Uit het leven van godsdienstonderwijzer Arie de Redelijkheid door H. Hille‘Mijnheer De Redelijkheid was een aparte figuur in het kerkelijk leven. Voor mijn besef vormde hij de band tussen het gezelschapswezen en de kerk. Een vroom man met een sterk puriteinse inslag.' Met deze woorden typeerde ds W.L. Tukker in 'De Waarheidsvriend' godsdienstonderwijzer/hulpprediker Arie de Redelijkheid na diens overlijden. Over het leven van deze markante hervormde voorganger, die aan het einde van zijn loopbaan nog de rechten van een emeritus predikant ontving, handelt onderstaand artikel.JeugdjarenArie de Redelijkheid werd op 22 januari 1899 te Ouderkerk aan de IJssel geboren als zoon van Eldert de Redelijkheid en Anna den Ouden. Hij was de oudste van een gezin met vier jongens. Als kind was Arie verlegen, en leefde hij enigszins teruggetrokken. Zijn ouders voedden hem op zonder God en zonder Bijbel. Er werd in huize De Redelijkheid nog net gebeden bij de maaltijd, maar verder was het devies: Eerlijk leven en vlijtig werken. Toen Arie leerplichtig werd, moest hij dan ook naar de openbare school. Naar de mening van zijn vader werd op die school beter rekenen en schrijven geleerd. Bijbelonderwijs en versjes leren was in vaders ogen slechts tijdverspilling.Wel mocht Arie met zijn twee jongere broers naar de zondagsschool. Zijn ouders, die door de week heel hard moesten werken, konden dan hun middagslaapje doen. Op de zondagsschool deed de negenjarige Arie de eerste indrukken op van dood en eeuwigheid. Daar werd de jongen uit het niet-kerkelijke gezin bekendgemaakt met de eeuwigheid en de waarde van zijn onsterfelijke ziel. Het leek hem soms of de zondagsschoolonderwijzer alleen tot hem sprak. Huilend kwam hij op een zondagmiddag thuis. Hij was zonder God, en daarom diep ellendig. Een teruggetrokken en afgezon derd leven was het gevolg. Later probeerde hij over de overtuigingen heen te werken, maar de vreze des doods bleef hem bij. Enkele jaren lang leefde Arie in zware overtuiging. De gedachte aan de dood achtervolgde hem. Aan zijn moeder vroeg hij of hij zondags naar de kerk en dinsdagmorgen vanuit school naar catechisatie mocht gaan. Die toestemming kreeg hij. In die tijd werd de hervormde gemeente van Ouderkerk a.d. IJssel gediend door ds. CA. Renier. Deze preekte op overtuigende wijze. Wat in Aries hart leefde, werd op de kansel verklaard. Ook ontving de jonge De Redelijkheid veel onderwijs uit de bekeringsgeschiedenis van Grietje van Doorn, die zijn moeder voor een stuiver van een lastige boekverkoper had gekocht.Na het vertrek van ds. Renier in 191O zakten bij Arie de Redelijkheid de overtuigingen aanvankelijk wat af, en werd de verleiding tot de zonde weer sterker. Korte tijd later greep de kennis van de zonde bij hem dieper in, zodat er tenslotte maar één zondaar op de wereld was, en deze heette Arie de Redelijkheid. Een ontluikende begeerte Midden in de eerste Wereldoorlog (rond 1916), verhuisde het gezin De Redelijkheid naar Nieuwerkerk a.d. IJssel. In het tuindersbedrijf aldaar zagen de ouders meer toekomstmogelijkheden voor hun kinderen. Arie werkte toen al enkele jaren in de kwekerij. Hij maakte lange dagen. Toch had hij 's avonds nog tijd en lust om te studeren. In die tijd begon er in huize De Redelijkheid langzaam iets te veranderen. De Bijbel werd er weer gelezen. En moeder ging zelfs wel eens mee naar de kerk, aangezien Arie bij gebrek aan sollicitanten koster geworden was.Meer en meer kreeg Arie vrijmoedigheid. In het sterfhuis van een vroegere buurvrouw uit Ouderkerk a. d. IJssel, sprak hij bij de kist de aanwezigen aan op hun staat voor de eeuwigheid. Het maakte indruk, en het gerucht ging, dat er uit dat onkerkelijke gezin van De Redelijkheid 'nog wel eens een terecht kon worden gebracht'. Reeds toen ontstond bij Arie een liefde tot het uitdragen van Gods Woord.In de Hervormde Kerk in de nieuwe woonplaats van het gezin De Redelijkheid werd een vrij oppervlakkige, historische prediking gebracht. Aries hart werd er niet verklaard. Toch ging hij er onder op, daar hij op Gods dag liever onder Gods Woord zat, dan dat hij elders verkeerde. In de week bezocht Arie de Redelijkheid echter de diensten die in een werkplaats van de plaatselijke wagenmaker werden gehouden. Daar vond hij een levende bediening. Met veel instemming beluisterde hij er de predikanten G.H. Kersten, J. Fraanje, J.R. van Oordt en P. Honkoop. Veelal kwam hij verslagen van geest thuis. Hoewel hij zich niet bij die gemeente aansloot, erkende hij wel degelijk de zegen die hij daar ervaren had. Het bewaarde hem in later jaren voor enghartig kerkisme. In een toestand, waarin zalig worden steeds onmogelijker werd, ontving de jonge De Redelijkheid een evangelische belofte: 'Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.' Hoewel het redmiddel was aangewezen.bleef de Borg voor hem nog verborgen. De kennis der zonden werkte bij hem door, en bracht hem bij de oorsprong van de zonde: Tegen U, tegen U alleen heb ik gezondigd. Arie vroeg zich af, of er nog een weg was om de welverdiende straf te ontgaan en wederom tot genade te komen. In die toestand werd esaja 54 vers 14 door Gods Geest gebruikt om hem de Persoon des Middelaars te openbaren. De vreze des doods week in de dadelijkheid. Blijdschap was er in zijn hart.Doch hoewel de Christus hem was geopenbaard, aan het recht was niet voldaan. Dat werd hem heel duidelijk toen hij enkele kinderen Gods bezocht. Daar werd gesproken over de wegen, die God met Zijn kinderen houdt. Toen ze spraken over de roeping, de ontdekking en de ontsluiting van de weg der zaligheid kon de jonge De Redelijkheid wel meepraten, doch toen er gesproken werd over de rechtvaardigmaking, de voldoening aan het heilig recht Gods, werd hij gewaar wat hij nog miste. De geopenbaarde Borg kon hij niet mijnen. En in dat gemis werd hij veel armer dan tevoren.Steeds sterker werd bij Arie de drang tot het uitdragen van Gods Woord, doch tegelijkertijd ervoer hij ook een onwil daartoe bij zichzelf. Hij wilde wel met zijn mede mensen over de eeuwigheid spreken, maar niet op de preekstoel. Dat gaf een innerlijke strijd. Omstreeks 1922, terwijl hij op het land in de groentenkwekerij aan de Tweede Tochtweg onder Nieuwerkerk a.d. IJssel werkzaam was, brak God zijn weerstand. De Heere dreef hem naar Zijn Woord, en dat Woord ging spreken: 'Gij zijt het zout der aarde.' De Redelijkheid wierp echter tegen: Heere dat is voor Uw volk, en niet voor mij.' Uiteindelijk werd de strijd beslecht met de woorden uit I Korinthe 9 vers 16 en IJ: 'Want indien ik het Evangelie verkondig. het is mij geen roem; want de nood is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig! Want indien ik dat gewillig doe, zo heb ik loon; maar indien onwillig, de uitdeling is mij evenwel toebetrouwd.' De Heere maakte hem gewillig, en Arie gaf zich aan Zijn leiding over. Hij zou het Evangelie kosteloos uitdragen, en God zou er voor zorgen dat degenen, die de heilige dingen dienen, van het heilige zouden eten. De weg tot het ambt De Redelijkheid begon toen aan de studie voor de akte godsdienstonderwijs. Het werd voor hem lange dagen hard werken op de tuinderij, en 's avonds stevig studeren. Op 28 december 1923 deed hij in de consistoriekamer van de grote St. Janskerk te Gouda examen voor een vertegenwoordiging van het classicaal bestuur van de classis Gouda. Het examen in de verschillende vakken, dat afgenomen werd door zes predikanten, duurde ruim vijf uur. Voor elk vak was twintig minuten beschikbaar. Om te kunnen catechiseren werden weeskinderen uit het Goudse weeshuis gehaald. De uitslag was positief. Arie de Redelijkheid slaagde met lof. Aan hem werd toegestaan om te staan naar een post van godsdienstonderwijzer. Verder mocht hij catechiseren eneen stichtelijk woord spreken. De Redelijkheid miste echter de vrijmoedigheid om naar een vacante post als godsdienstonderwijzer te solliciteren. Bij zichzelf overlegde hij, dat indien de Heere hem geroepen had in Zijn kerk - en van die roeping was hij zich bewust - Hij hem Zelf ook wel een plaats zou geven.De eerste preek hield De Redelijkheid op zondag 2 O januari 1924 in een evangelisatie te Boskoop. Samen met een tante en een nicht wandelde hij van zijn woonplaats Nieuwerkerk a.d. IJssel naar Boskoop, ruim drie uur lopen. Zijn vader, die in zijn trouwdag de kerk maar weinig van binnen had gezien, ging met de fiets.Hij wilde zijn eigen jongen wel eens op de stoel zien. Die avond sprak de jonge voorganger over Mattheüs 7 vers 13 en 14: de brede en de smalle weg.De volgende zondag ging hij voor in Smidshoek, een evangelisatie tussen Feijenoord en Barendrecht. Weldra waren nu zijn zondagen gevuld. Van zaterdag tot maandag was hij van huis. Het waren feestdagen en hoogtijden, en tevens was het voor hem een leerschool. Hij leerde op zondagavond na de dienst niet alleen het gezelschapsleven in de diverse plaatsen kennen, maar ook leerde hij er leiding aan te geven. Een zegenrijke ervaring In de eerste maanden van zijn voorgangerschap werd De Redelijkheid ook uitgenodigd een zondag in de hervormde evangelisatie van Schiedam te komen preken. Op zondag 15 juni 1924 ging hij er heen. Van zaterdagavond tot maandagmorgen verkeerde hij in een waarheidlievend gezin. Toen hij op zondagmorgen voor de dienst in een soort consistorie kwam, trof hij daar de bestuursleden allen keurig in het zwart gekleed aan. Een van hen moest het gebed doen. Dat ging bevende en eerbiedig. Het viel de jonge voorganger direct op, dat het bestuurslid Gods naam niet een keer op de lippen nam. Tevensgevoelde hij dat het hart van die man week was, en hij werd doordrongen van de eerbied voor God onder dat gebed.De Redehjkheid sprak die morgen over de woorden: 'En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en de zondaar verschijnen.' De arme bidder, die hem en de gemeente die morgen had opgedragen, bleek na de preek ook niet zalig te kunnen worden. Er vloeiden tranen in dat kamertje na de preek. De jonge prediker stelde toen vast, dat die arme bidder, die Gods naam niet op zijn lippen durfde nemen, gebedsgenade in zijn hart had. Hij begreep, dat Godskennis en zelfkennis die man niet vreemd was, en dat het bidden onder de hoogheid Gods hem een lage gestalte deed innemen.Vier weken later ging De Redelijkheid op dezelfde plaats opnieuw een zondag voor. Hij preekte die zondagmorgen over Zefanja 3 vers 12: 'Maar ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op de Naam des HEEREN betrouwen.' De tekstkeuze hield ten nauwste verband met de schuchtere bidder die de Naam des HEEREN niet durfde noemen. Aan het einde van de dienst moest de jonge voorganger afkondigen dat de volgende avond, maandagavond, ds. J.H. Koster uit Montfoort zou voorgaan. Tegen het bestuur zei de jonge prediker in de consistorie: 'Ik kom morgen ook in de kerk.’De volgende avond ging Arie de Redelijkheid, nadat hij zijn dagtaak in de kwekerij had beëindigd, op de fiets van Nieuwerkerk naar Schiedam. Ds. Koster preekte die avond over dezelfde tekst als waarover hij zondagmorgen had gehandeld. Aanvankelijk dacht De Redelijkheid: 'Het is helemaal voor niemendal dat die dominee naar Schiedam gekomen is, want deze tekst is zondag al door mij verklaard.' Maar voordat de predikant aan het einde van zijn preek was, merkte de jonge godsdienstonderwijzer - hoewel hij er slecht aan wilde - dat hij voor niets die zondag in Schiedam was geweest. Die maandagavond was hij afgetuigd; hij schoot in de Waarheid tekort. Eerst hoorde hij een man die niet durfde bidden; en toen vond hij een man die niet meer durfde preken. 'Ik kon', zo schreef hij jaren later, 'niet zo hard meer van stapel lopen in bidden en preken. Bidden en preken is tot God spreken en uit God spreken.’Voorganger aan de Lageweg te Ouderkerk a.d. IJsselIn die tijd besloot de kerkenraad van de hervormde gemeente van Ouderkerk a.d. IJssel onder leiding van ds. G. Lans aan de Lageweg een wijk-of evangelisatiegebouw neer te zetten ten gerieve van de daar wonende bevolking. Deze leefde gezelschappelijk bij de leer der oudvaders.In de tweede helft van de negen tiende eeuw was er in die streek een geestelijke opleving geweest. In twee jaar tijds waren er toen tussen de twintig en dertig personen door de Geest Gods uit de duisternis getrokken tot het licht. De herinnering daaraan was in de twintiger jaren nog niet geheel verdwenen. Met name het nageslacht van de ouderen uit de opleving drong aan op de stichting van een wijkgebouw en de aanstelling van een godsdienstonderwijzer. Ze hadden daarbij met name het onderwijs aan hun kinderen op het oog.Aanvankelijk was er tegen de stichting van het wijkgebouw veel verzet geweest. Gevreesd werd dat er weinig of geen hoorders zouden komen. Om die reden had men bij de inrichting van het gebouw reeds rekening gehouden met een mogelijke andere bestemming in de toekomst. Aan deze evangelisatie moest een godsdienstonderwijzer verbonden worden.De kerkenraad van Ouderkerk a.d. IJssel nodigde Arie de Redelijkheid uit voor een preekbeurt in de lokalen van de christelijke school op woensdag 19 maart 1924-Bij die dienst was de gehele kerkenraad met ds. Lans aanwezig. De jonge voorganger preekte toen over Mattheüs 26 vers 39= 'En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan! Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.' Het was zijn tiende preek. Het viel goed die avond. Arie de Redelijkheid werd benoemd tot godsdienstonderwijzer aan de Lageweg te Ouderkerk a.d. IJssel. De Redelijkheid kwam door deze benoeming terug in zijn geboortestreek. Bezorgd had hij zich afgevraagd, of hij als jongeling afkomstig uit die streek daar wel de rech-te man op de rechte plaats zou zijn. Immers een profeet heeft geen eer in zijn vaderland. Ouderling CD. Heuvelman uit Ouderkerk a.d. IJssel, die hem een bezoek bracht, meende echter dat zijn afkomst geen bezwaar vormde. 'De mensen kennen je, en ze weten dat je het niet van thuis, maar van God geleerd hebt. En daarom ben je in staat om hun te prediken hoe zij tot God bekeerd moeten worden', zo oordeelde de ambtsdrager. Toen De Redelijkheid merkte, dat, zonder inmenging van zijn kant, de zaak voor hem geregeld was, zag hij daarin een besturing Gods, en werd zijn hart overgebogen naar zijn geboorteplaats, en nam hij de benoeming met vrijmoedigheid aan.Nadat ds. Lans op donderdag 6 november 1924 het wijkgebouw officieel in gebruik had genomen en daarbij tevens de 2 5'jarige De Redelijkheid tot zijn ambtswerk had ingeleid, deed deze op zondagavond 9 november zijn intrede naar aanleiding van de tekst; 'Voorts broeders, bidt voor ons, opdat het Woord des Heeren zijn loop hebbe.' Na korte tijd liep het gebouw, dat ongeveer 400 zitplaatsen telde, vol, en kwam de jeugd naar de catechisatie.Vrienden raadden de jonge voorganger, die nog ongehuwd was, aan, gelijk door te studeren. Daar kon echter niets van komen. Het werk in de gemeente slokte hem op. Hier en daar werd soms wat kritiek gehoord. De prediking was te wettisch en niet evangelisch. De voorganger nam de kritiek er 'gemoedelijk bij, omdat het er bij behoorde.' In sommige mannen en vrouwen gaf God hem veel steun, en wat nog meer is: De Heere Zelf wrocht mede. De kracht van het Woord overtuigde. Huwelijk Nadat De Redelijkheid driejaar in Ouderkerk a.d. IJssel gearbeid had, trad hij op 24 augustus 1027 in het huwelijk met Geertruida Markus. Het huwelijk werd in Nieuwerkerk a.d. IJssel gesloten en in de Hervormde Kerk van Ouderkerk a.d. IJssel kerkelijk bevestigd door ds. J. Enkelaar. Als trouwtekst kreeg het echtpaar mee: 'Hij (Daniël) nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan.’Het echtpaar De Redelijkheid betrok een door de kerkenraad gehuurde woning aan de Oosterkade. Vanaf de eerste week kwam Gods volk bij hun aan huis. Cornelia Heuvelman was de eerste. Ze werd een huisvriendin tot haar dood in 195'^-Met haar kwamen meerderen mee, 'En zij vertelden uit hun leven meer, dan ik hun preken kon', sprak De Redelijkheid bij zijn afscheid in 1968, en hij voegde er aan toe: 'Wat was ik toch arm. Die mensen hadden veel en veel meer. Ik heb uit hun mond en hart een geestelijke taal beluisterd waar rnijn preek meest in tekort geschoten is.' Het waren louter geestelijke gesprekken over de verhandelde leerstof en wat er in die afgelopen week beleefd was. Half tien werd er dan dagsluiting gehouden: lezen, zingen en gebed op de knieën.Het huwelijk van De Redelijkheid werd gezegend met de geboorte van 12 kinderen. Toen de voorganger in maart 1943 het twaalfde kind liet inschrijven, maakte de ambtenaar van de burgerlijke stand de opmerking, dat hij midden in de oorlog toch zo'n groot gezin had. De Redelijkheid antwoordde daarop, dat de Heere evenzowel er twaalf als één kon onderhouden. Bij de opvoedingvan zijn kinderen werkte het verkeer met de vromen weldadig. Zij namen, zo schreef de hulpprediker in 1972. een deel van de opvoeding zelfs over. De Redelijkheid sprak graag over zijn patriarchaal gezin, waarvan hij getuigen mocht, dat het in zijn geheel bij de Waarheid was gebleven.Ziekte en moeite bleven De Redelijkheid en zijn vrouw nietbespaard. De Heere was hun echter een Uit-en Doorhelper. Soms scheen de dood in aantocht. Zon situatie deed zich voor na de geboorte van hun tweede zoon in december 1929-De voorganger was in Heilouw wezen preken. Bij zijn thuiskomst trof hij zijn vrouw met een ernstige nieraandoening aan. De pijnen gingen de barensweeën van enkele dagen geleden te boven. De ontboden arts stond machteloos. De toestand hachelijk. Onder de hevigste fol teringen zei zijn vrouw tot hem: 'Zeg man, zou je je knieën niet eens buigen.' Met een geschonken gebed van enkele woorden erkende deze het recht van God, en stemde hij toe als God in Zijn recht hem strafte. Plat viel hij neer voor God.Na dat korte richter lijke gebed met een krachtig 'amen', nam de zaak een dadelijke wending. Alle pijn verdween, geen napijn bleef er over. De Redelijkheid voegde aan deze herinnering toe: 'Als de grote Heelmeester geneest, heelt Hij volkomen. Dat 'Amen' op het recht Gods was de beleving van Psalm 103: 'De HEERE doet gerechtigheid en gerichten al degenen, die onderdrukt worden.’ ‘Zaait aan alle wateren’ Vanaf het begin van zijn ambtsbediening was de heer De Redelijkheid veel werkzaam buiten zijn gemeente. 'De man was altijd weg. Veel uit preken, veel tijdredes ...', zo herinnerde in 1997 ds. A.J. Timmer, predikant van Ouderkerk a.d. IJssel van 1950 tot 1954, zich zijn verhouding met de hulpprediker. Met name in de verkiezingstijd was De Redelijkheid geen avond thuis. Het 'zaait aan alle wateren' werd door hem letterlijk in praktijk gebracht. In zijn gemeente werd hem dat wel eens kwalijk genomen. Ook irriteerde het sommige gemeenteleden, dat de voorganger op avondmaalszondagen de gemeente verliet om elders te preken. 'Hij had in de eigen gemeente meer kunnen doen', oordeelde ds. Timmer in later jaren.De heer De Redelijkheid sprak voor allerlei groepen en kringen, en op diverse plaatsen catechiseerde hij. Ook leidde hij overal in het land Begrafenissen. Juist bij die gelegenheden kwam hij in aanraking met geoefende christenen. De voorganger uit Ouderkerk had namelijk de gewoonte om ook de 'nabegrafenis' bij te wonen en te leiden. Daaronder wordt verstaan de maaltijd die na afloop van de begrafenis wordt gehouden. Hij gaf dan beproefde christenen ruimschoots de gelegenheid naar hun hart te spreken. Die gesprekken waren rijk en vol van bevinding.De taal des Geestes werd er in beluisterd. Voor de jonge oorganger vormden ze een goede leerschool. Eerlijk erkende hij: 'Ik controleerde mijn preken, en bevond ze arm aan geestelijk leven, en eigen bevindingen tekort voor de eeuwigheid.’De door De Redelijkheid geleide diensten werden evenwel door velen van Gods volk bezocht. Zo kwam na een oudejaarsdienst in Reeuwijk, waarbij de godsdienstonderwijzer sprak over de woorden uit Job: 'Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? ', Pieter van de Bas uit Moordrecht, een geoefend kind van God dat de gave der onderscheiding bezat, de consistorie binnen, en begon een gesprek. De jonge godsdienstonderwijzer merkte dadelijk, dat deze man door Goddelijk licht en Hemels onderricht het snode van het kostelijke wist te onderscheiden.De ontmoeting was het begin van een jarenlange vriendschap. ledere keer als de godsdienstonderwijzer de gezelschapsman ontmoette voelde hij zich gesteund in de bediening door diens innige gebeden. 'Hij kende', zo getuigde de heer De Redelijkheid eens, 'de behoeften van de begerige hoorders en de armoede van de uitdelers. Bovendien achtte hij elke genade in de genadestanden even hoog. Als hij iemand hoorde zeggen, dat het hem het grootste wonder was, dat God zijn ziel gered had, vroeg hij of het niet een even groot wonder was als God een dode zondaar levend maakte. Als elke weldaad maar van God is, en als God maar in de weldaad is.’In zijn gemeenteIn de zomermaanden ging De Redelijkheid betrekkelijk weinig weg uit zijn gemeente Ouderkerk a.d. IJssel (slechts een of twee maal per week). In die maanden deed hij in zijn eigen gemeente huisbezoek. De jonge voorganger legde veelal korte, zakelijke bezoeken af. Daarbij trachtte hij aanstonds de zaken der eeuwigheid te bespreken. Daarna deed hij een kort gebed, waarin hij de aanwezigen opdroeg, en binnen enkele minuten was de godsdienstonderwijzer verdwenen. Van verenigingswerk was de heer De Redelijkheid geen tegenstander. Integendeel, in 1947 richtte hij in Ouderkerk a.d. IJssel de mannenvereniging 'Calvijn' op. Op de vergaderingen van deze vereniging was hij bijna altijd als voorzitter aanwezig.Een enkele keer werd de arbeid De Redelijkheid te veel. Nadat hij, naar zijn eigen getuigenis, 25 jaar zeven dagen in de week zonder ene dag verzuim gewerkt had, moest ook hij het gewaar worden, dat de sterkte enkel ijdelheid is. In het voorjaar van igS^ was De Redelijkheid zijn krachten kwijt; hij was overwerkt. Gedurende een aantal weken was hij genoodzaakt rust houden. Wel kwam hij 's zondags in zijn gemeente terug, en ging dan nog tweemaal voor. Relatie tot de plaatselijke hervormde gemeente De heer De Redelijkheid was als godsdienstonderwijzer aan de Lageweg aangesteld door de kerkenraad van de hervormde gemeente van Ouderkerk a.d. IJssel. Dat feit heeft De Redelijkheid nooit uit het oog verloren. Nimmer heeft hij het wijkgebouw losgezien of los willen zien van de plaatselijke hervormde gemeente. Weliswaar kwam hij wel eens in aanvaring kwam met de plaatselijke predikant, maar toch was en bleef De Redelijkheid hervormd. Tijdens een predikantsvacature in Ouderkerk a.d. IJssel deed de kerkenraad nimmer tevergeefs een beroep op de godsdienstonderwijzer. Als er dan op zondag geen voorganger was in de dorpskerk, kwam De Redelijkheid om daar het Woord te bedienen. Zijn werkkracht, activiteit en punctualiteit was onvoorstelbaar groot.Wel werd er een onderscheid gevoeld tussen (de prediking in) het wijkgebouw en de dorpskerk. Sommigen hadden het idee dat er zo ongeveer bij de kolenschuur van Heuvelman een diepe kloof lag. Op die wrijving doelde ds. J. Enkelaar tijdens zijn toespraak ter gelegenheid van De Redelijkheids 40-jarig ambtsjubileum: 'Het heeft wel eens gewreven in die jaren, dat wij hier samen waren. Wij waren jong, en nu zijn wij ouder geworden. Er waren dingen die ons gescheiden hebben, en aan de andere kant waren er dingen, waardoor wij eensgezind optrokken.' Ook de afgevaardigde van de classis, ds. J. Zwijnenburg uit Oudewater herinnerde bij die gelegenheid aan gerezen moeilijkheden, waar zelfs de classis in gemengd was. 'Wij hebben echter bemerkt', zo sprak hij, "dat ook bij u de hartelijke bede leefde, dat dit alles op de juiste wijze en in de rechte weg, maar ook tot eenheid van de gemeente zal worden opgelost.’ Waardering De arbeid van de heer De Redelijkheid werd gewaardeerd, en wat meer zegt: gezegend. Daarvan getuigde ds. Timmer in 1964 daarvan: 'Ik heb tijdens rnijn ver-blijf in Ouderkerk a.d. IJssel mogen vernemen, dat er mensen waren, in wier leven door Gods genade u tot zegen mocht zijn.’Een heel duidelijke blijk van waardering ontving De Redelijkheid op 21 januari 1947 ii^ Rotterdam. In de Maasstad ging hij regelmatig voor de 'Vrienden der Waarheid' voor. In de oorlogsjaren had hij er bijna wekelijks gepreekt, daar door de beperkte reismogelijkheden andere voorgangers vaak verstek moesten laten gaan. Na de oorlog besloot de Rotterdamse samenkomst hem daar een stoffelijke blijk van waardering voor te geven. Een mooie gelegenheid deed zich voor toen een heel fraai exemplaar van een Statenbijbel uit 1647 te koop werd aangeboden. Via een busje bij de uitgang werd het aankoopbedrag met stuivers en dubbeltjes bij elkaar gebracht. De dag voor de verjaardag van De Redelijkheid werd de Bijbel hem aangeboden. 'Ik heb', zo schreef de voorganger, 'mijn hele leven nooit zo'n gewaardeerd aandenken ontvangen. Hoewel ik niet zonder Statenbijbel was.’ Landelijke bekendheid Landelijke bekendheid kreeg De Redelijkheid behalve door zijn preekarbeid ook door zijn activiteiten op politiek en bestuurlijk terrein en als redacteur van het blad 'Een Lichtende Kaars’.De voorganger was voorzitter van zowel de Statenkring Gouda als van de Provinciale Vereniging Zuid-Holland van de SGP en maakte deel uit van het bestuur het plaatselijk schoolbestuur (zowel in Ouderkerk a.d. IJssel als later in Staphorst), van de Christelijke Kweekschool 'De Driestar' te Gouda, van het internaat voor schipperskinderen 'De Driemaster' te Krimpen a.d. IJssel, en hij was arenlang voorzitter van het estuur van de Mbuma-Zending. De Redelijkheid was dan ook een ekwaam bestuurder. Redacteur van ‘Calvijn’ ‘Een Lichtende Kaars’ en De persarbeid van de heer De Redelijkheid begon in 1940-In dat jaar werd hij door het bestuur an de vereniging 'Calvijn' te Dordrecht verzocht de redactie van hun maandblad op zich te willen nemen. De voorganger uit Ouderkerk a.d. IJssel was voor het Dordtse bestuur geen onbekende. Hij preekte geregeld in hun kring, en reeds een en ander maal had men getracht (overigens tevergeefs) hem als vaste voorganger naar Dordrecht te krijgen. Een benoeming tot redacteur van 'Calvijn' aanvaardde de heer De Redelijkheid echter wel. Onder zijn leiding maakte het blad een bloeiperiode door. Naar zijn eigen getuigenis dankte hij dat aan de ingeving des Geestes, waardoor hij een vaardige pen had verkregen.In de naoorlogse jaren liep het abonneeaantal op tot ruim 160O. Nadat de Dordtse vereniging in december 1949 in de heer G.J. Edelman een nieuwe voorganger gekregen had, werd besloten dat deze met ingang van april 1951 de redactie van Calvijn zou gaan voeren. In het maartnummer zou de heer De Redelijkheid afscheid van zijn lezers nemen. De tekst voor dit nummer was door het bestuur gecorrigeerd en goedgekeurd. Op het allerlaatste moment werd de kopij echter door het Dordtse bestuur bij de drukker weggehaald. Het afscheidswoord mocht niet geplaatst worden. Voor de Redelijkheid was deze handeling het bewijs, dat de Heere niet wilde dat hij afscheid van zijn lezers zou nemen.De voorganger uit Ouderkerk a.d.IJssel zette daarop zijn persarbeid voort in een eigen orgaan, 'De Lichtende Kaars' geheten. AanvankeUjk verscheen het blad eenmaal per maand, later werd de verschijningsfrequentie eenmaal in de veertien dagen. Het abonneeaantal liep op tot ongeveer 2500. Meermalen zei de voorganger: 'Wanneer wij prediken, staan wij soms te prediken voor 300 mensen, doch met ons blad kunnen wij iedere veertien dagen minstens 3000 mensen bereiken om aan hun het lieve Woord van God te verkondigen.’Ondanks zijn vele drukke werkzaamheden vond De Redelijkheid steeds weer tijd om aan zijn blad te werken. In vroege ochtend-en late avonduren was hij er voor aan het werk. En als hij 's zomers er enkele dagen tussenuitging, dan ging zijn schrijfmachine mee, en zag men hem op zijn logeeradres binnen of buiten achter de schrijfmachine zitten. De voorganger voelde zich zo aan zijn blad verbonden, dat hij eens de wens uitsprak, dat wanneer hij niet meer kon arbeiden, het werk voor zijn blad hem gelaten mocht worden. Vriendenkring De brieven en briefjes die de heer De Redelijkheid als redacteur van 'Een Lichtende Kaars' ontving, waren hem vaak tot blijdschap. In de loop der jaren kreeg hij op die manier een uitgebreide vriendenkring van geestverwanten en geloofsgenoten. Die kwamen uit verschillende kerkgemeenschappen in binnen-en buitenland (Verenigde Staten, Canada en Australië).Vaak schreef hij na het overlijden van zijn vrienden te hunner gedachtenis een artikeltje in zijn lijfblad. Met heimwee in zijn ziel zag hij hen soms na: 'Ik heb met vele van deze mensen meegereisd, ik wil ze gaarne nareizen.’ Kas voor armen, weduwen en niet-verzeker den Velen stelden De Redelijkheid geld ter hand. Van dat geld vormde hij een kas, waardoor hij in staat was weduwen, niet-verzekerden en behoeftigen te helpen.De hulpprediker voelde zich gewetensbezwaard tegen iedere vorm van verzekering. In dat kader wees hij ook AOW af. 'Gods volk heeft een God voor de tijd en voor hun zaligheid', zei hij vaak, en hij voegde er aan toe: 'Zetten wij dan God te schande of doen wij Hem eer aan, wanneer wij van een andere kant onze hulp hebben? Wij smaden de Heere. Wij betuigen openlijk, dat wij niet meer begeren om van Hem geholpen en onderhouden te worden. ... Ongeloof wil rekenen. Het geloof mag vertrouwen. ...In het verleden heeft de Heere zo wonderlijk gegeven, dat wij Hem niet durven passeren. Sommigen van Gods volk zijn in donkere momenten verleid en verdwaald. Zij gingen in de kost bij de afgod van de staat. Zij raakten echter hun vertrouwen en gebedsleven kwijt. Zij leefden dodig tot hun dood.' De Redelijkheid voegde er echter wel aan toe: 'God verlaat de verlaters van Zijn wet niet, hoewel Hij ze in het dorre doet wonen. Maar om hun hinken op twee gedachten worden ze niet verstoten.’ Jaarlijkse ontmoetings- of gezelschapsdag Regelmatig belegde de heer De Redelijkheid ontmoetingsdagen voor zijn grote vriendenkring. Het houden van dit soort dagen was ontstaan kort na het huwelijk van de voorganger. Enkele weken na diens huwelijk kwamen Pieter Schouten en Dirk Spek, twee godvrezende mannen, de godsdienstonderwijzer eens bezoeken. Ze woonden te ver weg om op zondagavond aan te komen. Hun bezoek viel zo goed, dat afgesproken in het vervolg vaker een middag en een avond bij elkaar te komen. Aanvankelijk werden deze bijeenkomsten bij De Redelijkheid in huis gehouden. Doch toen de opkomst groter werd - eens zaten er 80 mensen samengepakt in de woonkamers van het meestershuis - werd uitgeweken naar de schoollokalen van de Christelijke school aan de Lageweg. Veelal kwam men samen in de zomermaanden juli of augustus. Er reed dan vanaf Gouda en Rotterdam CS. een extra bus naar Ouderkerk a.d. IJssel. Uit alle oorden van het land kwamen de bezoekers. Dat waren er in het begin van de zestiger jaren wel ruim 200. In later jaren zakte het aantal terug tot ongeveer de helft. De laatste gezelschapsdag belegde de heer De Redelijkheid in september 1978.Een gezelschapsdag werd door de heer De Redelijkheid met Schriftlezing en gebed geopend. Vervolgens sprak de hulpprediker een openingswoord. Daarna was er gelegenheid elkaar de leidingen Gods in het natuurlijk en geestelijk leven te vertellen. Ondertussen was er gelegenheid het meegebrachte brood op te eten. De heer De Redelijkheid ging dan graag ter kennismaking naast een nieuwkomer zitten voor een persoonlijk gesprek. Vaak werden die gesprekken samenspraken, en vertelden mensen wat er gepasseerd was tussen God en hun ziel. De voorganger gaf dan aan 'in welke stand van het genadeleven dit aanwezig is, wat er mogelijk aan voorafgegaan was, en vooral welk tekort naast het bezit ontdekt wordt.' Rond vijf 's mid-dags werd de dag afgesloten. Naar aanleiding van de laatste gezelschapsdag op 12 september 1978 schreef De Redelijkheid in een nalezing: 'Sommiger leven is levendig geworden. Van anderen is het vroegere opgeklaard. Versterking in het geloof is ook een vrucht van het bijwonen en opluisteren tijdens de gesprekken.’Een heel bijzondere plaats nam de gezelschapsdag van 1964 in. Bij de aanvang van die samenkomst werd een officiële kerkdienst gehouden, waarin het Heilig Avondmaal bediend werd. Ds. J.R. Cuperus uit Waddinxveen leidde de dienst. Sommigen vreesden dat De Redelijkheid het gezelschap in ker kelijke sfeer wilde brengen, doch deze ontkende dat ten stelligste. Hij wees er op dat het Heilig Avondmaal een instelling is van de Koning der Kerk voor de Kerk. 'En die Kerk heeft een grondslag in het Fundament en gaat langs de randen van de hel door de diepte van vernedering naar de zaligheid in God en in de hemel.' De Redelijkheid getuigde van die dag: 'Geen leed zal het ooit uit rnijn geheugen wissen ... Het was alsof het zondag was, het was een feestdag, een hoogtijd voor de Kerk. Er straalde eerbied en achting van af. Ik heb in mijn leven nooit een dergelijke dienst meegemaakt. ... Het was mijn doel om de arme verstrooide reemdelingen bijeen te brengen en aan die mensen, die lid van de are Kerk zijn, hoewel velen kerkelijk dakloos zijn, een hapje eten mee te geven. Omdat, als zij gegeten en gedronken zouden hebben, zij de woestijnreis gesterkt en etroost verder zouden reizen.' De Redelijkheid begreep heel goed, dat lang niet iedereen het met hem eens zou zijn. 'Wij hebben weer meer vijanden gekregen, ' noteerde hij aan het einde van zijn verslag an de gezelschapsdag 1964.Inderdaad kwam er van kerkelijke zijde van diverse kanten kritiek; zoveel zelfs, dat de sacramentsbediening op een gezelschapsdag nimmer is herhaald. Erkenning De verdiensten van de heer De Redelijkheid vonden erkenning. In november 1964 ontving de voorganger ter gelegenheid van zijn 40jarig ambtsjubileum de eremedaille verbonden aan de Orde van Oranje Nassau in goud. Burgemeester A. Neet speldde hem het ereteken op. De hulpprediker was met deze onderscheiding erg ingenomen. Bij aUe officiële gelegenheden die er in zijn verdere leven volgden, droeg hij het ereteken. En deze gelegenheden waren er vele, want de voorganger liet geen jubileum met betrekking tot zijn ambtelijk of persoonlijk leven ongemerkt voorbijgaan.ZendingIn 1963 nam de heer De Redelijkheid enkele stukjes op in zijn blad over de zending van de Schotse Free Presbyterian Church in het toenmalige Rhodesië (thans Zimbabwe). Aan het Mbuma zendingsziekenhuis, 200 km ten noordwesten van de stad Bulawayo, was in die tijd de zendingsverpleger en evangelist van Nederlandse afkomst J.D. van Woerden verbonden. De nood van de bevolking daar had de hulpprediker aangegrepen, en hij wekte zijn lezers hartelijk op dit zendingswerk door gebed en gaven te steunen. Naar aanleiding van deze oproep kwam een aanzienlijk bedrag aan giften binnen. Het werd zowel voor het ziekenhuis als voor onderwijs besteed.In 1964 werd een comité gevormd, waaruit de 'Nederlandse Stichting tot ondersteuning van het geestelijke en medische werk op de Mbuma-zendingspost in Zuid-Rhodesia, uitgaande van de Free Presbyterian Church of Scotland’is voortgekomen. Voorzitter van het comité en later van de stichting was de heer De RedeUjkheid. Het comité kreeg de steun van predikanten uit de rechterzijde van de gereformeerde gezindte; globaal genomen van: de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland, Vrije (Oud) Gereformeerde Gemeenten en enkele hervormde gemeenten. In datzelfde jaar werd op l8 juli in Utrecht de eerste Mbuma-zendingsdag georganiseerd. Ongeveer 3000 mensen kwamen naar deze samenkomst. De collecte bracht meer dan ƒ28000, - op, zodat de wens van de zendingswerker Van Woerden - een ambulancewagen als rijdende kliniek - verwezenlijkt kon worden.De heer De Redelijkheid nam berichten over de zending tot 1971 in zijn blad op. Een belangrijk deel van de berichtgeving over het zendingswerk werd in de zomer van 1968 overgenomen door het Mbuma-maandblad.De Redelijkheid beval de nieuwe periodiek in 'Een Lichtende Kaars' warm aan: 'Met uw aller medewerking zal dit blad er in gaan, goede opgang maken en tot zegen van het Mbuma-zendingswerk gesteld kunnen worden. Zo de Heere het alles werkt.’In 1971 veranderde de verhouding van De Redelijkheid tot de Mbuma-zending. In dat jaar brak er in het nabij zijn nieuwe woonplaats Den Hulst gelegen dorp Staphorst een polio-epidemie uit. Op grond van de 'Institutie' van Calvijn meende de heer De Redelijkheid zijn jarenlang ingenomen standpunt ten aanzien van de vaccinatie te moeten wijzigen, en voelde hij zich gedrongen met betrekking tot deze kwestie voorlichting te geven. Hij deed dit op 30 maart 1971 door middel van een ingezonden artikel in een regionaal blad, waarboven de redactie met vette letters had geplaatst: 'Polio-prik op gezag van Calvijn toegestaan'. De voorganger was zich ervan bewust, dat publicatie van zijn gevoelens negatieve reacties kon oproepen, en nare gevolgen voor hem kon hebben. Maar de ontlading van zijn conscintie door voorlichting te geven woog hem zwaarder.De negatieve gevolgen bleven voor de heer De Redelijkheid niet uit. Het bestuur van de Stichting Mbuma-zending drong er sterk bij hem op aan, dat hij van zijn standpunt terug zou komen, of anders als voorzitter zou aftreden. De Redelijkheid weigerde met de woorden: 'Dat kan ik de Heere niet aandoen.' Vervolgens werd hij voor een periode van drie maanden als voorzitter geschorst. Zou hij binnen drie maanden niet terugkomen op zijn standpunt, dan zou afzetting volgen, ondanks zijn vele werk en verdiensten ten gunste van de Mbuma-zending gedurende vele jaren. Op 15 augustus 1971 besloot het zendingsbestuur de voorganger uit Nieuwleusen definitief als voorzitter af te zetten. Nog een nieuw arbeidsterrein Inmiddels had de heer De Redelijkheid in 1968 op 69-jarige leeftijd de gemeente Ouderkerk a.d. IJssel voor Nieuwleusen (Den Hulst) verwisseld. Volgens de kerkorde had de hervormde kerkenraad van Ouderkerk a.d. IJssel met het oog op zijn leeftijd besloten, dat aan zijn vaste positie als hulpprediker van de gemeente binnen afzienbare tijd een einde zou komen. Slechts enkele preekbeurten en wat bezoekwerk aan ouden van dagen kon hem gelaten worden. Op dezelfde avond dat in Ouderkerk a.d. IJssel dit besluit genomen werd, koos de ledenvergadering van de evangelisatievereniging 'Rehoboth' te Nieuwleusen de heer De RedeUjkheid tot opvolger van voorganger G. Stekelenburg, die op 6 december 1967 van de evangelisatie afscheid had genomen. De Redelijkheids hart werd tot Nieuwleusen overgebogen. Losmaking en verbintenis vielen samen. Van Godswege werd hij van Ouderkerk a.d. IJssel losgemaakt en aan Nieuwleusen verbonden. Toen dan ook de bestuursleden van de evangelisatie bij de voorganger aan huis kwamen om over het beroep te spreken, deelde hij hun na enkele minuten reeds mee, dat hij de roeping naar Nieuwleusen aannam. Op tweede paasdag, 15 april 1968, nam hij afscheid van de gemeente die hij ruim 43 jaar had gediend. Hij sprak bij die gelegenheid zowel in de Dorpskerk van Ouderkerk a.d. IJssel als in het wijkgebouw een afscheidswoord.Drie dagen later, op donderdag 18 april 1968, verbond ds. P.J. Dorsman de godsdienstonderwijzer aan zijn nieuwe standplaats. Naar aanleiding van Ezechiël 33 vers 7 zette de predikant uit Staphorst daarbij uiteen het werk en de waakzaamheid van de wachters. De Redelijkheid hield zijn intredepredikatie uit Spreuken 25 vers II: 'Een rede, op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren geheelde schalen.’ De laatste levensjaren Met een sterk lichaam en een goede gezondheid heeft de heer De Redelijkheid in het Overijsselse nog een tiental jaren dienst mogen doen. Op woensdag 23 januari 1974' een dag na zijn 75^ verjaardag, moest hijplotseling naar het ziekenhuis te Gouda worden gebracht. De dokter constateerde dat ophoping van water de hartklep bijna dichtgeslagen had. Hoewel een ogenblik voor het leven van de hulpprediker gevreesd was, herstelde hij voorspoedig, en kon hij reeds na 12 dagen het ziekenhuis verlaten. Wel moest hij het wat kalmer aan gaan doen.Terugziende op zijn leven schreef de oude voorganger in augustus 1977-'Wat heeft de Heere ons toch een gezegend leven gegeven. Telkens komen er nog berichten, voor wie de Heere Zijn Woord gebruikt heeft. We hebben samen met mijn huisvrouw nog zo'n zonnige levensavond. Want nu merk ik op het wederkerige. Als dat volk van God een plaats in ons huis en hart heeft, dat wij samen ook zo'n plaats mogen hebben in de harten van die mensen.’In november 1977 werd De Redelijkheid opnieuw in het ziekenhuis opgenomen, en moest daar een operatie ondergaan. Toen kwam de kwaal openbaar, die hem ten grave zou slepen.De rechten van emerituspredikantIn 1978 verkreeg De Redelijkheid ingevolge de ingevolge de synodale regeling de rechten van emeritus predikant met de volledige bevoegdheid tot de bediening van de sacramenten. Enkele malen mocht hij het sacrament van de Heilige Doop bedienen en eenmaal bediende hij in Nieuwleusen het Heilig Avondmaal. Dominee wüde hij zich echter niet laten noemen. Laatste levensdagen Op 10 december 1978 preekte De Redelijkheid 's zondags in zijn oude gemeente, het wijkgebouw aan de Lageweg. Het was zijn afscheid van de gemeente Ouderkerk a.d. IJssel. Een week later ging hij, hoewel oververmoeid, nog voor in Nieuwleusen. Twee dagen later werd hij 's avonds in het Bleuland-ziekenhuis te Gouda opgenomen. Hoewel de behandelend geneesheer 'voor zijn leven geen cent meer gaf, reageerde hij goed op de toegediende medicijnen, en trad er aanvankelijk enige verbetering op in zijn toestand. Op donderdag 28 december verslechterde deze weer. Van zijn kinderen nam hij een voor een afscheid. Hij was losgemaakt van de zijnen en wees op de Voorbidder aan de rechterhand des Vaders. 'Mijn werk hier is gedaan', sprak hij, 'en nu kan ik sterven, mag ik sterven en wil ik sterven.' De volgende dagen bleef zijn toestand stabiel. Op zaterdag 30 december volgde er opnieuw een inzinking. Toen 's avonds al zijn kinderen rond zijn bed verenigd waren, deed hijzelf nog een hartroerend gebed, dat voor ieder duidelijk verstaanbaar was. Daarna zongen allen Psalm 84 vers 4' waarbij de stem van de stervende voorganger boven allen uitklonk. Bij de bede 'O Jakobs God, geef mij gehoor' spreidde hij zijn armen uit en lag er een heerlijke vrede op zijn gelaat.De laatste dagen was De Redelijkheid nog werkzaam met Nehemia 4 vers 20b: 'Onze God zal voor ons strijden'. Het einde kwam op woensdag 3 januari. Rond half twee 's middags blies hij de laatste adem uit. Hij was ingegaan in de vreugde zijns Heeren. Hij had zijn wens verkregen. Nooit zou hij zichzelf meer bedoelen, maar eeuwig zou hij God groot maken, omdat Hij het heeft gedaan.BegrafenisOp maandag 8 januari 1979 vond de begrafenis plaats. Vanwege het winterweer en de erbarmelijke toestand van de wegen werd de aanvang van de rouwdienst in de oude dorpskerk van Ouderkerk a.d. IJssel een uur uitgesteld.Volgens de uitdrukkelijke wens van de overledene werd de begrafenis geleid door de plaatselijke predikanten. Ds. W. van Tuijl hield een korte meditatie over I Timotheüs I vers 15, en ds. M. Goudriaan sprak naar aanleiding van 2 Corinthe 4 vers 7-Op het graf las ouderling Joh. Baas Psalm 84, waarna gezongen werd Psalm 84:4-Vervolgens las hij de 12 artikelen des geloofs. De oudste zoon van de overledene, de heer E. de Redelijkheid, dankte daarop de aanwezigen voor de betoonde belangstelling. Vanwege het winterweer keerde de schare vervolgens terug naar de kerk, waar nog enkele toespraken volgden.In 'De Waarheidvriend' van II januari 1979 weidde ds. W.L. Tukker enkele woorden aan de nagedachtenis van de overleden voorganger. Hij schreef: 'Op een afstand zagen wij jarenlang zijn worsteling met het kerkzijn en bijzonder met het Hervormd kerkzijn. Veel mensen heeft hij zodoende voor de kerk en ook voor de Hervormde kerk bewaard, en weer tot de kerk geleid, terwijl hij zelf menigmaal met de kerk botste, en wie zou dat niet. ... Toch is het merkwaardig, dat juist mijnheer De Redelijkheid in de loop van zijn jaren steeds kerkelijker is gaan denken en dat de sacramenten in zijn denken en handelen meer en meer waarde hebben gekregen.’ ‘Een Lichtende Kaars’ na het overlijden van De Redelijkheid Na het overlijden van de heer De Redelijkheid bleef diens lijfblad 'Een Lichtende Kaars' bestaan. Een schoonzoon nam de redactie op zich. Deze kon de kolommen van het blad nog vullen met de kopij die de overleden voorganger had nagelaten. Na een jaar kondigde de waarnemend redacteur in november 1979 ^^^' dat de uitgave van 'Een Lichtende Kaars' stopgezet zou worden. Daarvoor voerde hij twee redenen aan. Allereerst was het abonnementsgeld te laag. Een abonnementsverhoging zou de nodige bedankjes opleveren. Zwaarder woog echter dat de band van de voorganger met zijn abonnees door diens overlijden verbroken was. En dan wordt het tijd om afscheid te nemen. Die mogelijkheid was er door de extra jaargang geweest. Enige mededelingen over het ziekbed, het verslag van de begrafenis en de laatste pennevruchten van de voorganger waren er in gepubliceerd. Na de 29e zou geen 30e jaargang volgen.Het adressenbestand werd op verzoek wel aan ds. F. Luitjes, die een soortgelijk blad 'De oude paden' redigeerde en uitgaf, voor eenmalig gebruik ter beschikking gesteld. In het een na laatste nummer van 'Een Lichtende Kaars' schreef redacteur De Rooij zelfs een soort aanbeveling voor dit blad. Weliswaar wilde hij geen reclame voor het blad maken, wetend dat er ook andere lezenswaardige periodieken bestonden, doch hij achtte een kennismaking met 'De oude paden' de moeite waard.Op de valreep verscheen er echter nog een gegadigde voor het blad. Ds. G.A. Zijderveld, predikant van de Gereformeerde Gemeente te Hoofddorp, was bereid het blad over te nemen, en er verder leiding aan te geven. De erfgenamen van de heer De Redelijkheid droegen vervolgens de auteursrechten aan hem over.Ds. Zijderveld gaf het blad nog drie jaar lang uit. Hij wilde dat doen in de geest zoals de heer De Redelijkheid dat jarenlang gedaan had. Hij was zelfs bereid bij voldoende belangstelling de traditie van de gezelschapsdagen voort te zetten. Het liep echter anders. De veel belijnder artikelen van ds. Zijderveld ademden minder de persoonlijke, warme betrokkenheid die de pennenvruchten van zijn voorganger kenmerkten. Voor vele trouwe lezers was 'Een Lichtende Kaars' 'Een Lichtende Kaars niet meer. De een na de ander haakte af. In december 1982 deelde ds. Zijderveld zijn lezers mee de uitgave van het blad te zullen beëindigen vanwege het teruglopend aantal abonnees en de stijgende druk-en verzendkosten.