“Mijn leven is één groot wonder”
Ds. S. van dor Molen: een markante figuur in de Chr. Geref. Kerken
H.L.H, van der Molen
Ds. Simon van der Molen (1893-1986): tientallen jaren een markante, mede-toonaangevende figuur in de Christelijke Gereformeerde Kerk(en), een rijzige, knappe man die men onmogelijk over het hoofd kon zien - uitgesproken een gentleman ondanks z'n eenvoudige Afkomst. "Heilig kon hij toornen wanneer hij werd geconfronteerd met wat hij zag als kerkverwoestend werk, maar ook was hij altijd weer bouwend bezig, in pastorale zorg bewogen, blijmoedig delend in en als het ware uitdelend van Gods goedertierenheid, niet het minst als het ging om de jeugd van de Kerk.'" Terugziende op z'n respectievelijk 55-en 60-jarige ambtsbediening vatte hij in interviews z'n leven samen in drie woorden: één groot wonder.^
Hoe zag hij zichzelf in zijn ambtswerk, in het bijzonder in de bediening des Woords? Bij zijn vertreic van Leeuwarden naar Aalsmeer in 1951 vatte hij het als volgt samen:
“Naar de gelofte, eens in de heiligste ogenblikken afgelegd, bestierde één richtsnoer mijn preken en schrijven: het zuivere en volle Woord Gods en de Belijdenis der vaderen. Eén begeerte vervulde mijn hart: de Vader te kennen en te leren kennen in Christus, de enige en algenoegzame Zaligmaker door de Heilige Geest. Straks - reeds valt voor mij de levensavond - staan wij samen voor Hem, Die rechtvaardig oordeelt; maar Gode zij dank. Die ook eens voor al de Zijnen Zelf stond in het gericht en daar ons de eeuwige vrijspraak verwierf. O, delen wij allen in de kracht van Zijn zoenbloed; o, wandelen wij allen op de smalle maar toch heerlijke heilsweg.”3
“Reeds valt voor mij de levensavond." Toen hij die tussenopmerking maakte, zal hij niet bevroed hebben dat die levensavond meer dan dertig jaar zou duren! Of toch wel? Op bepaalde ogenblikken? In zijn studententijd werd hij bijzonder getroffen toen één van de docenten tijdens een college over de leer der laatste dingen sprak over Job 5:26: Gij zult in ouderdom ten grave komen, gelijk een korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt." Hij mocht dat woord toen als een belofte Gods op zich persoonlijk toepassen. Een aangrijpende ervaring, die bevestigd werd toen hij als jong predikant wegens een blindedarmoperatie in het ziekenhuis lag, en een verpleegster hem Psalm 23 voorlas. De laatste woorden bleven hangen in zijn ziel: ...en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van jaren." Die lengte bereikte tenslotte 93 jaar; eerst toen was voor hem het einde van de 'smalle, maar toch heerlijke
heilsweg' bereikt. Een lang leven, waarvan kinderen en kleinkinderen op de rouwkaart konden getuigen dat het was "verborgen met Christus in God" (1 Kol. 3:3). Ondanks de belofte bleef vader die 'lengte van jaren' als een wonder beschouwen. Twee broers en een zuster stierven jong aan tbc en z'n hele leven bleef hem de opmerking bij die de huisdokter bij het zien van hem als tengere knaap had gemaakt: Die jongen zie ik ook geen twintig worden. Misschien... ach wie weet: ls hij nu eerst maar eens de twintig haalt, misschien zelfs de dertig... tja..."
Afkomst
Ds. Van der Molen maakte er geen geheim van dat hij van zeer eenvoudige afkomst was. Dat behoefde ook niet, want hij kon eraan toevoegen dat in de nederige woning aan het Schapenland te Broek op Langedijk de Heere werd gevreesd. Al zouden twee broers, tot zijn grote verdriet, later kerk en geloof de rug toekeren. Een 'behoeftig en zeer beproefd gezin', zoals hij het zelf uitdrukte, doch waarin in één behoefte zo ruimschoots werd voorzien, dat onder alle beproevingen van ziekte en dood het lied weerklonk: De Heer' is mij tot hulp en sterkte. Hij is mijn lied, mijn psalmgezang" (Ps. 118:7). In de verhalen over deze zielsbevindingen trad moeder Van der Molen (geboren Trijntje Bak) op de voorgrond: en eenvoudige, maar zeer verstandige vrouw, van wie de jongste zoon, onze Simon, vermoedelijk z'n uitmuntende verstand heeft meegekregen. Maar over dat laatste sprak hij zelf niet.
Van vader Van der Molen worden in de bronnen verschillende beroepen vermeld: scharrelaar, broodbakker, koster. Die laatste functie vervulde hij vanaf 28 april 1903, toen de kerkenraad hem als zodanig benoemde tegen "een jaarlijkse vergoeding van ƒ 35, - zegge vijf en dertig gulden, te ontvangen in twee termijnen, namelijk den 1ste November en de 1ste Mei, en voor de jaarlijkse schoonmaak van het kerkgebouw een extra toelage van twee gulden en vijftig cent." Tot zijn taken behoorde ook het "toezicht houden op de kinderen die zich tijdens de openbare Godsdienst onordelijk in de Kerk gedragen".
Van der Molen sr. had behoord tot de veertig manslidmaten die zich niet konden vinden in de 'ineensmelting' van de Chr. Geref. Kerk ter plaatse en de Nederlandse Geref. (dolerende) Kerk. Daarentegen was hij het helemaal eens met de verklaring van de bezwaarden waarin het heette: "Hoe langer hoe meer werd het voor ons zichtbaar, dat de beginselen van de jaare '34 moesten wijken en '86 moest triomferen. De banden der liefde verflauwden, gemoederen kwamen in opstand en men zuchtte: hoe lang Heere hoe lang. Men sprak en gevoelde, dat het zo niet kon gaan. De Heere hoorde. Hij opende de oogen, schonk ons vrijmoedigheid om te besluiten niet mee te gaan met zulk een Kerkverband, maar voort te gaan in het voetspoor van de jaare 1834. Hetwelk alzoo geschiedde op den 5de April 1896.”4
Eerste predikant van de opnieuw ge-
stichte gemeente werd kandidaat A. van der Heijden, een van de eerste afgestudeerden van de in Den Haag gevestigde nieuwe Theologische School. Aan deze opleiding waren twee predikanten verbonden die wel de 'vaders van de voortgezette Chr. Gereformeerde Kerk' mogen worden genoemd: ds. Frederik Ph.L.C. van Lingen, opgeleid aan de Universiteit van Leiden en oud-directeur van het christelijk gymnasium te Zetten, en ds. Jacobus Wisse Czn., die zowel te Leiden als te Kampen had gestudeerd.' Toen docent Van Lingen - de professorentitel was nog niet in zwang - in 1909 met emeritaat ging, werd hij door ds. Van der Heijden opgevolgd. Na vier jaar had deze in 1904 Broek op Langedijk verwisseld voor Dordrecht.
Vanuit wetenschappelijk oogpunt bezien was de opvolging geen vooruitgang. Een universitair gevormd docent, die bovendien grote ervaring in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs had opgedaan, maakte plaats voor een voormalig timmerman, die er rond vooruit kwam dat dit beroep de liefde van zijn hart had, en dat hij vóór z'n roeping tot predikant geen hogere ambitie had gekoesterd dan bouwkundig opzichter worden. Van docent Van Lingen, die eventueel in het Latijn college had kunnen geven, zoals vroeger ook gebruikelijk was, moest hij in de vooropleiding 'Letteren' het onderwijs in de oude talen overnemen. Zo werd Siem van der Molens oud-predikant nu een van zijn leermeesters. In een wat grotere kring sprak hij er maar niet veel over. In de familiekring wisten ze evenwel dat hij met beide handen de kans had aangegrepen om bij een leraar klassieke talen in Den Haag bijles te nemen. Helaas werd het lesgeld a ƒ 2, 50 per uur voor z'n vrijgevige zwager na enige tijd toch te bezwaarlijk.
Bekering en roeping
Maar zover was Simon van der Molen nog lang niet.
Als jongen leefde hij mee met de kerk, maar op z'n zestiende ervoer hij wat hartveranderende genade is, zoals hij het zelf placht uit te drukken. Toen ontwaakte ook de begeerte om predikant te worden. Maar hoe zou dat ooit kunnen? Financieel leek het onmogelijk; de ouders konden de inkomsten van hun jongste inwonende zoon gewoonweg niet missen. Groot waren die inkomsten overigens niet. Na zeven jaar lager onderwijs was Siem bij een kruidenier gaan werken. Met de hondenkar eropuit - daar had hij wel aardigheid in. "Jammer dat die jongen niet kan doorleren", meende de 'bovenmeester', wetend welke begeerte er in zijn hart leefde. Hij gaf hem bijles. "Onder andere moest ik opstellen maken, in mijn geval natuurlijk over bijbelse verhalen. Maar och, wat was ik onontwikkeld! Toen ik een keer de opdracht had om wat te schrijven over David en de muziek, zette ik boven m'n opstel: 'David, de grote harpoenier'. Ik dacht echt dat een harpspeler zo heette... Daarmee creëerde hij een familie-anekdote die een leven lang meeging.
Wat ouder geworden werd Siem, zoals de meeste gewone jongens uit het dorp, tuindersknecht. "Ze zullen me wel anders dan anderen hebben gevonden", vertelde hij. "Ik werkte graag alleen op m'n akkertje; dan hoefde ik niet mee te praten over dingen die me toch niet interesseerden, en had ik gelegenheid om na te denken."
Hij dacht na over wat hij de avond tevoren op z'n zolderkamertje bij een petroleumlamp in de Institutie had gelezen: een kostbaar boek, voor hem in de dubbele betekenis van het woord. Het was met dubbeltjes bijeen gespaard. Na een lange dag in weer en wind - een dag die 's zomers al om vier uur begon - wilden de ogen bij het lezen wel eens dichtvallen. "Siem krijgt slaap tekort", stelde z'n moeder vast. Op een zondagmorgen kon zij hem onmogelijk wakker krijgen. "Nou, dan moet hij voor één keer maar doorslapen." Toen de jongeman eindelijk wakker werd, greep hij naar zijn zondagse kleren. Maar dat was niet meer nodig; het was intussen maandagmorgen geworden...
De Institutie van Calvijn: z'n hele leven zou de Geneefse hervormer z'n leidsman blijven, hem bewarend voor eenzijdigheden, naar welke kant dan ook. Nadenken deed hij ook over de wegen die de Heere met Zijn volk gaat. Welke weg zou zich voor hem uitstrekken? Hij had het z'n vader tegen z'n moeder horen zeggen: "Als hij naar het admissie-examen van de School wil, zullen we het de jongen niet moeilijk maken. Wanneer de Heere een deur sluit, kan Hij op Zijn wijze best weer een venster openen." De 'jongen' viel een pak van het hart. "Ik heb mij toen overgegeven en gezegd: 'Heere, hoe het moet gaan, weet ik niet, maar Gij weet het wel; van U is het goud en het zilver en het vee op duizend bergen. Als U mij roept, zal ik me in de weg der middelen stellen.' Het hinderde niet - dat wonder mocht ik beleven - dat ik weg was. Het werd thuis zo gezegend, dat het financieel zelfs beter ging dan toen ik nog thuis was.”6
Op studie
Had Simon van der Molen een tekst voor zijn roeping tot dienaar des Woords? Met invallende teksten is hij altijd voorzichtig geweest - dat kunnen menselijke bedenksels zijn. Maar op bijzondere tijden spreekt de Heere wel degelijk door Zijn Woord en past dat toe in het hart door de Heilige Geest. Heel krachtig leefde
het in hem: Roep uit de keel, houd niet in, verhef uw stem als een bazuin (Jes. 58:1)". Met zilverdraad geborduurd op zwart fluweel is deze tekst met hem meegegaan, van pastorie tot pastorie op wat hij zelf altijd noemde "mijn zwerftocht door de Kerk".
Op de Valkenboschlaan in Den Haag werd de weg voor hem geopend, om het zo maar te zeggen. Voor de curatoren was vooropleiding geen criterium voor toelating, wel roeping en genadestaat (zoals het tientallen jaren zou worden geformuleerd). Het vervolg laat zich raden: "We hebben vrijmoedigheid om u toe te laten tot de Theologische School." Z'n terugweg naar Broek op Langedijk reisde Simon van der Molen uiteraard met grote blijdschap. Eigenlijk is dit nog te zwak uitgedrukt; hij had de uitslag van het admissie-examen als een wonder ervaren. Een oudere, godzalige broer, ten dode opgeschreven buiten in een tenthuisje liggend, zag hem van ver aankomen. Het was de 4de augustus 1914: de 21ste verjaardag van Siem, en ook de dag waarop de Duitsers België binnenvielen. "Ik wist het, ik wist het dat je zou worden aangenomen. Wat is de Heere toch goed!"
De studie viel voor een groot deel tijdens de Eerste Wereldoorlog. Die studie viel hem niet zwaar: eerst vier jaar 'letteren' (evenwel zonder moderne talen) en vervolgens driejaar theologie. Maar het waren jaren van armoe en schaarste aan levensmidde len. Van een toelage van ƒ40, - per maand doe je niet veel. En dan waren daar, later, de veenaardappelen en de zuurkool. Eén groente behoefden z'n kinderen later niet te eten: zuurkool! In die jaren leerde hij ook z'n toekomstige levensgezellin kennen, die zijn grote liefde bleef totdat zij in 1947 op 52-jarige leeftijd overleed: Wilhelmina Hendrika van Deventer, kind van godvrezende ouders. Z'n twee jaargenoten waren B. Bijleveld, die als Haarlems predikant al in 1938 overleed, en C. van der Zaal, jarenlang Tweede-Kamerlid voor de ARP.
Zierikzee
Kandidaat Van der Molen koos Zierikzee uit de beroepen, hoewel hij er-
tegen opzag naar een grote gemeente te gaan. Zierikzee was één van de drie gemeenten die bij de Vereniging van '92 'staande waren gebleven', d.w.z. niet met de kerkfusie waren meegegaan. In liet beroepingswerk iiad de oud-predikant Wisse sterk de hand geiiad. Hij had student Van der Molen op en rond kerst zes keer (!) in Zierikzee horen preken. Die jongeman beloofde wat voor de toekomst! Van de oude dienaar Wisse zou de jonge dominee stellig veel steun ondervinden. Het heeft niet zo mogen zijn. Op de zaterdag dat het positieve antwoord op de beroepingsbrief binnenkwam, stond ds. Wisse al op de drempel van het eeuwig Vaderhuis. Ds. Van der Molen: "Op zaterdagmorgen zat hij nog op. Toen kwam er een ouderling: de oude Quant. Hij vroeg hem: 'Hoe is het ermee, dominee? ' 'Niet best. hoor', was het antwoord, 'kregen we maar bericht van onze kandidaat.' 'Och', zei Quant, 'maak je niet bekommerd, dominee, die komt hier. Dat heeft God mij geopenbaard.' 'Ik kan van jouw geloof niet leven', zei ds. Wisse, 's Middags kwam mijn brief en hij veranderde. Hij zei: 'Haal oude Quant.' Quant kwam. Wisse zei: 'Nu is het met mij wel anders, maar toch is het net als bij Simeon: nu laat Gij Heere Uw knecht maar heengaan naar Uw Woord. Want ik heb mijn laatste begeerte gekregen.' Zondagsochtends hield hij het bed; hij had afscheid genomen van de kerkenraad en de oude Quant bleef bij hem. 's Middags werd in de kerk vlak naast de pastorie, in de Meelstraat, zijn lievelingslied gezongen: 'Gedenk aan het Woord, gesproken tot Uw knecht.' Hij keek Quant aan. 'Hoor je het? ' Een grote zucht en hij was in de eeuwigheid. Dat waren voor mij ingrijpende gebeurtenissen", aldus ds. Van der Molen.7
Vertelde hij over deze dingen, dan haalde hij z'n gouden horloge tevoorschijn, een kostbaar erfstuk van 'de oude Wisse'. Op een binnenplaat stond gegraveerd: 'Ter gedachtenis van uwe studenten bij het verlaten der School. 10 Mei 1906.' Het horloge, Wisse destijds overhandigd door de later zo bekende prof. J.J. van der Schuit, heeft nu onder een stolp een plaatsje in de werkkamer van de auteur van deze bijdrage. Kwam het horloge voor de dag, dan ging ds. Van der Molen er maar niet op in dat docent Wisse op een nogal nare manier de School had verlaten. Prof. Van 't Spijker heeft dat in Oude paden uit de doeken gedaan.8
Hoe herinner(d)en de Zierikzeeë-
naars de predikant die hun gemeente diende van 1921 tot 1927? In een gedenkboek' lees ik: "Ds. S. van der Molen was een begaafd mens en bij velen zeer geliefd. Hij preekte met een gemengde preekterm, een ietwat zangerige toon, maar wat hij zei kwam diep uit z'n hart. Hij wist zijn hoorders (gemeente) te boeien. (...) Ds. Van der Molen was een persoonlijkheid. Maar ook de kritiek is hem niet bespaard gebleven." Wat die kritiek was? Het wordt niet meegedeeld. Was er uiterlijk wat op hem aan te merken? Er waren kerkgangers die er aanstoot aan namen dat hij op de stoel stond met een trouwring. Wuft...!
Voor zijn intreepreek had hij de bekende tekst gekozen (2 Kor. 5:19 en 20) die eindigt met: Wij bidden van Christus' wege, laat u met God verzoenen." In feite heeft hij nooit iets anders gepredikt. Hij, de prediker die als curator eigenlijk alle kandidaten had willen laten preken over Zondag 23: ver de rechtvaardigmaking. "...tot alle boosheid geneigd. Maar God schenkt mij, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade, de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus."
Wat de kroniekschrijver van Zierikzee over de preektrant schrijft, komt vrijwel letterlijk terug in een jubileumboek van de gemeente van Lisse, waar ds. Van der Molen stond van 1927 tot 1930.'" Het 'enigszins zangerige' in de preektoon, het inderdaad opmerkelijk sterke moduleren, zal niet los hebben gestaan van het feit dat hij een 'Langedaiker' was. In West-Friesland 'zingen de mensen je toe'. Maar de heer Klinkenberg weet meer over de oud-predikant te zeggen: "Door zijn milde optreden is hij vaak bruggenbouwer, bereid om in eer te herstellen als iemand gestruikeld is. Hij houdt terdege rekening met de gevarieerdheid van de gemeente, en werkt nogal eens op het gemoed van de kerkgangers; menig traantje wordt tijdens de dienst weggepinkt. De jeugd heeft zijn bijzondere belangstelling, en graag geeft hij catechisatie.”
Dat laatste zal waar wezen! Catechiseren deed hij misschien nog wel het liefst. Die 'lessen' voltrokken zich een uur lang in samenspraak, waarbij ervoor werd gezorgd dat ook de minst begaafde catechisant niet het gevoel kon krijgen dat hij er voor spek en bonen bij zat.
Maar ook de beter onderlegden kwamen aan hun trekken. Toen er eens, in Leeuwarden, een ouderling de catechisatie bijwoonde, vroeg dominee z'n (enige) zoon of die eens in het kort het verschil wilde uitleggen tussen infra-en supralapsarisme...
Goede catechisanten werden uiteindelijk halve dogmatici. Als examinator aan de Theologische School in Apeldoorn kon hij hen wel eens ten voorbeeld stellen aan een examinandus die het er volgens hem lelijk bij liet zitten. "Meneer, een goede catechisant van mij zou het antwoord zo kunnen geven." En toen een aanstaande dominee het wel heel bont had gemaakt, opperde hij thuis of het niet beter zou zijn de jongeman aan een sigarenwinkeltje te helpen... Een dominee moest een goed theoloog zijn. Studeren - dat deed hij zelf tot op hoge leeftijd. Wie niet studeert, is niet bekeerd.
Rotterdam
Een groot deel van zijn leven was de hoofdpersoon van ons verhaal 'Dominee Van der Molen van Rotterdam-Centrum'. Toch heeft hij daar niet meer dan dertien jaar gestaan. Van 1930 tot 1943. Maar daarin viel dan ook het hectische jaar 1940. Op de 14e mei ging ook het achteraf in de Jonker Fransstraat gelegen kerkgebouw in vlammen op. Het laatste pand...
Een hoogst merkwaardige dag die laatste oorlogsdag. Van de dominee maakte zich 's morgens een vreemde onrust meester. Zonder dat hem enige tekst inviel, zei hij tegen vrouw en kinderen: "We moeten weg; vandaag wordt Rotterdam door een ramp getroffen." Een telefoontje naar een lid van z'n gemeente in Bergschenhoek was voldoende. "Ziet u maar of u een taxi kunt krijgen en komt u dan zo spoedig mogelijk hierheen." Tegen het middaguur arriveerde het domineesgezin in twee taxi's - één daarvan beladen met bagage - in Bergschenhoek.
Ds. Van der Molen: "Hebt u een fiets voor me te leen? Ik moet gauw terug. In de ure des gevaars moet een herder bij z'n kudde zijn."
Gastvrouw: "Maar dominee, eet u toch eerst met ons mee! Als u nu gaat, krijgt u vandaag waarschijnlijk helemaal geen maaltijd meer."
Zo gebeurde. Om even over enen - we zaten aan het middagmaal - daverden de Heinkel-bommenwerpers over de stad en zetten de binnenstad in vuur en vlam. Naar Rotterdam teruggaan hoefde niet meer; bij tienduizenden ontvluchtten de Rotterdammers de stad. Onder hen - ik zal het nooit vergeten - een jong, doofstom echtpaar dat tot onze gemeente behoorde. Ze hadden alles gezien, maar niets gehoord. In hun ogen las je panische angst.
In die tijd van dwaze geruchten is nota bene geopperd dat 'die dominee van de Crooswijksesingel' vermoedelijk contact had gehad met het Duitse hoofdkwartier... Hoe had hij anders kunnen weten dat de stad zou worden gebombardeerd?
Vierenvijftig gezinnen uit de gemeente waren op slag dakloos geworden. Het ene gezin na het andere kwam bij de pastorie langs. "Dominee, we zijn alles kwijt, maar we leven nog. Gode zij dank!" Van sommigen maakte zich zelfs een euforische stemming meester. Gaf daar
ook de preek blijk van die ds. Van de Molen op de eerstvolgende zondag, op 19 mei, hield in de (Gereformeerde) Bergsingelkerk? De preek verscheen in druk en maakte in den lande diepe indruk. Tekst: Gods goedertierenheid duurt toch de ganse dag" (Psalm 52:3). Punten: e. fel bestreden; 2e veelvuldig ervaren; 3e zalig geloofd. We citeren enkele alinea's:
"Het is wel onder zeer bijzondere en droeve omstandigheden, dat wij - door vriendelijke gastvrijheid daartoe in staat gesteld - heden in dit bedehuis vergaderen. (...) Wij zitten hier neer op een plaats die de onze niet is en denken aan ons voormalige kerkgebouw, terwijl we met trillende stem Jesaja nazeggen: 'Ons heilig en heerlijk huis, waarin onze vaders U loofden, is met vuur verbrand en al onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden.' (...) Daarbij, met diepen rouw is 't, dat wij hier gezeten zijn. Is niet een geheel gezin, een liefdevolle vader, een tengere moeder, een lief ontluikend kind, door de dood plots overvallen en begraven onder 't puin van de woning, welke anders hun beschutting bood? Met zorg is 't hart vervuld over anderen, die nog worden gemist en waaromtrent de vrees niet denkbeeldig is, dat gelijk lot ook hen getroffen heeft. En de geweldige schrik, de doorgestane angst, de ontzettende aanblik van de vreselijke tonelen die uw oog aanschouwen moest, tekenen zich nog af op elk gelaat. We gevoelen ons jaren ouder. (...) Ook thans, na alle ervaringen van deze week, was het ons misschien gemakkelijker te spreken over allerlei andere zaken, zelfs over andere deugden Gods dan over Zijn goedertierenheid, bijvoorbeeld over Zijn oneindige macht, over Zijn vlammende gerechtigheid. (...) Zullen wij dan toch spreken over Gods goedertierenheid de ganse dag? Ja gemeente, want goedertieren is Hij. Op elke bladzijde belijdt het de Heilige Schrift. (...) Neen, niet slechts goedertieren is Hij over die Hem liefhebben en niet alleen lankmoedig, maar goedertieren over 'de ondankbaren en bozen'. (...) Wat zeggen we: Gods oordeel ging over onze stad? 't Is waar! Vertoornd was Hij op ons vanwege de gruwel onzer ongerechtigheid, 't Is waar! En buigen wij het hoofd en vernederen wij ons hart. Maar ook is 't waar: de zegen daalde neer. De Heere heeft nog gedachten des vredes over onze stad, waarin Hij vanouds 'zoveel volks had'; Hij roept tot wederkeer, be-
paalt ons bij wat eeuwig bhjft en wat voor altoos zal vergaan. Hij ontnam ons in Zijn vrijmacht veel, maar spreekt daarbij: Ik blijf, Ik de Almachtige; Ik die vreselijk ben in al Mijn daden; Ik, die echter Mijn verbond gedenk tot in duizend geslachten; Ik, die Jeruzalem nog verkies en in Christus uw God eeuwig wil zijn. Duurt dan Zijn goedheid toch niet de ganse dag? Wordt het niet veelvuldig ervaren? (...) Dat waarlijk te geloven, doet u zalig roemen ook in de verdrukkingen, die u heden knellen. Broodgebrek bedreigt u - geen nood. 'Zijn goedertierenheid duurt toch de ganse dag', 'uw brood is zeker, uw water gewis.' Ge bezit niets meer - maar de Heere is er toch nog? En zongt ge niet menigmaal dat ge nevens Hem niets hebt in de hemel - dat nevens Hem u ook niets lustte op aarde? (...) Houd aan, mijn machteloze medestrijder, totdat het licht u rijze en 't doorbreekt in uw ziel: Gods goedertierenheid duurt toch de ganse dag.”
Ds. G.H. Kersten
In de volgende maanden moest dan hier dan daar kerk worden gehouden, onder andere in het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente aan de Boezemsingel.
Ds. Van der Molen: "Daar waren wij het liefst, maar die kerk was veel te groot voor ons. Ze wilden er absoluut geen vergoeding voor hebben. (Zulks in tegenstelling tot de Gereformeerde Noorderkerk in de Tollensstraat.-V.d. M.) Een keer belde ds. G.H. Kersten mij op. 'Zeg Van der Molen', zei hij, 'wij hebben dan en dan Avondmaal; als jullie dat ook willen houden, dan kan het avondmaalsstel blijven staan'. Dat hebben we toen gedaan. Het ging zelfs zo: ik moest een keer een paartje trouwen. Alles was in die tijd in de war met auto's. Ds. Kersten had ook een trou werij en die mensen kwamen te laat. Kersten kwam naar mij toe en zei: 'Van der Molen, jij trouwt ze even goed om vier uur, hoor.' Dat andere paartje heeft hij toen getrouwd zonder preek. Hij heeft een paar woorden gesproken, het formulier gelezen en in twintig minuten was alles achter de rug.”11
Van alle kanten kwam hulp, in natura en in geld. Overal werden de dominee geldstukken en briefjes in de handen gestopt. Vaak miste hij de papiertjes waarop hij had geschreven wie de goede gevers waren geweest. Menigeen die graag z'n initialen in 'De Wekker' terug had gezien, moest genoegen nemen met een N.N. Dominee was nu eenmaal een slecht administrateur...
Arnhem en verder
Van Rotterdam ging het in 1943 naar Arnhem. Naast z'n gemeentewerk moest ds. Van der Molen zijn aan-
dacht geven aan het bovengrondse kerkelijk verzet'. Als opvolger van de inmiddels bejaarde ds. H. Janssen ('de veldprediker') nam hij zitting in het I(nter) K(erkelijk) O(verleg), en kwam namens de Chr. Geref. Kerk zijn handtekening te staan onder de protesten tegen de bezettingspolitiek, die bij de Rijkscommissaris dr. Seyss-Inquart werden ingediend. Een oud-voorzitter van de generale synode - die van Rotterdam in 1931 - moest daarvoor gekwalificeerd worden geacht. In het IKO leerde hij mannen kennen als dr. K.H.E. Gravemeyer, algemeen secretaris van de Ned. Hervormde Kerk - drijvende kracht in het IKO - en de Groningse godsdiensthistoricus prof. dr. G. van der Leeuw, kort na de oorlog (PvdA)-minister van Onderwijs. Over beiden zou hij steeds met de grootste achting spreken. Van Van der Leeuw herinnerde hij zich diens ontroerende gebeden aan het eind van de IKO-vergaderingen.
Arnhem bracht opnieuw rampspoed. De man die als 'bouwpastor' twee kerken had mogen bouwen, in Zierikzee en in Lisse, zag ook twee kerken verwoest worden: die in Rotterdam, en in 1944 die in Arnhem. In de evacuatiegemeente. Harderwijk, bood de
pastor loei, ds. N. Brandsma, hem spontaan aan dat hij elke zondag een dienst zou leiden. Het aanbod werd dankbaar aanvaard. Het bleef gelden: "Roep uit de keel, houd niet in!"
Maar nog was het einde niet. De laatste maanden van de oorlog werden doorgebracht in Baarn, waar ds. Van der Molen z'n ondergedoken collega L. Kraan verving. Enkele dagen voor de bevrijding trof een granaat, afgevuurd uit bevrijd Amersfoort, de consistorie van de Chr. Gereformeerde Kerk! Weer moest de volgende zondag naar een ander gebouw worden uitgeweken. Er móest worden gepreekt over Gods goedertierenheid die ondanks alles geen einde heeft. Maar de dominee had het zwaar. Twee kerken geheel verwoest en een derde bijna. Wat had de Heere met hem voor? Werd z'n werk afgebroken? Was hij dan toch een onnutte dienstknecht geweest, ondanks alle goede bedoelingen? Of werden dit soort gedachten door de satan ingefluisterd? Gelukkig: ds. Van der Molen kon goedsmoeds z'n werk voortzetten. Na Arnhem volgden nog drie gemeenten: Leeuwarden, Aalsmeer en Middelburg. Ook daar was hij velen tot zegen. Onder de broeders was hij de primus inter pares, de eerste onder gelijken, naar wie werd geluisterd. Zijn woord had gezag. Pas op 72-jarige leeftijd ging hij met emeritaat.
Z'n laatste levensjaren - nadat ook z'n tweede echtgenote hem was ontvallen - bracht hij door in Harlingen. Tenslotte sloeg de ziekte van Alzheimer toe en deed hij er grotendeels het zwijgen toe. Samen in het verpleeghuis kijkend naar een fraaie wolkenlucht, citeerde ik: "Die wolken lucht en winden, wijst spoor en loop en baan... Weet u nog hoe het verder gaat? " "Ja: zal ook wel wegen vinden waarlangs uw voet kan gaan." Het was het lied dat hij 'z'n jongen' talloze malen had voorgehouden, toen (ook) die als 14-jarige in een sanatorium moest worden opgenomen en voor hem een gedroomde toekomst in rook opging. Veel behoefde er niet meer te worden gezegd. Hij had het vaak genoeg gezegd: "Och jongen, de Heere is zo groot, zo groot..." Woorden met eeuwigheidswaarde !
(Eventuele reacties graag sturen naar H.L.H. v.d. Molen, Parkflat De Lichtenberg, Utrechtseweg 301 app. 26, 3818 EJAmersfoort.)
Noten:
Noten:1. Chr. Geref. Jaarboek 1982
2. Resp. Reformatorisch Dagblad, okt. 1976, en Friesch Dagblad, 21 okt. 1981
3. Kerkblad voor Friesland
4. Van Dorpskerk tot Streekgemeente. Honderd jaar Christelijk Gereformeerd in Broek op Langedijk
5. En toch niet verteerd. Uit de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerken sinds 1892
6. Reformatorisch Dagblad
7. Idem
8. Oude paden, 1996, nr. 2. Aan ds. Wisse werd op 26 juli 1906 eervol ontslag verleend. Uit de inscriptie in het horloge blijkt dat hij toen al enkele maanden weg was. Hij kon het niet verkroppen dat hij het docentschap met een gemeente moest combineren (Den Haag), terwijl de docenten Van Lingen en later ook P.J.M, de Bruin voor het werk aan de School geheel werden vrijgesteld. Toen het hem te veel werd, gooide hij er het bijltje bij neer, zonder goed overleg met het curatorium. Ook z'n relatie met docent Van Lingen was verstoord.
9. Om 't eeuwig welbehagen. De geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Zierikzee, 1836-1986.
10. Van geslacht tot geslacht. Jubileumboek van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Lisse, 1897-1997.
11. Reformatorisch Dagblad
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1998
Oude Paden | 52 Pagina's