillig aannam. Toen zijn vrije groep te Rotterdam op 15 jan. 1844 tot een Geref. Gemeente o/h Kruis was geïnstitueerd door Ds. W.W. Smitt te Zalk (en hijzelf na onderzoek op de algemene vergadering 'te Linschoten als predikant was toegelaten en vervolgens op 9 juni 1844 tot predikant was bevestigd), kreeg hij het al spoedig te druk om regelmatig naar Gouda te komen. De Goudse Kruisgezinden sloten zich daarop aan bij de Rotterdamse gemeente en lieten er ook hun kinderen dopen. Deze toestand kon. echter op den duur niet zo blijven. Ook was het aantal toehoorders zo toegenomen, dat de woning van Van Staveren lang niet meer allen kon bevatten, en tenslotte was er de sterke begeerte gekomen om ook des zondags Gods Woord te horen verkondigen. Wat dat laatste betreft, hierin was reeds voorzien doordat men sinds enige tijd de oefenaar FREDERIK URBANUS, die te Delft woonde, uitnodigde om des zondags voor te gaan. Urbanus, die in 1792 geboren was, kwam dan des zaterdags van Delft naar Gouda gelopen of wel, hij liep tot Rotterdam waar hij verder met de postwagen van Jonkheid meereed naar Gouda. Steeds meer werd de noodzakelijkheid gevoeld om tot stichting van een gemeente te komen. Uiteindelijk werd op 24 aug. 1849 overgegaan tot instituering van een GEREF. GEMEENTE o/h KRUIS, hetwelk geschiedde door Ds. Van den Oever . Ouderling werd Urbanus, diakenen Willem Eijkhoff en Karei Nieuwland (die tevens voorzanger was) en kerkmeester C. van Eeuwen. De gekozenen werden op 10 sept. 1849 door Ds. Van den Oever in hun ambt bevestigd. In oktober d. a . v . vestigde Urbanus zich voorgoed te Gouda, als vaste oefenaar aan de gemeente verbonden. Gerrit van Staveren mocht dit alles niet meer beleven. Enkele maanden voor de instituering der gemeente was hij overleden. Over diaken Karei Nieuwland nog het volgende. In 1836 was hij voorlezer in de Remonstrantse gemeente. Ook hij was destijds onder de menigte die tijdens de eerste samenkomsten der Afgescheidenen bij Wachtendonk had staan tieren en met stenen gooien. Naar hij later erkende, had hij graag meegedaan die fijnen te trakteren , maar de gedachte aan zijn gewichtig ambt had hem weerhouden zelf stenen op te nemen, doch had wel als een Saulus anderen opgehitst . Maar de Saulus werd een Paulus; Karei Nieuwland werd in zijn ziel gegrepen en van een vijand een vriend. Hij sloot zich daarna zelfs aan bij dat verachte groepje gereformeerden. Zoals gezegd, was de woning van Van Staveren in de Lange Groenendaal sinds lang niet meer toereikend om de toehoorders te bevatten. Inmiddels had men daarom een schuur gehuurd, die tot dan als wasserij gebruikt was; deze stond aan de Kattesingel en was eigendom van de weduwe Bos. Deze singel was destijds een grintweg met hier en daar een huisje , afgewisseld door verschillende wasserijen. Elke wasserij had aan de waterkant een breed stoephok waari n het goed gespoeld werd. Reeds in 1850 onderzocht de kerkeraad de mogelijkheid om een ander gebouw te krijgen en besloot daarom de leden om vrijwillige bijdragen te vragen. Tot 1852 was er ƒ 350,- ingekomen. In 1851 was de eigenaresse van de schuur overleden, nalatende een dochtertje dat in het weeshuis was opgenomen. Van de regenten (als voogden) werd toen de schuur gekocht voor ƒ 1.000 , - om op die plaats een kerk te bouwen. Voor de bouwkosten kon nog wat geld geleend worden, maar niet voldoende. Kerkmeester Van Eeuwen deed daarop het voorstel de gemeenteraad een subsidie te verzoeken van ƒ 1. 500 , - ter tegemoetkoming in de bouwkosten. De Rooms-Kath. kerk op de Gouwe was toch kort daarvoor ook een subsidie verleend van ƒ 5 .000, - voor verbouwing. In de gemeenteraad bezorgde dat verzoek een groot debat. Burgemeester Van IJzendoorn was er tegen omdat de Geref. Gemeente o/h Kruis geen wettelijk erkende gemeente was. Men zou zich toch echter nog tot de Minister voor de Hervormde Eeredienst wenden om juiste inlichtingen. Toen deze berichtte dat de gemeente niet was erkend, werd met algemene stemmen besloten het subsidieverzoek af te wijzen. Inmiddels was men reeds met de bouw begonnen. Op 6 nov. 1852 werd door oefenaar Urbanus de eerste steen gelegd; in maart 1853 werd de kerk in geb r u i k genomen met een predikatie van Ds. C. van den Oever te Rotterdam. Na de voltooiing werd door een-tweetal leden alsnog het ontbrekende geleend. Op 12 mei 1853 verscheen ter kerkeraadsvergadering Alida van Galen, echtgenote van C. Vermeulen te Koudekerk aan de R i j n (later voor de tweede maal gehuwd met Ds. J. Juch te Amsterdam. Uit dankbaarheid dat God haar tot voll e ruimte had willen brengen, bood zij een gedenksteen aan met de woorden "Eben Haezer" erin gebeiteld. Besloten werd de steen i n de voorgevel der kerk aan te brengen. Reeds vanaf het ontstaan der gemeente waren er vele buitenleden. In de eerste t i e n jaren vinden wij vermeld: Huibert van den Dool en vrouw; Teuntje Baks-Snoey, uit Zevenhuizen ZH; Adrianus van Leeuwen (in 1852 ouderling) en Jacobus van Welzenis uit Sluipwijk ; Leendert Kruit uit Zwammerdam; Willem Kuilenburg, Gerrit Bouter, Jan Muyt, Pieter de Ruiter en vrouw uit Moordrecht; Arie Molenaar en vrouw en Cornelis de Hoop uit Gouderak; Jan Teekens, Sijmen Hagen en Baltus de Jongste uit Reeuwijk; Jacob Bremmer, Steven Stiens en Arie Lugtigheid en vrouw uit Waddinxveen. Ook kwam er langzamerhand groei. In 1854 kwam er een orgel in de kerk en gaslicht inplaats van patentolie-licht ; in 1873 werd overgegaan op petroleumlampen omdat het gaslicht niet beviel.
Op de kerkeraadsvergadering van 10 april 1863 kwam een door 52 leden getekend adres in bespreking, waarin gevraagd werd om hereniging met de Chr. Afgescheiden Geref. Kerk. De kerkeraad was het er grotendeels mee eens en zond een kommissie naar de provinciale vergadering van Zuid-Holland met het verzoek om hereniging. Geen enkel bezwaar werd i n de weg gelegd. Vervolgens zond men een rekwest aan de Koning om als CHR. AFGESCHEIDEN
GEMEENTE te mogen worden erkend; bij Kon. Besluit dd. 3 juli 1863 werd de erkenning vervolgens verleend. Slechts een drietal leden zond schriftelijk bericht niet met het genomen besluit in te kunnen stemmen. Het waren:
J. Teekens te Reeuwijk, J. van Welzenis te Sluipwijk en D. van Zijl te Gouda. Het was wel wonderlijk dat men erkenning aan de Koning ging verzoeken, hetwelk voorheen sterk was afgekeurd en een van de bestaansgronden der gemeente was. Maar een en ander moet ook wel gezien worden in het licht van de kerkelijke situatie in die tijd.- De Kruisgemeenten hadden weinig voorgangers zodat er i n de gemeente n i e t veel predikanten kwamen voor de bediening der Sacramenten. En dan waren er de troebelen rond Ds. C. van den Oever te Rotterdam, eerst in 1858 en daarna in 1863, tengevolge waarvan er a l enige Kruisgemeenten met hun predikanten naar de Afgescheidenen waren overgegaan. In 1865 was het gezichtsvermogen van oefenaar Urbanus zodanig verslechterd dat de kerkeraad besloot hem emeritaat te verlenen met behoud van trakte- ment en vervolgens een predikant te beroepen. Kort daarop werden vier huisjes naast de kerk aangekocht om op die grond een pastorie te bouwen. Op 5 mei 1867 ontving de Chr. Afgescheiden gemeente haar eerste predikant in Ds. ISRAËL MIDDEL (geb. 1829) , gekomen van Velp. Sinds 1853 had hij Afgescheiden gemeenten gediend te Vlaardingen, Zutphen en Hattem. Tijdens zijn ambtsperiode had de landelijke vereniging tussen Afgescheidenen Kruisgemeenten plaats in 1869, zodat ook Gouda's Afgescheiden gemeente de naam kreeg van CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK. In 1882 vertrok Ds. Middel naar Baarland, waar hij in 1896 is overleden.
In de tijd gedurende de bediening van Ds. B.J. VAN DE BERG (van 1883-1894)hadden verschillende Hervormde gemeenten in 1886 de gehoorzaamheid aan de kerkelijke besturen opgezegd en waren als dolerende kerken onder de naam van NEDERDUITS GEREF. KERKEN opgetreden. Ook in Gouda was dit belangrijke gebeuren niet onopgemerkt gebleven. Enige Goudse Hervormden hadden tevergeefs getracht de kerkeraad te bewegen de Kerk opnieuw ter plaatse tot reformatie te brengen. Op 18 mei 1887 kwamen zij met een aantal andere leden bijeen onder leiding van Ds. W.F.A. Winckel te Oudewater (die ook in doleantie was gegaan) om de toestand te bespreken.
Er werd besloten de band met de besturen te verbreken en als NEDERDUITS GEREF. KERK (dolerend) de door de besturen losgelaten Kerk der Vaderen weer voort te zetten. De kerkeraadsleden kwamen uit bekende Goudse families zoals Otto, Van Vliet, Vingerling, Dercksen en Brunt. Op 7 april 1889 nam Ds. J. OSINGA te Aarlanderveen een voor de tweede maal uitgebracht beroep aan. Inmiddels was er ook een kerk gebouwd aan de Turfmarkt.
In 1892 kwam het dan tot vereniging van de Chr. Geref. Kerk en de Nederduits Geref. Kerken tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. In Gouda werd de Chr. Geref. Kerk toen GEREFORMEERDE KERK A en de dolerende GEREFORMEERDE KERK B. Al spoedig gingen beide kerken overleggen om één te worden. Maar allerlei bezwaren, vooral financiele wat betreft de traktementen van beide predikanten, maakte dit vooralsnog onmogelijk. Pas op 17 okt. 1907 smolten beide kerken ineen tot de GEREF. KERK van Gouda. In 1931 bleken beide kerkgebouwen te klein te worden. De kerk aan de Kattesingel werd verkocht en de kerk op de Turfmarkt afgebroken èn op dezelfde plaats een grotere kerk gebouwd. In december 1943 kwam Ds. G. KOENEKOOP uit 's-Gravenmoer tot de gemeente over. Het was in de tijd dat de Synode der Geref. Kerken het nodig oordeelde verschillende leeruitspraken te doen; van de ambtsdragers werd toen binding aan die uitspraken geëist. Ds. Koenekoop had er grote bezwaren tegen. Verschillende samensprekingen met hem leidden tot niets en in september 1944 verklaarden Ds. Koenekoop en zeven kerkeraadsleden, dat zij zich niet langer aan de besluiten der Synode konden houden, waarop ze prompt werden geschorst.Het gevolg was dat er per 30 sept. 1944 nog een GEREF. KERK ontstond, destijds postaal aangeduid '''onderhoudende art. 31 der KO", thans meer bekend met de toevoeging "vrijgemaakt". Ds. Koenekoop vertrok in 1954 naar Rotterdam-Charlois; in 1955 onttrok hij zich daar aan het kerkverband.
Wij keren nog even terug naar 1892. De toen tot stand gekomen vereniging tussen Chr. Geref. Kerk en dolerende kerken had niet de instemming van verschillende leden van de Geref. Kerk A. Zij traden uit en zochten kontakt met Ds. C. de Groot te Waddinxveen, die reeds voor de vereniging als predikant van de Chr. Geref. Kerk was afgezet en daarna een Chr. Afgescheiden gemeente had gevormd. Het gevolg was dat er ook te Gouda dd. 1 sept., 1892 een CHR. AFGESCHEIDEN GEMEENTE door hem werd geïnstitueerd. Als lerendouderling werd benoemd H.A. MINDERMAN, die een schoen- en lederzaak dreef.
Inmiddels hadden bezwaarde gemeenten, predikanten en vele individuele leden uit de Chr. Geref. Kerk uit het gehele land op 20 juli 1892 te Utrecht een vergadering belegd met het doel de Chr. Geref. Kerk voort te zetten. De eerste synode van deze voortgezette Chr. Geref. Kerk werd op 3-4 januari 1893 te Den Haag gehouden. Namens de Chr. Afgescheiden gemeente te Gouda waren Ds. De Groot uit Waddinxveen en ouderling Minderman aanwezig met adviserende stem. Doch daar de synode zichzelf beschouwde als een vergadering van de "oude" Chr. Geref. Kerk, werd ook de afzetting van Ds. De Groot erkend en kon hij alleen met schuldbelijdenis terugkeren. Hij weigerde dit en zo is de Waddinxveense Chr. Afgescheiden gemeente blijven voortbestaan tot op de dag van heden. Ook de Goudse gemeente volgde Ds. De Groot. Doch in januari 1894 besloot zij de synode van de Chr. Geref. Kerk te verzoeken om opneming in dat kerkverband. Na een bezoek van de synodale kommissie werd de gemeente opgeheven en dd. 24 jan. 1894 een CHR. GEREF. KERK geinstitueerd. Lerend-ouderling Minderman werd toegestaan privé onderricht te volgen bij Ds. P.J.M. de Bruin. Na in 1895 door de classis te zijn geeksamineerd werd Minderman volgens art. 8 DKO als predikant toegelaten en deed hij zijn intrede als predikant van de Chr. Geref. Kerk te Gouda. In 1896 nam hij een beroep aan naar Rotterdam.(Vandaar vertrok hij in 1911 naar Grand Rapids-Mich. in de USA en keerde in 1921 terug naar Nederland, daar hij een beroep van de Geref. Gemeente te Dirksland had aangenomen.)
Omstreeks 1907/1908 was er nogal wat verdeeldheid in Gouda's Chr. Geref. Kerk betr. het beroepen van oefenaar G. Molenaar of een predikant. Ook waren er financiele moeilijkheden zodat de kerk verkocht moest worden. Na tussenkomst van een classicale kommissie volgde toen weer onder-censurestelling van twee kerkeraadsleden en 14 leden. De eerstgenoemden publiceerden in februari 1908 in een brochure een en ander over deze onverkwikkelijke affaire ("Samenspraak over de Goudse kerkhistorie,opgedragen aan de Chr. Geref. gemeenten in Nederland door een groot aantal leden der Kerk, die door ondertekening hun adhaesie betuigen met verspreiding en strekking dezer brochure, welke ondertekening berust bij den schrijver dezes") . In 1907 en 1908 kwam de zaak nog ter sprake op de synode.
Dit alles was de oorzaak dat er leden uittraden en vrije samenkomsten gingen beleggen. In die tijd moet Ds. D.C. Overduin, toen predikant van de Geref. Gemeente te Amsterdam, hiervoor wel zijn opgetreden. De meesten wensten echter toch in een kerkelijk verband te leven en zo werd uiteindelijk (met nog wat andere verstrooiden) een GEREFORMEERDE GEMEENTE geinstitueerd op 12 juli 1908. In 1916 kreeg deze gemeente haar eerste predikant in Ds. G. VAN REENEN, gekomen van Opheusden. In 1920 vertrok hij naar Werkendam. In 1946 volgde Dr. C. STEENBLOK de naar Rotterdam-Zuid vertrokken Ds. A. DE BLOIS op, komende van Rotterdam-Centrum.
Dr. CORNELIS STEENBLOK was op 4 mei 1894 te Nieuwdorp (Zuid - Beveland) geboren. Hij, studeerde pas op latere leeftijd aan de Theologische Hogeschool der Géref. Kerken te Kampen, werd in 1927 kandidaat en op 31 juli 1927 bevestigd als predikant van de Geref. Kerk te Lopik. Op 1 febr. 1935 werd hem wegens gezondheidsredenen emeritaat verleend. Op 4 juli 1941 promoveerde hij aan de Vrije Universiteit te Amsterdam tot doctor in.de godgeleerdheid op een proefschrift getiteld "Voetius en de Sabbat". Nadat hij nog hulppredikersdiensten had verleend te Poederoijen en Poortvliet, onttrok hij zich in Poortvliet aan de Geref. Kerken en verzocht toelating tot de Geref. Gemeenten. Na toelating door de classis Tholen, werd hij op 1 april 1943 door Dg. G.H. Kersten als predikant van de Geref. Gemeente te Poortvliet bevestigd. Van 1945- 1946 was hij predikant te Rotterdam-Centrum en tevens docent aan de Theologische School aldaar.
In 1953 ontstond in de Geref. Gemeenten een konflikt dat in zijn gevolgen van zeer ingrijpende aard is geweest. De feitelijke oorzaak lag in verschillende controversen, welke in de loop der tijden over leer en personen waren ontstaan en die bijv. met de schorsing en het daarop gevolgde uittreden van Ds. R. KOK te Veenendaal (voordien te Gouda) niet waren opgelost. Ds. Kersten die het nodige gezag bezat, had deze echter met veel verstand binnen de grenzen weten te houden. Op de Generale Synode te Utrecht in juni 1953 kwamen bezwaren naar voren over de wijze van doceren van Dr. Steenblok. Uiteindelijk werd besloten hem ontslag te verlenen "wegens eenzijdigheid in zijn doceren, maar niet wegens onrechtzinnigheid''. Als gevolg hiervan verlieten daarop meerdere synodeleden de zitting en verlangden herroeping van het synodebesluit. Samenspreking leidde tot geen resultaat zodat het moderamen van de synode konstateerde dat die leden zich buiten het kerkverband der Geref. Gemeenten hadden geplaatst. Dr. Steenblok, die aanvankelijk alleen ontslagen was als docent, onttrok zich daarop met de overgrote meerderheid der kerkeraad en een deel der gemeente. De Generale Synode, in vervolgzitting bijeen, oordeelde zijn handelingen toen schorsenswaardig; de classis Rotterdam ontzette hem vervolgens op 6 juli 1955 uit zijn ambt.
(Dr. Steenblok overleed op 29 december 1966).
Zo waren er dus te Gouda twee GEREF. GEMEENTEN. In een procedure voor de Rechtbank werd het gebruik der kerkelijke goederen toegewezen aan de gemeente die de Synode volgde. Maar na hoger beroep hiertegen werd uiteindelijk in 1958 de uitspraak gedaan dat de "uitgetreden" gemeente als de wettige voortzetting der oude gemeente werd beschouwd, zodat de kerk (aan het Stationsplein) en pastorie pas in 1959 (na cassatie) weer van eigenaresse verwisselden. De Geref. Gemeente (in synodaal verband) kwam toen samen in de Geref. Kerk aan de Turfmarkt. In april 1965 nam zij een nieuwe kerk in gebruik aan de Ronsseweg. Het verschil in leer tussen beide gemeenten koncentreert zich hoofdzakelijk om het dusgenaamde welmenend en onvoorwaardelijk algemeen aanbod van genade in de prediking. Door de "synodale" gemeenten wordt dat welmenend aanbod van genade aan alle hoorders voorgestaan, maar in de "uitgetreden" gemeenten alleen aan bewuste zondaren. Verder is er ook wel enig verschil van inzicht inzake het begrip "wereldgelijkvormigheid".
Ook VRIJE GEMEENTEN zijn er te Gouda de laatste honderd jaar altijd geweest. Landelijk ontstonden zij vooral na 1869, toen in de pas gevormde Chr. Geref. Kerk zich verschillende theologische stromingen openbaarden, meestal als gevolg hebbend uittreding en vorming van Vrije Geref. Gemeenten. Dergelijke gemeenten zijn meestal angstig om in kerkelijke verwikkelingen te geraken en ook wel omdat ze een bepaalde predikanten-hiërarchie vrezen. Niet te ontkennen valt dat er ook wel independentistische neigingen een rol spelen, terwijl' soms tevens nog elementen van allerlei theologische "-ismen" hun invloeden doen gelden.
In Gouda ontstond er omstreeks 1879 een VRIJE GEREF. GEMEENTE, bestaande uit merendeels Chr. Gereformeerden, die het onder de prediking van Ds. I. Middel niet meer konden vinden. Aanvankelijk lieten enige personen zo nu en dan vrije voorgangers preken in een zaaltje dat stond Onder de Bogen. Men besloot al spoedig een vrije gemeente te stichten. De eerste predikant werd Ds. JOHANNES VAN DEN BROEK DJz. gekomen van Kinderdijk. Tijdens een bezoek van Ds. Van den Broek aan vrije gemeenten in Zuid-Afrika van april-aug. 1882, hadden in zijn gemeente andere voorgangers gepreekt en bij zijn terugkomst bleek dat een deel der gemeente erg geporteerd was voor de opgetreden oefenaar H.J. WESSELS uit Utrecht. Daar de aanhang van Ds. Van den Broek zeer miniem bleek, nam deze een beroep aan van de Vrije Geref. gemeente te Nieuw- Amsterdam, welke gemeente hij maar een goed jaar diende.
Vervolgens was hij predikant van de vrije Oud-Geref. gemeente te Den Helder van 1883-1885, waarna hij naar Amerika moet zijn vertrokken. In de notulen van de synode van de Chr. Geref. Kerk dd. 25-27 juli 1911 berichtte tenminste de Synodale Kommissie: "Dat het verzoek der gemeente Aarlanderveen om Ds. J. van den Broek te Grand Rapids te mogen beroepen, hiet kan worden ingewilligd op grond van de weinig gunstige inlichtingen die zijn ingewonnen". Ds. Van den Broek 'was een zeer aktief man wat betrof zijn strijd tegen de Chr. Geref. Kerk (van 1869). In verschillende plaatselijke konflikten in deze kerk, waardoor scheuring ontstond zoals te Nieuw-Amsterdam en Rijssen, had hij de hand. Toen hij naar Zuid-Afrika ging, schreef Prof. H. de Cock te Kampen in het "Maandblad gewijd aan de belangen der Geref. Kerk in Zuid-Afrika" een artikel waarin hij zich afzette tegen de vrije gemeenten en hun voorgangers. Ds. Van den Broek liet daarop een brochure verschijnen getiteld "Open Brief´´ aan Prof. H. de Cock te Kampen en aan predikanten en kerkeraden der Chr. Geref. Kerk door .Joh. van den Broek DJz., predikant der Vrije Geref. Gemeente te Gouda; Noodzakelijk te weten, noodig voor allen, die in de Geref. Kerk in ons vaderland prijs stellen". Over zijn bezoek aan Zuid-Afrika schreef hij "Mijn bezoek in Afrika, behelzende mijn reis daarheen en mijn bevinding op maatschappelijk en kerkelijk gebied. Uit eigen ervaring getrouw medegedeeld aan mijne landgenoten, hoofdzakelijk voor Christenen". In beide brochures worden door Ds. Van den Broek ook kerkelijke toestanden in Gouda onder de loep genomen. De voornoemde Wessels heeft de Crije Geref. gemeente gediend tot plm. 1890, waarna hij nog enige tijd. voorganger was van een Vrije Oud-Geref. gemeente te Den Haag, kerkhoudend aan de Houtmarkt.
Inmiddels was er door Ds. JACOB VAN LEEUWEN (184-5-1915) te Aalsmeer een kombinatie van vrije gemeenten gevormd, VERENIGING VAN GEREFORMEERDEN geheten. Op 26 mei 1895 werd hij te Aalsmeer als predikant bevestigd door een ouderling. Ook in Gouda kwam een gemeente tot stand die hierbij was aangesloten.
Ds. Van Leeuwen verzorgde haar tot zijn overlijden in 1913- Nadien
zijn er dan steeds samenkomsten waar vrije predikanten en oefenaars voorgaan (meestal in het vergaderlokaal "Tot heil des Volks" in de Peperstraat. In deze samenkomsten sprak sinds 1930 ook Ds. JOHANNES VAN WELZEN uit Rotterdam.)
Ds. Van Welzen werd op 22 febr. 1887 te Leiden geboren. Al spoedig verhuisde hij met zijn ouders naar Rotterdam. De familie heeft daar veel armoede geleden.; Van Welzen werd na allerlei baantjes tenslotte banketbakker. Na veel wederwaardigheden "volkomen in de ruimte te zijn gesteld", kreeg hij verzoeken om eens zo hier en daar in vrije samenkomsten voor te gaan. In 1930 werd hij voorganger van een vrije Hervormd-Geref. Evangelisatie in Rotterdam-Zuid, welke in 1932 werd omgezet in een Nederduits Geref. Gemeente. Op 9 juni 1932 werd Van Weizen als predikant van deze gemeente bevestigd door Ds. H. Siegers (van 1925-1932 predikant van de Ned. Geref. Gemeente te Oosterbeek). In augustus 1935 nam hij een beroep aan om naar Gouda te komen, waar toen eveneens een NEDERDUITS GEREF. GEMEENTE werd gevormd(19 sep.1935). Na Wereldoorlog II leefde de gemeente een aantal jaren samen met diverse andere vrije gemeenten; zij vergaderden dan als "classis roepende gemeente". Behalve Gouda waren dit: Groningen: Ds. H. v.d. Veen; Hilversum: Ds. A. van Zon; Monster: Ds. A.P. Lucas; Rotterdam-Zuid: Ds. T. Woud wijk; Seheveningen: Ds. W.G. Kruithof en Vlaardingen: Ds. L. de Voogd. Van 1953-1955 was de gemeente aangesloten bij de Presbyteriaal Hervormde Kerkgemeenschap, ontstaan als gevolg van de schorsing van Ds. G. Taverne, Hervormd predikant te Hoogeveen. In 1962 kwam er in de gemeente weer aandrang om aansluiting te zoeken bij een kerkverband, waarna kontakt werd gezocht met de Chr. Geref. Gemeenten. Uiteindelijk, toen alles in kannen en kruiken was, bleek dat gewenst werd geacht dat Ds. Van Weizen met emeritaat zou gaan, hetgeen deze weigerde. Het merendeel der gemeenteleden vormde toen een CHR. GEREF. GEMEENTE, waar kand. J.W. KLOOT te Gouderak op 2 okt. 1962 door Ds. H. Visser (toen te Urk) als predikant werd bevestigd. Na opheffing van de kerkformatie Chr. Geref. Gemeenten in 1967, veranderde deze gemeente haar naam in OUD-GEREF. GEMEENTE. Het is een zelfstandige gemeente.
Ten slotte: van plm. 1948-1958 was er te Gouda nog een VRIJE GEREF.GEMEENTE, bediend door Ds. H.J. GRISNIGT (geb.1894). Deze was sinds 1926 predikant geweest van vrije gemeenten te IJsselmonde, Waddinxveen en Harderwijk. Verder was hij van 1940-1945 voorganger van de groep "Uitgetreden Hervormden" te Bergambacht en verrichtte hulpdiensten in de Goudse Chr. Geref. Kerk van 1947-1948. Na 1958 werden de diensten gestaakt en is Ds. Grisnigt reizend predikant.
Litteratuur:
* Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834, bewerkt door Dr. F.L. Bos (Kampen - 1939 e.v.j.);
* Het ontstaan der Gereformeerde Kerk te Gouda en haar ontwikkeling gedurende de eerste jaren van haar bestaan door A.R. van de Putte (Artikelen in de Goudsche Kerkbode - jaargangen 1932 en 1935);
* Honderd jaren van Gouda's Gereformeerde Kerk na haar herleving in 1849 door P.D. Muylwijk (Gouda - 1949);
* Levensgesch. en bekeeringsweg van Gerrit Jan Raidt, rustend leeraar bij de Presb. Kerk te Cincinnati in den staat Ohio in N.Amerika (Rijssen - 1929);
* Ter gedachtenis. Uit het leven van Ds. Joh. van Weizen. Zijn leven voor de Wijngaard, in de Wijngaard, door de Wijngaard. Met een herdenkingsrede over zijn 30-jarige loopbaan te Gouda en zijn 25-jarig ambtsjubileum (Gouda-1961) ;
* Over het schisma in de Geref. Gemeenten in 1953j in het bijzonder betr. de Geref. Gemeente te Gouda:
Kerkelijke jaarboekjes van de jaren 1954 t/m 1960 van de Geref. Gemeenten in Nederland (Amerongen/Krabbendijke- 1954 enz.).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972
Kerkhistorische Kroniek | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972
Kerkhistorische Kroniek | 12 Pagina's