De omweg naar de Gereformeerde Gemeenten I
L. Vogelaar
Uit het leven van ds. H. van Kooten
Ruim vier jaar was ds. H. van Kooten predikant van de Gereformeerde Gemeente te Emmeloord. Het was liet slot van zijn veelbewogen loopbaan, die in ruim dertig jaar nogal wat wisselingen ondergaan had. Hij begon op een preekstoel in het hoge noorden, hij eindigde op 'Kobus' kansel' in Culemborg.
De wieg van Hendrik van Kooten stond op 5 april 1897 in De Bilt. Daar kwam hij om twee uur 's morgens ter wereld als vijfde kind van Hendrik van Kooten en Anna Cathiarina Quint. Zijn vader was op 27 maart 1864 in Woudenberg geboren, zijn moeder op 29 mei 1864 in Rhenen. Vader Hendrik was koetsier bij een adellijke dame van Britse afkomst, mevrouw Twiss-Quarles van Ufford.
Het gezin Van Kooten woonde in De Bilt op Utrechtscheweg 187 (later 189). De eerste spruit van Hendrik en Anna was Gerritje in 1891. Daarna volgden Alida, Jan Antoon, Cornells, Hendrik, Anna Catharina, Willem en Arie. Het gezin behoorde tot de Nederlandse Hervormde Kerk, maar vader Van Kooten ging 's zondagsmorgens altijd met zijn werkgeefster naar een Engelse gemeente, die in Utrecht in een klein kerkje bijeenkwam.
Hendrik van Kooten jr. was nog maar 15 jaar toen hij De Bilt op 19 juni 1912 verliet. Hij verhuisde naar Utrecht (Maliebaan 8a). In de Domstad werkte hij als monteur in garage Grund & Co. In die tijd zat hij al achter het stuur, hoewel hij de minimumleeftijd daarvoor nog lang niet bereikt had.
Op 13 september 1912 keerde Hendrik alweer terug naar zijn geboortedorp, maar op 4 maart 1916 ging hij opnieuw naar Utrecht. Hij nam vrijwillig dienst bij de genietroepen en werd ondergebracht in de Kromhoutkazerne. Een militaire manier van lopen heeft hij altijd behouden.
In Utrecht trouwde hij op 18 november 1920 met Jannetje Jansen van 't Land. Zij was op 8 december 1897 in Bussum geboren. Haar vader was later bij Utrecht een tuinderij begonnen.
Gemeentebode
Na hun huwelijk gingen Van Kooten en zijn vrouw in Utrecht op De Wetstraat 2 wonen. Reeds op 14 decem ber verhuisden ze echter naar een huis op de buitenplaats Beukenburg bij Maartensdijk. Landheer Quarles van Ufford had Van Kooten gevraagd om zijn chauffeur te worden. Deze had daar eerst niet zoveel zin in, maar stemde uiteindelijk toch toe. Op Beukenburg werden op 5 mei 1922 Van Kootens enige kinderen geboren: Hendrik en Anna Catharina, vernoemd naar zijn beide ouders. Het was de eerste tweeling van Maartensdijk, zei de dorpsarts.
Toen Quarles van Ufford burgemeester van Maartensdijk werd, benoemde hij Van Kooten tot gemeentebode. De nieuwe ambtenaar woonde met zijn gezin op Dorpsweg 38a, verhuisde in 1932 naar Molenweg 30, kwam in 1933 op Dorpsweg 32a terecht en verbleef ten slotte nog op Dorpsweg 162. De hervormde ge-
meente van Maartensdijk, waartoe hij behoorde, was na het vertrek van ds. Th.G.C. Rappard in 1923 vier jaar vacant.
Hendrik van Kooten bleef tot 1944 in dienst bij de gemeente Maartensdijk, waar het aantal inwoners in de jaren dertig snel toenam. Burgemeester werd in die tijd de vroegere hervormde predikant C. van der Voort van Zijp, die ARP-fractievoorzitter in de Tweede Kamer was geweest, maar inmiddels lid van de NSB was geworden.
Op het raadhuis werkte maar zes man. Daarom knapte Van Kooten allerlei klussen op. Ook buiten het gemeentehuis betekende hij veel voor de dorpsgemeenschap. Hij richtte een afdeling van het Groene Kruis op en nam het initiatief tot de oprichting van een brandweerkorps. Daarin nam hij, net als vroeger, het monteurswerk voor zijn rekening. Zijn schoonzoon was later commandant van het korps.
Van Kooten was ook rij-instructeur. Dat werk deed hij om de eenvoudige reden dat hij de enige in Maartensdijk was die kon autorijden. In de armenzorg was Hendrik eveneens actief. Hij regelde bij het gemeentebestuur voedsel, kleding, dekens en brandstof voor gezinnen die in armoede verkeerden. De kleding ging hij persoonlijk bestellen bij Van Schuppen in Veenendaal, die de goederen vervolgens met zijn wagen in Maartensdijk bezorgde.
Een onvergetelijke oudejaarsdienst
Reeds in zijn jeugd kende Hendrik van Kooten diepe indrukken van dood en eeuwigheid. Later leefde hij echter midden in de wereld. Hij ging nog wel naar de kerk, maar dat was alleen omdat zijn vrouw erop aandrong. Zij leefde als een net gemeentelid, maar méér kon er ook van haar niet gezegd worden. Toen ze 27 jaar was, heeft de Heere haar echter opgezocht. Lange tijd heeft ze daarna in de banden gezeten, waardoor ze ook lichamelijk verzwakte en steeds flauwviel. Plotseling kwam er echter een ommekeer. Dat gebeurde op een nacht om vier uur. Later vroeg een kind des Heeren in Maartensdijk: 'Hoe laat is dat gebeurd? ' "s Nachts om vier uur, 'was het antwoord. 'Ik wist het. Ik heb je eruit mogen zuchten, ' zei hij.
Van Kooten kwam wel in het Maartensdijkse kerkgebouw. Er was echter één dominee waar hij niet naartoe wilde: ds. J.H. Koster uit Montfoort. Deze hield de diensten weleens drie uur aan en dat was Van Kooten te lang. 'Je bent ook niet erg lekker om drie uur in die kerk te gaan zitten, ' zei hij tegen zijn vrouw.
Toen brak de oudejaarsavond van 1929 aan. Drie van Van Kootens collega's in de Maartensdijkse brandweer. Van Ettekoven, Van Amerongen en Kees Pelt. wilden ds. Koster in Montfoort gaan beluisteren. Ze huurden een auto en vroegen Van Kooten om hen te rijden. Van Kooten
had zijn vrouw echter beloofd om in Utrecht Berliner bollen en een drankje te gaan halen voor de oudejaarsviering. Hij stemde er uiteindelijk toch in toe om zijn collega's naar Montfoort te brengen. Zelf zou hij dan zijn boodschappen gaan doen en hen na de dienst weer ophalen. Bij de kerk drongen de mannen er echter sterk op aan dat hij mee naar binnen zou gaan. Eerst weigerde Van Kooten: 'Ik weet precies hoe jullie zijn, met je neus vooraan...' Uiteindelijk stemde hij toch toe.
Het was Gods bestemde tijd. Van Kooten had kort tevoren zijn MOakte boekhouding gehaald en spitste dan ook de oren toen ds. Koster zei: 'Ik wil vanavond een boekhoudkundig stuk opzetten.' Wat zou die zwartjas daarvan weten? dacht Van Kooten. De predikant verklaarde het echter geestelijk en zei: 'Nu komt het op nul uit.' Dat sloeg bij Van Kooten naar binnen. Wenend lag hij in de kerk op de grond. Na de dienst hebben zijn metgezellen hem naar de auto moeten leiden. Zijn vrouw kreeg die avond een heel andere man thuis dan er vertrokken was. Zelf had ze een benauwde avond gehad, want hoewel ze een liefhebster van Berliner bollen was, had ze helemaal geen zin in de oudejaarsviering zoals haar man die zich had gedacht. Ze had steeds op haar knieën voor een stoel gelegen en gevraagd of de Heere het wilde verhinderen.
Twee jaar lang heeft Van Kooten niet gelachen, terwijl hij voordien bekend stond als een vrolijke man. Soms zat hij in de kamer met op elke knie een van zijn kinderen. 'Waarom moet u zo huilen? ' vroegen Hendrik en Annie. 'We zijn toch niet stout geweest? '
Ook de mensen bij wie Van Kooten voor het gemeentebestuur regelmatig kwam, bemerkten de verandering. De gemeentebode bezocht ze alle maal om te vertellen wat er gebeurd was en dat hij niet meer plezier zou kunnen maken zoals hij dat voorheen gedaan had.
Voortaan verzuimde Van Kooten geen kerkdienst meer. In die tijd stond ds. E.V Japchen in de hervormde gemeente van Maartensdijk. Later maakte Van Kooten er ds. N.C. Bakker mee; en daarna ds. Koster! Van Kooten kerkte ook weleens bij ds. M. Heikoop in de Gereformeerde Gemeente van Utrecht. Hij logeerde dan met zijn gezin bij zijn schoonouders. In de kerk aan de Boothstraat ging hij eens tijdens een Avondmaalsdienst met zijn dochter op de galerij zitten. De preek van ds. Heikoop ontroerde hem diep. Toen de tafel werd aangericht, zei hij tegen Annie: 'Blijf jij maar even zitten.' Ze zag hem gaan, over de galerij, de trap af, de kerk door. Daar mocht hij aanzitten aan de Dis des Verbonds, ook al kwam hij van elders en behoorde hij niet tot het kerkverband. Toen de Avondmaalgangers de tafel verlieten, kreeg elk van hen van ds. Heikoop enkele woorden mee. Voor Van Kooten had de predikant woorden die precies bij zijn zielentoestand pasten.
Een kostbaar erfstuk
Veel sprak Hendrik van Kooten over het wonder dat de Heere naar hem omgezien had. Toen de latere ds. L. Rijksen in Utrecht nog volop in het bouwbedrijf werkzaam was, ontmoette hij Van Kooten dikwijls in het Maartensdijkse raadhuis en vaak was er dan gelegenheid om samen niet alleen over de aardse bouwwereld, maar ook over de geestelijke bouw van Gods Koninkrijk te spreken.
Aanvankelijk wist Van Kooten zo weinig, dat hij bij het zingen verschillende psalmversjes door elkaar haalde. Door zijn ijzersterke geheugen leerde hij echter snel bij. Gods Woord kreeg nu waarde voor hem. Naast de Bijbel die hij al had, kreeg hij op bijzondere wijze ook nog een oud exemplaar in zijn bezit. In de familie was een Statenbijbel waarin stond dat deze in de lijn der geslachten altijd bezit van een Hendrik van Kooten moest blijven. Deze Bijbel was eigendom van Van Kootens vader. Verschillende familieleden toonden er belangstelling voor, maar Van Kootens moeder zei: 'Nee, hij is voor Hendrik. Ik weet zeker dat hij voor Hendrik is.' Die leefde op dat moment nog midden in de wereld! Op een dag in het voorjaar van 1940 was Van Kooten weer voor de gemeente op pad. Als hij in de buurt van zijn ouderlijk huis kwam, ging hij ook even bij zijn ouders op bezoek. 'Hendrik, je moet die Bijbel eens meenemen. Ik heb hem al ingepakt, ' zei zijn moeder. Hendrik voelde er eerst niet voor, maar zijn moeder hield aan en uiteindelijk nam hij het oude erfstuk mee naar Maartensdijk.
Het was in die dagen mobilisatietijd. De soldaten in het fort bij De Bilt hadden al eens tegen Van Kootens moeder gezegd: 'U moet een koffertje met wat spullen klaarzetten. Uw huis ligt in het schootsveld. Het kan dus gebeuren dat u opeens uw huis uit moet.'
Op 8 mei 1940 kwam de familie bij elkaar omdat vader en moeder Van Kooten 50 jaar getrouwd waren. Twee dagen later brak de oorlog uit. In de vroege morgen, om vier uur, stonden Nederlandse militairen op de stoep met de mededeling dat de oudjes het huis uit moesten waar ze een halve eeuw gewoond hadden. Het koffertje was het enige dat ze konden meenemen. De rest van de inventaris werd vernield toen het huis opgeblazen werd. De oude Statenbijbel was toen echter net een paar weken in Maartensdijk...
De Bijbel bevindt zich nu bij een kleinzoon in Werkendam, ook een Hendrik van Kooten.
Geroepen tot prediken
Al spoedig na de ingrijpende verandering in zijn leven wist Van Kooten zich geroepen tot het predikambt, maar innerlijk verzette hij zich daartegen. Jarenlang ging hij er zo onder gebukt, dat zijn gezondheid er ernstig onder leed. Zijn schildklier werkte niet goed meer en op foto's is te zien hoe vermagerd de gemeentebode was. Uiteindelijk kon hij zijn werk niet meer doen. Hij moest er eigenlijk een poosje uit om aan te sterken, vond zijn arts. Nu kende Van Kooten een kaashandelaar uit Huizen, die in Friesland kaas inkocht. Toen deze met zijn leverancier over Van Kooten sprak, zei de man: 'Laat hem hier maar eens een poosje komen.'
Zo maakte Van Kooten omstreeks 1942 de lange, moeilijke reis naar Wouterswoude, een dorp in de reformatorische enclave hoog in het noorden van Friesland. Hij bleef er zes weken. Niet alleen werd hij er goed verzorgd, maar ook voerde hij er aangename geestelijke gesprekken.
Nadat er een paar maal gezelschap gehouden was, zeiden de bezoekers tegen Van Kooten: 'Morgenavond moetje maar eens een preekje voor ons doen. In de kerk van Driesum.' Dat bleek allemaal al geregeld te zijn ook. Predikant in Driesum was destijds ds. H.G. Abma. Deze stond er van 1941-1944.
Van Kooten kreeg het benauwd na het plotselinge verzoek. Toch beklom hij de volgende avond voor het eerst de kansel. Openbaring 6:6 koos hij als tekst: En ik hoorde een stem in het midden van de vier dieren, die zeide: en maatje tarwe voor een penning, en drie maatjes gerst voor een penning; en beschadig de olie en den wijn niet.' 'Hij mocht dit met veel opening en met zegen voor zichzelf en zijn vrienden doen en terstond begon hij weer aan te sterken, wat voor hem mede een teken was dat dit in de gunst des Heeren was. Het deed in hem na veel strijd het verlangen ontwaken om in de dienst des Heeren bezig te mogen zijn, doch in een geordende weg, ' zo werd later in een 'Ter herinnering' vermeld.
Later zijn de Van Kootens nog meermalen in Noord-Friesland geweest. Tijdens de bezoeken zaten de mannen en de vrouwen apart. De mannen aan de ene kant van de kamer, bij de kachel. Hun grote, witte pijpen stonden in een rekje bij hen. De vrouwen zaten aan de andere kant van de kamer, in de kou. Tegen mevrouw Van Kooten zeiden ze: 'Jansje, de mannen en de vrouwen zitten hier altijd apart.' 'Moetje eens goed luisteren, ' zei mevrouw Van Kooten kordaat. 'Ik heb altijd naast mijn man gezeten; ik ga er nu ook maar naast zitten.'
Contact met Den Hartog
Vanuit Maartensdijk ging Van Kooten uit preken. Begin maart 1943 was hij tijdens een bezoek aan zijn Friese vrienden enige tijd ziek, zodat zelfs voor zijn leven gevreesd werd. Later in die maand sprak hij in Culemborg en in Rietveld bij Waarder. Ook in twee andere plaatsen ging hij in deze tijd al voor. Later bracht hij de zondagen beurtelings in Culemborg en Woerden door.
De bijeenkomsten in deze plaatsen stonden met elkaar en met andere gezelschappen in contact. Centraal figuur in deze kring was Jacobus (Kobus) den Hartog (1892-1963). Deze behoorde oorspronkelijk tot de hervormde gemeente in Culemborg. Zijn ouders hadden hun oudste kinderen daar nog laten dopen, maar waren daarna uit de kerk weggebleven.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam Kobus als militair in Fort Frederik te Ooltgensplaat terecht. In dat dorp werd hij gewezen op een thuislezer. Dirk Breeman. Deze was zijn materiële welvaart kwijtgeraakt toen hij de Nederlandse Hervormde Kerk verlaten had. Met Breeman en zijn zoon Arie ontstond contact dat van blijvende aard zou blijken te zijn.
In 1933 stichtte Kobus samen met zijn broers Arie en Steven in Culemborg de Filadelfiagemeente. Ds. B. Toes van IJsselmonde had geweigerd
de gemeente te institueren. Zelf reisde Kobus tal van mensen en bijeenkomsten in het land af. Op Urk ontmoette hij de dames Kaptein en De Boer, oftewel dunne Dirkje en dikke Dirkje.
Den Hartog leefde van het geld dat hij tijdens zijn reizen ontving (losbedelde, volgens een andere bron) en hoefde daardoor geruime tijd niet te werken. Door zijn reizen ontstond een kring van gezelschappen en gemeenten. Als mensen die diensten leidden zijn J. Vis, D. Hoogakker en D. Breeman genoemd. Ook E. van de Kamp is weleens voorgegaan. Met het woord 'voorganger' wordt in deze kring overigens meestal preek iezer bedoeld.
Kobus den Hartog kwam ook met Hendrik van Kooten in contact. Volgens Van Kootens dochter gebeurde dat bij Jans van Vlaanderen, een bejaard kind des Heeren in Maartensdijk. Deze vrouw droeg nog de oude klederdracht. Ze was nooit getrouwd geweest. De kamers die ze bewoonde, noemde ze 'de tent'.
Van Kooten, die nogal handig was, had haar grote Friese staartklok eens aan de gang geholpen. Voortaan was hij de enige die nog aan de klok mocht komen en hem steeds moest komen opwinden. Dat was bepaald geen straf voor hem, want nu had hij een goede reden om regelmatig binnen te wippen bij 'tante Jans, ' met wie hij altijd gesprekken over de dingen der eeuwigheid had. 'Keind, kom ook maar in mijn tent, ' zei ze als Van Kooten zijn dochter had meegenomen. Het meisje kreeg dan een plaats op de stoof.
Bij deze tante Jans zouden Van Kooten en Den Hartog elkaar voor het eerst ontmoet hebben. In Culemborg gaat echter het verhaal dat beide mannen elkaar tegenkwamen op de fiets toen Den Hartog uit Hilversum kwam. Ze voelden zich innerlijk tot elkaar aangetrokken, zodat ze beiden op hetzelfde moment stopten, zich omdraaiden en met elkaar in gesprek raakten. Zo zou het contact tot stand gekomen zijn.
Van Den Hartog zijn preken en bundels brieven bewaard gebleven. Ook van Van Kooten zijn er nog tal van brieven die hij verzond aan zijn vrienden in plaatsen als Culemborg, Woerden en Hagestein.
Jacobus den Hartog had volgens een van zijn boekjes 'een "uitzonderlijke" verkering, welke zwaar beproefd werd.' Op een gezelschap bij Wuf Donkelaar had hij Maria van Reenen uit Hilversum ontmoet. Haar oude moeder was echter faliekant tegen de relatie. Ze frommelde zelfs een aan de deur bezorgde bos bloemen in de vuilnisbak. Na elk afwijzend briefje werd Maria door Kobus met uitbundig, soms wat wonderlijk proza bestookt. Het nageslacht heeft het in brochurevorm gepubliceerd.
Het kwam er uiteindelijk toch van: op 16 september 1936 was ook Hendrik van Kooten te gast bij Den Hartogs huwelijk. Daarover schreef hij de volgende dag aan de bruidegom: 'Langs deze stoffelijke weg kom ik u beiden betuigen getroffen te zijn vanwege de Geestelijke deftigheid, alsmede de aangename ordelijkheid, welke op de dag van uw hu-
weiijk heerste.' In 1941 woonde Van Kooten in Waariier de begrafenis van Den Hartogs schoonzus bij.
Katwijk
Kobus den Hartog was tijdens zijn reizen in contact gekomen met Niek van der Meij uit Katwijk. Daar kwam veel volk over de vloer, onder wie de oud-gereformeerde ds. C. van de Gruiter, die het oude ambtsgewaad nog droeg. De kinderen van Van der Meij zagen later nog voor zich hoe Van de Gruiters steek aan de kapstok hing.
Van der Meij was aanvankelijk nogal onder de indruk van Den Hartog. Hij bood hem en zijn vrouw Marie na hun huwelijk jarenlang gratis onderdak. Van huis uit behoorde Van der Meij tot de Nederlandse Hervormde Kerk. Omdat hij in Katwijk in die kerk destijds geen schriftuurlijk-bevindelijke prediking kon beluisteren, ging iiij met zijn gezin de iiuisgodsdienstoefeningen van Den Hartog bijwonen. Deze las een preek of hield zelf een toespraak. Op Van der Meij's kinderen kwam hij over als een sombere man. Tijdens het gebed wreef Kobus zich voortdurend in de handen.
Via de gezelschapsleider waren ook zijn vrienden A. Breeman uit St. Philipsland en H. van Kooten uit Maartensdijk met Van der Meij in contact gekomen, terwijl de Katwijker ook wel bij de familie Griffioen in Woerden kwam. Van Kooten heeft ook
weleens een weekdienst in het huis van Van der Meij vervuld, bijvoor beeld in 1944.
Van tijd tot tijd werd een gezelschapsdag gehouden in de huiskamer van Van der Meij of op de bovenverdieping bij Den Hartog. Van Kooten kwam dan uit Maartensdijk, vrouw Van Dommele uit Rietveld en vanuit Katwijk waren er onder anderen het echtpaar Van Doorn met hun zoon en aanstaande schoondochter. Zowel Den Hartog als Van Kooten voerden er het woord. Als de geestelijke gesprekken begonnen, zetten de vrouwen een hoed op.
Den Hartog wilde eigenlijk in Woerden gaan wonen en vroeg Van der Meij om mee te gaan. Dat ging de Katwijker echter te ver.
Tijdens de oorlogsjaren werd een deel van Katwijk ontruimd, omdat er door de Duitsers mijnen in de straten werden gelegd in het kader van de kustverdediging. Later is de boulevardstrook afgebroken, maar Van der Meij's huis bleef overeind. In verband met de mijnen heeft hij wel geruime tijd elders onderdak moeten zoeken. Met zijn grote gezin kwam hij in Katwijk-Binnen terecht. Den Hartog ging in 1942 naar zijn schoonmoeder in Hilversum. Het volgende jaar trok hij bij zijn zus Sijtje in Culemborg in.
Na verloop van tijd vond Van der Meij dat Den Hartog steeds merkwaardiger theorieën ontwikkelde. Daarom verbrak hij het contact met hem en daardoor raakte ook Breeman buiten het gezichtsveld. De niet onbesproken levenswandel van Den Hartog speelde daarbij ook een rol. Hij zou zich op een vreemde manier met het boek Hooglied bezighouden. Bovendien kwamen de profetieën van de Culemborger niet uit. Zijn eerste kind zou een Nazireeër Gods zijn, maar het was een meisje. Den Hartog kreeg te geloven dat de geal lieerden op de Nederlandse kust zouden landen, maar ze kwamen niet opdagen. Van der Meij nam daardoor steeds meer afstand van Den Hartog. Toch is hij later nog weleens bij diens weduwe op bezoek geweest.
Na de jaren met Den Hartog kerkte Van der Meij enige tijd in de kleine, vacante Gereformeerde Gemeente. Andere verontruste hervormden vormden een Christelijke Gereformeerde Kerk. Nadat ds. P. van der Bijl in 1947 de eerste predikant van deze gemeente was geworden, zette ook het gezin van Van der Meij zich onder zijn gehoor. Op aandringen van de predikant werden ze er enige tijd later lid.
Van der Meij diende de gemeente in de jaren 1967-1984 als ouderling. Zijn zoon, L.W. van der Meij, werd christelijk gereformeerd predikant. Deze herinnerde zich uit zijn gymnasiumtijd nog dat ds. Van Kooten, die gedurende vele jaren bij hen over de vloer was blijven komen, hem eens de stelling van Pythagoras uitgelegd had.
Culemborg
Nadat Hendrik van Kooten eenmaal was gaan preken, ging hij al spoedig regelmatig voor op de boerderij van 'Opoe Den Hartog' aan de Rietveldseweg ten westen van Culemborg. De Filadelfiagemeente hield daar dienst 'onder de berg', in een vertrek onder de hooiberg. Ook kwam men bijeen in het achterhuis van de oude hoeve, die later vervangen is.
Over de Culemborgse groep schreef Van Kooten op 31 maart 1943 aan A. Breeman in St. Philipsland: 'Deze Gemeente groeit gestadig en er zijn nog drie plaatsen waar gewacht wordt. Evenwel kan ik maar op één plaats tegelijk zijn. De Heere weet echter alle dingen. Bovendien gaan onze genegenheden sterk uit naar ulieden, zodat ik het niet meer weet. Ik moet alles maar laten drijven en wacht maar af. Nog steeds ben ik onder doktersbehandeling en mag niet werken. Als ik nu werkzaam mag zijn in de Gemeente Gods, word ik in mijn gevoel hoe langer hoe sterker en jonger. Ook dat begrijp ik niet en ik wil het niet begrijpen ook.'
In november schreef hij: 'Er komen daar nu vele mensen onder het gehoor en de "berg", waar wij tot nu toe samenkwamen, is te klein geworden. De mensen kunnen er niet meer in. Wij zullen dus moeten omzien naar een andere gelegenheid. Wij hebben wel een klein hoopje dat dit ook komt, doch wensen achter de Heere aan te komen. Alles te zamen komen er daar ongeveer 130 a 140 mensen onder de bediening.'
St. Philipsland
Met Breeman in St. Philipsland onderhield Van Kooten een hartelijke briefwisseling. Arie Breeman (geboren op 9 mei 1912) was een zoon van Dirk Breeman, met wie Kobus den Hartog in Ooltgensplaat in contact was gekomen. In 1928 trok de jonge Arie naar St. Philipsland en daar trouwde hij met mej. E.J. Reijngoudt, die in dat dorp geboren en getogen was. Hij sloot zich aan bij de Oud Gereformeerde Gemeente van ds. L. Boone, waarin zijn vrouw was opgegroeid. Een zus van zijn vrouw werkte in de pastorie van ds. Boone.
Tijdens de oorlog weigerde Breeman om op de dag des Heeren arbeid voor de Duitsers te verrichten. 28 andere Fliplanders deden echter wel mee aan het goedbetaalde (80 gulden per zondag) graafwerk voor de aanleg van een vliegveld. Ds. W.H. Blaak, de opvolger van ds. Boone, waarschuwde, volgens Breeman, niet scherp genoeg tegen dit werken op zondag. Voortaan las Breeman thuis preken. Vanaf een afstand hield hij contact met de kring rond Den Hartog.
In maart 1943 bedankte Van Kooten het echtpaar Breeman per brief voor het brood dat zijn gezin steeds in een margarinekistje toegestuurd kreeg. Ook later sprak hij herhaaldelijk zijn erkentelijkheid uit over ontvangen voedselpakketten. Ook Kobus den Hartog kreeg elke week brood uit Flipland.
Eind juli 1943 ging Van Kooten bij Breeman op bezoek. De terugreis viel overigens erg tegen: 'Wij waren zo verreisd dat u zich daar geen denkbeeld van kunt vormen. Dooden doodmoe zijn wij des avonds in Woerden aangekomen en waren ziek van de warmte en van moeheid. Ik had kou gevat in de trein en heb des zaterdags nog een kies moeten laten trekken. Ik was zo van streek, dat ik bijna de ganse nacht van vrijdag op zaterdag heb opgezeten. U begrijpt dus wel, dat ik zaterdagsavonds zeer verlangde naar mijn bed. Evenwel heb ik des zondags tweemaal mogen spreken en alles was zeer goed, hoor.
Thans zijn wij weer thuis en aardig present. Wij hebben verder een voorspoedige reis gehad, alleen hebben wij in Rotterdam hard moeten lopen om de trein naar Woerden te kunnen halen.'
Het was trouwens maar gelukkig dat Van Kooten via Dordrecht en Rotterdam naar Woerden gereisd was en niet via 's-Hertogenbosch naar Maartensdijk of Culemborg. 'Alles moet zo wezen en wij zeiden nog tegen elkaar: "Wat gelooft gij van de Voorzienigheid Gods? " Nu zult u zeggen: "Waarom dit? " De trein waarmee wij anders zouden zijn meegegaan over 's-Hertogenbosch, is tussen Tilburg en Breda verongelukt. Hoe dit precies gegaan is, weten wij niet, echter hoorden wij dit in Dordrecht al, omdat wij daar moesten wachten op een elektrische trein en de stoomtrein direct terug moest naar het Zuiden. Later hoorden wij dat er vele mensen bij om het leven zijn gekomen. Mijn vrouw zei nog:
'Dat wij niet met die trein gaan.' Want die ging ruim een uur eerder dan die naar Dordrecht. Zo zien wij dat wij niets weten en moeten in alles de bewarende hand Gods leren kennen.'
Op zondag 28 november 1943 ging Van Kooten op St. Philipsland preken. Breeman las altijd alleen voor zijn eigen gezin, maar deze dag kwamen ook tal van Fliplanders in zijn huis luisteren.
Breemans schoonmoeder vond het aanvankelijk heel erg dat haar kinderen niet meer naar de Oud Gereformeerde Gemeente gingen. Volgens haar dochter is dat veranderd toen haar zoon verdronk. Aan Den Hartog zou dat geopenbaard zijn: 'Dat wier Kobus bekendgemaakt in Barneveld, maar hij wist niet wie er overleden was. Hij is komen condoleren en daardoor is moeders houding veranderd. Daarom is ze later ook meeverhuisd naar Woerden.'
In december 1943 schreef Van Kooten in zijn brieven aan Breeman over ziekte van zijn vrouw. Vaak had hij het in zijn epistels over zijn zoon Henk, die eerst niet naar Duitsland wilde. Op 31 mei 1943 toch moest gaan werken en maakte er van alles mee, tot bombardementen toe. In januari 1944 kwam hij een aantal dagen met verlof, vermagerd, maar gezond.
Woerden
In Woerden sprak Van Kooten in twee kamers boven de bloemenzaak van Griffioen op Voorstraat 32. De vrouw van Griffioen had eerder enige tijd in de Gereformeerde Gemeente gekerkt. Zoals reeds vermeld heeft Van Kooten ook in Rietveld, in de omgeving van Woerden en Waarder, nog gepreekt. Dat gebeurde meestal doordeweeks.
Begin 1944 begon de Woerdense groep om te zien naar andere verga-
derruimte, omdat de kamers bij Griffioen te klein waren voor het groeiende aantal hoorders. De schuifdeuren stonden al open en er zaten ook mensen in de gang.
Tot de nieuwe leden behoorde ook Arie Breeman. In St. Philipsland had hij in de landbouw gewerkt, maar dat was seizoenarbeid. Elk voorjaar ging hij wekenlang naar de Wieringermeer-of de Haarlemmermeerpolder. Dat was geen ideale situatie. Bovendien voelde hij zich in St. Philipsland op godsdienstig gebied 'als een gevangen vogel' en hij zocht naar een plaats 'om bij de bediening te kunnen zijn'.
Aanvankelijk wilde Breeman zich in Culemborg vestigen. Van Kooten drong daar ook op aan, maar uiteindelijk verhuisde Breeman in 1944 naar Woerden. Daar was hem werk als tuinder aangeboden. Voor zijn schoonouders was er ook een huis beschikbaar. Van Kooten regelde de koopakte.
De Breemans kregen in Woerden echter een onprettige verrassing te verwerken. Toen ze op een zaterdagmiddag met hun drie kleine kinderen in de stad aankwamen, bleek het bovenhuis dat ze zouden krijgen, eerder die week aan een ander verhuurd te zijn. Bij de vrouw die het verhuurde, kwamen ze nu in een schuurtje terecht. Daar woonden ze van 25 maart 1944 tot 22 augustus 1945. Het was een bijna onhoudbare situatie. Een van de kinderen sliep in een badkuip bij de trap. Niet bekend met de voedselsituatie in Zuid-Holland gaf mevrouw Breeman in die eerste tijd veel voedsel weg. Het gevolg was dat de hongerwinter voor haar gezin soms een echte hongerwinter werd.
Kort na zijn komst naar Woerden hoorde Breeman op een zondag plotseling hoe Van Kooten bekendmaakte dat hij Breeman twee weken later tot ouderling zou bevestigen. Dat gebeurde in mei 1944.
In augustus 1945 verhuisde het gezin Breeman naar een groot huis aan de Voorstraat. Toen ze het te huur kregen aangeboden (de brieven daarover werden aanvankelijk door hun huisbaas verdonkeremaand omdat zijn vrouw de gratis hulp van mevrouw Breeman niet wilde missen), durfde Breeman het eigenlijk niet aan, maar zijn vrouw zette door. 'Diezelfde middag kwam vrouw Van Dommele uit Rietveld, die zei dat de Heere haar had bekendgemaakt dat ze elke maand een bepaald bedrag moest geven. Dat bleek precies de huur te zijn die we moesten betalen. Ze heeft dat jaren gedaan.'
De Breemannen woonden nu dicht bij de plaats van samenkomst bij Griffioen. Ook Bertus M. de Heer uit Werkendam, die in Woerden zijn dienstplicht vervulde, kwam in Griffioens huis onder het gehoor van Van Kooten. Onder een van diens preken werd hij in het hart gegrepen. Later was De Heer achtereenvolgens bestuurslid, diaken en ouderling van de Werkendamse evangelisatiegemeente waarvan Van Kooten jarenlang voorganger en predikant is geweest. Na deze gemeente zo'n 34 jaar gediend te hebben, is De Heer in 1982 overleden.
Van Kooten preekte niet alleen in Woerden, maar overwoog ook om er te gaan wonen. De vrouw van bloemist Griffioen zei dat de Heere haar geopenbaard had dat veehouder J. Cromwijk' die tot de kleine Gereformeerde Gemeente aldaar behoorde, met paard en gerij de spulletjes van Van Kooten moest gaan halen. Cromwijk hoorde dat van zijn knechtje, die het gezelschap bij Griffioen bezocht. 'Dan zal de Heere het mij ook wel bekendmaken, ' zei Cromwijk kalm. Hij ging Van Kooten niet halen.
In 1944 zou Van Kooten in een kleine villa achter het Woerdense postkantoor gaan wonen. Mevrouw Breeman en Griffioens schoondochter maakten het pand schoon. Ds. Van Kooten hield kort daarna bid-of dankdag in Woerden. Tijdens de middagdienst hoorden ze dat er een bom in de omgeving van het station viel. 'Dat is op mijn huis, ' zei Van Kooten, en dat bleek waar te zijn. Het verhuisplan viel nu in duigen. Tot 28 september 1948 bleef de voorganger in Maartensdijk wonen, hoewel hij op 23 september 1943 (de dag waarop hij zijn baan had opgezegd) al schreef: 'Weten jullie waar wij nu naar uitzien? Waar of wij zullen komen te wonen. Want niets bindt ons hier meer en het zou voor ons heel wat gemakkelijker wezen.' Het heen en weer reizen kostte veel tijd. Later dat jaar overwoog hij naar Culemborg te verhuizen, maar in volgende brieven werd daar niet meer over gerept.
Preekplaatsen
Behalve in Culemborg, Woerden, Rietveld en enkele malen in Katwijk en St. Philipsland preekte Van Kooten ook in Hagestein, Nijkerk en Barneveld. In Enkhuizen moet eveneens een samenkomst bestaan hebben.
In 1945 ging Van Kooten in Hagestein voor. Daar kwamen in een woning de families Fortuyn en Hol bij elkaar. Toon Fortuyn, een oom van Arie Breeman, las er preken. Van Kooten vervulde er vooral weekdiensten en hield er ook biddag.
In de regio Nijkerk was er gezelschap bij Dorus Blankenstijn, eigenaar van een meubelfabriek. Zijn gelijknamige zoon is nu bestuurslid van de Culemborgse gemeente. Eerder bezocht men vanuit Nijkerk de diensten in Culemborg.
Bij de Barneveldse kleermaker Wil-
lem van Leeuwen sprak Van Kooten in de huiskamer. Op een klein kaartje schreef mevrouw Van Kooten nog een herinnering aan deze man, die Van Kooten zijn eerste ambtsgewaad bezorgde: Dit is de kwitantie van het Ie domineespak gemaakt door Willem van Leeuwen Barneveld Oct. 1943' en op de achterkant: Oct. 1943, ter gedachtenis. Psalm 111:2 (berijmd).'
Het is ook eens gebeurd dat Van Kooten, hoewel hij nogal tegen de kosten opzag, door Van Leeuwen een pak liet maken. Nog voordat het klaar was, kreeg Van Kooten een briefje toegezonden waarin stond dat het kostuum al betaald was. De gulle gever bleef onbekend.
Een reizende voorganger
Het beurtelings bedienen van de groepen in Culemborg en Woerden slokte het grootste deel van Van Kootens tijd op. Op den duur had hij een vast programma: 's zaterdags naar Culemborg en daar die dag twee catechisaties houden, 's zondags tweemaal preken, 's maandags de hele dag huisbezoeken afleggen en op dinsdagavond bijbellezing houden, 's Woensdags naar huis en dan van zaterdag tot dinsdagavond naar Woerden om er te preken en te catechiseren. Dan van dinsdagavond tot zaterdag thuis en vervolgens weer vier dagen naar Culemborg.
Het was dan ook geen wonder dat Van Kooten op 23 september 1943 zijn baan op het gemeentehuis opzegde. Met ingang van 1 januari 1944 kreeg hij eervol ontslag. 'Ik heb altijd wel gedacht dat jij dominee zou worden, ' zei de burgemeester. 'Je kunt geen twee heren dienen, dus je moet kiezen watje het zwaarst weegt.' Van Kooten vertelde de burgemeester alles wat er gebeurd was, waarna deze hem met tranen in de ogen de hand drukte.
Het was voor Van Kooten een ingrijpende stap. 'U kunt zeker wel begrijpen dat het ontzettend is geschud, doch het is wonderlijk, zo gemakkelijk als de Heere het heeft gemaakt, ' schreef hij aan Breeman.
Niet iedereen begreep de stap. Toen Annie van Kooten haar tante in Utrecht bezocht had en op de terugweg met een visverkoper, die op een bakfiets ook richting Maartensdijk koerste meefietste, zei deze: 'Die Van Kooten is ook gek'. 'Die heeft bij de gemeente ontslag genomen omdat hij dominee wil worden.' Dat Van Kootens dochter naast hem fietste, wist hij niet.
Een nacht in Katwijk
Inmiddels had Van Kooten op 17 september aan Arie Breeman geschreven: 'Zondag zijn wij weer in Culemborg geweest en hadden een zeer mooie dag met elkaar. Vooral zondagmorgen was de Heere wonderlijk nabij en het was precies of wij met elkaar zo voor het aangezichte Gods mochten komen. Het was wonderlijk, zo dierbaar als de Heere beliefde te nodigen.' Hij nodigde Breeman uit ook in Culemborg te komen wonen en hoopte (volgens het afschrift) bewaard te mogen blijven voor 'de afgoden, welke zijn: Geloofsartikelen, vragenboekjes, koude kerkvormen, enz.' Ook in later jaren werden er in de Culemborgse gemeente geen catechismuspreken gehouden. (Catechisatie wordt er ook niet meer gegeven, terwijl het verenigingsleven beperkt is tot een kerkkoor.)
In de brieven van 17 en 23 september repte Van Kooten met geen woord over een spoedige bevestiging tot predikant. Op zondag 26 september 1943 werd hij echter door Den Hartog in de Culemborgse gemeente bevestigd.
In eerdere brieven van Van Kooten komen soms wel raadselachtige passages voor. Op 24 augustus schreef hij, volgens het afschrift, over 'een zaak die ik nu liever nog niet noem. Wel ligt het mij bij, dat het niet lang meer zal duren, ondanks alle tegenstrijdigheden, welke zich schijnbaar opdoen.' Op 2 september: 'U schreef dat ik u het raadsel van Culemborg niet uitlegde en dat is ook zo. Ditmaal moet de oplossing wachten, totdat het raadsel zichzelf zal hebben opgelost en dan weten jullie meteen de oplossing.'
Wat aan de bevestigingsplechtigheid voorafgegaan was, werd in 1974 door Breeman bij de weduwe Van Kooten in herinnering geroepen: 'Maar nu terug gaande naar de genoemde jaren, toen waren jullie in Friesland, bij Jantje van der Veer en Ome Jacobus (den Hartog - LV) (was) in Katwijk, 's Nachts werd Ome Jacobus opgewekt door den Heere, hij moest opstaan en in de eenzaamheid zijn knieën buigen. Hij werd toen in de dadelijkheid in de Geest opgenomen boven in het Heiligdom Gods. Daar lag uw man en vader toen geknield voor Gods Troon. God gaf Jacobus bevel zijn handen uit te breiden over uw geknielde man, en hij moest de zegen uitspreken en op hem leggen, van die bediening waar hij toe geroepen was (hij preekte toen nog niet). (...)
Toen heeft de Heere hem toegezegd dat Hij uw man en vader met bijzondere gaven zou komen te bedienen. Hij werd aldaar geroepen, gezonden en gezalfd in die aparte bediening, die den Heere in Zijn voornemen had op aarde te openbaren. In die openbaring zou den Heere uw man ook verzegeld hebben, om de Eredienst in volheid en kracht te mogen bedienen, ook Doop en Avondmaal, tot opluistering van Zijn eigen werken.'
Den Hartog noteerde op 28 september 1943 in de hem eigen stijl dat
Van Kooten twee dagen eerder was 'bevestigd in zijn ambt als gegeven Leraar ter gerechtigheid tot gerechtigheid van God in de Vader, in Christus Jezus de Heere, door de Bediening en icrachtige wericing van de Heilige Geest. En als zodanig heb ik hem de Gemeente voorgesteld, (stel ik hem ook u te zamen voor) en Gods bevel op de Gemeente gedrukt, dat zij hem als zodanig ook zouden erkennen en leren kennen voortaan. Opdat zij gebouwd en opgebouwd mochten worden in het allerheiligst Geloof dat door de Liefde werkt. Dat niet doende, zullen zij niet gebouwd kunnen worden, volgens Matth. 10:40, lees eens. De liefde groeten allen, Jacobus.'
In volgende brieven spraken zowel Den Hartog als mevrouw Van Kooten steeds over 'de dominee'. Van Kooten ondertekende zijn brieven ook met 'Ds. Van Kooten'. Kort daarop liet hij zijn 'Ie domineespak' maken. Omdat Den Hartog geen ambtsdrager was, is het echter de vraag of aan de bevestiging enige geldigheid toegekend moet worden. Ook vonden na de bevestiging volgens de weduwe van A. Breeman geen sacramentsbedieningen (in elk geval in de Woerdense groep) plaats. In de Culemborgse gemeente worden die nog steeds niet gehouden.
Breuk met Filadelfia
Begin oktober 1943 hield Van Kooten zowel in Woerden als in Culemborg dankdag. Jacobus den Hartog had duidelijk genoegen in de voorganger. 'Meer en meer wordt Ds. Van Kooten als Godsgezant in de Bediening van de Volzalige God bevestigd, ' schreef hij op 20 januari 1944 aan Breeman, die toen nog in St. Philipsland woonde. In de laatste oorlogswinter (1944/1945) kon Van Kooten verscheidene weken niet in Culemborg komen, omdat het gebied was afgesloten.
In november 1945 hield ds. Van Kooten in Woerden een avond ter gelegenheid van zijn 25-jarig huwelijksjubileum. Tegen het eind van de volgende maand preekte hij in Barneveld en Hagestein, terwijl J. van Noordenne in Woerden voorging. Tegen deze voorganger uitten sommigen wat bedenkingen, maar Van Kooten had vertrouwen in hem: 'Ik hoop dat jullie hem in liefde zult ontvangen. Weest in geen ding bezorgd, want ik mag geloven dat alles toch heel anders zal gaan als dat door sommigen wordt gedacht.'
De jaarwisseling 1945/1946 bracht Van Kooten in Woerden door. Kort daarop ontstond daar een splitsing in de samenkomst. Van Noordenne probeerde ouderling Breeman weg te sturen. Dat gebeurde buiten medeweten van ds. Van Kooten, die die zondag niet in Woerden was.
Breeman besloot daarop om voortaan thuis dienst te houden. De predikant nam het hem kwalijk dat dat zonder overleg met hem gebeurd was. 'Ik heb in oprechtheid in uw midden mogen dienen, doch God toonde mij dat u te zamen alles en ook alles al had klaargemaakt en dat door een weg die God eenmaal zal zoeken en bezoeken, ' schreef Van Kooten op 25 april. Naar verluidt trok bijna de hele Woerdense samenkomst naar het huis van Breeman. De bijeenkomsten bij Griffioen hebben daarna niet lang meer bestaan.
Ondertussen kwam Van Noordenne niet meer in Culemborg preken. Van Kooten werd daarvoor (volgens hemzelf ten onrechte) als oorzaak genoemd. Ook Van Kooten nam afstand van de Culemborgse gemeente. Hij vond dat die zich steeds meer als een sekte ontwikkelde. Op de avond van 13 maart 1946 was de breuk definitief. 'Na een kraamvisite bij Den Hartogs zus Sijtje is hij weggegaan en niet meer teruggekomen, ' herinnert de oude vrouw Breeman zich.
Voor de Filadelfiagemeente was het een zware slag. Den Hartog zei tegen Breeman: Als God niet gekomen was die avond, dan was ik dood van smart voor de stoel blijven liggen.' 'Maar de Heere ondersteunde hem met (...) Psalm 89:10, ' schreef Breeman. Den Hartog zou gezegd hebben: Voor de eeuwigheid heb ik hem teruggekregen, maar voor de tijd weet ik het niet. Hij zal nog vruchten voortbrengen in zijn leven, maar de Heere zal al de vruchten die hij zal krijgen, mij straks toevoegen, omdat hij uit mijn ingewand is voortgekomen door Gods arbeid in die bediening.'
Volgens de familie Den Hartog betuigde Van Kooten al spoedig in twee brieven zijn spijt over zijn vertrek. 'In de eerste was dat niet echt waar, in zijn laatste brief gaf hij dat zelf toe, maar toen was de weg terug afgesloten.' In die tweede brief, geschreven op 3 september 1946 vanuit Maartensdijk, zou Van Kooten vergeving gevraagd hebben, 'want ik heb gedwaald en zottelijk gehandeld.'
Filadelfia na Van Kooten
Voor Hendrik van Kooten was de arbeid in de Filadelfiagemeenten voorbij. Overigens is het merkwaardig dat deze periode in latere levensschetsen ongenoemd bleef.
De Filadelfiagroep had vanaf 1946 ook nagenoeg geen contact meer met hem. Eenmaal is Arie Breeman hem in Werkendam gaan opzoeken. Een groepje Filadelfiamensen ging ds. Van Kooten ook eens in Gouderak beluisteren. Hij gaf hun toen volgens hen wel een hand, maar wilde geen gesprek met hen. Na zijn overgang naar de Gereformeerde Gemeenten in 1968 kwam ds. Van Kooten ook eens in Woerden preken. Opnieuw waren de Breemannen en anderen
present.
Van de groepen waarmee Van Kooten contact had, bestaat alleen de Culemborgse Filadelfiagemeente nog. De bijeenkomsten in Woerden en Nijkerk zijn daarin opgegaan en de groepjes in Enkhuizen en Hagestein zijn verdwenen.
Na Van Kootens vertrek leidde Kobus den Hartog jarenlang de diensten in Culemborg. Ds. A. Bijkerk van het Hervormd Lokaal in Sliedrecht ging er eenmaal voor, maar zijn kerkenraad wilde niet dat hij opnieuw naar de Filadelfiagemeente ging. Rond 1955 preekte ds. J.W. Stikkers (1913-1978) regelmatig in Culemborg. In het najaar van 1966 bleek dat deze voorganger zo'n twintig jaar een dubbelleven geleid had, waarbij hij zowel predikant als oosters priester was geweest. Als predikant ging hij lange tijd in Bussum voor, waar men onthutst reageerde toen bleek dat hun dominee tot oosters-orthodox bisschop was gewijd. Nadat Jacobus den Hartog op 16 februari 1963 was overleden, had zijn broer Steven tot 1967 de leiding van de diensten in Culemborg. Toen hij gezondheidsproblemen kreeg, kwam ouderling Breeman om de andere zondag over uit Woerden. Op de andere zondagen las een vrouw een aantal keren een preek. In 1973 verhuisde Breeman naar een woning die de Culemborgse gemeente voor hem gekocht had op Westersingel 42 in Culemborg. Voortaan las hij de preken. Bij trouwerijen en begrafenissen hield hij zelf een toespraak.
In Woerden werd de leiding in 1973 overgenomen door C. den Hartog, een oomzegger van Kobus. Daar zijn moeder in 1941 was overleden, en zijn vader (Cornells) vaak 's nachts moest werken, was hij met twee van de vijf andere kinderen uit het gezin door het echtpaar Breeman grootgebracht. Later trouwde hij met Breemans dochter.
Op zondag 30 september 1980 leidde Breeman de diensten nog. Twee dagen later ging hij voor medische controle naar Utrecht. Daar overleed hij plotseling door een hartstilstand. Aangezien nogal wat leden uit Woerden naar Culemborg verhuisden, verliep de bijeenkomst in Woerden. De Woerdense voorganger C. den Hartog fungeert sinds 1980 in Culemborg. Hij nam daar op 23 oktober 1996 een fraaie nieuwe kerk in gebruik. De Filadelfiagemeente heeft ook een aantal buitenleden, onder andere in Amersfoort, Driebruggen, Giessenburg en Oud-Alblas.
Over het leven van Jacobus den Har tog schreef J. Breeman Azn. een brochure onder de titel 'Een man als Mozes.' Het slot daarvan doet denken aan Van Kootens opvatting dat de Filadelfiagemeente steeds meer wegdreef in de richting van een sekte, waarvan een van de kenmerken een overgeaccentueerd leiderschap is: Er is slechts een tipje opgelicht van die sluier die over het leven ligt van die Jacobus den Hartog, een man als Mozes, zachtmoedig, geduldig en volhardend. Weinigen zullen er van zijn, zéér weinigen, en zij zullen zitten rondom Zijn troon, bekleed met witte klederen en gouden kronen op hunne hoofden, zijnde die vierentwintig Ouderlingen (Opb. 4:4).'
Aantekening
1. Het boerderijtje van J. Cromwijk bij Woerden. Het bedrijfje moest later plaatsmaken voor nieuwbouw. Cromwijk verhuisde naar de Gelderse Vallei. Later was hij ouderling in de Gereformeerde Gemeente van Kootwijkerbroek. Daar overleed hij op 5 juni 1988 op 75-jarige leeftijd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1997
Oude Paden | 60 Pagina's