Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De oefenaar van Oosterland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De oefenaar van Oosterland

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

L. Vogelaar

Uit het leven van voorganger Marinus Remijn

Predikant is hij nooit geworden. Als oefenaar heeft M. Remijn echter zo'n 37 j^^'' Gods Woord uitgedragen, eerst bij de Ledeboerianen, daarna in de Gereformeerde Gemeenten. In Zeeland was hij geboren en daar werd hem ook tweemaal een gemeente toebetrouwd. Maar eerst werd hij ouderling, al moest hij toen aanvankelijk zeggen: 'Ik heb er nu geen lust meer in.’

Op 2 maart 1858 werd Mcirinus Remijn in een arbeidersgezin in Sint Phüipsland geboren. Zijn ouders waren Dingenis Remijn en Janna Wagemaker. Marinus was zes jaar toen het gewicht van de eeuwigheid ging drukken. Daarvoor werd de bekeringsgeschiedenis van Christina van den Brink gebruikt, die zijn broer aan het lezen was. Marinus voelde nu de noodzaak om bekeerd te worden. Op een nacht werd hij wakker en riep: 'Leeft moeder nog? Ze is nog onbekeerd.’

En hij wist dat hij dat zelf ook was. Later gingen die indrukken voorbij en Marinus diende de wereld naar de lust van zijn hart. Hij was een onverschrokken vechtersbaas en het kroegbezoek was hem een tweede natuur geworden. Marinus groeide op tot een 'man die, in aanm^erking genomen zijn imponeerende gestalte, denken deed aan Saul die van zijn schouderen en opwaarts hooger was dan al het volk.' Hij verdiende de kost als timmerman en trouwde op 6 mei 1880 met de 23~ jarige Maria Hendrina van den Hoek. Het huwelijk bleef kinderloos.

Een weg van ontdekking

Toen Marinus 21 jaar was, hield de Heere hem staande, zo werd later uit zijn mond opgetekend (in een prekenbundel van Remijn werd vermeld dat dit rond zijn 32e jaar gebeurde). Het was winter en Remijn zocht vertier op het ijs. Aan aards plezier had hij genoeg. Met kracht kwamen hem echter de woorden voor: 'Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Het is u hard de verzenen tegen de prikkelen te slaan.’

Hij ging de grootte van zijn schuld en de waarde van zijn onsterfelijke ziel zien. Toen vreesde hij dat de Heere hem van voor Zijn aangezicht zou wegdoen. Het bracht hem in grote nood. Als ik voor mijn dertigste niet bekeerd ben, dan zal het wel niet meer gebeuren, dacht hij. Vanuit een verbroken werkverbond zocht hij zijn gerechtigheid voor God te bewerken en hij was daar zelf nogal tevreden over. Toen werd hij echter ontdekt aan zijn doodslaat in Adam en aan Gods gerechtigheid, waarvoor zijn beste werken niet konden bestaan. Zijn schuld reikte van de aarde tot de hemel.

Toen Remijn met al zijn eigen werk aan een eind kwam en moest omkomen, gaf de Heere echter opening in de weg der verlossing met de woorden "Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was" (Lukas I9: 0). De weg in Christus werd Remijn geopenbaard, maar toen werd het de vraag: s het ook voor mij? Door de grootte van de schuld leek dat onmogelijk. Wat een blijdschap was het dan ook toen de woorden: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale" (Job 33:24iTi) aan zijn ziel werden toegepast.

Veertien dagen leefde Remijn in die vreugde, maar daarop volgden weer zware bestrijdingen. De vorst der duisternis hield hem voor dat het alles bedrog was.

Remijn kreeg ook zijn vrouw tegen: o had ze geen leven, en zo kon hij zijn werk niet doen. Hij gaf haar zoveel mogelijk toe, en dat hield hij anderhalf jaar vol. Toen zocht de Heere hem echter weer op. Gesprekken met Gods volk werden ervoor gebruikt om Remijn tot zichzelf te brengen. Met schaamte zag hij terug op de anderhalf jaar dat hij afvallig in het dorre gewoond had. Hij moest zijn zonden bewenen en Gods trouw bewonderen, waarbij hij bepaald werd bij de woorden "Gij nu hebt met veel boeleerders gehoereerd, keer nochtansweder tot Mij" (Jer. 3: c)-Nog groter werd het wonder toen oefenaar N.H. Beversluis op Sint Philipsland dankdag kwam houden en het Woord bediende uit Klaagl. 3:23: Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot" (volgens de prekenbundel preekte Beversluis over Klaagl. 3 = 26-29). Toen viel de gehele weg voor Remijn open en moest hij uitroepen: Het zijn Uw goedertierenheden dat we niet vernield zijn.' En dat krachtens Gods eeuwige liefde en door Christus' lijden en sterven, voor zoëen!

Strijd tegen lijdelijUieid

Het werd Remijns begeerte om Gods daden te verm^elden. Spoedig kwam Gods volk hem opzoeken en mocht hij vertellen wat hem was wedervaren. Later verloor hij de mensen weer, want de Heere zegt: 'Die Mij vindt, vindt het leven' en Remijn werd gewezen op de woorden 'Wentel uw weg op den Heere, en Hij zal het maken.’

Eenjaar later, in l893' kreeg Remijn begeerte tot het ouderlingschap. Kort daarop kwamen ouderlingen van de Fliplandse gemeente hem opzoeken en zeiden dat ze hem kandidaat wilden stellen en dat hij niet mocht weigeren. Maar bij Remijn lag het inmiddels anders. 'Jullie zijn een paar weken te laat, ' zei hij, 'ik heb er nu geen lust meer in.’

Daarmee was hij van de plaats. Het gewicht van het ambt werd hem opgebonden. Toen kon hij er niet meer onderuit, en vol vreze aanvaardde hij het ambt. Op 20 juni 1894 was hij voor het eerst afgevaardigde tijdens een Algemene Vergadering van de Ledeboeriaanse gemeenten.

Met smart moest hij tijdens de huisbezoeken constateren dat velen zich in dodelijke lijdelijkheid achter hun onmacht verscholen. 'Het deed ons zeer, ' vertelde hij later, 'als wij bij ons te land zo onbezonnen hoorden spreken over het stuk van bekering en (men) daar maar op los leefde, met God als schuldenaar te stellen wanneer Hij ons niet bekeerde.' Zijn aandacht viel op Luk. 8:43-45' over de bloedvloeiende vrouw, die niet lijdelijk neerzat, maar alles in het werk stelde om van haar kwaal verlost te worden. De Heere deed echter wat zij niet kon: ij genas haar naar lichaam en ziel.

Bestrijders vanbinnen en vanbuiten

‘Gij zult ze van Mijnentwege waarschuwen', dat was Remijns taak. Meer en meer ging hij zien dat dit niet alleen op het ouderlingschap betrekking had, maar dat hij Gods

Woord moest gaan uitdragen. Daartegen verzette hij zich echter. Wat zouden de mensen wel zeggen? De Heere sprak echter; ‘Vrees niet voor hun aangezichten... Vrees niet voor hun woorden...’

Remijn ging naar ouderhng J. van der Vliet, en die zei: 'Nu, probeer het dan morgen eens.' De duivel zat niet stil toen Remijn die zondagmorgen in de consistoriekamer kwam: 'Je had een boek mee moeten brengen!' Maar opnieuw was het: 'Gij zult ze van Mijnentwege waarschuwen.’

Toen heeft hij mogen spreken over de bloedvloeiende vrouw, en ook 's middags preekte hij. De bestrijders van binnen roerden zich, maar hij werd versterkt met de wetenschap: Als de vijand zal komen als een stroom, zal de Geest des Heeren de banier tegen hem oprichten' (Jes. 59:19b).

Bestrijders waren er ook van buiten, want niet iedereen was met zijn voorgaan ingenomen en sommigen maakten dat schriftelijk kenbaar. Toen Remijn tijdens een ledenvergadering verslag deed van zijn werkzaamheden, spraken 55 leden zich vóór zijn voorgaan uit, terwijl er 35 stemmen tegen waren.

Tijdens een classisvergadering in Nieuwerkerk, waarschijnlijk in september 1900, kreeg Remijn toestemming om ook in andere classisgemeenten voor te gaan. In zijn eigen gemeente verzette ouderling Van der Vliet, die hem volgens Remijns mededelingen eerst had aangemoedigd, zich nu tegen zijn voorgaan. De oefenaar bedankte daarop als ouderling en verantwoordde zich daarvoor per brief tijdens de algemene vergadering van 26 juni 19OI. Uiteindelijk verzoenden beide partijen zich.

‘Als Remijn zelf op de preekstoel stond, was dat ook te merken, maar als hij weer eens Remijn af was, dan kon je aangenaam naar hem luisteren...’

Beversluis en Boone

Om de drie of vier weken preekte Remijn in Bruinisse en hij kwam ook in de vrije gemeente van Stavenisse. Hij verklaarde zijn werkzaamheden op 4 februari 1903 op de classis Rotterdam en kreeg ook daar toestemming om een stichtelijk woord te spreken. Remijn was bevriend met ds. Beversluis. Vanaf begin 1903 preekte hij om de vier weken, op Beversluis' vrije zondag, in diens gemeente van Rotterdam-Slachthuiskade. Ds. Beversluis wilde dat Remijn predikant zou worden, maar dat is nooit gebeurd.

In 1904 kwam ds. L. Boone naar Sint Philipsland, maar het boterde niet tussen Remijn en zijn nieuwe predikant. In 1906 probeerde de classis Rotterdam hen 'in eene gewenschte verhouding met elkander' te brengen, maar dat lukte niet, al wilde ds. Boone Remijn wel als oefenaar erkennen. Tijdens de algemene vergadering op 6 juni 1906

werd genotuleerd: "Wordt minzaam aangespoord dat Ds. L. Boone en zijn kerkeraad zal trachten met M. Remijn in vereeniging te komen; hetzelve zal op de eerstvolgende classis ondervraagd worden of het is geschied.’

Op de volgende algemene vergadering, 4 juni I907' kwam ds. Beversluis met een voorstel: 'De vergadering, gehoord hebbende de notulen van drie onderscheiden vergaderingen: Kerkeraad, classis en algemeene, verklaart dat broeder Remijn, door de classis Zuid Holland onderzocht zijnde, wettig is toegelaten tot het oefenwerk.’

Dat werd unaniem aangenomen. De volgende dag verenigden de Ledeboerianen en de Kruisgemeenten zich in meerderheid tot Gereformeerde Gemeenten. Sint Philipsland meldde op 8 oktober daarin niet verder mee te willen, maar Remijn voelde wel voor de vereniging. Hij was op 25 juli aanwezig tijdens een deputatenvergadering in het nieuwe kerkverband. Tijdens de eerste Algemene Vergadering op 9 en IO oktober liet hij zich kritisch uit over ds. Boone.

Een eigen gemeente

In december kreeg oefenaar Remijn een beroep uit Krabbendijke. Ouderling B. Meeuwse reisde naar Sint-Philipsland om hem de brief te bezorgen. Remijn nam het beroep aan en werd op 23 januari 1908 bevestigd. Aan de Wilhelminastraat werd een pastorie gebouwd. Remijn sprak aanvankelijk vanachter de katheder, maar vanaf 1911 mocht hij de preekstoel op. Hij preekte elke zondag drie keer, waarbij de meeste diensten twee uur duurden.

Vijftien jaar bleef Remijn in Krabbendijke. Hij bevestigde er tijdens 72 diensten 82 huwelijken, soms twee en eenmaal zelfs drie tegelijk. In de afdeling Waarde leidde hij vijfmaal een trouwdienst. Op 8 oktober 1911 nam de groeiende gemeente van Krabbendijke een nieuwe kerk in gebruik.

De oefenaar kwam soms wat stug over. 'Als Remijn zelf op de preekstoel stond, was dat ook te merken, maar als hij weer eens Remijn af was, dan kon je met grote aangenaamheid naar hem luisteren' zeiden gemeenteleden later.

De preekbeurten in vacante gemeenten werden in die jaren centraal geregeld. Oefenaar Remijn was daar een verklaarde tegenstander van, zo blijkt uit een brief die hij op 14 juni 1910 aan ouderlingJ. van den Dool te Benthuizen schreef. Vele malen werd Remijn afgevaardigd naar synodes. Tijdens classisvergaderingen zat hij vaak als assessor in het moderamen.

Op de zeef van satan

In september 1912 sprak Remijn in Scherpenisse tijdens de Begrafenis van de TTioolse ouderling J. van de Velde. A. Kot, later ouderling in TTiolen, vertelt in zijn autobiografie hoe hij als soldaat samen met een vriend in Krabbendijke onder het gehoor van oefenaar Remijn kwam. 'De prediking ging over het vallen en opstaan van Gods volk. Een David, Petrus, Salomo en zoveel anderen, ja de gehele Kerk Gods kent haar vallen en opstaan; vallen door eigen schuld, opstaan gebeurt slechts door onverdiende genade en de kracht Gods. Deze prediking wilde de Heere gebruiken om mijn vriend uit de banden te redden. Toen de kerk uitging, was er wat ruimte in zijn ziel gekomen en nadat hij en ik een poosje met de oefenaar en de kerkenraad gepraat hadden, moest mijn vriend vertellen, hoe hij toch op die zeef van satan terecht gekomen was.’

Geen predikant

In 1912 vroeg Krabbendijke of haar oefenaar tot predikant bevestigd Json worden. Daarom werd Remijn tijdens een classisvergadering in Krabbendijke op 30 januari 1913 onderzocht in aanwezigheid van enkele deputaten naar artikel 49

van de Dordtse Kerkenordening: s. J.R. van Oordt (Middelburg) en de ouderlingen J. van den Dool (Benthuizen) enj. de Kam (Oostkapelle). De avond ervoor hield Remijn een proefpreek. In zijn voorafspraak stond hij stil bij Rom. 8:7. Daarna koos hij Ps. Il6: tot tekst: Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen.' De oefenaar stond stil bij

1. De persoon die werd voorgesteld,

2. Zijn gemoedsgesteldheid,

3. Wie hij liefheeft,

4. Waarom hij liefheeft,

5. De zalige vrucht.

De volgende dag had het onderzoek plaats. 'Ter vergadering nu wordt bezwaar gemaakt aangaande den gezondheidstoestand van genoemden broeder; waarom deputaten hem eerst bezoeken, om te vernemen of hij niet liever het onder­ zoek uitstellen zouw. Br. Remijn geeft zich echter over; hij begeert voortzetting en zoo komt hij tot de vergadering om eerst op zijn eigen verzoek mede te deelen, wat hem drijft te staan naar de bediening in des Heeren wijngaard. Hij zegt reeds viermacil voor de vergadering geweest te zijn en nu weer er te komen mededeelen zijne bekeering en roeping.’

Nadat hij daarvan verslag gedaan had, volgde het examen. Remijn moest een verklaring geven van Zach. 3:2, maar sprak daarover slechts ruim vijf minuten. De preses, ds. G.H. Kersten, stelde vragen over dogmatiek, kerkrecht, kerkgeschiedenis en bijbelse geschiedenis. Remijn had inmiddels enige opleiding gekregen en zijn antwoorden stemden tot tevredenheid. Tegen de proefpreek waren er echter wat bezwaren. De classis had dan ook geen vrijmoedigheid hem toe te laten tot de volle bediening. De kerkenraad van Borssele had het onderzoek niet afgewacht, maar de afgevaardigden al bij voorbaat opdracht gegeven om tegen te stemmen, 'tenzij de Heere wonderen ontsluiting zou geven.’

Predikant is Remijn nooit geworden. Hij leerde daarin berusten, ‘de overtuiging van den Heere ontvangend dat dit de wil des Heeren niet was.’

Spaanse griep

In december 1917 kreeg Remijn een beroep uit het Amerikaanse Kalamazoo, waarvoor hij bedankte. Het jaar 1918 was een bewogen jaar, toen de Spaanse griep wereldwijd tientallen miljoenen levens afsneed en ook in Krabbendijke tientallen slachtoffers vergde. Meermalen stond de oefenaar met een rouw-

dragende familie bij de groeve der vertering. Later zei hij daarover in een preek: "Maar weet, jonge mensen, dat u zo ras opgeroepen kunt worden om voor God te verschijnen. Hebben de voorbeelden het ons enige weken geleden niet geleerd door die zo gevreesde ziekte? Draagt deze gemeente er ook in ruime mate geen getuigenis van? ’

De gemeente van Krabbendijke wilde graag een eigen school beginnen. Vanaf de oprichting van de schoolvereniging eind igSO tot zijn vertrek in 1923 was Remijn voorzit­ ter van het bestuur. De oprichtingsvergadering van de Scholenbond (VGS) op 4 januari 1921 in Krabbendijke besloot hij met dankgebed.

Op 19 februari 1923 werd de classis Goes vervroegd bijeengeroepen na klachten over Remijns levenswandel. Hij beloofde voortaan voorzichtiger te handelen. De classis zag geen aanleiding om hem uit zijn ambt te ontheffen. Voorzichtigheidshalve adviseerde ze de oefenaar wel voorlopig zoveel mogelijk in andere gemeenten te preken en maximaal één zondag per maand in Krab­bendijke voor te gaan, totdat de rust daar zou zijn teruggekeerd. Daarnaast leek het de classis goed om Remijn voortaan, net als de andere ouderlingen, periodiek te laten aftreden.

Een nieuw arbeidsveld

Kort daarop nam de oefenaar een beroep aan naar Oosterland. Op zondag 6 mei preekte hij afscheid van Krabbendijke met Hand. 23:30b: aarwel.' Deze preek, die later in druk verscheen, bevatte "Een zegenwensch bij 't scheiden.' Nog diezelfde week vertrok hij van Zuid-Beveland naar Schouwen-Duiveland. De gemeente van Oosterland was in Nieuwerkerk ontstaan, maar later verhuisd. Ze werd op 12 november 1837 geïnstitueerd en vervolgens bediend door ds. B. Sterkenburg (1845-1851), ds. A. van den Oever (1852-1855), ds. H. de Vries (1856-1857), ds. R Siemense (1858-1897) en ds. C. Staal (1901-1917). In 1917 was er een nieuwe kerk in gebruik genomen en in 1919 ^^'^ '^^ gemeente zich aangesloten bij de Gereformeerde Gemeenten.

Na een vacaturetijd van zes jaar werd oefenaar Remijn de nieuwe voorganger van Oosterland. De Zierikzeesche Nieuwsbode besteedde geen aandacht aan zijn komst. Notulen uit de periode-Remijn zijn er ook niet meer, doordat een groot deel van het kerkarchief tijdens de watersnood van 1953 verloren ging. Een van de huidige diakenen van Oosterland bezit een van de weinige boeken van Remijn die de Ramp overleefden.

Remijn werkte samen met de ouderlingen C. de Bruijne, M.G. bij de Vaate en A.J. Visser en de diakenen M. van As, A. van der Maas en J. Stouten Czn.

De oefenaar catechiseerde het hele jaar door, ook in de vakanties. Voor de jongere kinderen (ze zaten op de openbare school; pas later is er een christelijke school gekomen) was dat op dinsdagmiddag. Ze mochten dan een uur de school uit en kregen in de consistoriekamer onderricht van hun voorganger. De oudere jeugd gaf hij 's avonds les.

Hoewel Remijn een wat robuust karakter had, leidde dat niet tot moeilijkheden. Hij had een grote plaats in Oosterland. Tot de gemeenteleden behoorden (tot 1931) de latere ds. G. de Jonge jr. (1902-

1984) en zijn vrouw. Remijns prediking betekende veel voor hen. Soms kwam er een predikant om de sacramenten te bedienen. Die logeerde dan bij diaken Van As en daar werd na de avonddienst gezelschap gehouden.

Begeerte vervuld

In de jaren 1923-1925 en 1932-1937 was Remijn de enige voorganger in de classis Tholen. In de jaren 1925-1932 diende hij de classis samen met ds. J. Vreugdenhil van Bruinisse, met wie hij eerder tegelijkertijd in de classis Goes had gestaan.

Rond 1924 werd Remijn ziek, zo ernstig ziek dat zijn vrouw vroeg of hij ging sterven. Hij had echter werkzaamheden gekregen met de gemeente, waar hij nog maar zo kort stond en die hem zoveel meeleven betoonde. Aanvankelijk had hij gedacht dat zijn werk voorbij was, maar nu vroeg hij de Heere of hij, als het in Zijn raad kon bestaan, de gemeente nog wat mocht blijven dienen. Zo mocht Remijn zijn vrouw 'geloovig mededeelen, dat de Heere ons zoude oprichten, ons voor­ gekomen zijnde met de schriftwaarheid "Ik zal al uwe begeerten vervullen" wat ons verder ziek wezen, in diepe verwondering voor Hem zinkende bij oogenblikken, dragelijk maakte.’

In 1928 en 1929 verloor Remijn in een halfjaar tijd een broer en twee zussen door de dood. En op 22 januari 1930 overleed ook zijn vrouw, nadat ze bijna een halve eeuw getrouwd waren geweest. Mevrouw Remijn kreeg een beroerte, raakte bewusteloos en is daaruit niet meer bijgekomen.

De dienstbode van de oude voorganger, Adriana 0ane) Deurloo, bleef in de pastorie. Ze trouwde met Frans van der Have en nam de verzorging van de oefenaar op zich.

Voor wie hem kende...

Op 13 november 1935 werd de Oosterlandse oefenaar getroffen door een beroerte, waardoor hij korte tijd zijn spraak verloor. Hij heeft zijn dienstwerk toch nog anderhalf jaar mogen voortzetten. Remijn was een voorstander van het houden van drie diensten per zondag en heeft zelf tot het laatst van zijn leven driemaal per zondag mogen voorgaan, al was hij lang niet meer de oude. Op 29 mei 1937 is hij op 79-jarige leeftijd weggenomen.

Na zijn overlijden werd genoteerd: 'Zijn laatste gemeente Oosterland staart met droefheid op de ledige plaats, want hoewel naar buiten zich wat hard openbarend, was hij voor wie hem kende een man die waarachtig geestelijk leven met al wat in hem was zou aanmoedigen. Geen ander fondament wilde hij of kon hij echter leggen dan dat gelegd was. Dit was steeds zijn troost in druk hem toegelegd. Dit was ook het uitgangspunt van zijn onderwijs aan de jeugd, dat hem zeer lief was en gemakkelijk afging.’

Begrafenis

Remijns begrafenis werd op 2 juni geleid door twee predikanten van buiten Zeeland, ds. B. van Neerbos uit Vlaardingen en ds. P. Honkoop sr. uit Den Haag. Ds. Van Neerbos sprak over 2 Kor. 5^1 en ds. Honkoop over Openb. 22:14-Beiden spraken ook bij de geopende groeve op de begraafplaats van Oosterland.

Dat gebeurde ‘onder bijzonder groote belangstelling, ’ schreef de Zierikzeesche Nieuwsbode de volgende dag. ‘Het kerkgebouw, waar de lijkrede werd uitgesproken, was geheel met belangstellenden ge-

vuld, die van heinde en verre waren gekomen, om hem de laatste eer te bewijzen. Achter de Ujkbaar trokken honderden mee naar de begraafplaats, waar bij de geopende groeve, door ds. Honkoop en ds. Neerbos troostwoorden werden gesproken. Deze plechtige momenten werden besloten met het zingen van ps. 68 vers 2-Na de droeve gang ging de geheele schare terug naar het kerkgebouw, waar een kerkdienst werd gehouden. De heer Remijn is op waarlijk grootsche wijze aan den schoot der aarde toevertrouwd, diep betreurd door velen zijner geloofsgenooten.' De grafstenen van het echtpaar Remijn bevinden zich niet ver van de zerken van ds. Siemense en zijn vrouw.

Remijn had voor het echtpaar Van der Have, dat hem verzorgd had, een huisje tegenover de pastorie gekocht. Daar trokken ze in, maar Van der Have heeft er maar een jaar gewoond. In 1938 overleed hij op 38jarige leeftijd aan tyfus. Zijn vrouw werd weer huishoudster, hertrouwde met Jan van de Velde en woonde in later jaren in de regio Goes.

De Oosterlandse gemeente bleef na Remijns overlijden 35 j^^i" vacant. Slechts eenmaal heeft ze opnieuw een eigen voorganger ontvangen: ds. W. Hage, die eveneens overkwam uit Krabbendijke.

‘Ernstige leeraar’

De Gereformeerde Gemeenten telden na Remijns overlijden nog twee oefenaars: H. van Schothorst uit Lunteren en L. Wijting te Rijssen. Van Schothorst overleed nog geen jaar na Remijn.

Oefenaar Remijn maakte aantekeningen over zijn bekeringsweg, maar die zijn zoekgeraakt. W. de Vries Rzn. in Zierikzee publiceerde ('met portret van den Schrijver') '4 tijdpreeken' van Remijn, waaronder een predikatie uit de mobilisatiejaren 1914-1918. Het portret was een uitsnede uit een foto die in de consistoriekamer van Oosterland aan de muur prijkt. Op de andere foto die daar hangt en die hierbij ook wordt afgedrukt, is het echtpaar Remijn al wat ouder.

Uit de 'tijdpreeken' blijkt hoezeer Remijn zuchtte onder het oordeel der verharding dat hij over Neder-Uit de Zierikzeesche Nieuwsbode (31 mei 1937).

land zag komen. Een ambtsdrager die in 1960, 1964 en 1968 preken uit deze bundel las, noteerde er opmerkingen bij als 'Zeer zeldzame en schoone stoffe van deze ernstige leeraar!' en: 'Een zeer ernstige en bevindelijke leerrede van deze schrijver.'

In de voorrede van het boekje wordt Remijn getekend als een ‘oefenaar die ondanks menschelijke tekortkomingen zich in deze meditaties doet kennen als een prediker met een hart vol mededoogen voor zijn medereizigers naar een alles beslissende eeuwigheid.’

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2004

Oude Paden | 48 Pagina's

De oefenaar van Oosterland

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2004

Oude Paden | 48 Pagina's