Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. Herman Hoeksema en de  Protestant Reformed  Churches

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Herman Hoeksema en de Protestant Reformed Churches

24 minuten leestijd

Drs. RL. Rouwendal

H et kerkverband van de Protestant Reformed Churches zal de meeste lezers van Oude Paden onbekend zijn. Toch is deze kerk ontstaan uit Nederlandse emigranten naar de VS en Canada. Dat is onder ander te zien aan de namen van diverse Predikanten die het kerkverband dienen; Overloop, Brummel, Slopsema, Kleyn, Woudenberg enzovoorts. Ook blijkt het uit de confessionele binding van het kerkverband: de grondslag bestaat naast Gods Woord uit de Nederlandse geloofsbelijdenis en de andere formulieren van enigheid.

Toch heeft het kerkverband geen zusterkerk in Nederland. Enige tijd waren er intensieve en broederlijke Contacten met prof. Schilder en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), maar die vielen spoedig weg na een meningsverschil over de verbondsleer. De Protestant Reformed Churches (PRC) ontstonden na een conflict over de algemene genade en het aanbod van genade, en daarin is een overeenkomst te zien met de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. De leeropvattingen van de PRC zijn dan ook voor Nederlanders het beste te begrijpen als een voor ons vreemd aandoende mengeling van Schilder en Steenblok, van 'vrijgemaakt' en 'uitgetreden'. De geschiedenis van de PRC is onlosmakelijk verbonden met de persoon van ds. H. Hoeksema (1886-1965). De geschiedenis van zijn leven en die van het kerkverband vallen vrijwel met elkaar samen. Wie de geschiedenis van dr. Steenblok en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland kent, zal zich verbazen over diverse opmerkelijke overeenkomsten, zonder dat er ooit sprake is geweest van contact tussen beiden.

Vooraf zou ik eerst willen wijzen op een zeer merkwaardige kerkhistorische overeenkomst van de Protestant Reformed Churches met zowel de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) als de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Het is geen overeenkomst die direct opvalt, maar wanneer ze eenmaal ontdekt is, blijkt het de meest frappante te zijn. Het betreft de structuur van de kerkelijke gebeurtenissen. Wie de ontwikkelingen rond de vrijmaking, de scheuring van '53 en het ontstaan van de PRC achter elkaar zet, moeten de overeenkomsten wel opvallen. Er zijn steeds drie hoofdmomenten, hieronder aangeduid als (a), (b) en (c).

De vrijmaking ging vooraf door de zaak-Geelkerken, die in 1926 de Gereformeerde Kerken met een relatief kleine aanhang ter linkerzijde verliet (a). In 1944 trad Schilder met een veel groter aantal volgelingen ter rechterzijde uit het kerkverband (b). Dit vrijgemaakte kerkverband scheurde in 1969 opnieuw (c).

De scheuring van '53 ging vooraf door de zaak-Kok, die in 1950 de Gereformeerde Gemeenten met een relatief kleine aanhang ter linkerzijde verliet (a). In 1953 trad Steenblok met een veel groter aantal volgelingen ter rechterzijde uit het kerkverband (b). Dit uitgetreden kerkverband scheurde in 1980 opnieuw (c).

De vorming van de PRC ging vooraf door de zaak-Jansen, die in 1922 de Christian Reformed Churches met een relatief Heine aanhang ter linkerzijde verliet (a). In 1924 trad Hoeksema met een veel groter aantal volgelingen ter rechterzijde uit het kerkverband (b). Het nieuwe kerkverband scheurde in 1953 opnieuw (c).

Deze opmerkelijke overeenkomst in structuur van gebeurtenissen — eerst verlaat een Hein deel een kerkverband ter linkerzijde (a), vervolgens vormt een groot deel ter rechterzijde een nieuw kerkverband (b) dat na 25 a 30 jaar opnieuw een scheuring meemaakt (c) — is een element in de zogenaamde 'Heine kerkgeschiedenis' dat nog vrijwel geen aandacht heeft gekregen. Een verklaring voor deze overeenkomst kan ik helaas niet geven.

Hollandse afkomst

Harm Hoeksema werd op 12 maart 1886 geboren te Hoogezand in Groningen. Hij was het tweede kind uit het huwelijk tussen Johanna Bakema en Tiele Hoeksema. Tiele liet nog voor de

geboorte van het vierde kind zijn gezin en de kerk in de steek.

Johanna was een vrouw met een nauwgezet leven. Ze kwam uit het afgescheiden deel van de Gereformeerde Kerken. In haar met dozen en sinaasappelkisten gemeubileerde woninkje naaide ze tot diep in de nacht om wat te verdienen. Van haar geringe inkomsten legde ze allereerst geld opzij voor de kerk, daarna voor het christelijk onderwijs voor haar kinderen, en van het overige probeerde ze in haar levensonderhoud te voorzien. Later werd ze door de armoede gedwongen om buitenshuis te gaan werken, fiaar kinderen bleven zonder toezicht achter en Harm ontwikkelde zich tot een klein straatboefje. Alleen op zondag was moeder Johanna thuis. Dan leerde ze haar kinderen met woord en daad dat de zondag de dag des Heeren was en probeerde ze tegenwicht te bieden tegen de invloeden van de straat.

Met een beurs kon Harm voor smid leren aan de ambachtschool. Op achttienjarige leeftijd vertrok hij naar de Verenigde Staten, waarheen zijn oudste zus hem was voorgegaan. Harm voegde zich bij haar in Chicago. Vanaf dat moment werd hij Herman genoemd. Hij vond werk bij Aermotors Corporation, waar hij goede carrièreperspectieven kreeg.

Student

Kerkelijk had Herman zich aangesloten bij de Christian Reformed Church, de zusterkerken van de Gereformeerde Kerken in Nederland. In 1908 liet hij zijn carrière schieten door zich in te laten schrijven aan de predikantenopleiding te Grand Rapids. De classis verleende hem een studiebeurs op grond van een door hem geschreven opstel met de titel 'Waarom ik predikant wil worden.' Het bestond uit twee delen: 'Het nut daarvan' en 'De drang daartoe'.

Tijdens zijn studie onderscheidde Herman zich op verschillende manieren. Hij was een leider van nature, voor wie zijn medestudenten ontzag hadden. Als een van de weinigen maakte hij zich het Engels goed meester, waardoor hij in Engelssprekende gemeenten kon voorgaan. Daarbij toonde hij de gave van het woord te hebben.

Ook onderscheidde hij zich door de lessen zelfstandig en kritisch te verwerken. Hij kon niet instemmen met de verbondsleer van prof. Heyns, die een vorm van de drieverbondenleer aanhing. Op dat moment kon hij echter geen alternatief bieden. Deze kwestie heeft hem intensief beziggehouden.

Reeds als student liet Herman Hoeksema zich kennen als iemand die zich niet zonder argumenten liet gezeggen door een docent of een meerderheid. Zijn mening kon hij ongezouten naar voren brengen. Een staaltje van een en ander is het conflict met een van de gemeenten waarin grote weerstand bestond tegen het vormen van eigen, christelijke scholen.

Student Hoeksema gebruikte in dat verband de uitdrukking 'onze kinderen overleveren aan de poorten van de hel'. Die gemeente wilde hem daarop niet meer horen. De studenten besloten daarop dat ze dan geen enkele student meer zouden horen.

In 1914 trouwde Herman met Nellie Kuipers. De dienst werd geleid door de bekende professor L. Berkhof. Eenjaar later werd hij beroepbaar gesteld.

Predikant

In 1915 werd kandidaat Hoeksema beroepen te Holland, Michigan.

De kerkenraad had hem tegen haar zin, maar op aandrang van de gemeente op het lijstje gezet en hij werd gekozen. Eigenlijk had hij liever voor het beroep bedankt.

De gemeente was niet overtuigd gereformeerd in haar opvattingen; er was weerstand tegen het christelijk onderwijs en bovendien had de vorige predikant het er bijzonder moeilijk gehad. Maar bedanken durfde hij toch niet. Hij vroeg vooraf een ontmoeting met de gemeente en nam zich in gebed voor het beroep aan te nemen als de bijeenkomst goed zou verlopen. En dat gebeurde.

Toch ontmoette Hoeksema in de gemeente van Holland veel tegenstand. Met name zijn ijver voor christelijk onderwijs en zijn nadruk op Gods soevereiniteit riepen ergernis op. Door een van zijn gemeenteleden werd hij vanwege dat laatste beschuldigd van eenzijdigheid. Hoeksema antwoordde dat Gods soevereiniteit zo centraal staat in de Schrift, dat ze op elke bladzijde te vinden is.

Hij liet het lid een Bijbel op zijn rug zetten, en vanaf de pagina waar deze open zou vallen, zou hij Gods soevereine verkiezing en verwerping aantonen. De Bijbel viel open bij Johannes twaalf. Het kritische gemeentelid begon te lezen tot hij bij vers 40 kwam 'Hij heeft hun ogen verblind en hun hard verhard ...' Hoeksema drong er bij hem op aan zich aan de schrift te onderwerpen, maar de weerstand bij het gemeentelid was zo groot, dat hij riep: 'Zon God en die Schrift wil ik niet!' Ook in de kerkenraad was verdeeldheid; een deel steunde Hoeksema, een andere deel vond hem te strikt in de leer. Een kenmerkende karaktertrek van Hoeksema was dat hij moeilijk kon accepteren dat hij ongelijk had.

Deze combinatie van factoren liep uit op een scheuring in de gemeente. Dat gebeurde nadat Hoeksema in een preek de critici onomwonden voor de keus had gesteld: zich bekeren of de kerk verlaten. Een van de leden meldde zich daarop in de consistorie en zei: 'Nu is het genoeg, dominee.' Hoeksema's antwoord was karakteristiek: 'Dat was ook rnijn bedoeling.' Begin 1920 nam Hoeksema een beroep aan naar Grand Rapids. In diezelfde tijd werd hij voorzitter van de 'jeugdbond' van de CRC en hoofdredacteur van haar tijdschrift 'The Young Calvinist'. Ook in die hoedanigheid kreeg Hoeksema kritiek. Hij zou 'te

gereformeerd' willen zijn; het blad moest wat meer 'algemeen christelijk' worden. Daarvoor was men bij Hoeksema aan het verkeerde adres. Hij wilde leiden in gereformeerde richting of geen leiding geven. Mede vanwege de sterke kritiek legde hij zijn taken voor de jeugdbond neer.

De zaak-Janssen

Inmiddels was 'de zaak-Janssen' gaan spelen. Prof. dr. Janssen, docent aan Calvin Seminary, de predikantenopleiding van de CRC, had tijdens zijn studie aan diverse Europese universiteiten kennis gemaakt met de Schriftkritiek, en dat was tijdens zijn colleges te merken. Tegen kritiek op de inhoud van zijn onderwijs verweerde hij zich onder meer door zich te beroepen op Kuypers leer van de algemene genade.

Als lid van het curatorium verdiepte Hoeksema zich in de opvattingen van Janssen en vervolgens ook in Kuypers Gemeene Gratie. Het resultaat was dat hij ze beide als onschriftuurlijk afwees. Het curatorium was echter verdeeld; een minderheid steunde Janssen. Een meerderheid, waaronder Hoeksema, veroordeelde zijn opvattingen. De synode die over de zaak moest oordelen, veroordeelde Janssen en zette hem af als docent. Maar ook onder de afgevaardigden waren sympathisanten van Janssen. En er waren anderen die Janssen weliswaar niet steunden, maar toch aandrongen om met mildheid en liefde te handelen.

Die laatste groep vnerp Hoeksema de woorden uit Psalm 139 voor; 'Zou ik niet haten, HEERE, die U haten (...) Ik haat hen met een volkomen haat, tot vijanden zijn zij rnij.'

De scheuring van 1924

Over de algemene genade werd in 1922 niet officieel gesproken. Die kwestie beheerste echter al spoedig het debat. Aanhangers van Janssen, die in de kerk gebleven waren, verdedigden deze leer, maar ook meerdere ambtsdragers die Janssen veroordeeld hadden, volgden Kuyper hierin. Hoeksema had er echter onoverkomelijke bezwaren tegen. Volgens hem was God op geen enkele wijze genadig jegens verworpenen. God is weliswaar

goed en goeddoende jegens verworpenen, want Hij kan niet anders dan goed doen. 'Genade' duidt echter op een gunstige gezindheid. God is onbekeerden echter niet gunstig gezind, maar op hen vertoornd. De uitverkorenen, voor zover ze onbekeerd zijn, is God genadig om Christus' wil, en die genade is niet algemeen. Bovendien, zo redeneerde hij, zal alles wat de verworpenen hier genieten, hun oordeel en verdoemenis te zwaarder maken. Dat kun je onmogelijk genade noemen.

Hoeksema illustreerde zijn opvatting aan de hand van mensen die met een slee van een helling glijden, maar niet door hebben dat ze richting een diepe afgrond glijden. Is hun genieten van het mooie uitzicht en van de mooie rit 'genade' te noemen? Even absurd achtte Hoeksema het te beweren dat verworpenen enige genade zouden ontvangen.

In deze opvatting werd Hoeksema door grote de meerderheid van de CRG niet gevolgd. Op de synodevergadering in 1924 werden er bezwaren tegen hem ingebracht. Aanvankelijk kreeg Hoeksema niet de gelegenheid om zich te verdedigen. Uiteindelijk mocht hij spreken, als hij beloofde het bij één keer te laten. Andere malen moest hij weerloos toezien en aanhoren hoe hij beschuldigd werd en hoe soms zijn woorden verdraaid werden. Hij werd slechts verdedigd door zijn geestverwant ds. Henry Danhof, met wie hij het boek Van zonde en genade had geschreven.

De vergadering stelde een leerbesluit in drie punten op waarin de leer van de algemene genade werd vastgelegd. Over Hoeksema werd uitgesproken dat hij niet onrechtzinnig was, maar wel geneigd tot eenzijdigheid.

De vorming van een kerkverband

De classis eiste van Hoeksema dat hij de drie aangenomen punten zou onderschrijven. Dat weigerde hij en daarop werd hij door de classis geschorst. Ds. Danhof en een derde predikant, ds. Ophof, overkwamen hetzelfde. De drie besloten een nieuw kerkverband te vormen, de Protestant Reformed Churches. Een kerkblad was er al. Hoeksema was in de aanloop naar de synode reeds begonnen een eigen blad uit te geven, omdat hij in de officiële kerkelijke bladen niets gepubliceerd kreeg. Het blad heette The Standard Bearer (de vaandeldrager) .

Leerstellig bond het kerkverband zich aan de drie Formulieren van Enigheid. Men toonde grote afkeer van de door de CRG aangenomen 'drie punten'. Prof. Berkhof schreef een brochure om deze punten te verdedigen onder de titel De drie punten in alk delen gereformeerd. Hoeksema antwoordde met een brochure genaamd Drie scheuren in het fundament der gereformeerde waarheid.

De 'drie punten' betroffen de leer van de algemene genade. Als een bewijs voor de algemene genade van God jegens alle mensen werd het algemene weimenende aanbod van genade aangevoerd. Ook dit werd door Hoeksema ontkend. God heeft van eeuwigheid voorgenomen de verworpenen geen genade te geven en dus, zo vond Hoeksema, doet Hij in de roeping ook niet alsof Hij toch graag aan allen genade wil geven. Dat zou leiden tot twee willen in God. Op die manier werd de zaligheid bovendien afhankelijk gemaakt van het aannemen van de mens. Genade was volgens hem geen aanbod, maar een kracht Gods tot zaligheid.

Uit Whosoever will (1945) (In dit boek gaat Hoeksema in op de vraag hoe zijn afwijzen van het algemeen aanbod zich verdraagt met Bijbelwoorden als 'en die wil, kome'.)

De wil om te komen veronderstelt de bewustheid en de erkentenis van ons zwaar beladenzijn; beladen met een last van zonde, die wij nooit kunnen wegnemen. Het veronderstelt dat we vermoeid zijn, vermoeid van zonde en dood, en dat we tevergeefs arbeiden. Hetbetekent dat we gekomen zijn tot de kennis dat, in zoverre het ons aangaat, de taak onmogelijk is: er is geen uitweg, geen weg tot rust. Het betekent dat we ogen hebben om Jezus te zien als de Rustgever en dat we naar Hem verlangen, dat Hij ons tot God zou brengen en in de rust. We willen dat het in orde komt tussen God en ons, en we weten niet hoe; we willen ophouden te zondigen, en we kunnen het niet; we willen naar huis gaan, en het lukt niet. Maar Christus weet het; Hij kan het, en op Hem is onze hoop. Dat is de wil om te komen.

Van nature heeft de mens deze wil niet. (...) Maar Christus roept: Kom! (...) En door de kracht van Zijn almachtig Woord ontvangt u ogen om te zien, oren om te horen en een verlicht verstand om uw ellende te kennen, het verlangen om verlost te worden en de rust in te gaan, de wil om tot Christus te komen. En wie wil, kome! De belofte is de uwe en zal niet feilen: 'Kom, en Ik zal u rust geven!'

Ter vergelijking enkele fragmenten uit een preek van dr. Steenblok over Mat. 11:28 (uit Hetpleiten van een wees).

Wanneer nu de tijd aan mag breken, waarin het leven van de zonde zijn bekoorlijkheid gaat verliezen en diezelfde zonden, die hij tevoren zo beminde, een last voor zijn ziel beginnen te worden, voor de zondaar te zwaar zijn om nog verder te dragen ..., ja, wanneer nu het ogenblik daar is, waarop hij die eisen van de wet met zulk eengeheel ander oog leert zien, zodat ze nu zijn schamele kracht oneindig te boven gaan (...) zie, dan, dan wordt de zondaar vermoeid. Dan gaat hij zich belast gevoelen. (...) Komen tot Jezus. Dat is gemakkelijk; althans als het dat komen is van iemand, die zich dodelijk vermoeid en beladen voelt, als een gebroken zondaar. (...) Hij of zij, die waarlijk ontdekt is aan zichzelf en — met een door God geopend hart — Christus' roepen heeft gehoord, die is ook niet meer te houden. (...) Dat is de weg naar Jezus, die Hij Zelf opent. Eerst is er een horen van Jezus met een ontsloten oor en een gevoelen van eigen verloren toestand. Dan komt er een geloofsband aan Christus en straks een gehoorzamen aan Zijn bevel; een komen tot Hem, om Hem voortaan te dienen.

opgeslokt door publicaties. Hoeksema was een vruchtbaar auteur die breed gelezen werd. Uitgever Eerdmans bood hem zelfs eens — tevergeefs — een volledig jaarsalaris aan, wanneer hij zich een heel jaar lang aan schrijven zou wijden.

Hoeksema's geschriften kenmerken zich door leesbaarheid, helderheid en zeggingskracht, maar niet zozeer door tact en nuanceringen. Hij toonde zich voortdurend een strijdbaar theoloog. Onder zijn geschriften vind men een gereformeerde dogmatiek, een uitgebreide verklaring van de Heidelberger, preken en polemische geschriften.

In Grand Rapids was de gemeente gescheurd. Het deel dat Hoeksema volgde, liet een nieuwe kerk en pastorie bouwen. Het kerkverband richtte een eigen seminarie op te

Grand Rapids. Hoeksema werd er docent. Daarnaast reisde hij veel om voor te gaan in nieuw gevormde, vacante gemeenten.

Een groot deel van zijn tijd werd

Contacten met prof. Schilder

In Nederland kreeg Hoeksema weinig bijval. Alleen van de zijde van de latere vrijgemaakte hoogleraren Schilder en Greijdanus ontving hij enige waardering. Met name op het punt van de algemene genade vonden Schilder en Hoeksema elkaar. En tegen een algemeen welmenend aanbod van genade bleek Schilder, net als Hoeksema, bedenkingen te hebben. In 1939 bezocht Schilder de VS. Bij de CRC bleek hij nauwelijks welkom te zijn. Daardoor werden zijn contacten met de PRC des te beter. Wel probeerde hij hereniging tussen CRC en PRC te bevorderen, zonder resultaat. De oorlog maakte de jaren daarna contacten tussen Hoeksema en Schilder onmogelijk. Na de er oorlog — en dus ook na de vrijmaking van 1944 ~ koos Schilder duidelijk partij voor Hoeksema. De PRC schenen de zusterkerken van de vrijgemaakten te worden.

Maar zover kwam het nooit officieel. Al in 1945 drong in de VS door dat de scheuring in de Gereformeerde Kerken in Nederland te maken had met het verbond, en dat Schilder drie verbonden leerde. Dat was de opvatting die Hoeksema reeds als student verworpen had.

Hij kon nauwelijks geloven dat Schilder — die hij als een geestverwant beschouwde — die verbondsopvatting had. 'Stel je voor, ' zei hij verbaasd, 'Schilder

In 1947 bezocht Schilder opnieuw de VS. Hoeksema kon hem echter niet verwelkomen, noch met hem over de verbondsleer spreken. Hij had tijdens een vakantie in juni een hartaanval gehad. Hij was zijn spraakvermogen kwijt, maar toen zijn zoon hem een brief van zijn kerkenraad voorlas, gingen ineens zowel zijn hart als zijn mond open en zei hij Psalm 27 = 7 geheel op: ^0 ik niet had geloofd dat in dit leven, mijn ziel Gods hulp en gunst genieten zou ... Daarna zakte zijn spraak weer helemaal in. Hij moest vrijwel opnieuw leren spreken. Dankzij zijn doorzettingsvermogen en het geduld van zijn zoon Homer, die hem hielp, kon hij eind januari 1948 weer een keer preken.

Een teleurstelling voor het kerkverband was dat ds. Danhof in 1946 terugkeerd was naar de CRC, hoewel hij zijn standpunt over de algemene genade handhaafde. Bij zijn terugkeer werd niet meer van hem geëist dat hij de 'drie punten' zou ondertekenen.

Zijn drijfveren zijn niet duidelijk, maar het vermoeden bestaat dat hij zich gepasseerd voelde. Als enige van de drie predikanten die het kerkverband sinds 1924 dienden, kreeg hij geen belangrijke rol toebedeeld. Ophof en vooral Hoeksema waren toonaangevend.

De scheuring van 1953

Ondanks zijn ziekte had Hoeksema in 1947 toch goed begrepen dat hij en Schilder fundamenteel van elkaar verschilden over het verbond. Het verbond was in de PRC nog geen punt van discussie geweest, en er was dientengevolge geen officiële verbondsleer.

Zo kon het gebeuren dat verschillende leden en ambtsdragers binnen de PRC sympathie kregen voor de opvatting van Schilder.

Die leerde drie verbonden.

waarbij het genade-verbond voorwaardelijk zou zijn. Bovendien sloten veel geëmigreerde vrijgemaakten zich aan bij de PRC. Dit zorgde voor veel commotie in het kerkverband. In 1951 nam de synode met de kleinst mogelijke meerderheid een verklaring aan waarin ondubbelzinnig verwoord was dat het genadeverbond onvoorwaardelijk is. Maar de tegenstand bleef. De zaak escaleerde in 1953-De gemeente van Hoeksema te Grand Rapids was in de loop der jaren zo gegroeid, dat ze bediend werd door drie predikanten. Naast Hoeksema waren dat ds. C. Hanko en ds. H. DeWolf. De laatste stond een voorwaardelijke prediking voor, waarin God aan alle hoorders de zaligheid beloofde, wanneer zij zouden geloven. Hoeksema en Hanko meenden dat dit een terugkeer was tot de afgezworen opvatting van de CRC over het welmenend aanbod van genade. Predikanten, ambtsdragers en gemeente raakten ernstig verdeeld.

Uiteindelijk werd ds. DeWolf door de kerkenraad geschorst. De gemeente scheurde en op de volgende classisvergadering was Grand Rapids door twee kerkenraden vertegenwoordig: ds. DeWolf met een ouderling en ds. Hanko met een ouderling. De classis besloot na onderzoek dat ds. DeWolf niet de wettige vertegenwoordiger van de gemeente was. Daarop stonden vele afgevaardigden op om de vergadering te verlaten. Een nieuwe kerkscheuring was een feit. De andere classis koos zelfs vrijwel in zijn geheel partij voor DeWolf. Toen het stof van de strijd was opgetrokken, bleek dat een kleine meerderheid van de leden de PRC had verlaten. Enkele jaren vormden zij een eigen kerkverband. Daarna sloten zij zich weer aan bij de CRC.

Laatste jaren

Na de scheuring kreeg het afgescheiden deel te Grand Rapids aanvankelijk de beschikking over de kerkelijke goederen, maar uiteindelijk besliste de rechter dat deze toekwamen aan de gemeente van Hoeksema. Hij besloot het kerkgebouw één zondag ongebruikt te laten. Anders, zo vermoedde hij, zouden sommige mensen enkel uit gehechtheid aan het kerkgebouw vanuit de gemeente van ds. DeWolf naar hem overkomen. Zulke leden had hij liever niet. Hij wilde een duidelijke keuze.

Na de scheuring bleef Hoeksema actief als prediker, docent en schrijver. Hij liet zich kennen als een tegenstander van toneel en film, maar vond de radio wel een geschikt middel om anderen met het Evangelie te bereiken. Hij bekritiseerde de theologie van Karl Barth en verdedigde het schriftgezag. Verontwaardigd reageerde hij op het besluit van de CRC om scheiding op onbijbelse gronden te accepteren. Nog altijd is in de PRC de weerstand tegen echtscheiding en vooral tegen hertrouwen na echtscheiding bijzonder groot; het laatste is zelfs voor de schuldloos gescheiden partij niet toegestaan. Hoewel de theologische verschillen tussen CRC en PRC

eerder groter dan kleiner werden, ging het persoonlijke element in de loop der jaren een kleinere rol spelen. Zo werd Hoeksema in 1963 zelfs uitgenodigd een college te geven aan het seminarie van de CRC. In de herfst van datzelfde jaar overleed zijn vrouw. Een jaar later kreeg hij zelf een reeks kleine hartaanvallen, waarvan hij niet meer helemaal herstelde. In de nacht van 2 september 1965 overleed hij in zijn slaap.

Na Hoeksema's overlijden

Ruim veertig jaar na Hoeksema's overlijden bestaan de Protestant Reformed Chruches nog altijd. Het kerkverband telt 27 gemeenten en meer dan zevenduizend leden. Ondanks dit geringe aantal, is het een actief kerkverband. Veel gemeenten hebben eigen scholen. Ook is er een eigen uitgeverij. Op de officiële website van het kerkverband, http: //www.prca.org/ is allerlei informatie te vinden.

De sterke nadruk op de particuliere genade is geen enkele belemmering om zendingswerk te bedrijven. In de Verenigde Staten, Ierland, Singapore zijn uit dit zendingswerk gemeenten ontstaan. Ook zijn er contacten met een klein kerkverband in Nieuw Zeeland, de Evangelical Presbyterian Church.

De PRC kenmerkt zich nog altijd door de nadruk op Gods soevereiniteit, het onverkort vasthouden aan de belijdenisgeschriften en het verwerpen van zowel algemene genade als algemeen aanbod van genade. Ondanks dat laatste zijn er nooit officiële contacten geweest met de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Daarvoor zijn de verschillen te groot. Behalve dat de PRC het werkverbond ontkent, wordt er naar Nederlandse maatstaven niet bevindelijk gepreekt.

Hoewel men de leer van de veronderstelde Vk^edergeboorte verwerpt, is de gangbare opvatting dat de verkorenen doorgaans op jonge leeftijd worden wedergeboren. Door de prediking van het Evangelie komt dit zaad tot groei en bloei, terwijl wat onwedergeboren of verworpen is door middel van diezelfde prediking zijn vijandschap zal openbaren. Men erkent dat in de gemeenten bekeerden en onbekeerden, verkorenen en verworpenen zijn, m.aar men meent dat de gemeente altijd aangesproken moet worden naar de 'verkoren kern'. De nadruk op de bevindelijke beleving van ellendeverlossing-dankbaarheid als ervaring van de (eerste) bekering ontbreekt daardoor. Bevindelijkgereformeerde ogen zien in de PRG daardoor meer overeenkomst met "vrijgemaakten' dan met 'uitgetredenen'.

Hoeksema's persoon

Wie dit artikel leest, kan de indruk krijgen dat Hoeksema alleen een theologische scherpslijper was, iemand die bot reageerde, sterk overtuigd was van eigen gelijk en vooral in ontkennende zin over de genade sprak: genade is niet algemeen en wordt niet aan allen aangeboden. Op zichzelf klopt dat allemaal, maar Hoeksema was meer. Wie zijn biografie leest, leert hem^ ook kennen als vader en echtgenoot; als een soms wat naïeve persoonlijkheid; als kunstliefhebber die zichzelf het schilderen met olieverf aanleerde; als een predikant met veel liefde tot zijn gemeente en als verdediger van wat hij als waarheid zag. Daarbij ging het hem ten diepste niet om het beperkte van de genade, maar om de grote rijkdom ervan voor Gods kinderen. Hoewel Hoeksema leerde dat God de verworpenen haat. wordt hem onrecht aangedaan als men dat hét kenmerk van zijn theologie noemt. Zijn leer wordt veeleer gekarakteriseerd door 'vriendschap'. De eeuwige vriendschap of liefde tussen de drie Goddelijke Personen, waarin Gods kind mag delen.

Bovendien was Hoeksema iemand die zichzelf en zijn zwakheden wel kende. Bij zijn begrafenis sprak ds. M. Schipper een rede uit waarin zijn grote waardering voor Hoeksema doorklonk. Hij sloot die af met de volgende woorden: 'Maar hij zou de eerste zijn om al deze mooie woorden en lofprijzingen te verwerpen. Hij zou er

Uit een preek van Hoeksema over Rom. 2: l7-2la (1935)

Nu moet ik voorzichtig zijn als ik spreek over deze woorden van de apostel — en u als u er naar luistert — opdat we niet vervuld worden met zelfverheffing ten opzichte van de eigengerechtigde Joden. Waarom? We zijn eigengerechtigder dan de Jood, want de eigengerechtigde Jood is een beeld van wat we zelf van nature zijn. U en ik zijn precies datgene wat de apostel hier van de Jood zegt. Ik ben de ergste Jood, daarna de ouderlingen, dan de diakenen, dan de onderwijzers en de leidinggevenden, en dan de gewone leden; maar de ergste Jood ben ik. Ik maak geen grap.

Ik meen het. Het is het mysterie van de bediening van het woord dat God zo'njood als ik verkiest, iemand die preekt en niet doet wat hij preekt. Ziet u niet dat we de tekst als volgt kunnen lezen? "Zie, u bent een christen, en u rust op de gereformeerde leer. hevig tegen protesteren. Want u weet dat hij ook een zeer ootmoedig man was. Hij zou u in duidelijke termen zeggen dat hij van nature trots en hoogmoedig was. Hij zou zeggen dat hij door en door verdorven was, dat er in hem geen goed was! Maar dat was juist zijn grootheid, dat hij uit ervaring de vreselijke verdorvenheid van de menselijke natuur kende, en dat zelfs nadat de genade gekomen is, er slechts een klein beginsel is van nieuwe gehoorzaamheid ... De mens niets, en God alles! Dat was de teneur van het Evangelie dat hij predikte, en het Evangelie waaruit hij leefde!'

en u roemt in God en kent Zijn wil, en keurt goed wat uitnemend is, zijnde onderwezen in de gereformeerde leer, en u vertrouwt erop dat u de zuiverste vorm van de waarheid hebt, en dat u een onderwijzer van de dwazen bent, een leraar voor de zuigelingen, een gids van de blinden en een licht voor degenen die in duisternis zijn. En u heeft niet alleen de gedaante der waarheid, maar de waarheid zelf. U daarom, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelven niet? U die leert dat we God boven alles moeten verheerhjken, verheerlijkt u zelf God niet? U die leert dat we niet de dingen moeten zoeken die beneden zijn, maar de dingen die boven zijn, zoekt gij de dingen beneden? Uw godsdienst, uw vroomheid, uw doop, uw leer, uw geloof, uw hoop wordt weggenomen als basis van uw rechtvaardigheid in de dag waarin God zal oordelen over de verborgenheden der mensen." Dat zegt de tekst.

Achtergrondfoto: Ds. Hoeksema op ca. 68-jarige leeftijd

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2008

Oude Paden | 48 Pagina's

Ds. Herman Hoeksema en de  Protestant Reformed  Churches

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2008

Oude Paden | 48 Pagina's