Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een diplomaat uit een geslacht van diplomaten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een diplomaat uit een geslacht van diplomaten

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het leven van ds. E. du Marchie van Voorthuijsen

door dr. H. Florijn

Eén van de bekendste predikanten van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland in de tweede helft van de twintigste eeuw is ds. E. du Marchie van Voorthuijsen geweest. Na zijn Overlijden verscheen een boek met herinneringen onder de titel In stilheid tot ü. Ook in andere geschriften werd bij gebeurtenissen uit zijn leven stilgestaan. In dit artikel wordt op grond daarvan en met behulp van andere gegevens een overzicht geboden van zijn levensloop.

Geboorte en afkomst

Everard du Marchie van Voorthuijsen werd op 8 september 1901 ge" boren in huize Bornia, op het landgoed Bornia in Driebergen. Hij was het vijfde kind van mr. Gerard Joan Everard du Marchie van Voorthuijsen en jonkvrouw Adolphine Julie Wttewaall van Stoetwegen.

De jongen werd naar alle waarschijnlijkheid vernoemd naar zijn grootvader van vaders zijde, Evert du Marchie van Voorthuijsen, die op 18 mei 1824 ii^ Amsterdam geboren was. Van deze grootvader is nog bekend dat hij in zijn jeugd een zwakke gezondheid had, waardoor hij pas op latere leeftijd toegelaten werd aan het Atheneum Illustre te Amsterdam. In 1846 begon hij de studie in de rechten aan de Utrechtse Universiteit. Hij had een goed verstand en promoveerde in 1848 in de rechten met een in het nederlands geschreven proefschrift over de directe belastingen; in 1850 promoveerde hij in de letteren met een latijnse dissertatie over het communium bij Plato. Hij huwde met Jeane Gillot; zij kregen twee zonen.

In 1856 werd deze Du Marchie van Voorthuijsen lid van de Provinciale Staten van Utrecht, in 1857 lid van de Eerste Kamer van de Staten-Generaal en een jaar later werd hij in de Tweede Kamer gekozen. Verder be-

kleedde hij meerdere bestuursfuncties. Een bericht over hem uit 1868 besloot met de woorden: 'De heer Van Voorthuijsen heeft echter thans vooral voor de opleiding zijner beide zonen, voor goed zich te Utrecht gevestigd, aan welke stad hij niet alleen verbonden is door oude familiebanden van de kant zijner beide ouders, maar vooral door eene gehechtheid der burgerij, als waarop slechts zelden een afgevaardigde zich kan beroemen.'

De jongste van de twee zonen zou de vader worden van ds. E. du Marchie van Voorthuijsen. De oudste heeft nooit een gezin gesticht. De predikant vertelde ooit dat hij op eigen kosten een studie over Immanuel Kant het licht heeft doen zien; het exemplaar dat ds. Du Marchie zelf in zijn bezit had, heeft hij aan prof. G. Wisse gegeven. Deze leermeester had, zoals bekend, veel interesse voor filosofie.

De oom had wel iets vreemds in zijn manier van doen, want toen eens de kanarie dood ging, liet hij het hele huis voor de vogel in rouw brengen, omdat - zo zei hij - het enige wezen dat hij liefhad hem ontvallen was. Nadat hij zelf overle­ den was, bleek uit zijn testament dat hij zijn jongere broer als erfgenaam aangewezen had, echter niet alle bezittingen gingen naar hem toe: een niet onaanzienlijk deel werd ondergebracht in een stichting 'opdat de vreugde over het verkrijgen van het vermogen de droefheid over het overlijden niet zou overtreffen' .

Op zijn vader was de kleine Everard bijzonder gesteld, hoewel hij verklaarde dat zijn moeder 'van nature edeler was'. Hij vertelde later dat er ooit sprake was geweest dat een verbintenis tussen haar en een duitse prins tot stand zou komen. Echter bleek na onderzoek dat van duitse zijde werd ingesteld, dat zij toch van te lage adel was en zo werd er een eind aan gemaakt. Zo ging dat in die tijd.

De vader had soms wel iets van een komediant. Toen het erop leek dat de relatie met zijn toekomstige verloofde verbroken zou worden, sprong hij in één van de Utrecht­ se grachten om zo zijn vertwijfeling kenbaar te maken. Blijkbaar heeft het indruk gemaakt, want beiden zijn getrouwd. Hun trouwbijbel, voorzien van zilveren sloten en een zilveren plaat met hun namen lag tijdens het leven van de predikant in zijn studeerkamer.

Vader Du Marchie van Voorthuijsen was in zijn woonplaats gemeenteraadslid en een tijdlang locoburgemeester. Ooit is hij volgens de zoon bij minister-president Abraham Kuyper geweest om een kandidaat voor het burgemeesterschap aan te bevelen. Aangezien hij zelf gereformeerd was, leek het Kuyper beter dat hijzelf maar burgemeester zou worden. Du Marchie weigerde, maar heeft nooit de indruk vergeten die Abraham 'de geweldige' op hem maakte. Vooral de ogen waren imponerend.

Het echtpaar was zeer vermogend en behoorde tot de Utrechtse aristocratie; niet zo heel lang voor de geboorte van Everard sloten ze zich aan bij de Gereformeerde Kerk en werden ze van 'wereldse villa-

bewoners' mensen 'die zich voegden aan de kant van de rechts-gereformeerde godsdienst. Wat toen ook de kant was waar 'het volk' bij was', aldus de zoon veel later. Vooral de vader had veel op met de bevindelijken; als tuinman werkte op Bornia de latere oefenaar Anthonie Spijkhoven.

Het voorgeslacht van ds. Du Marchie van Voorthuijsen bestond vooral uit diplomaten. Hij was zich daarvan bewust en heeft meermalen gezegd dat hij misschien zelf ook wel eens te diplomatiek was in zijn manier van doen. Aan de andere kant was hij een echte diplomaat, in de betekenis die het woordenboek eraan geeft, want daar wordt 'diplomaat' omschreven als 'ambassadeur' en 'gezant', en een gezant is ds. Du Marchie van Voorthuijsen zonder meer geweest, daartoe wist hij zich geroepen. Hij was een gezant van Christuswege, die de mensen bad dat zij zich met God verzoenen zouden. In één van zijn preken zei hij: 'Ik bid u van Christus' wege: Laat u met God verzoenen! U zegt: Dat hebt u al zo vaak gezegd. Waarom hebt u het dan niet gedaan? Misschien is het de laatste keer dat u het hoort, maar als het vergund wordt, hoop ik het u nog vele malen voor te houden. En als u het niet doet, dan tot uw rechtvaardige verdoemenis, omdat u het bloed van Christus niet geacht hebt en het vertreden hebt.'

'Een roepen tot Hem'

Hoewel Everard als kind diepe godsdienstige indrukken had, raakte hij steeds meer losgeslagen van al wat godsdienst was. Op advies van zijn zwager mr. Thomassen a Thuessink van der Hoop plaatste zijn vader hem op een kostschool in Utrecht. Hij haalde er de H.B.S. maar studeerde niet verder; met een broer ging hij in de buurt van Den Haag wonen, waar hij kon leven van het geld dat hem uit de erfenis van zijn moeder was toegekomen.

Op 28 oktober 1924 trouwde Du Marchie van Voorthuijsen met de bijna vijf jaar oudere Alette Schoonen (Volgens de persoonskaart was haar naam Dientje), met wie hij vijftig jaar gehuwd zou zijn. Zij was van rooms-kathoHeke huizen en het zou door haar huwelijk tot een breuk met haar familie komen. Hun huwelijk is kinderloos gebleven.

Niet lang hierna kwam het tot een omkeer bij Du Marchie, waardoor het zoeken van het vermaak en het doorbrengen van de tijd in ledigheid over begon te raken en het echtpaar de kerk weer begon te bezoeken. Veel later schreef de predikant: 'Er kwam een missen van een onbekende God en een roepen tot Hem, Die mij alleen kon verlossen en een einde aan dat leven kon maken. Alles werd zonde, zonde, zonde, schuld, schuld, schuld, en hoe langer hoe verder weg van die onbekende God.'

Besloten werd om in Epe een landhuis te kopen en dieren te gaan houden: 'Ik zou werken. God had gezegd: Zes dagen zult gij arbeiden. Dan moetje dat doen... Uit eerbied voor de Wet Gods: Zes dagen zult gij arbeiden. Niet: kunt gij, maar zult gij! En ik was er niets mee, want met iedere stap die ik met mijn kruiwagen deed, stapte ik meer op de hel aan.'

Het schuldbesef en het gevoel van zonden werd in Epe steeds sterker; ook zocht hij schuchter contact met Gods volk. Na enige tijd ging hij de godsdienstoefeningen bijwonen die de voormalige bakker Van der Sluis in zijn boerderij voor zijn kinderen hield; deze las daarbij preken van de oudvaders. Soms ook waren er 'klare uitgangen naar de Tweede Persoon. Openbaringen bij God vandaan, met enige bedekkingen van de toorn Gods. Van de dierbaarheden van Christus, de Tweede Persoon, die boven alles uitgingen.'

Christelijk gereformeerd

Via zijn vader, die bij hem was

komen inwonen, kwam Du Marchie van Voorthuijsen in contact met de christelijk gereformeerde predikant J.W. Geels. Hij besloot om bij hem in Apeldoorn te gaan kerken en werd in 1929 li< i van de Christelijke Gereformeerde Kerken. In deze tijd werd hij er ook in toenemende mate van overtuigd dat de Heere hem riep tot het predikambt. Hoewel hij het aanvankelijk tegenstond, werd hij ertoe overgebogen met de woorden: 'Zie, de velden zijn wit om te oogsten'. Du Marchie van Voorthuijsen meldde zich voor het onderzoek en werd toegelaten tot de studie in Apeldoorn.

Ds. J.H. Koster

Veel onderwijs ontving hij van ds. J.H. Koster, zijn 'geestelijke vader en broeder in Christus', hervormd predikant te Montfoort, met wie hij een goede verstandhouding had en van wie hij in 1949 de begrafenis zou leiden. Hij typeerde hem met de woorden: 'Bij hem had ik geen kans om (in geestelijk opzicht) meegenomen te worden en dat hoefde ook niet: ik hoorde daar Christus verkondigen uit dat dierbaar recht Gods vandaan. Ik kerkte dus bij hem op de feestdagen en in de vakanties om lering op te doen. Lering, om er buiten gezet te worden, om te horen: alles buiten de persoonsvereniging is ongenoegzaam. Lering, dat het doodsgevaarlijk is om van je bekering je Christus te maken; doodsgevaarlijk om te hopen buiten de persoonsvereniging met dat dierbare Lam. Daar heb ik horen verklaren dat lieve recht van God: dat er een volk op de wereld is dat liever door recht verdoemd wordt dan buiten recht verzoend wordt.

Ik kan niet zeggen dat ik er onbekend van was bevindelijk, maar dat ik het zo hoorde verklaren, dat was maar zelden. Dat is van die preekstoel gekomen van de Hervormde Kerk in Montfoort, door mijn latere vriend ds. Koster, die ik dikwijls bezocht heb en die altijd eerlijk met me was.'

Over zijn eigen bevindelijke leven in deze tijd zei hij: 'In rnijn bevindelijk leven lag ik nog voor de afsnijding. Wel een klaar gezicht gehad op Christus, maar niet afgesneden. Het verdoemend recht had ik wel leren billijken, dat lag trouwens al bij de eerste aanslag op me, dat ik zei: 'Heere, bekeer me toch in mijn ongeluk, maar niet ten koste van Uw recht'. Maar het is verder uitgebreid, want het verdoemend recht is wel een stuk waar het op aan komt, maar het is niet volkomen omhelzen. Het verzoenend recht kwam later.'

'Vrede die alle verstand boven gaat’

Al het ondervondene deed - naar zijn eigen woorden - 'geen kruimeltje mee tot zaligheid', toen hij op zaterdagmorgen, in zijn studeerkamer met God verzoend werd: 'Daar - geen visioen, hoor op rnijn studeerkamer heb ik andermaal dat recht Gods lief gekregen. Daar werd ik verdoemd om mijn allergrootste zonde van het ongeloof buiten Christus... Daar kreeg ik het rechtvaardig vonnis bij vernieuwing om de God onterendste aller zonden en daar heb ik mijn rechtvaardige verdoemenis gekust om deze zonden en om alle andere zonden, want die liggen besloten in die ene zonde van het ongeloof. Buiten Christus, buiten de persoonsvereniging. Veel van Hem te hebben, o wat een zonde! Wat een vervloeking! Veel van Hem te hebben en niet in Hem te zijn... Daar omhelsde ik, dat ik om die zonde rechtvaardig verdoemd moest worden tot verheerlijking Gods, daar ik Zijn Zoon onrein geacht had... Totdat het God behaagde om me daar met dat geloof te bedélen... God de Heilige Geest, van God geschonken, gaf me dat geloof voor de eerste maal in mijn leven... en door dat geloof werd ik met Christus verenigd en Hij met mij en ik in Hem, zonder vlek en zonder rimpel... en Hij stelde mij de Vader voor zonder vlek en zonder rimpel,

alsof ik nooit zonde gekend of gedaan had. Ja, alsof ik zelf de Wet volbracht had, die Christus voor mij volbracht had. En toen sprak Hij mij vrij op rechtsgronden, vrij in Christus met deze woorden: 'Ik zal op u niet meer toornen noch u schelden...' Toen daalde er een vrede die alle verstand te boven gaat in mij ziel...'

Predikant te Urk

De studie te Apeldoorn werd niet verwaarloosd en de eerste maal dat kandidaat Du Marchie van Voorthuijsen voor zou gaan was op Urk op 21 december 1935-In het boek In stilheid tot (7staat: 'In december van het jaar 1935 waren we zover gevorderd op de school, dat we tot die studenten behoorden die uitgezonden werden om in de gemeenten een stichtelijk woord te spreken. Ons werd toen aangewezen de gemeente van Urk. De zondag voor Kerst, 22 december, zouden we daar voorgaan. Het zou de eerste keer zijn dat ik in het openbaar zou spreken.

Op zaterdagmiddag kwam ik er met de boot aan en ging naar het huis van ouderling Hoefnagel. We zaten daar en Hoefnagel zei: 'De dominee zou vanavond ook nog wel een dienstje kunnen houden.' Ik zei: 'Dat kan niet, want er is niets afgekondigd.' Hij antwoordde: 'Dat hoeft niet. We hebben hier een omroeper en die kan omroepen dat er vanavond om half acht dienst is in de Christelijke Gereformeerde Kerk en dat student Van Voorthuijsen hoopt voor te gaan.'

Dat is toen gebeurd. Zaterdagavond om half acht gingen we er voor en daar heb ik getracht te spreken over Hooglied 2: 4': Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen.' Daar begon ik, waar ik nog bijna altijd mee begin, met de woorden: Ach, Heere...' en dan een kort gebed. Dat was voor de eerste maal. We zongen er Psalm 25:1: k Hef mijn ziel, o God der goden.'

Daar zijn we mee begonnen. En wonderlijk, toen was het net alsof er iets over mij kwam en in mij kwam, wat ik in het gewone leven en in het gewone niet had. Of er iets in kwam waar kracht in was, wat anders was dan in een gewoon gesprek, waar dan ook en hoe dan ook. Daar voelde ik iets van een soort ambtelijke kracht.'

Van deze gemeente en van zestien andere ontving hij ook een beroep. Het beroep naar Urk moest hij aannemen en hij werd er op 7 november 1937 bevestigd door prof. G. Wisse met de tekst Ezech. 3:17. De intreepreek over I Koningen 3: a werd uitgegeven onder de titel Salomo's bede bij ambtsaanvaarding. In korte tijd verschenen er vier drukken van.

De preek viel niet bij iedereen in goede aarde. Bittere brieven werd de predikant toegezonden, maar er waren er ook die hem steunden. De christelijk gereformeerde ds. K.

Groen beurde de Urker predikant op met de woorden dat hij wel wilde dat er op zijn preken ook zoveel en zodanige kritiek kwam, want dan bleef het ook daar niet bij één druk. Tot 1942 is ds. Du Marchie van Voorthuijsen in Urk gebleven; in zijn autobiografie staat: 'Alswdj ooit gevoeld hebben dat we ergens moesten zijn, dan was het daar in Urk. Menigmaal voor dat preekstoeltje gestaan met deze overtuiging, dat we het niet konden en niet waardig waren, maar als er ooit een preekstoel geweest is waarvan we wisten dat we er moesten staan, dan was het daar.'

Tijdens zijn ambtsperiode brak de Tweede Wereldoorlog uit. De inval van de Duitsers in Nederland zag de predikant als een oordeel Gods over de zonden. Tegen de vijandelijke soldaten koesterde hij geen antipathie, zoals blijkt uit een interview met hem dat werd afgenomen door Rik Valkenburg. Hij zei daarin: 'Later kwamen er soldaten van de Luftwaffe op Urk. Dat waren meestal oude soldaten. Die kwamen niet zozeer om te vechten, maar om er te zijn! Over Urk vlogen in de oorlog veel vliegtuigen, want Urk vormde in de Zuiderzee, die er toen nog was, een goed oriëntatiepunt voor de Duitsers, maar ook voor anderen. De Luftwaffe was er om deze vluchten van vriend en vijand op te nemen en door te geven aan de militaire autoriteiten.

Die Luftwaffe-soldaten waren gewone mensen, die thuis hun vrouwen en kinderen hadden. Je merkte dat ze naar hun gezinnen verlangden, maar ze moesten hier wezen en hun werk doen. Er waren mensen bij met een godsdienstige inslag. Eerst ging er eentje bij ons naar de kerk en wat later kwamen er al drie of vier en tenslotte zaten er wel een stuk of twaalf, boven op de galerij. Aanvankelijk luisterden ze alleen

maar. Wat ze ervan verstonden weet ik niet, maar ze letten wel op, dat zag ik wel. Gaandeweg begonnen ze de psalmen mee te zingen. Toen ze enige weken gekerkt hadden, zongen ze de psalmen mee als een lijster.

Toen kwam er kritiek. Sommigen uit de gemeente zeiden: "Wat doen die Duitsers hier in de kerk? '

Ik antwoordde hen: 'Hoe meer Duitsers in de kerk, hoe liever het m.e is. Ze hebben zielen voor de eeuwigheid. Straks zullen ze met u en mij staan voor de rechterstoel van Christus, en daarom ben ik blij dat ze komen.' Het waren vriendelijke mensen.'

Hij voelde zich niet tot het verzet aangetrokken, wel hielp hij onderduikers - zo zorgde hij voor onderdak voor een zoon van ds. G.H. Kersten - en in zijn Driebergense tijd organiseerde hij clandestiene slachtingen, waarbij het vlees onder de leden verdeeld werd.

Driebergen en Sliedrecht

Op 22 november 1941 nam ds. Du Marchie van Voorthuijsen een beroep aan naar zijn geboorteplaats Driebergen. II januari 1942 vond de bevestiging plaats door zijn voorganger, de emeritus-predikant D.J. van Brummen met Jesaja 46:10. Dezelfde dag deed hij intree met Ezech. 9:14. In Driebergen, maar ook daarbuiten, werd zijn prediking graag gehoord. In zijn woonplaats bleek al spoedig het kerkgebouw te klein te zijn, zodat de gaanderijen vergroot moesten worden. Verder preekte hij op vele plaatsen, ook buiten zijn kerkverband, iets wat hij zijn hele leven zou blijven doen, en waarvoor hij zich meer dan eens heeft moeten verantwoorden. Lang is hij niet in Driebergen gebleven, want op 31 augustus 1944 nam hij het beroep aan naar Sliedrecht, waar hij als ge­

volg van de oorlogsomstandigheden pas op 19 augustus 1945 door ds. H. Visser Mzn, een studiegenoot, bevestigd kon worden; dezelfde dag deed hij intrede met Ex. 34:9-

De kerkenraad te Sliedrecht waarschuwde in die periode tegen wereldgelijkvormigheid. Een verzoek van de Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband van die plaats om samen te werken werd niet bij voorbaat afgewezen. Op de brief, die ondertekend was door ds. J. Overduin en de scriba G. Dekker, werd meegedeeld dat de kerkenraad de voorgenomen stap zou bevorderen 'indien zulks in de kerkelijke weg' geschiedde. De vereniging is overigens niet doorgegaan. Er waren in deze tijd ook wel bezwaren tegen zijn prediking. Zelf vertelde de predikant dat hem eens door een meerdere vergadering werd verweten dat hij teveel vergeestelijkte. Met name een preek over de zegening van Jacob in plaats van Ezau stuitte op veel bezwaren. Ds. Du Marchie had verklaard dat zoals Jacob in de klederen van zijn oudste broeder de zegening ontving, zo ook de zondaar alleen bekleed met de gerechtigheid van Christus als de Oudste Broeder de zegen kon verkrijgen.

Tijdens de vergadering vond men dat te ver gaan, maar hij verdedigde zich met de woorden van Calvijn, die geschreven had: 'De beeldspraak die Ambrosius op deze plaats bijbrengt, mishaagt mij niet. Jacob, de jongste in jaren, wordt in den persoon van zijn eerstgeboren broeder gezegend; de kleederen, die hij van zijnen broeder heeft genomen, verspreidden eenen reuk, die den vader aangenaam en welgevallig is. Op die wijze, zegt Ambrosius, worden ook wij gezegend, als wij in Christus' Naam voor het aangezicht van onzen hemelschen Vader verschijnen, en het kleed der gerechtigheid, dat ons met Zijnen reuk aangenaam maakt, van Hem krijgen, en vervolgens als wij in Zijne plaats worden gesteld.' De discussie was toen snel voorbij.

Overigens is het wel zo dat ds. Du Marchie van Voorthuijsen later veel minder vergeestelijkte en dat hij

bijvoorbeeld het bijbelboek Ruth, dat hij eerst sterk allegorisch bepreekte, later niet meer zo durfde te verklaren.

Leersum

Na Sliedrecht diende ds. Du Marchie van Voorthuijsen de kleine gemeente te Leersum, die aanvankelijk in een aangepaste schuur bijeen kwam. Op 30 november 1951 nam hij het beroep van daar aan. De brief waarmee hij dat deed, is bewaard gebleven:

Sliedrecht, 30-ll-'51

Aan den Kerkeraad der Chr. Geref. Kerk te Leersum.

Eerw. Broeders en Vrienden,

Hedenmorgen heb ik onder biddend opzien beroep naar Uw gemeente mogen aannem De losmaking alhier en tegelijk de overbuig tot Uzijn zoo sterk, dat ik niet anders kon, en mocht. De Heere bekrone dit besluit met ^jn onm bare zegen.

Maar, ach Heere, Doe ons nu niets van elkander verwachten, maar alléén van U en ons ook niet in elkander eindigen maar in door Christus, Uwen lieven^on. Ach Heere Jezus, dat Uw dierbaar bloed ge sprengd moge worden aan onze zielen en aan zielen in Lersum voor het eerst of bij vernieuwing en dat onze gebrekkige en zjwakke diens daartoe nog een middel mocht worden ook in Leersum, door Uwgenade.

Ach, Eeuwige Heilige Geest, dat U ons met elkander in vrede moge doen samenwonen en onze arme zielen mocht verlichten met Uw heillicht. Dat Gij, o dierbare Geest, wederbarende moge werken in deze donkere en schrikkelijke dagen in ons en onzel arme kinderen, ook te Leersum.

Met hart. br. gr. en heilb..

Uw toekomstige voorganger, zoo de Heere wil N en medereiziger naar de ontzaglijke eeuwig­ T heid.

Ds. E. du Marchie van Voorthuijsen. i

Een dag voor zijn afscheid maakte ds. C. Smits bekend dat hij het op hem uitgebrachte beroep van Sliedrecht had aangenomen. Ds. Smits bevestigde zijn voorganger ook in Leersum op 17 februari 1952; de tekst voor de intreedienst was Ex. 3:12. Niet lang zou de gemeente nog in 'de schuur' diensten houden, want al spoedig werd begonnen met de bouwvan een nieuwe kerk. Op zondag 24^ augustus werd het gebouw in gebruik genomen; op 24 noveraiber volgde de t officiële opening, waarbij de predi­ . kant over 2 Kon. 6: preekte. Men g behoorde toen al niet meer tot de Christelijke Gereformeerde Kerken, want op 8 september 1952, de verjaardag van ds. Du Marchie van Voorthuijsen had men zich losgemaakt van het kerkverband.

Oud-gereformeerd

Op grond van tien met redenen omklede punten was de band verd roken en traden predikant en geeente uit. De bezwaren betroffen olgens de brief aan de Christelijke ereformeerde Kerken in de eerte plaats de prediking daar, die een verdorrende Verbondsrediking' en een 'oppervlakkige oorwerpelijke en niet ontdekkene prediking' werd genoemd. Verer werd een gebrek aan bevinding elaakt bij 'zeer vele leraars', alsook et 'dwingen' tot deelname aan het eilig Avondmaal, de wereldgelijkormigheid, waartegen nauwelijks eer gewaarschuwd werd, het eugdwerk, het zoeken naar nieuwe iturgische vormen voor het kerkeijke leven, de radiodiensten op de ondagen en het meewerken aan de , ieuwe Vertaling van de Bijbel. enslotte werd meegedeeld dat en aansluiting zou zoeken bij de ud Gereformeerde Gemeenten n Nederland, 'alwaar naar onze vertuiging de prediking nog zuiver n de praktijk des levens eenvoudig n naar het Woord Gods is'.

Er waren bij de oud-gereformeeren geen bezwaren tegen de Leerumse predikant, integendeel, men as verheugd dat hij overkwam. Hij as er trouwens geen onbekende: ij had meer dan eens in de geeenten gesproken voor de SGP, n zelfs was hij eens beroepen door e gemeente te St. Philipsland. ok kende hij verscheidene predianten persoonlijk goed, met name s. Joh. van der Poel, aan wie hij ich sterk verbonden gevoelde. Ds. u Marchie van Voorthuijsen heeft eze laatste in 1955 bevestigd als redikant te Ede. Ds. Van der Poel wam hierop terug in zijn intreereek, waarin hij zei: 'Inzondereid dank ik ook u, mijn mederoeder Voorthuijsen voor de mbtelijke bevestiging in de midaguren aan ons gedaan. Als ik enk aan I950, toen gij bij rnijn iekbedje zat in Sliedrecht, dan

hoor ik u nog zeggen onder opbrenging van dat long-emboliebloed: 'Broertje, dat bloed is zwart, dat bloed is zwart; maar het bloed van Christus is rood. Ik heb daar dikwijls aan gedacht. Vooral in die ure, waarin wij als in een specerijenbed van uitstralende verbondsvrede, en van Vaderlijke liefde, inzonderheid ook in 1950 hebben mogen verkeren.'

Dat hij al spoedig een vooraanstaande plaats in het kerkverband innam, blijkt uit zijn preken en zijn toespraak op de begrafenis van ds. W.H. Blaak in 1957, uit de beroepen die op hem uitgebracht werden en uit de deputaatschappen waarin hij zitting kreeg.

Naar vroegere gemeenten

Ds. Du Marchie van Voorthuijsen diende de gemeente te Leersum voor de eerste maal tot 1966; op 7 mei maakte hij bekend dat hij een beroep naar Urk had aangenomen, uitgebracht door de voormalige Christelijke Gereformeerde Gemeente te Urk, waar op zondag 13 februari 1966 de al eerder genoemde ds. H. Visser Mzn. plotseling zijn ambt had neergelegd en uit het kerkverband was getreden. De gemeente was inmiddels overgegaan naar de oud-gereformeerden. Op 2 september werd hij bevestigd door ds. J. van der Poel. Opvallend is een opmerking die we tegenkomen in het verslag van de plaatselijke krant Het Urkerland, waar staat: 'Spreker doet nu weer intrede te Urk. Dat is maar menselijk. Zalig zal het zijn straks zijn intrede te mogen doen hierboven. Dit kan niet anders dan met Christus. Voor alle anderen zal dit een intrede zijn in de hel. Spreker is blij dat hij weer naar Urk mocht komen. God heeft 'ja' gezegd en wie zal dan 'neen' zeggen. In 1942 is hij te vroeg van Urk gegaan. Hij heeft dit kennelijk ondervonden. Toen hij in Driebergen was en voor de preekstoel stond, werd het hem toegeroepen: Je hoort hier niet! Dezelfde roep hoorde hij wanneer hij in de straten van Driebergen liep. Op dat punt twistte God met hem. Het was genade dat hij hiervan op de preekstoel geen last had gehad. Nu heeft God hem weer terug gebracht naar dit nu levende geslacht.'

Op 24 september datzelfde jaar legde hij als voorzitter van het schoolbestuur de eerste steen voor een nieuw gebouw. Ook tijdens zijn ambtsbediening in Urk werden in die plaats de zendingsdagen gehouden, waarbij hij een van de sprekers was. Verder waren er de Werkzaamheden voor de verschillende commissies van het kerkverband waarin hij zitting had. In 1974 nam ds. Du Marchie van Voorthuijsen ook voor de tweede keer een beroep aan naar Leersum: op 30 mei volgden de bevestiging door ds. J. van der Poel en de intrede. In Leersum overleed op zondag 2 maart 1975 rnevrouw Du Marchie van Voorthuijsen-Schoonen; op I juli 1977 hertrouwd de predikant met Eva Streefkerk.

Werkzaamheden

Met ds. Van der Poel vormde ds. Du Marchie van Voorthuijsen de hoofdredactie van het in 197^ voor de eerste maal verschenen Kerkblad van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Verder leidde hij of sprak hij op de begrafenissen van de hervormde predikant P.J. Dorsman, van ds. W.H. Blaak, ds. L. Gebraad, ds. M.A. Mieras, ds. J. van der Poel, ds. G.J. Zwoferink, ds. H.J.C.H. Zwijnenburg en anderen. Hij had zitting in de raad van toezicht van de Goudse kweekschool 'De Driestar', bij de Gereformeerde Bijbelstichting als tweede voorzitter, was bestuurslid van de Landelijke Stichting tot de handhaving van de Staatkundig Gereformeerde Beginselen, van de Raad van Toezicht van het Reformatorisch Dagblad, van de MBUMA-zending en maakte in het kerkverband zelf deel uit van de commissie van onderzoek. In zijn preken legde de Leersumse predikant er veel nadruk op - de woorden zijn van ds. F. Mallan in een toespraak tijdens de begrafenis - 'dat het nodig zal zijn, om in de tijd, van Adam in Christus over te gaan en om alle gronden, buiten de enige vaste van Zijn gerechtigheid, te verliezen in ons leven, opdat die grond alleen maar over zal blijven voor een verdoemelijk zondaar. En om nu, op die grond, met wetenschap van zichzelf, gerechtvaardigd te worden en van het oordeel der verdoemenis te worden bevrijd en een recht te ontvangen op het eeuwige leven.'

Ds. Du Marchie van Voorthuijsen vond zijn opvattingen terug bij wat hij wel noemde 'de meest ontdekkende oudvaders' ('de echte oudjes'), zoals Luther, Videns geloofsmoed hem zeer aantrok; bij de engelse puriteinen onder wie vooral Thomas Hooker en Thomas Shepard; verder bij de kanttekenaren van de Statenvertaling, die hij regelmatig en met voorliefde citeerde en bij de Nederlanders met name Theodorus van der Groe. Deze laatste beval hij in zijn preken vaak aan; vooral waardeerde hij het in Van der Groe dat deze de lijn van de Reformatie wat betreft de geloofsleer, waarin de zekerheid van het geloof niet tot het welwezen, maar tot het wezen werd gerekend, in zijn geschriften had vastgehouden. In dit opzicht was hij het volledig oneens met dr. C. Graafland, die in zijn proefschrift De zekerheid van bet geloof, waarop hij in

1961 promoveerde, stelde dat Van der Groe met zijn reformatorische geloofsbeschouwing, in plaats van haar op te heffen als een bazuin van heil, ermee sloeg als een zweep waardoor de wonden van twijfel en kleingeloof niet genazen, maar groter en dieper werden.

Zelf omschreef hij Van der Groe in een 'voorwoord' bij een uitgave van diens Beschrijvinge van het oprecht en ziel-zahgend geloove met de woorden: 'Hoe heeft de Heere (gedankt zij Zijn Naam, voor wat Hij ons gaf in deze Godsman) deze getrouwe knecht bekrachtigd om tegen de mening van velen in, het wezen van het zaligmakend geloof als met vernieuwde klaarheid neer te stellen naar het Woord van God en overeenkomstig de met het bloed der martelaren bezegelde belijdenisgeschriften en formulieren van de kerk der reformatie. En hoe getrouw en welmenend trachtte hij de tijd-en waangelovigen te waarschuwen voor het droevig en rampzalig zielsbedrog en eeuwig zielsbederf.'

Typerend voor de boodschap van ds. Du Marchie van Voorthuijsen zelf is misschien wel het slot van zijn herinneringen in het boek In stilheid tot U . Daarin haalde hij 'dat dierbare hoofdstuk van die brief aan de Romeinen' aan, 'dat zo heerlijk begint met de tekst; 'Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn'.' Hij vervolgde: 'In datzelfde achtste hoofdstuk staat ook in het 37e vers: 'Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft.' En dan: 'Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere.'

En dan merkt die gezegende kanttekening op: De liefde Gods dat is de liefde 'waarmee Hij ons liefheeft, wanneer wij met Christus door het geloof verenigd zijn.' Alleen dan heeft Hij ons lief, als er sprake is van de vereniging met Christus door het geloof.

Lieve vrienden, wie daar van afwijkt, van die gronden, ontkracht de Schrift, ontkracht het Evangelie, beledigt God de Vader, verloochent God de Zoon en bestrijdt God de Heilige Geest.

Maar die van God geleerd en bekeerd worden, willen bij dit geloof leven en sterven om Hem eenmaal de lof, de eer en de dank toe te brengen, en te betuigen: Wij hebben U nooit gezocht en nooit gewild. Alles hebben we gedaan om^ uit Uw handen te blijven. Zelfs de verderfelijkste zonden. Maar U hebt alles gedaan in de stilte der eeuwigheid, krachtens de verkiezing, en in de tijd, krachtens het werk van Christus door God de Heilige Geest, om ons, verdoemelingen en vijanden, te maken tot kinderen en geliefden in Christus Jezus onze Heere. Amen.'

Overlijden

Gedurende de laatste jaren van zijn leven werd zijn gezondheid minder, maar hij bleef tot het einde toe in diensten voorgaan. In Leersum preekte hij voor het laatst in de morgendienst van 9 maart 1986; vrijdag 14 maart heeft hij in Veenwouden zijn laatste dienst gehouden over Matthéüs 27:3-5. In de vroege och­ tend erna kreeg hij een hersenbloeding, zodat hij in het ziekenhuis te Veenendaal werd opgenomen. Hier is hij op dinsdagmiddag 18 maart 1986 overleden. De begrafenis op zaterdag 22 maart werd geleid door ds. M. van de Ketterij, in andere kerkgebouwen te Leersum gingen andere oud-gereformeerde predikanten voor. Ds. Van de Ketterij zei onder meer: We kunnen hem de rust niet misgunnen, en wat heeft hij hier op aarde ook veel moeten zuchten, maar die zuchtingen en dat geween, die worden in de hemel niet meer gedacht. Nee, daar is eeuwige blijdschap, daar hoeven ze niet meer te zuchten, noch te bidden, maar daar zullen ze eeuwig God loven en prijzen voor de genade aan hen verheerlijkt.'

De band tussen ds. Du Marchie van Voorthuijsen en ds. Van der Poel is zeer hecht geweest. Hij was ook aanwezig toen de predikant van Ede na een ziekbed op 9 oktober 1981 overleed. De zondag na het sterven zei hij daarover in de ochtenddienst te Leersum: "Aanvankehjk was ds. Van der Poel stü en rustig, Later werd dat anders, toen hoopte hij beter te worden om toch nog, al was het maar één keer, te kunnen preken. Ikzelf had er geen gedachte van. Dit verlangen van ds. Van der Poel is later overgegaan. Toen ik vorige week in het begin bij hem. kwam, zei hij: 'Als je een gebedje doet, moet je niet vragen of ik beter mag worden.'

'Nee', zei ik, "ik zal vragen of we bekeerd mogen worden.' Toen heb ik een gebedje trachten te doen tot de Oudste Broeder. Ook donderdagmiddag ben ik bij hem geweest, daar was ook de famihe aanwezig. Zeer zwak was hij, maar wel bij bewustzijn. Hij was eenswillens met de wegen die God met hem hield. Een ogenbhkje heb ik gesproken, daarna heb ik gelezen Rom. 8:31 en verder. Dat is meer dan alle woorden van mensen: Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?

Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoem^t? Christus is Het, Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is. Die ook ter rechterhand Gods is. Die ook voor ons bidt.'

En verder de woorden die volgen.

Toen ik vers 37 voorlas met de woorden: 'Maar in dit aUes zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons Hefgehad heeft', fluisterde hij: 'Meer dan overwinnaars.' Af en toe onder het lezen zei hij; 'Amen.' en toen het hoofdstuk geëindigd was, zei hij ook: 'Amen.'

Daarna heb ik geëindigd en heb hem een hand gegeven en ben ik naar huis gegaan.

Vrijdagmorgen heb ik weer opgebeld naar zijn dochter hoe het was. Hij had een pijnhjke nacht gehad en de dokter had hem iets gegeven. Ze dacht dat hij zou sterven.

Daarop ben ik er weer heengegaan en toen ik bij hem was, zag ik dat het zo was. Hij was niet geheel bij bewustzijn, maar ik geloof vast dat hij alles hoorde wat er gezegd werd. Dat kan soms bij stervenden. Soms reageerde hij iets.

Ik vroeg: "Zal ik proberen een laatste gebedje te doen? ' Ik dacht: 'Als er Een bidden kan, dan is het Christus.'

Daarna heb ik geprobeerd een gebedje te doen bij dit stervende kind. En ik geloof ook dat hij het hoorde.

Tijdens dat gebedje hoorde ik iets, werd het mijne afgesneden een ogenbKk - 'Kind, je moet eindigen, nog een paar woorden.' En ik zei: "Heere, dat met Uw stervend kind mocht wezen wat we bij Asaf lezen: "En mij hiertoe door U bereid. Opnemen in Uw heerHjkheid.'

En nadat dat gezegd was, bHes hij de laatste adem uit. Er was schuim op zijn Hppen.

Zo is het gegaan. Wat de mensen erbij maken is teveel. Wat ze eraf doen is tekort.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1999

Oude Paden | 48 Pagina's

Een diplomaat uit een geslacht van diplomaten

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1999

Oude Paden | 48 Pagina's