Ds. L. Boone en de Oud Gereformeerde Gemeenten
'Hij was maar een klein mannetje, meneer, maar met een sterk gestel, ' aldus zijn kleindochter 25 jaar geleden. 'En driftig, ' zo voegde er een ander aan toe. 'Bovenal een Godzalig man, ' zei een ander. Het zijn een paar typeringen van ds. Laurens Boone. Maar wie was hij? En wat was zijn plaats in de Oud Gereformeerde Gemeenten?
Wie was ds. Boone, de oud-gereformeerde predikant die leefde van 1860-1935? Om daarachter te komen, kijk je uiteraard naar de bronnen waarin over hem geschreven is. Ze verschaffen informatie en schetsen hun eigen beeld van ds. Boone.
Duidelijker wordt hij echter zichtbaar in wat hij zelf heeft nagelaten: zijn preken, zijn brieven, zijn levensgeschiedenis. Niet dat hij zo'n groot schrijver was. Integendeel, wie zijn handschriften inziet, is geneigd te zeggen: hij was ongeschoold. Niet altijd is de gedachtegang helder. Daarbij, bepaalde taaleigenaardigheden lijken zonder meer te wijzen op dyslexie. En was hij een chaoot? Klopte het harde oordeel, ooit over hem neergeschreven door drie gerespecteerde en gerenommeerde hoogleraren? Deze hoogleraren waren H. H. Kuyper, zoon van Abraham de geweldige, G. Sevenster en J.N. Bakhuizen van den Brink. Zij meldden in 1937: "Uit zijn gedrukte levensbeschrijving blijkt welk een onzekere figuur hij geweest is en hoe weinig duidelijk en objectief zijn streven was.' Onzeker, ds. Boone?
Onwillekeurig moet je erbij glimlachen. Ik denk hierbij aan de mededeling die ik ook al jaren geleden kreeg. Tijdens Boones afwezigheid was door de inspanningen van een kerkenraadslid een ander in St. Philipsland, in 'zijn' kerk voorgegaan. Het werd de predikant per telegram meegedeeld. Direct kwam hij terug. Mijn zegsman: 'Hij kwam het dorp in, de steek achterop zijn hoofd. Nou, danwistje wel hoe laat het was. Dan kwam er onweer. En hij ging tekeer. De andere ouderling, Willem van Dommelen, durfde in de tweede dienst niet eens meer zitting in de ouderlingenbank te nemen. Maar, zo was ds. Boone ook weer, dan besefte hij dat hij het te bar had gemaakt. Die ouderling werd vanaf de preekstoel vriendelijk verzocht om toch maar weer terug te komen. Ja, hij was driftig. Maar onzeker? Geenszins!' Echter, de hoogleraren grondden hun oordeel op Boones geschriften, en dat zonder al te veel kennis van de achtergronden van zijn handelen.
Ongepolijst
Toch, gepolijst was zijn geschreven woord niet. Het lijkt er dan ook veel op dat hij het vooral van het gesproken woord moest hebben.
Daarin ontbrak het hem niet aan gaven. De opstellers van het gedeelte 'Enkele grepen uit zijn leven' in zijn Leven en sterven van ds. Laurens Boo schreven; 'Was het wonder, dat hij bijna overal volle kerken trok? Iedereen kon hem volgen, jong en oud. Hij was buitengewoon eenvoudig in de verklaring zijner teksten. Hij bezat een zeldzaam mooi talent, wat bovenal verhoogd werd door zijn zware heldere stem (...).' En ook: 'Vooral de studenten in de theologie zag men veel bij hem ter kerk komen en aantekeningen maken. In het eerst had hij daar wel eens last van. Op een avond toen er weer studenten zaten te schrijven, riep hij: "Schrijf er nu nog maar bij, dat als je verloren gaat, je voor eeuwig in de verdoemenis komt." Toen de preek was afgelopen, kwamen de studenten er op af en zeiden hem, dat ze dit slechts deden omdat ze zulke zaken op school niet verteld werden en hij dat toch niet verhinderen kon, omreden ze geen wanorde stichtten. Nadien heeft hij ze altijd maar laten schrijven.'
Uitgesprokener dus in woorden dan in zijn optreden. De oud-gereformeerde ouderling van Den Haag, J. C. van Harmelen benadrukte dat ooit in een kerkelijke vergadering op zijn eigen wijze: 'Ds. Boone is een wonderlijk man. Op de stoel is hij aangenaam, ja, er is in het ganse land zijn weerga niet te vinden, maar wat de kerkelijke zaken aangaat is hij er de man niet na.'
Toch moet het mij om te beginnen wel van het hart, dat hij ook in wat hij schreef minder verward was dan velen oordeelden, de hoogleraren, maar ook geestverwanten incluis. Alleen, men moet wel in de gaten houden vanuit welke achtergrond ds. Boone zijn mening gaf. Dan wordt veel duidelijk. In de eerste plaats over ds. Boone zelf. In de tweede plaats over de Oud Gereformeerde Gemeenten die hij diende en zijn plaats daarin.
Levensgeschiedenis
Er is ons een levensgeschiedenis door ds. Boone nagelaten. Hoe impulsief ds. Boone ook kon zijn, die is toch niet in een plotselinge opwelling tot stand gekomen, integendeel: hij begon eraan toen hij 21 jaar oud was, in 1881. Dertig jaar later, in 1911, zou hij hem voltooien. Als je dan nagaat, dat hij daarvan circa 35 bladzijden zelf heeft geschreven, dan lag zijn tempo niet hoog: gemiddeld ongeveer een bladzijde per jaar.
Een levenswerk, deze levensgeschiedenis? Toch niet, dat was zijn prediking. Maar hoe moeten we zijn levensgeschiedenis dan zien? Ik denk, zoals hij het zelf getypeerd heeft, als de weergave van 'een wonder Gods bewezen aan een arm en doemschuldig zondaar'. Een beschrijving van de weg 'dien de Heere met mij gehouden heeft. Ja, wat de Heere gedaan heeft aan een nietig stof, om hem te trekken uit de duisternis tot Zijn Goddelijk licht, tot roem van Zijn grooten Naam'.
Zo'n formulering klinkt misschien ietwat clichématig. Niet zo vreemd, want een dergelijke typering staat niet op zichzelf. Die roept reminiscenties op aan het werk van John Bunyan Genade verheerlijkt aan de voornaamste der zondaren en veel meer nog aan Ledeboers 's Heeren wegen, gehouden met eenen alles verbeurd hebbenden zondaar. Geschriften, bepaald populair in de kringen waarin ds. Boone verkeerde; formuleringen, geliefd in een traditie waarin hij zich thuis voelde.
Ze zijn trouwens veelzeggend, dergelijke uitdrukkingen. Voor moderne lezers in de eerste plaats. Die zouden eruit kunnen afleiden dat ds. Boone bepaald een negatief zelfbeeld moet hebben gehad. Dat hij nu niet zo heel hoog met zichzelf stond.
Er is ook veel in de levensgeschiedenis wat die richting opwijst. Want we lezen erin dat Boone in zijn jeugd 'bezield was met slaafsche vreeze'. Dat hij was 'zeer stout en goddeloos, onverschillig tegen groote menschen, gepaard gaande met vloeken', en dat 'hoewel ik niet zoo opgevoed was'.
Op oudere leeftijd was het al niet veel anders. Tijdens zijn verkeringstijd met Pieternella Roozendaal, met wie hij later zou trouwen, was zijn leven 'er niet beter op geworden, want ik was nog erger dan te voren, en of ik al vermaand werd van mijn baas, dat ik zoo jong was en dat ik mijn vak nog niet verstond, ik luisterde er niet naar.'
Ds. Boone heeft dit zelf nooit als uitingen van een negatief zelfbeeld gezien. Ook drukte hij zichzelf niet het stigma van 'adhd' op, dat tegenwoordig zo geliefd is voor moeilijke kinderen. Hij zag het simpeler als een periode van duisternis.
Maar dan wordt het belang van zijn levensgeschiedenis niet in het minst hierdoor bepaald dat er ook in geschreven is over een periode van licht, een getrokken Het kerkje van Schort worden uit die duisternis tot het Goddelijk licht, een verzoening met een Drie-enig God. Ds. Boone schreef: Ik werd in den Tweeden Persoon vrij verklaard en stond daar of ik nooit in Adam gevallen was. De liefde Gods vloeide zoo rijkelijk in mijn hart, dat ik vrede had met God, vrede met de Engelen Gods, ja vrede met de schepping. Ik werd door den Derden Persoon verzekerd van mijn aandeel aan God. O, die liefde, die vrede, die teederheid en ootmoedigheid'
Stichtelijk woord
Daarna begon zijn tocht door kerkelijk Nederland. Hij schreef erover. Het is geen triomftocht geworden; geen: ik kwam, zag en overwon.
In zijn woonplaats, het Zeeuwse dorpje Schore sprak hij voor het eerst een stichtelijk woord tijdens een begrafenis. Later ging hij er in de hervormde kerk voor. Zou hij lid worden van dit kerkgenootschap, waarvan hij het in de grond van de zaak met de leer niet eens was? Uit een ongeluk met paard en wagen leidde hij af van niet. Hij 'kreeg zoo te geloven dat God uit die kerk was en dat de leeraars maar huurlingen waren en de kerkenraadsleden onbekeerde, blinde menschen.' Door een bijbeltekst zag hij zich zo de weg gewezen bij zijn kerkelijke keuze. Dat zou later, in 1907 weer gebeuren ten aanzien van de Gereformeerde Gemeenten.
Hij kerkte enige tijd bij een evangelist. Daarna ging hij zelf voor in de schuur van Cornelis Dominicus, eens voor slechts vijf mensen.
Boone: 'Ik ging die avond zoo moedeloos naar huis, dat ik met mijn vrouw besloot om het werk neder te leggen.' En dan heeft hij nog de brief buiten beschouvnng gelaten, die hij in 1888 tot de dolerenden richtte en waarin hij verzocht om als oefenaar bij hen te worden toegelaten.
Wat hij wel uitdrukkelijk vermeldde, is hoe hij uiteindelijk terecht kwam bij de ledeboerianen, de volgelingen van ds. L.G.C. Ledeboer. Hier voelde hij zich thuis en bij de principes van ds. Ledeboer is hij gebleven, zijn hele verdere voorgangersleven lang. Als oefenaar te Borssele en Krabbendijke en als Ledeboeriaans predikant te Terneuzen en St. Philipsland.
Ledeboeriaans
Een leven lang ledeboeriaan. Kunnen we dat ten aanzien van ds. Boone stellen? Er is wel eens aan getwijfeld, maar niet door hem zelf. In 1908 nog was hij ervan overtuigd dat zijn afzijdig blijven van de Gereformeerde Gemeenten niet verkeerd geweest was. In een brief aan Katharina Flipse schreef hij: 'Als het persoonszaken worden, houd dan maar op, ik ook. Maar als het Gods eer aangaat en de zuivere grondslag, ook kerkelijk, dan zeg ik: "Heere, ik ben niet buiten de weg van Uw geliefde knecht Ledeboer en Van Dijke". Die hebben alles er aan gewaagd, behalve Gods eer. Ik sta in dezelfde weg.'
Er spreekt overtuiging uit deze woorden. Die wordt hier nu niet ter discussie gesteld, ook zal niet worden stil gestaan bij allerlei details rond 1907. Wel moeten we ons afvragen wat ds. Boone ertoe bewoog om zich afzijdig te houden.
In de eerste plaats meende hij net als bij zijn aansluiting bij de Nederlandse Hervormde Kerk destijds, gewaarschuwd te zijn vanuit Gods Woord zelf. En dat vooral met de teksten Openbaring 22:9 en Spreuken 24:21: Mijn zoon, vrees de Heere en de koning; vermeng u niet met hen die naar verandering staan, want hun verderf zal haastiglijk ontstaan."
Dus geen verandering. Want een dergelijke verandering werd door hem en zijn geestverwanten gelijk gesteld aan een verbondsverbreking. Zo was het immers bepaald tijdens verscheidene vergaderingen van ledeboerianen. Toen was - om Boones woorden te gebruiken - 'beloofd door ds. Ledeboer, ds. Van Dijke, later ds. Janse, om bij het oude te blijven. Dit oude bestond mede in het gebruik van het oude ambtsgewaad voor de predikanten en de psalmberijming van Datheen.
Met het handhaven van deze bepalingen bleef ds. Boone dan ook in de ledeboeriaanse linie en traditie staan. En niet alleen hij: de oudgereformeerden vielen hem hierin bij tijdens de vergaderingvan 3 december 1907. gehouden in Waddinxveen. Immers, in 'artikel 1' werd daar vastgelegd dat zij allen wensten te blijven staan 'op de kerkelijke grondslag én van ds. Ledeboer én ds. Van Dijke'. Wat hield deze kerkelijke grondslag volgens de notulen in? Artikel II: 'De kerkelijke grondslag was, dat ds. Ledeboer zeide: 'God heeft mij leraar van Benthuizen gemaakt, maar de mensen hebben mij er uit geworpen, en nu wensen wij geen afstand te doen van de Hervormde Kerk noch van de goederen, noch vrijheid vragen van godsdienst. En keren nu niet half terug, maar geheel tot de formulieren van eenheid en synode van 1618, en de leer van en de tucht onzer vaderen en de oude psalmen van Datheen en ambtsgewaad".'
Nu ga ik u nu niet vermoeien met een uitzetting over het aanvragen van de vrijheid in de negentiendeeeuwse kerk en staat. Ook het 'niet afstand doen van de Hervormde Kerk' (een afgescheiden standpunt) laat ik buiten beschouwing, al is het in de huidige situatie rond de PKN en de Hersteld Hervormde Kerk wel heel erg actueel.
Dit wil ik wel benadrukken, dat als één ding duidelijk wordt, naar aanleiding van de beslissingen genomen in Waddinxveen, het wel is, dat tradities blijkbaar machtig genoeg kunnen zijn om kerkelijke verenigingen af te houden. En ds. Boone hield van tradities, net zogoed als de oud-gereformeerden.
Vragen
Zij wilden ledeboeriaans blijven en daarbij ingesloten orthodox-gereformeerd. Het blijkt uit het nadrukkelijk noemen van de drie Formulieren van Enigheid, en de vermelding van de synode van Dordrecht van 1618 en 1619 en haar leerstellige besluiten.
Toch geeft het oud-gereformeerde Artikel II ook moeilijkheden. Want wat wordt precies bedoeld met 'het blijven bij de leer en de tucht onzer vaderen'? Gaat het daarbij om de leer van de oudvaders? Of is dit misschien een synoniem voor de leer van de Formulieren van Enigheid? Het wordt uit de notulen niet duidelijk.
Er dringt zich nog een vraag op. Deze: waarom wordt de DKO, de Dordtse kerkenorde niet genoemd? Of bedoelen ze juist die kerkorde met het 'de tucht der vaderen'? Zo ja, dan is de DKO hier toch wel behoorlijk ingekrompen, want in deze kerkenorde gaat het over veel meer dan alleen over de tucht. Maar dan vraag je je wel af: Hebben de oud-gereformeerden wel zon grondige kennis gehad van de DKO?
In verband hiermee mag misschien verwezen worden naar de opmerking, die ds. J. H. Landwehr ooit maakte in zijn boek L.G.C. Ledeboer zijn leven en arbeid geschetst. Landwehr constateerde dat hoewel de gemeenten van Ledeboer alle de DKO hadden aanvaard, men doorgaans meer 'handelde naar eigen goedvinding dan naar de regel daarin vastgesteld.' Volgens mij een juiste constatering, ook ten aanzien van de gemeenten van ds. Boone en hijzelf.
Pastoraat
De oud-gereformeerden bleven een op zichzelf staand kerkverband. Het was niet zo groot, het ging om circa 25 gemeenten, meestal klein, en vaak de gezelschappen benaderend waaruit ze, zoals zoveel ledeboeriaanse gemeenten, ontstaan waren. Ze lagen door heel Nederland verspreid, maar toch vooral in Zeeland en Zuid Holland.
Ds. Boone was er maar druk mee: volgens eigen zeggen ging hij in totaal op zo'n 98 plaatsen voor. Hij reisde dan ook heel wat af, want aangezien hij de enige predikant van het kerkverband was, betekende dat, dat hij één zondag in St. Philipsland was, zijn eigen gemeente, en een volgende in één van de andere plaatsen. Zo kwam hij in een jaar in alle gemeenten een zondag.
Je kunt je dan wel afvragen of dit niet ten koste ging van het pastoraat. Immers een keer of wat per jaar een predikant, die dan komt om te preken en de sacramenten te bedienen, is dat niet erg weinig?
Ik vroeg er, nu ongeveer 25 jaar geleden in Neerlangbroek een ledeboeriaanse oud-gereformeerde naar. Het antwoord was onthullend: 'Meneer, ' zo werd me meegedeeld, 'tegenwoordig hebben wij in de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland meerdere predikanten. Daar wil ik niets kwaads van zeggen. Maar ze komen vlak voor de kerkdienst aan en al snel na de dienst vertrekken ze. Ds. Boone bleef meestal een of meer dagen. Dan bezocht hij ook mensen die dat nodig hadden. Het klinkt gek, maar in z'n eentje deed hij meer aan pastoraat dan alle andere predikanten later bij elkaar.' Ik weet niet of het juist is, maar in de beleving van de vrouw die het mij vertelde, was het een feit. Daarbij, hij had pastorale gaven, de Fliplandse predikant. Hij had mensenkennis, niet in het minst opgedaan tijdens de eindeloos lijkende reizen in het openbaar vervoer van zijn tijd. Nog een voorbeeld: hij was eens op een gezelschap aanwezig waar ook een jonge vrouw was, die het geestelijk moeilijk had. Ze wilde hem graag spreken, maar durfde niet uit verlegenheid. Toen het tijd was, nam ds. Boone afscheid en gaf hij iedere aanwezige een hand. 'Maar, ' zo zei de betreffende vrouw, 'hij sloeg mij over en begon met de vrouw naast rnij.' Zo ging hij de kring rond, totdat hij bij haar uitkwam. Hij reikte haar als laatste de hand en zei alleen: 'Jij moet mij een briefje schrijven.' Dat heeft ze gedaan. Ze kreeg als antwoord een kort, zeer dyslectisch, maar tevens duidelijk schrijven dat eindigde met een gedichtje:
'Bukken, bukken, zwijgen, leeren.
Onder Zijne hand verkeeren.
Blind vallen aan Zijn voet.
Schreien, weenen, snikken, klaagen
En aan Hem om vergeving vragen
Hem, Die boven bidden doet...'
En dan: 'Na groet, uw onwaardige vriend L. Boone'
Voorgangers
Ds. Boone was de enige predikant, maar hij was niet de enige die het Woord bracht in de gemeenten. Hij werd daarin bijgestaan door meerdere oefenaars, voorgangers dus die wel preekten, maar de sacramenten niet bedienden. Overigens een ambt dat ook vooral met de ledeboerianen onlosmakelijk verbonden is. Geen wonder, want oefenaars hadden eerder veelal de godsdienstige gezelschappen als werkterrein gehad. En veel ledeboeriaanse gemeenten zijn uit gezelschappen ontstaan. In geen kerkverband waren procentueel zoveel oefenaars dienstbaar als bij de ledeboerianen en later bij de oud-gereformeerden.
Trouwens, ook van buitenaf waren voorgangers welkom, mits men hun roeping en hun geestelijke staat overnam. Het blijkt, om een voorbeeld te geven, uit het kasboek van de oud-gereformeerde gemeente van Den Haag. In de periode van 1915 tot 1920 komen daarin allerlei voorgangers voor. Ds. C. de Jonge wordt genoemd, verder de federatiedominee ds. J. van Wier, de vrije ds. G.J. Wolbers, maar ook de predikant van de Gereformeerde Gemeenten ds. J. Fraanje. Daarnaast sprekers als dhr. Fransen, dhr. Wijting, Vijverberg, Vroegindeweij sr. en anderen. Een aantal van deze sprekers zou zich later, in 1922 verenigen in de zogenoemde Federatie van Oud Gereformeerde Gemeenten, die gevormd werden onder leiding van ds. C. de Jonge van Kampen. Deze Federatie stond trouwens niet ver van de gemeenten van ds. Boone af, niet zo verwonderlijk als men bedenkt dat De Jonge ooit nog oefenaar bij Boones kerkverband is geweest. Dat was van 1904 tot 1912 en als het aan ds. Boone gelegen had, was hij niet vertrokken. In de attestatie die deze hem meegaf, schreef hij dat het hem speet dat hij De Jonge nu moest missen. Maar ja, de gemeente behoorde niet tot zijn kerkverband. Dat Boone wel een band voelde, blijkt uit het geven van de attestatie. Die werd door beide erkend.
Daaruit blijkt overigens tegelijk een zekere gemakkelijkheid, en die is toch ook kenmerkend voor de Oud Gereformeerde Gemeenten. Met bepaalde kerkverbanden en voorgangers communiceerde men op voet van gelijkheid. Bij ds. Boone was dan ook geen sprake van een eng-kerkisme, dat bij tijdgenoten wel eens domineerde. Nog een voorbeeld kan dat toelichten. Het komt van een kleindochter van ds. Boone op St. Philipsland, mevrouw Kunst-Verwijs. Zij vertelde me over haar verkering met een aardige jongen. Maar ja, hij was hervormd. Dat was jammer. Hoe moest dat nu kerkelijk? Ze dacht het slim aan te pakken en ging naar opa Boone toe. Of de dominee niet eens met die jongen wilde praten, want dan zou hij vast wel oud-gereformeerd worden. Maar opa Boone antwoordde, dat in zijn Bijbel stond dat de vrouw haar man onderdanig moest zijn. Zij moest dus maar met hem mee naar de Hervormde kerk. En hij haalde de jongen niet over. Hoe het afliep? Ze zijn getrouwd: hij bleef hervormd, zij oud-gereformeerd. Het werd een goed huwelijk.
Gereformeerde Gemeenten
Een dergelijke ruimheid ten aanzien van anderen had ledeboeriaanse trekken. Die bleek uit meer zaken. Bijvoorbeeld dat in de Oud Gereformeerde Gemeenten aan het Avondmaal ook mensen werden toegelaten die geen lid waren.
Net zo goed als bij het uitoefenen van de tucht door de oud-gereformeerden het ledeboeriaanse bloed kroop waar het niet gaan kon. Want bij de ledeboerianen had men eigenlijk maar één tuchtmaatregel gekend, en dat was het schrappen als lid. Bij de oud-gereformeerden na 1907 was dat niet anders. Toch, al deze zaken betreffen eigenlijk in de eerste plaats de organisatie van het kerkelijke leven. En daarmee lijken het toch zaken te zijn van het tweede plan, geen fundamentele zaken.
Zoals gezegd, ds. Boone en de zijnen gingen in 1907 niet mee met de vereniging. Maar was er eigenlijk niet veel overeenkomst tussen de Oud Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten?
Want beiden hadden dezelfde visie op de Bijbel als het onfeilbaar Woord van God en de leer vastgesteld in de drie Formulieren van Enigheid. Beiden dachten ze hetzelfde over de oudvaders: in hun gemeenten werd gecatechiseerd uit het boekje van Abraham Hellenbroek en werden zijn preken gelezen, alsook die van Smijtegelt, Van der Groe en Comrie, om er maar een paar te noemen. De merktekenen van de ware kerk, volgens artikel 29 Nederlandse Geloofsbelijdenis met de reine prediking van het Evangelie, de reine bediening van de sacramenten en de uitoefening van de kerkelijke tucht werden dan ook bij beide gevonden. Terwijl naar artikel 31 ook de ambten bij beide waren ingesteld.
Wel ligt er enig verschil op de wijze waarop de tucht werd uitgeoefend. Daarbij hielden de Gereformeerde Gemeenten zoveel mogelijk de koers van de DKO aan, terwijl de Oud Gereformeerde Gemeenten zich meer door de ledeboeriaanse traditie lieten leiden.
Maar had dit verschil nu zo'n grote verwijdering tussen de Oud Gereformeerde Gemeenten en de Gereforraeerde Gemeenten tot gevolg moeten hebben? We zouden bijna denken van niet. En het heeft er de schijn van dat ds. Boone die mening tenslotte toch ook toegedaan is geweest. Want in 1932 benaderde hij ds. Fraanje en ds. Kersten met een verzoek.
Ds. Kersten heeft hierover geschreven in zijn Kort Historisch Overzicht van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika. Daarin staat: 'Ds. Boone gaf in 1932 hoop dat de in 1907 geslagen breuk nog geheeld zou worden... Helaas! Ds. Boone keerde spoedig om, blijkbaar onder invloed van degenen die van vereniging niet wilden weten.'
Of het er ds. Boone echter werkelijk om is gegaan om de breuk te helen, waag ik toch te betwijfelen. Het is wel te begrijpen dat ds. Kersten, die zoveel betekend heeft voor de vereniging, en daar steeds emotioneel bij betrokken bleef, het verzoek als zodanig interpreteerde.
Toch dacht ik, dat het ds. Boone meer te doen was om hulp. Zo schreef hij het althans ook in zijn brief. Die brief is verloren gegaan, maar in verband met een proces heeft ds. Kersten eruit laten citeren door de drie eerder genoemde hoogleraren Kuyper, Sevenster en Bakhuizen van den Brink. Zij citeerden de volgende woorden van ds. Boone: 'Maar u moet mij openhartig schrijven hoe en op welke voorwaarde, want ik word oud en een groot lichaam is bij ons de gemeente. Ik heb wel eens gezegd in de gemeente; ds. Kersten en ds. Fraanje zullen mij wel helpen als ik in nood was.'
Het ging om hulp. Met die intentie had hij ook de Federatie van Oud Gereformeerde Gemeenten benaderd. Geheel op eigen houtje trouwens. En toen dit kerkverband met 'blijdschap en welwillendheid' reageerde naar oefenaar Willem Blaak, bleek dat deze van de zaak niet afwist, en moesten zij tot hun leedwezen concluderen: 'Hieruit blijkt dat de mens zo onbetrouwbaar bevonden wordt, tot aller waarschuwing.' Ja, deze actie van ds. Boone was weinig gelukkig.
Maar het feit dat én de Federatie én de Gereformeerde Gemeenten benaderd zijn, wijst nu niet direct op de bedoeling om de breuk van 1907 te helen. Wat heeft ds. Boone er dan toe gedreven om hulp te zoeken? Waren het spanningen in zijn gemeente? De notulen van de ledenvergadering van de gemeente te St. Philipsland laten die wel zien, want op de vergadering van 29 januari 1932, dus ongeveer anderhalve maand voordat Boone zijn verzoek wegstuurde, 'besprak hij', aldus de notulen, 'de door hem ontvangen, anonieme geschreven brieven, alsmede dito briefkaarten door andere leden ontvangen. Hij betreurt het dat dergelijke dingen gebeuren... Hij vindt het bovendien dubbel ergerlijk omreden het door personen of een persoon gedaan is die in de boezem der eigen kerk leeft. Hij zou een dergelijke behandeling verwachten van communisten en socialisten...'
Toch waren het niet deze spanningen, maar het feit dat geen der oefenaars van het oud-gereformeerde kerkverband verklaren kon een roeping tot het predikambt te hebben. Ds. Boone had dus geen opvolger en hij was al 72 jaar oud. Hij maakt zich er zorgen over, totdat bleek dat oefenaar Blaak degene was die na hem het ambt bedienen zou.
Verschillen
Het contact van ds. Boone met ds. Kersten is van belang geweest voor de Oud Gereformeerde Gemeenten. AI was het maar omdat nu bleek dat men daar niet in alles aan de leiband van ds. Boone liep. Boones verzoek werd op een algemene vergadering behandeld en daar voelden verschillende afgevaardigden maar weinig voor aansluiting. Een van hen merkte op: 'Als wij teruggaan in de geschiedenis, en bezien de gronden waarop toen bij de vereniging in 1907 ongeveer 13 gemeenten niet konden aansluiten, blijkt het dat het oude weggedaan en wat nieuws in de plaats gesteld moest worden.' En verder: 'Toen het godsdienstige samengaan na 1907 niet vlug genoeg ging zijn er verschillende organisaties opgericht om de verbroedering te bewerken, onder andere instellingen op het terrein van het onderwijs en de politiek, die meer uit machtsvertoon dat uit de vreze Gods voortkwamen.'
De betreffende afgevaardigde keurde deze zaken af, omdat hij meende dat 'zo weinig leraars met zoveel gemeenten hun tijd wel alleen kunnen en mogen besteden aan de geestelijke belangen van hun leden.'
En daarmee brengt het verzoek van ds. Boone uit 1932 nogmaals aan het licht dat voor de Oud Gereformeerde Gemeenten aan het begin van de twintigste eeuw vooral twee zaken van belang werden geacht: hang naar de oude traditie en als gevolg daarvan een afkeer van het organiseren van het kerkelijke leven.
Misschien kan het onderscheid ook weergegeven worden met een omschrijving afkomstig uit het kamp van de Gereformeerde Gemeenten. Zij verwoordden ooit het verschil met de Gereformeerde Kerken in Nederland. Want dit kerkverband stond tóen ook de drie Formulieren van Enigheid en de DKO voor. Maar ds. Kersten en de zijnen merkten op: 'Belijdenis, Formulieren van Enigheid, Kerkenorde en Liturgie geven nog geen grond voor eenheid: beleving van de belijdenis en handhaving der orde kunnen nog een groot verschil maken.'
Tussen de Gereformeerde Gemeenten en de Oud Gereformeerde Gemeenten was niet veel onderscheid in beleving van de belijdenis. Wel in handhaving der orde. Dat verschil van visie, gevormd door een beroep op de ledeboeriaanse traditie van oud-gereformeerde zijde, bleek kerkelijk eenheid in de weg te kunnen staan. Het was een bestaansgrond voor de Oud Gereformeerde Gemeenten ten tijde van ds. Laurens Boone.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2006
Oude Paden | 48 Pagina's