Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uw brood zal zeker en uw water zal gewis zijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uw brood zal zeker en uw water zal gewis zijn

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit het leven van godsdienstonderwijzer Willem van Leeuwen (1S68-1940)

door H. Hille

In de Nederlandse Hervormde Kerk kende men in vroeger jaren naast de predikant ook de godsdienstonderwijzer. Som­ migen van deze godsdienstonderwijzers kregen landelijke bekendheid en waren geacht en geliefd bij Gods volk vanwege de zuivere en bevindelijke prediking die zij brachten. Willem van Leeuwen (1868-1940) was een van hen. Over zijn leven en arbeid handelt onderstaand artikel.

Jeugdjaren

Willem van Leeuwen werd geboren op 21 januari 1868 te Nieuwkoop in Zuid-Holland als zoon van Maarten van Leeuwen en Martina Splinter. Zijn vader was iemand die de Heere vreesde. Toen Willem nog een kleine jongen was, maakten zijn vaders gebeden reeds een diepe indruk op hem. Op oudere leeftijd herinnerde hij zich haarscherp hoe zijn vader vaak bad dat niet alleen zijn leven, maar ook zijn sterven God verheerlijken mocht. 'En de Heere heeft het hem gegeven", zo mocht hij toen getuigen.

Bij Willem lag de vreze des Heeren reeds jong in zijn hart. Het Woord legde beslag bij hem, en hij zag hoog op tegen het bekeerde volk. Wanneer hij bij een avondmaalsbediening in de kerk zat. en hij zijn vader en de in zijn ogen bekeerde mensen aan zag zitten, schatte hij hen rijk. "O", dacht hij. "als ik daar ooit nog eens toe behoren mocht." Doch hij stond van verre.

Reeds als kind was Willem van Leeuwen bang voor verharding. Toen zijn vader eens uit de Bijbel de woorden las: "God spreekt eens of tweemaal tot de mens", schrok hij. Kinderlijk redeneerde en overlegde hij: 'Ik heb de pokken en de tyfus gehad. Dat is dus tweemaal." En hij vroeg zich angstig af. of God nog wel tot hem zou spreken.

De Heere trok met de jonge Van Leeuwen echter door. Hij was nog maar betrekkelijk jong toen hij de Middelaar als zijn Za­ ligmaker mocht leren kennen. In die jaren woonde hij te Rotterdam en kerkte hij overal. In de Gereformeerde Gemeente onder het kruis beluisterde hij ds. Van Smalen, in de Gereformeerde Kerk 'vader Klinkert", ja, hij ging zelfs naar het vlak bij zijn huis gelegen gebouw van het Leger des Heils.

De weg naar de kansel

Op 30 oktober 1890 huwde Van

Leeuwen op 22-jange leeftijd te De Bilt de boerendochter Johanna Bieshaar. Hun huwelijk werd gezegend met de geboorte van twaalf kinderen, van wie er vier op jonge leeftijd overleden. Nadat Van Leeuwen zich in 1896 in Rotterdam had gevestigd grossierde hij in koek en beschuit. Kerkelijk behoorde het gezin tot de Nederlandse Hervormde Kerk. Rond de eeuwwisseling stond in de Maasstad onder andere ds. C.B. Oorthuijs, een bekend predikant in confessionele kring en volgeling van dr. H.F. Kohlbrugge. Deze predikant is kennelijk in het leven van Van Leeuwen gebruikt. De leraar kreeg vast te geloven dat de eenvoudige, begenadigde handelsman niet blijvend voor de handel bestemd was, maar Gods Woord moest gaan uitdragen. Hij sprak daarover met Van Leeuwen en deze vermocht, ondanks zijn groeiend gezin waarvoor hij toch in het onderhoud moest voorzien, de aandrang niet te weerstaan. Onder leiding van ds. Oorthuijs ging hij studeren voor de akte godsdienstonderwijs.

Nadat Van Leeuwen deze akte had behaald, ging hij regelmatig voor in een gebouw te Rotterdam. Hij had singuliere gaven en sprak naar het hart van Jeruzalem. Een ouderling gaf eens als zijn mening weer: 'Deze man heeft ambtelijke zalving.' Na korte tijd sprak hij ook wel buiten Rotterdam. In Groot-Ammers catechiseerde hij enige tijd. Rotterdamse kwajongens krasten toen op zijn (bakkers)kar onder het opschrift 'Koek en beschuit': 'en godsdienstonderwijs". De grossierderij deed Van Leeuwen na verloop van tijd van de hand.

In de eerste tijd van zijn voorgaan in het openbaar had Van Leeuwen met de Heere wel een akkoord willen sluiten, dat hij zijn leven lang wilde spreken, als het maar voor één ziel het middel tot bekering mocht zijn. Terugziende op die periode schreef hij aan het einde van zijn leven: 'Hoe goed en groot heeft de Heere het gemaakt, en wat dacht ik klein van die goedheid. Tot Zijn eer mogen we niet ontkennen: voor meer dan een wilde God dit slijk gebruiken. God is goed. Kon ik daar maar dichter bij blijven en korter bij leven.’

Naar Vriezenveen

In 1905 kreeg Van Leeuwen uit Vriezenveen een benoeming als godsdienstonderwijzer. Van Leeuwens fa-

milie raadde hem sterk af deze benoeming te aanvaarden. Door zijn gegoede schioonfamilie werd hij eveneens gewaarschuwd. Schoonvader Willem Bieshaar en zijn zoon Hendrik ondernamen vanuit De Bilt zelfs de reis naar Rotterdam om hem van die stap af te houden. Van Leeuwen ontving zijn familieleden vriendelijk. Voor ze echter iets konden zeggen, sprak hij: 'Ik weet wat u komt vertellen. De duivel heeft het me al vele keren gezegd. Ik ga in Vriezenveen de armoede tegemoet, nietwaar? En toch moet ik er heen.' Op de tegenwerping van zijn schoonvader: 'En hoe zal het met je kinderen daar gaan? ' antwoordde hij: 'Daar zal God voor zorgen. De Heere heeft me beloofd, dat mijn brood zeker en mijn water gewis zal zijn.' Met volle vrijmoedigheid nam hij de benoeming aan, en verhuisde in juli 1905 met zijn gezin naar de afgelegen Twentse gemeente.

Van Leeuwen trof Vriezenveen in een verschrikkelijke toestand aan. Op 16 mei 1905 was het dorp getroffen door een grote brand waarbij 225 huizen, twee kerken en het gemeentehuis in vlammen waren opgegaan. In enkele uren tijd was over een lengte van vier kilometer een kwart van het dorp verwoest en waren 1600 mensen dakloos geworden. Er deden zich echter geen persoonlijke ongelukken voor. Na de brand kwamen troepen van de genie in allerijl naar Vriezenveen. Zij sloegen tussen de verkoolde resten van de boerderijen 116 tenten op, waarin daklozen de eerste tijd ondergebracht werden.

Ongeveer twee maanden na die grote brand vestigde de 38-jarige godsdienstonderwijzer Van Leeuwen zich met vrouw en zeven kinderen in het dorp. De prediking van de nieuwe godsdienstonderwijzer, die niet zonder gaven was, maakte op de dorpelingen een diepe indruk. De door hem geleide diensten werden goed bezocht, en al spoedig vormde zich rond de voorganger een groep, die zich met geestelijke banden aan hem verbonden voelde.

Enkele maanden na de komst van Van Leeuwen te Vriezenveen werd ook de predikantsvacature vervuld. Op 15 oktober van dat jaar kwam de 40-jarige dr. F.J. Los vanuit Barneveld tot de gemeente over. Dr. Los was in die jaren een vrij bekend predikant uit de kring van de Confessionele Vereniging. Hij stond bekend als een bekwaam kerkhistoricus met een grote trouw aan de belijdenis van de kerk.

Een groeiend coniflict

Reeds spoedig na de komst van dr. Los werd er verschil opgemerkt tussen de prediking van de godsdienstonderwijzer en die van de predikant. Hoewel beiden uitgingen van Schrift en belijdenis, verschilde zowel de vorm als de inhoud van hun prediking.

De gloedvolle, eenvoudige prediking van de godsdienstonderwijzer trok vele hoorders. Tijdens de door hem geleide diensten zat de kerk vol. De predikant sprak voor een veel geringer gehoor. En het maakte daarbij niet uit of deze de morgen-of de middagbeurt vervulde. Bij de Bijbellezingen op woensdagavond deed zich hetzelfde verschijnsel voor. Volle kerken bij de godsdienstonderwijzer en dun bezette bij de predikant. Dat zette kwaad bloed.

Doch niet alleen de grotere opkomst tijdens de diensten, ook de inhoud van de preken van de godsdienstonderwijzer irriteerde de predikant. Een oefening van Van Leeuwen over de tekst: Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou" (Kol. 1:19), deed tenslotte de deur dicht. Het bezwaar van dr. Los was, dat hij meende, dat wat hij met veel moeite opbouwde, door de godsdienstonderwijzer werd afgebroken. De godsdienstonderwijzer antwoordde op die beschuldiging snedig: Nu dominee, als ik in staat zou zijn om af te breken wat u opgebouwd hebt, zal het geen best fundament gehad hebben.’

De predikant gaf in zijn preek een letterlijke verklaring van de tekst en bracht een voorwerpelijke (rechtzin-

nige) prediking. Als aristocraat en icamergeleerde bouwde iiij aan een geraamte van godsdienstige stellingen. De godsdienstonderwijzer daarentegen zocht, na eerst de letterlijke zin van de tekst verklaard te hebben, naar de geestelijke betekenis van de tekstwoorden. 'Gods Woord is geestelijk', zo betoogde hij. Zittende onder de prediking van de predikant ervoer Van Leeuwen meer dan eens, zoals hij het uitdrukte: "de dodende macht van de letter zonder de geest". Verdrietig stelde de godsdienstonderwijzer vast: 'Hij (dr. Los) sluit in, wat God buiten sluit, en oordeelt over wat door God bemind wordt. Hij kan het arme volk van God niet dulden, want het bedenken des vleses is vijandschap tegen God.’

Die vijandschap was dr. Los zich in het geheel niet bewust. Hij beschouwde zichzelf als een man die pal stond voor de waarheid, voor een prediking naar Schrift en belijdenis.

Het duurde niet lang of er ontstond groepsvorming in de gemeente. Hoewel de meerderheid van de gemeente de zijde van de predikant koos, was het aantal medestanders van Van Leeuwen ook niet gering. Dr. Los weerde de godsdienstonderwijzer vervolgens van de kansel van de Hervormde Kerk van Vriezenveen door hem de beurten in het afgelegen wijkgebouw van Westerhaar te laten vervullen. Degenen die hem wilden horen, moesten een behoorlijk eind lopen. Ze werden nagejouwd en uitgemaakt voor de sekte van Van Leeuwen. Voor de godsdienstonderwijzer had men zelfs een afzonderlijk scheldwoord: 'Stoet'n-Willem'. 'Toch', zo haalde Van Leeuwen later menigmaal aan, 'waren die tijden dat men de kerkgangers en ons met stenen nagooide, het profijtelijkst voor het geestelijk leven.’

Voor de kerkenraad

In mei 1906 werd Van Leeuwen voor de kerkenraad ter verantwoording geroepen. Op een van tevoren bepaald uur diende hij zich te vervoegen bij de pastorie, die schuin achter de kerk was gelegen. Nu was het juist op die dag meimarkt, en rond de kerk zag het zwart van feestende en drinkende mensen. Volk dat tot de tegenstanders van de godsdienstonderwijzer gerekend moest worden. Blijkbaar was het bekend geworden dat de voorganger voor de kerkenraad moest verschijnen, want de menigte stond hem op te wachten. Ze jouwde hem uit, en daagde hem uit naar buiten te komen. Hier en daar had men stenen in de hand. Vrees greep Van Leeuwen aan. Mevrouw Van Leeuwen zag het, en zei: 'Ga toch niet naar de pastorie. Ze zullen je nog wat doen.' Toen vielen de godsdienstonderwijzer de woorden

in de ziel: 'En zij vergaderden over Hem de ganse bende'. En daar kwam geloof mee. Daarop zei Van Leeuwen van binnen: 'Over Hem, dat is over Christus. Heere, dan ben ik vrij." Hij opende de deur van zijn woning en ging op weg. Toen hij bij de wachtende menigte kwam. vroeg hij vriendelijk doorgelaten te mogen worden. De mensen gingen opzij, en ongehinderd kon de voorganger passeren. Waar het Woord des Heeren is, daar is heerschappij en alle macht zal daaronder moeten buigen.

Ontslagen

Dr. Los. die aanvankelijk scherp positie tegen de godsdienstonderwijzer had gekozen, waardoor de gemoederen sterk verhit waren, besloot midden in het conflict het strijdtoneel te verlaten. Hij aanvaardde een beroep naar Koudekerk aan de Rijn. Op 4 november 1906 nam hij afscheid van de Vriezenveense gemeente, sprekend over de tekst: Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is" (2 Timotheüs 1:13).

Voor godsdienstonderwijzer Van Leeuwen waren er in die periode eveneens mogelijkheden de gemeente Vriezenveen te verlaten. Enkele fraaie aanbiedingen voor een functie als godsdienstonderwijzer werden hem gedaan, onder andere van de hervormde gemeente van Delft. De voorganger vond echter geen vrijmoedigheid een van die aanbiedingen te aanvaarden. Zijn plaats was in Vriezenveen. Wel kwamen reeds toen de woorden hem voor: Ze zullen je met schande eruit zetten, ze zullen je met ere er weer inhalen.

Bij het vernemen van het aanstaande vertrek van dr. Los was diens aanhang zeer gebelgd. Er ontstond een rel in de gemeente. Van kerkenraad en kerkvoogdij werd het ontslag van godsdienstonderwijzer Van Leeuwen geëist. Op een dag zag presidentkerkvoogd Jan Smelt, die voor een medestander van Van Leeuwen doorging, drie mannen voor hem staan, die op hoge toon het ontslag van de godsdienstonderwijzer eisten. 'Als jij niet zorgt dat hij wegkomt, dan is mijn naam geen ... meer", voegde een van de drie hem snauwend toe. Drie maanden later leefde geen van de drie meer. God was geen ledig Toeschouwer. Wie Zijn volk aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.

De situatie werd tenslotte onhoudbaar, en bij besluit van 5 oktober 1906 werd Van Leeuwen eervol ontslag verleend als godsdienstonderwijzer. Hij moest toen zijn woning verlaten. Met zijn spullen werd hij eenvoudig op straat gezet. Waar vond de godsdienstonderwijzer in het vijandige Vriezenveen zo snel vervangende woonruimte? Van bevriende zijde werd hem iets aangeboden, maar het was zo klein, dat de voorganger zich benauwd afvroeg: 'Moet ik daar met mijn vrouw en negen kinderen - het gezin had in februari van dat jaar nog gezinsuitbreiding met een tweeling gehad - intrekken? Er is geen mogelijkheid voor een studeerkamer, geen ruimte om wat boeken neer te zetten. Ik kan er zelfs mijn gehele gezin niet in onderbrengen." De Heere kwam hem daarop echter voor met de woorden: 'De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niets waar Hij het hoofd nederlegge." Toen antwoordde Van Leeuwen: 'Dan is het goed Heere, dan zal ik gaan." Hij betrok de kleine woning, en een paar van zijn oudste kinderen bracht hij onder bij vrienden.

Zonder vaste inkomsten

Na zijn ontslag was Van Leeuwen zonder salaris of vaste inkomsten bron. In het kleine huisje schuin tegenover de kerk heeft hij het moeilijk gehad: hij heeft er geworsteld aan de genadetroon, zowel om licht in de weg die hij te gaan had, als om voorziening in zijn dagelijkse behoeften. Daarbij steeg het water wel eens tot aan de lippen. Het laatste kwartje ging de deur uit, en toen kwam het aan op Gods belofte: 'Uw brood zal zeker, en uw water zal gewis zijn.’­

Op een zaterdag was er geen geld meer. Mevrouw Van Leeuwen was alleen in huis. Haar man was uitgegaan. Hij bracht, zoals ze later hoorde, de nood van het gezin in de eenzaamheid voor het aangezicht van een almachtig en alwetend God. Rond koffietijd kwam er een vriend binnen. Gelukkig was er nog een klein beetje koffie in de kast. Ze zette een kopje koffie, en behoefde haar armoede dus niet te laten blijken. Na enige tijd ging de bezoeker heen. Ineens zag mevrouw Van Leeuwen de bakker het pad opkomen; de bakker die als kerkvoogd er aan had meegewerkt haar man uit zijn betrekking te zetten. Niettegenstaande zijn vijandige houding was Van Leeuwen bij de man gewoon klant gebleven. Wel had hij tegen zijn vrouw gezegd, dat ze bij hem nooit schulden moest maken. Mevrouw Van Leeuwen schaamde zich nu aan de vijandige bakker te moeten bekennen dat er geen geld in huis was om brood te kopen. Wat zouden de vijanden zich verheugen als ze het hoorden, en wat zouden ze spotten met die 'vrome voorganger zonder geld". Zenuwachtig liep mevrouw Van Leeuwen het kleine kamertje op en neer. Om toch iets te doen te hebben, pakte ze het koffiegoed op om het weg te zetten en... daar lag een rijksdaalder op de tafel. De gast had het geldstuk ongemerkt onder het schoteltje gelegd. Vol verwondering pakte ze het op. Een rijks-

daalder van God gekregen! In haar hart welde een dankgebed op tot de Heere, Die ook deze morgen betoonde een Waarmaker van Zijn Woord te zijn. Hij had het geroep der jonge raven gehoord. Ja, eer zij riepen, had Hij reeds geantwoord. De uitredding deed de benauwdheid vergeten.

Diezelfde zaterdagavond kwamen in Vriezenveen vrienden van de voorganger bijeen. Met elkaar bespraken ze de toestand van de ontslagen godsdienstonderwijzer. Over één ding waren ze het eens: Voor het onderhoud van het gezin van 'de meester" (zoals Van Leeuwen in Vriezenveen veelal genoemd werd) moest geld op tafel komen. De pet ging rond, en voor de eerste weken waren er financiën voorhanden. Samen gingen ze het bijeengebrachte bedrag naar de godsdienstonderwijzer brengen. De voorganger deed zelf open. 'Komt er maar in vrienden.' zo sprak hij blijmoedig. 'De Heere heeft me bekend gemaakt: Uw brood zal zeker en uw water zal gewis zijn.' Hoe blij hij met het geld van zijn vrienden ook was, die rijksdaalder was toch meer. Die hadden ze uit de voorzienigheid. Dat was een blijk geweest, dat God Zijn belofte had waargemaakt toen er niets meer over was dan armoede. Nooit heeft het Van Leeuwen in Vriezenveen aan iets ontbroken.

Onderwijs van ’s hemels wege

In die moeilijke en zorgelijke tijd kreeg Van Leeuwen meer dan eens onderwijs van "s hemels wege. In en door Zijn schepping wilde de Heere hem leren. Voor het huis waarin het gezin Van Leeuwen woonde, stonden een paar lindebomen. In de zomer had een vogelpaar in de takken van een van die bomen een nest gebouwd. In dat nest lagen vier jongen. Elke morgen hoorde Van Leeuwen in alle vroegte die vogel zijn lied zin­gen. Dat deed hij eerst, en dan gmg hij er op uit, en was hij de hele dag druk om voedsel te zoeken voor zijn jongen. En God gaf het. De jongen werden groot en zongen ook Gods lof. Dat vogeltje beschaamde de voorganger. Het diertje had geen voorraad, maar het zong eerst Gods lof. Zo moest het ook bij hem zijn. Hij had ook kinderen, en evenmin voorraad. En dan eerst zingen. Beschaamd boog hij het hoofd toen hij dacht aan het woord van de Koning: 'Aanschouw de vogelen" en: 'Gaat gij dezelve niet verre te boven.’

Het was niet de enige keer dat Van Leeuwen vanuit de hem omringende natuur onderwezen werd. 'Ik heb in Overijssel heel wat geleerd", schreef hij in later jaren. Ook anderszins liet de Heere Zich niet onbetuigd. Het overkwam de godsdienstonderwijzer eens toen hij op een middag op ziekenbezoek ging, dat hem onderweg de vraag voorkwam: Waar gaat het je nu om? Het antwoord moest zijn: Om de ere Gods. Maar daarvan kon hij bij zichzelf niets vinden. Als zijn traktement nu eens was hetgeen de apostel Paulus ontving? Als er eens zoveel geselslagen aan verbonden waren als nu guldens, zou hij dan nog wel roeping hebben? Dit liep zo hoog op, dat hij stilstond en meende terug te moeten gaan. Toen hij daar even stond, kwam met kracht het psalmvers in zijn hart:

Ai, ruk het woord der waarheid niet te zeer

Van mijnen mond; ik hoop op Uwe rechten.

Waarin Gij trouw gezorgd hebt voor Uw eer;

Dan houd ik steeds, o God, met al Uw knechten.

Uw heiTge wet; dan zal ik meer en meer

Daar eeuwig en altoos het hart aan hechten.

Het was of de Heere aan hem vroeg: 'Wat beeldt gij u wel in, dat gij voor Mijn eer zult zorgen? Daar heb ik Zelf voor gezorgd, en laat het uw begeerte zijn, dat het Woord der waarheid blijve op uwe lippen." Wat kwam Van Leeuwen laag uit. Gods eer was in Christus veilig. En het ging er om of hij er mee verenigd was.

Een evangelisatie opgericht

Na zijn ontslag heeft Van Leeuwen geaarzeld welke weg hij zou inslaan. Moest hij hervormd blijven, of kon hij misschien beter overgaan naar een van de kerken der Afscheiding? Na een teleurstellende ervaring in afgescheiden kring was de zaak voor hem duidelijk. Hij diende hervormd te blijven. Op 7 december 1906, kwamen ten huize van Folbert 24 manslidmaten bijeen. Barend Le(e)mans, die later bekendheid zou krijgen als eerste lijsttrekker van de SGP bij de verkiezingen van de Tweede Kamer, opende de vergadering met gebed. Alle aanwezigen waren het erover eens dat godsdienstonderwijzer Van Leeuwen voor Vriezenveen behouden moest worden. Daartoe verklaarden allen zich zonder uitzondering voor het oprichten van een Evangelisatie. Uitdrukkelijk werd bepaald, dat het doel van de Evangelisatie was: de handhaving en de verbreiding der zuivere waarheid. Hoe eerder hoe liever wilde men zich weer met de kerkelijke besturen verenigen 'daar het algemeen gevoelen was dat men door den nood gedrongen tijdelijk niet buiten maar binnen de kring der Nederlands Hervormde Gemeente tegenover de Besturen moest optreden." Verder werd gesproken over de bouw van een eigen 'lokaal" van 13 bij 8 meter. Voordat de groep echter tot de uitvoering van de plannen zou overgaan, zou nog een keer de kerkenraad benaderd worden om deze in de gelegenheid te

stellen de godsdienstonderwijzer te herstellen in zijn werk. 'waardoor het verder voortgaan op deze weg overbodig zou worden’.

De verzoeningspoging was echter tevergeefs. De gemoederen waren daarvoor te verhit en de verhoudingen te verstoord. Daarop werd op 2 januari 1907 de 'Vereniging tot Evangelisatie binnen den kring der Nederlandsch Hervormde Kerk te Vriezenveen" opgericht, en in diezelfde maand werd het 'lokaal", dat gebouwd zou worden aan de Almeloseweg, aanbesteed voor ƒ1286, - . Twee maanden later vergaderde de groep al in hun nieuwe onderkomen.

Inmiddels bezat de Evangelisatie ook een woning voor godsdienstonderwijzer Van Leeuwen. Deze woning stond pal naast het lokaal dat men had laten bouwen. Het betrek­ken van dit huis betekende voor de godsdienstonderwijzer de hereniging van zijn gezin. Iedereen kon weer thuis zijn.

De eerste tijd bleef de vijandschap tegen Van Leeuwen nog groot. Het was zijn tegenstanders een doorn in het oog dat de godsdienstonderwijzer in het dorp bleef, terwijl de predikant was vertrokken. Op een avond werd er aangebeld. Van Leeuwen liep zelf de gang in om open te doen. Achter in de lange gang was zijn zoontje Maarten aan het spelen. De voorganger merkte hem niet op. Hij opende de deur, en even later klonken opgewonden stemmen de gang in: 'Wat denk je eigenlijk wel. We hebben hier een burgemeester weggekregen! Denk je nu dat we jou niet wegkrijgen? " Kalm antwoordde Van Leeuwen: 'Vrienden, die burgemeester had een aanstelling van de koning. Ik heb er een van de Koning der koningen, en als Die wil dat ik blijf, zullen jullie me niet weg kunnen krijgen.' De deur ging dicht. En toen zag Maarten, die van schrik in het verste hoekje van de gang was weggekropen, dat zijn vader achter de gesloten deur op zijn knieën neerviel om zijn nood aan God te klagen. Van Leeuwen leefde uit de hand des Heeren.

Eerlijk en oprecht

Eerlijk ging van Leeuwen met zijn gemeenteleden om. Niet alleen bracht hij hen zondags en door de week een zielsontdekkende en - ontledigende prediking, maar ook in de pastorale praktijk was hij een tegenstander van huichelen en verzwijgen.

In die jaren leden veel mensen in Vriezenveen, ja in heel Nederland, aan tuberculose; ook jonge mensen waren door die ziekte vaak ten dode opgeschreven. Veelal werd de waarheid zolang mogelijk verborgen. Van Leeuwen echter vertelde de zieken eerlijk hoe het er voor stond. 'Daar sterven ze geen seconde eerder om', zo schreef hij later eens, 'en we hebben het mogen ondervinden, hoe het wel eens een gezegende uitwerking heeft gehad. Hoe die kranke dit leven mocht loslaten en heengaan met de woorden: 'In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen." De waarheid in liefde doet geen kwaad.’

Met deernis vertelde Van Leeuwen over de leegheid van een leven zonder Godsvreze. Gedurende zijn Vriezenveense tijd stond in een naburige gemeente een predikant van moderne richting. Deze werd geroepen aan het sterfbed van een vrouw, die hem altijd trouw gevolgd had. Maar in stervensnood vroeg zij met de doodsangst op het gezicht: 'Dominee, kan ik daar nu gerust de eeuwigheid op ingaan dat er geen hel bestaat na dit leven? " En die geleerde man antwoordde niet, maar haalde zijn schouders op. Van Leeuwen eindigde zijn herinnering met de woorden: 'Zo moest die ziel die duistere afgrond in.’

Innerlijke bestrijding

Van Leeuwen heeft in Vriezenveen veel innerlijke bestrijding gekend. Pijnlijk moest hij soms zijn eigen onmacht ervaren. Evenals ieder mens was zijn natuur vatbaar voor hoogmoed. Eens moest hij voorgaan

in een andere gemeente. Vlak voor de dienst kwam de koster en gaf iiem een papier met daarop een lieel rijtje gevallen waarvoor gebeden en gedankt moest worden. Van Leeuwen las het briefje door en zei tegen de kerkenraad: "Nu. dat is nogal wat." Een van de ouderlingen, een levende man waarvoor de voorganger achting had. antwoordde: 'Ja. dat zijn we hier gewoon, en het is jammer als er een overgeslagen wordt." Van Leeuwen, die het meestal voordat hij preken moest niet zo gemakkelijk had, werd het bang te moede. Hij zou er toch eens een vergeten! Hij nam het briefje mee de kansel op en las het voor het gebed nog eens goed over. Tijdens het gebed ging alles goed. Niets vergat hij, en telkens had hij nog weer andere woorden ook. Toen hij het amen uitsprak, dacht hij: "Dat hebt ge er goed afgebracht. Daar zullen ze van genoten hebben.' Tegelijk voelde hij dat het mis was. Hij walgde van zichzelf. Maar toch: tot 's nachts twaalf uur, kwam steeds weer voor zijn geest: 'Ge hebt dat toch netjes gedaan.' Zijn verzuchting was wel: 'Och Heere, verlos mij er toch van', want in zichzelf had hij daartoe geen kracht. Hij zat gevangen in de strik. Hij wist dat het van de duivel was, maar hij kon er niet uitkomen. De geschiedenis leerde hem welk een machteloze en dwaas hij was. En het werd hem opnieuw een wonder dat de Heere met zo'n dwaas nog te doen wilde hebben.

Van Leeuwen vertrekt naar Dordrecht

In 1922 kwam er een einde aan de arbeid van Van Leeuwen in Vriezenveen. In dat jaar ontving hij een benoeming tot vaste voorganger van de 'Nederduits Hervormde Vereniging "Calvijn" te Dordrecht’.

In genoemde plaats bestond sinds 1903 de Nederduits Hervormde Ver­ eniging 'Calvijn'. Deze vereniging was opgericht door ds. A.M. van der Sluis met het doel: 'De verbreiding van de kennis des Evangelies van Jezus Christus.' Aanvankelijk werden daartoe lezingen gehouden, later kregen de samenkomsten het karakter van gewone kerkdiensten. In 1922 werd overgegaan tot de benoeming van een vaste eigen voorganger.

De heer Van Leeuwen nam de benoeming naar Dordrecht aan niettegenstaande de minder gunstige geruchten die hij over de kring van 'Calvijn' gehoord had. Hij gevoelde van Godswege duidelijk dat zijn weg naar deze stad lag. Het begin van Van Leeuwens arbeid in de Merwedestad was niet gemakkelijk. Nadat de godsdienstonderwijzer zich met zijn gezin had gevestigd aan de Dubbeldamscheweg 216. probeerde men zijn prediking verdacht te maken. Voor sommigen was Van Leeu­ wen te zacht, voor anderen daarentegen te scherp. Het een ieder naar de zin maken kon en wilde de voorganger niet. De Heere maak­ te het echter wonderlijk goed. Menigmaal mocht de voorganger de eenheid met Gods volk ervaren onder de prediking. Vele verstrooide schapen kwamen er samen en ontmoetten elkaar in en bij het Woord. En dikwijls sprak Van Leeuwen gemakkelijk en met opening.

Redacteur van het maandblad Calvijn

Behalve als voorganger is Van Leeu­ wen ook bekend geworden als redacteur van het maandblad Calvijn. In 1923 achtte het bestuur van de Dordtse vereniging 'Calvijn" de tijd gekomen haar maandblad, dat enige tijd niet verschenen was. opnieuw op te starten. In mei van dat jaar verscheen het eerste nummer van de zevende jaargang. Voorganger Van Leeuwen trad op als redacteur.

In mei 1923 startte Van Leeuwen te Dordrecltt met de heruitgave van liet blad Calvijn.

De bedoeling van het blad was: de waarheid die Calvijn beleden had in prediking en onderwijs, 'in wijder kring te verbreiden, te brengen in de huizen, mocht het wezen tot troost en onderwijs ook voor hen die de prediking niet konden bijwonen.' Van Leeuwen wenste, zo schreef hij in het eerste nummer, zich niet te bemoeien met allerlei kerkelijke en politieke kwesties. Vragen daaromtrent wilde hij in het blad niet be­ an twoorden. omdat hij zich wilde wachten voor allerlei twistgeschrijf. Vragen op ander (geestelijk) terrein waren welkom. De Dordtse voorganger

hoopte, dat het hlad behalve tot onderwijs ook een middel mocht zijn om (eigen) blindheid en onwetendheid te leren kennen.

Het blad bevatte behalve "Ingekomen vragen' als vaste rubrieken: "Uit de Heilige Schrift', een meditatie en 'Voor mijn catechisanten'. In de rubriek 'Uit de Heilige Schrift' behandelde voorganger Van Leeuwen bij wijze van bijbellezing de geschiedenis van bijbelse figuren. In 1923 startte hij met artikelen over Ruth. Reeds eerder had hij deze meditaties in Dordrecht als bijbellezingen uitgesproken. In later jaren behandelde hij Jona en Elia. Daar Calvijn een maandblad was, was hij soms jarenlang met een bijbelse figuur bezig. Zo vormde de geschiedenis van Ruth gedurende de jaren 1923 tot 1928, die van Jona gedurende 1928 tot 1932 en die van Elia gedurende 1932 tot 1940 de stof voor de bijbellezingen. De in 1940 aangevangen artikelen over de profeet Elisa mocht Van Leeuwen niet meer voltooien. Op zijn bijbellezingen kreeg Van Leeuwen nogal eens reactie. Hij mocht vernemen dat het weerklank vond in de harten van zijn lezers. Dat verkwikte hem, en maakte het schrijven van deze artikelen tot een aangenaam werk.

Goede belangstelling voor Calvijn

De belangstelling voor het blad was goed. Voor Van Leeuwen was het zelfs ver boven verwachting, want hij verwachtte er niet veel van. Reeds in het vierde nummer kon de administratie meedelen dat het aantal abonnees zo groot was. dat het blad financieel kon bestaan, en dat terwijl de abonnementsprijs laag was, en er nauwelijks of geen advertenties in opgenomen werden. Van verschillende zijden ontving Van Leeuwen bewijzen van medeleven en belangstel­ling. Het deed hem goed dat ook velen uit zijn vorige standplaats Vriezenveen een abonnement hadden genoinen. In de aanhef van het februarinummer 1932, waarin hij bedankte voor de blijken van de belangstelling bij de jaarwisseling en bij zijn verjaardag, schreef hij: 'Het is voor ons een stof van diepe vernedering, dat de Heere zo goed is dat de harten geneigd worden elkander te dragen en te steunen in dezen tijd zo vol verwarring op elk gebied. Hoe wil dat Hoge Wezen dan nog samenbinding geven in de overdenking van het Woord. Moge Zijne goedheid ons daarbij bewaren, en dat wij ons blijven onthouden van alle questies die er zijn in deze tijd. die de verwarring slechts groter maken. Hij geve ons bij aan-en voortgang te geloven in de macht van Zijn Woord, en welk een wonder van ontferming als Hij dan aan mij - die toch wel de minst geschikte ben om anderen te onderwijzen - het nochtans vergunt wel eens iets te mogen schrijven wat Zijn liefde nog wil gebruiken ten nutte van anderen. Dat doet mij wel eens laag bukken in verwondering, en geeft moed en lust in "t besef van veel gebrek toch weer voort te gaan. Het is nog de goedheid des Heeren. dat wij nog vrij mogen schrijven en spreken.’

Gezegende jaren

Na verloop van tijd werd de arbeid van Van Leeuwen in zijn kring te Dordrecht algemeen gewaardeerd. Zelf schreef de voorganger in februari 1924 naar aanleiding van de vele bewijzen van belangstelling bij zijn verjaardag: God is wel goed over ons. door ons zulk een ruime plaats te geven in uw hart en te midden van zoveel verwarring ons nog te geven zulk een hartelijke vereniging in zo korte tijd. Wij wensen u en onszelf toe de vervulling van Ps. 122:3 be­rijmd.’

De arbeid van Van Leeuwen was ook niet zonder vrucht. Er waren banden gelegd die niet verbroken werden, banden voor de eeuwigheid. Van Leeuwen had gegronde hoop. dat er onder zijn gehoor waren die door het Woord ontdekt, onderwezen en vertroost waren; mensen die de verschijning van de Heere Jezus hadden liefgekregen. Hij had immers gedeeld in de blijdschap die hun zielen vervuld had.

Het was dan ook een hele slag toen Van Leeuwen in het vroege voorjaar van 1927 meedeelde dat hij had gemeend een benoeming als godsdienstonderwijzer naar de hervormde gemeente van Schoonrewoerd te moeten aannemen. Die zaak lag teer bij hem. Van Leeuwen verhuisde niet gemakkelijk. Hij meende echter de stem van God vernomen te hebben en te moeten gehoorzamen. Zijn tijd in Dordrecht was om.

Op 24 april 1927 nam hij afscheid van de Dordtse samenkomst sprekend over Handelingen 20 vers 31a: 'Daarom, waakt en gedenkt'.

Schoonrewoerd, noodgedwongen vacant

In Schoonrewoerd werd Van Leeuwen voorganger van de officiële hervormde gemeente. Hij was met ere weer terug in de kerk waar hij in 1906 uitgezet was. Hervormd Schoonrewoerd was vacant sinds het vertrek van ds. A. van der Kooij in 1922 naar Kampen, en zou dat officieel blijven tot 16 augustus 1942 toen kandidaat L. Kievit zich aan de gemeente verbond. Deze lange vacature hield ten nauwste verband met de weigering van het kerkbestuur van Schoonrewoerd om financieel bij te dragen aan de Raad van Beheer voor de Predikantstraktementen. In verschillende gemeenten bestond in de jaren twintig en dertis van deze

eeuw een grote weerstand tegen deze verplichting. Met de afdracht aan de Raad werden namelijic onder andere gemeenten die hun predikant niet konden onderhouden, financieel geholpen. Meestentijds betrof dit gemeenten van moderne signatuur aan de linkerzijde van de kerk. Vele gemeenten zagen deze Raad bovendien als een macht die in de kerk niet behoorde te zijn, de vrijheid van de gemeente aanrandde en lasten oplegde die God niet eist. 'Gemeenten die de Waarheid liefliebben, onderhouden hun predikanten wel', zo werd veelal geredeneerd. Weigering had echter tot gevolg dat de betrokken gemeenten bij het vertrek van een predikant van de hogere kerkelijke besturen geen toestemming kregen een nieuwe predikant te beroepen. Zo"n gemeente bleef dan noodgedwongen vacant. In deze nood werd wel eens tijdelijk gedeeltelijk voorzien door een godsdienstonderwijzer aan te stellen. Zo ook te Schoonrewoerd.

Van Leeuwen betrok met zijn gezin in Schoonrewoerd de grote pastorie naast de kerk. Hij verrichtte er het werk van een predikant met uitzondermg van de sacramentsbediening.

Gepaste vrijmoedigheid

De voorganger van Schoonrewoerd nam in zijn prediking geen blad voor de mond. Eerlijk tekende hij de mens zoals deze geworden is door de val in zijn verbondshoofd Adam. Dat wilde niet iedereen horen. Sommige kerkgangers namen het de godsdienstonderwijzer kwalijk, dat hij vanaf de kansel stelde, dat de mens niet in de schoot der kerk. maar in de schoot van de duivel geboren is, en slechts in de schoot der kerk komt door wedergeboorte. 'De duivel toeen van God afgevallen, dat is de ervaring van de levende kerk, ' zo voegde de godsdienstonderwijzer van Schoonrewoerd zijn opponenten toe.

Van Leeuwen bezat een grote vrijmoedigheid. Op een keer zag hij tijdens de dienst een van zijn hoorders telkens in zijn bijbel bladeren en lezen. Voor de preek had hij kennelijk weinig belangstelling. Het gedrag van de man stoorde de voorganger. Op een gegeven ogenblik sprak hij hem in de volle kerk aan: 'Vriend, als je in huis de Bijbel ook zo bestudeert, kun je hier hem wel even dichtdoen.' De godsdienstonderwijzer bracht het Evangelie: 'Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden." Dat was een boodschap waarmee hij overal terecht kon, waar nog een ziel was die naar de Waarheid vroeg. 'Wanneer wij iemand bedoelen, dan schieten we mis', was de ervaring van de godsdienstonderwijzer. 'Maar het is een woord bedoeld voor allen, omdat wij toch allen hetzelfde nodig hebben. Ik heb ook mo­ gen beleven, dat het een pijl mocht wezen, die een wonde toebracht die niet genezen kon worden, dan alleen door de balsem in Gilead, door de Heelmeester in Israël. Wanneer wij bedoelen het eens goed te zeggen en de zaken eens recht te zetten, dan werkt dat niets uit, of soms verbittering.’

Hoewel Van Leeuwen een hoogst ernstig prediker was, en een nauw leven voor zichzelf leidde was hij toch geen zwartgallig man. Hij had wat verder in de wereld gekeken dan vele anderen uit zijn kring, en dat gaf hem een iets bredere blik. Tot verwondering van zijn catechisanten bleek de voorganger ook op de hoogte te zijn van de onder hen geliefde lectuur. Toen een van hen hem eens in de pastorie aantrof lezend in een zogenaamd christelijk verhaal, sprak de godsdienstonderwijzer olijk zonder enige schaamte: 'Ze hebben elkaar bijna hoor!' In de dagelijkse omgang was de voorganger hartelijk; hij kon heel gezellig en boeiend vertellen, en kwam daarbij vaak grappig uit de hoek. Doch nimmer verloor hij de ernst van het leven uit het oog.

Verder bezat hij ontegenzeggelijk

een zeker gevoel voor humor. Duidelijk komt dat uit in een antwoord dat hij eens een van zijn gemeenteleden gaf. Een wat wettische man vroeg hem: 'Meneer Van Leeuwen, hebt u er ook zo"n last van dat de meisjes tegenwoordig zulke lichte kousen dragen? In de jaren twintig en dertig kwam het namelijk bij de (jonge) meisjes in zwang in plaats van zwarte 'vleeskleurige' kousen te gaan dragen. De godsdienstonderwijzer glimlachte en antwoordde snedig: 'Ach beste man, laten we maar niet zo laag kijken. Het is beter dat we wat hoger kijken. Laten we maar omhoog zien.'

Soms kon hij het niet laten met eigenwillige godsdienst de spot te drijven. Het gebeurde eens op een tweede kerstdag, dat hij van Zwolle met de trein naar huis reisde. In de Overijsselse hoofdstad had hij gemakkelijk en met ruimte de kerstboodschap mogen brengen. Op een station waar hij moest overstappen, ontmoette hij een collega en diens zoon. Beiden zeulden met een groot aantal pakken. Het zweet droop hun van het gezicht. Van Leeuwen vroeg zijn collega wat er toch aan de hand was. Was hij misschien aan het verhuizen? Het antwoord luidde: 'Neen, wij moeten kerstfeest gaan vieren." Toen kon de voorganger van Schoonrewoerd het toch niet laten er even mee te spotten. Daarna wees hij er zijn collega met ernst op, dat Gods volk toch heel wat gemakkelijker kerstfeest viert. 'Maar die kunnen het zelf niet maken. Wat wij maken, dat is vermoeiend en in de grond spotten met het heilige.’

Levensavond

De levensavond van Van Leeuwen werd overschaduwd door leed. Niet alleen deden de gebreken van de ouderdom zich meer en meer gelden, waardoor hij delen van zijn ambtelijk werk niet meer als voorheen, en soms helemaal niet meer kon verrichten, maar ook ontvielen hem dierbaren door de dood.

In 1938 trof Van Leeuwen een zeer zware slag. Op 30 mei van dat jaar overleed zijn vrouw. Aan haar was de voorganger met innige geestelijke banden verbonden. Beiden leidden een teer leven. Hun zielslegering was echter heel verschillend. Mevrouw Van Leeuwen ging lang bekommerd haar weg. terwijl haar man reeds jong de Middelaar als zijn Zaligmaker had mogen Ieren kennen. Duidelijk kwam die verschillende legering in het begin van 1934 openbaar.

In die jaren preekte Van Leeuwen regelmatig in Nieuwaal. Veelal reed de Schoonrewoerdse kruidenier Willem "t Lam hem er dan naartoe. Zo ook op een dag in januari 1934. Hoewel Van Leeuwen nog niet geheel hersteld was van een griep, had hij een preekbeurt in Nieuwaal niet willen afzeggen, en dus ging hij, vergezeld van zijn vrouw op weg. Het was die dag vrij mistig. Door die mist misleid, reed chauffeur "t Lam met de heer en mevrouw van Leeuwen pardoes van de Waalbandijk af. Beiden zagen de dood voor ogen. Daarbij flitste het bij voorganger Van Leeuwen door het hoofd: 'Dat is zo boven'. Zijn vrouw daarentegen zuchtte: 'Och Heere, dat is voor eeuwig omkomen.’

Levenseinde van mevrouw Van Leeuwen

Aan het einde van haar leven verkeerde mevrouw Van Leeuwen ech-

ter veel in de lietdesgemeenschap met de Heere. De laatste anderhalf jaar had /.ij een stervend leven beoefend. Ze werd al meer losgemaakt van de dingen van beneden en de betrekking op de Heere werd steeds sterker. Veel sprak ze in die tijd met haar man over de geestelijke en eeuwige dingen, hoewel deze achteraf moest zeggen: 'Nog veel te weinig.’

Vlak voor haar sterven las mevrouw Van Leeuwen nog met bijzonder veel instemming en verbinding een preek van ds, I. Kievit. Gedurig riep ze onder het lezen daarvan uit: "Wat is dat echt waar! Wat is dat bijbels.' Een diep gezicht mocht zij in die dagen hebben in het borgtochtelijke werk van de Middelaar. Vaak sprak ze: "Wat heb ik Hem toch lief! Hij is het alleen!" Ja, zij jubelde het op een zeker ogenblik uit: 'Vol van God, vol van Christus, vol van liefde en vrede. Nu kan ik sterven.' Met stervende lippen vermaande ze haar man: 'Houd de mensen toch de rechte straat voor, want daarin komt alleen die lieve Koning.' God vergunde haar zingende van Psalm 84 vers 6 (Want God, de HEER', zo goed zo mild) afscheid te nemen van haar kinderen. Toen zij heengegaan was behaagde het de Heere het Van Leeuwen draaglijk te maken met het versje van ds. Ledeboer:

Zij is de strijd te boven.

Haar Goei mag zij loven

Met de verloste schaar:

Zij ziet nu alle dingen'

Met al de hemelingen

Onmiddellijk en klaar.

Troostend citeerde hij deze woorden voor zijn kinderen. De pijn van de scheiding werd wel gevoeld, maar in die ogenblikken deed de hemelse blijdschap, de geestelijke band, alles zwijgen. Van Leeuwen gunde zijn vrouw de zaligheid. Op de rouwkaart liet hij zetten: 'Psalm 84 vers 6' en: 'Haar heengaan was vrede’.

Onder grote belangstelling vond de Begrafenis plaats. 'Als aller moeder hebben zij haar geëerd, maar ook de velen, die van buiten gekomen waren, en de honderden brieven en kaartjes', schreef Van Leeuwen later in een dankbetuiging. Op de begrafenis die hij zelf leidde, was Van Leeuwen boven het stof verheven. De Heere maakte het zo, dat er alle stof was om Hem te prijzen. Aangedaan sprak de oude voorganger de woorden: 'Ik kom zo.' Later wist hij niet dat hij op het kerkhof gestaan had.

Alleen verder

Na de drukke eerste dagen na het heengaan van zijn vrouw kwam er voor Van Leeuwen de ontzaglijk ledige plaats. Hij was haar kwijt. Zijn natuurlijk gevoel beweende het gemis. Steeds waren er ogenblikken dat hij haar bij zich wenste: 'Maar nu heb ik een bestaan', zo schreef hij in juli 1938, 'dat zou haar uit den hemel halen in de ellende, en ik heb haar zo lief, maar dat is nu eigenliefde. Is dat geen ontzaglijk kruis? Ja, het mag wel eens anders zijn, dat ik haar liever heb, dan mijzelf. Dan kan het, en bovenal wanneer die lieve Borg in 't midden komt, dan is het goed.’

Sterk zagen Van Leeuwen en ook zijn gemeenteleden op tegen de oudejaarsavonddienst. Hoe zou dat gaan, vroegen velen zich af. Maar de Heere nam het gemis lieflijk weg, en de voorganger kon zijn preek niet anders eindigen dan uit te roepen: 'Hij is toch een lieve Vader.' Hij had weer lust gekregen om zijn werk voort te zetten.

Tweeëneenhalf jaar is Van Leeuwen weduwnaar geweest. Vooral in de laatste tijd van zijn leven, waren er ogenblikken van heimwee in zijn ziel. Hij wenste verlost van smart en pijn Hem te mogen dienen zonder vreze. Zijn handel en wandel getuig­den van een nabij leven. Op een nacht gebeurde het, dat hij zo de gemeenschap met God had mogen smaken, dat hij 's morgens tegen zijn huishoudster zei: 'Ik heb vannacht avondmaal mogen houden. Ach, dat had mijn vrouw mee moeten maken." Bijna tegelijk met dat hij de woorden sprak, gevoelde hij een beschuldiging in zijn geweten. 'Ach nee', zo corrigeerde hij zichzelf, 'hoe kan ik dat nu wensen. Ik mag haar toch niet uit de heerlijkheid terugwensen.’

Levenseinde

In de zomer van 1940 ging Van Leeuwens gezondheid sterk achteruit. In die tijd mocht hij praktikaal leren beoefenen meer en meer 'de dienstmaagd uit te werpen en haren zoon". Tot zijn zoon Maarten zei hij: 'Al wat wij nu hebben besproken, heeft de Heere voor mij dienstbaar willen maken, om mij maar nader aan Hem te verbinden en mij af te brengen van alles, alles, wat geen God in Christus is."

Kort voor zijn heengaan vertelde Van Leeuwen aan zijn zoon Maarten hoe de Heere hem bijna elke dag voorkwam met het woord: 'Weest niet bezorgd voor den dag van morgen." Hij vroeg zich toen af: 'Moest eenmaal niet voldoende zijn? ' Zoon Maarten antwoordde daarop: 'Vader, ik ben hardleers', waarop deze reageerde: 'Je vader op zijn ouden dag niet minder. Dat wordt niet beter.' Vervolgens mocht hij de nederbuigende goedheid Gods prijzen. Zijn zoon drukte hij eveneens op het hart: 'Prijs toch de goedheid Gods maar veel. Je vader heeft het veel te weinig gedaan.’

Twee dagen voor zijn heengaan, in de nacht van dinsdag op woensdag, werd hij op bijzondere en zielsvertroostende wijze helder ingeleid in de bruiloft van Christus en Zijn bruid. De volgende morgen getuigde

hij daarvan met veel opening tegen zijn huishoudster. Met liefde vermaande hij haar de Heere toch te zoeken en veel te vragen, dat God haar bekeren mocht. 'Want o', zei hij, 'ik zou het je toch zo gunnen." De vrees voor hetgeen achter de dood lag was geheel voor hem weggenomen. Wel werd hij bestreden met de dood zelf en met een langdurig ziekbed. Hij vreesde dat hij zijn kinderen nog tot een last zou worden. Daarvoor werd hij echter bewaard. De dood kwam zo onverwacht, dat de duivel hem niet meer plagen of benauwen kon.

Zonder enige pijn of benauwdheid, zonder doodstrijd, werd hij overgezet uit de strijdende in de triomferende kerk. Samen met zijn hulp in de huishouding dronk hij op donderdag 5 december 1940 een kopje thee. Plotseling overviel hem een hoestbui. Daarna schokte hij achterover en was niet meer. De Heere zei: 'Het is genoeg'. Hij mocht ingaan in de vreugde zijns Heeren om daar eeuwig de goedheid Gods te loven.

Begrafenis

Op dinsdagmiddag 10 december 1940 werd onder enorme belangstelling het stoffelijk overschot van de heer Van Leeuwen ter aarde besteld. Het was de wens van de overledene geweest dat zijn begrafenis in alle eenvoud zou geschieden. Ds. J.H. Cirkel van Leerbroek leidde de droeve plechtigheid. De notabelen droegen de kist grafwaarts. Lang voor het vertrek uit de pastorie, was een grote menigte samengestroomd op het Kerkplein om de overledene de laatste eer te bewijzen. Toen de kist in het graf was neergelaten voerde een zevental sprekers het woord. Omstreeks vier uur sloot zoon Maarten van Leeuwen de plechtigheid met een dankwoord af. Deze was op de dag van de begrafenis en bij het uitdragen naar de groeve in het bijzonder bepaald bij de woorden uit 2 Kronieken 32 vers 33: 'Daartoe deden gans Juda en de inwoners van Jeruzalem hem eer aan in zijn dood.' Na gezamenlijk gezongen te hebben Psalm 138 vers 2 verliet de schare het kerkhof.

De zondag na de begrafenis ging zoon Maarten van Leeuwen in de Hervormde Kerk van Schoonrewoerd voor. Hij preekte bij die gelegenheid over Psalm 130 vers 8a: 'Hij zal Israël verlossen". Hij memoreerde daarbij, dat toen zijn zuster hem het overlijdensbericht van zijn vader meedeelde, hem in de gedachten kwam het woord: 'Hij is de strijd te boven', en tegelijk, toen hij dat overdacht, sprak zijn zuster tot hem: 'Hij is verlost. God heeft hem welgedaan.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1998

Oude Paden | 56 Pagina's

Uw brood zal zeker en uw water zal gewis zijn

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1998

Oude Paden | 56 Pagina's