VAN DE KERMIS NAAR DE KERK
J.Mastenbroek
Bij de waarheid opgevoed? Bepaald niet. Hij leefde, zoals men dat uitdrukt, 'naar het goeddunken van zijn eigen hart'. Werelds vermaak begeerde hij. Zonder God in de wereld, zoals elk mens van nature. Hij was nog wel gedoopt, maar daar was letterlijk alles mee gezegd. Ongedoopt blijven was er in die tijd nauwelijks bij. Gedoopt zijn hoorde bij een stukje burgerlijk fatsoen. Zigeuners bleven ongedoopt, en notoire godloochenaars. En Joden. Bij elkaar maakten deze groepen enkele procenten van de totale bevolking uit. Nederland was een gedoopte natie. En daarom kreeg Hendrikus Gerardus Bock ook het sacrament, het teken en zegel des verbonds, aan zijn jonge voorhoofdje. Een formaliteit, dat dopen. Meer niet.
Dat hij het sacrament ontving, had nog een diepere achtergrond. De familie Bock was van een voorname afkomst. Enkele generaties terug was het geslacht zo gefortuneerd dat men er in Duitsland — de familie was van Duitse afkomst — een kasteeltje op nahield. Waar zich dat landgoed bevond? De naspeuringen zijn tot op de dag van vandaag zonder succes gebleven. Duits land is uitgestrekt. Veel archiefmateriaal is tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Maar het staat vast, dat er sprake was van een omvangrijk familiebezit. Naast het landgoed en het kasteeltje was er een studiefonds opgericht, dat tot in vier geslachten in financieel opzicht universitaire studie waarborgde. Dat alles was uiteraard notarieel vastgelegd. Nu was de familie
Bock rooms. Door en door, praktiserend. Dat was de notaris, die de stukken had opgemaakt, trouwens ook. In de streek waar de familie woonde, was een kloosterorde die naarstig zocht naar een passende ruimte. Men liet het oog op het kasteeltje vallen. Het testament werd vervalst en na de dood van de laatste, ongehuwde eigenaar verviel het totale bezit aan de roomse kerk. Rome deinsde niet gauw ergens voor terug. Hoe de falsificatie tot stand kwam, blijft een open vraag. Was de laatste bezitter niet helder meer aan het einde van zijn leven? Dementerend wellicht? Zich laten ompraten en zijn handtekening gezet waarmee eerdere verervingen ongedaan werden gemaakt? Het stof van de geschiedenis is er vooralsnog niet van afgeveegd. Hoe dan ook — de overige familieleden konden naar rijkdom fluiten, want alles verviel na de dood van de eigenaar aan de roomse kerk.
Antirooms
Natuurlijk liet de familie het er niet bij zitten. Men wist van eerdere bepalingen in het testament. Daar was niets van terug te vinden, toen het testament werd geopend. Alles ging aan hun neus voorbij. Uit woede over deze gang van zaken besloot de familie de roomse godsdienst vaarwel te zeggen en over te gaan naar het protestantisme. Later is de roomse gemeenschap erop teruggekomen en werd een deel van het bezit alsnog ter beschikking gesteld, mits... het protestantse geloof zou worden afgezworen en men weer zou terugkeren tot de moederschoot van de alleenzaligmakende moederkerk. En daar had de familie. na alles wat gepasseerd was, geen trek meer in. Men bleef fel antirooms. En zodoende werd Hendrikus Gerardus Bock in de hervormde kerk van Lobith gedoopt. Lobith, een plaatsje pal aan de grens met Duitsland, waar de Rijn ons land binnenstroomt. Hij was vlakbij dit dorp geboren, in de gemeente Herwen en Aerdt. Bepaald geen gebied waarin de zuivere waarheid werd gevonden. Maar dat stond de Heere niet in de weg om Zijn genader te verheerlijken in het hart van Bock.
Hij werd geboren op zondag 6 september 1863. ^ij'^ vader heette Peter Leonard Bock; de naam van zijn moeder was Louiza de Bruin. De beide veldwachters van Lobith, Gijsbert Janssen en Jacobus Jansen, waren getuigen van de aangifte van geboorte op 8 september. Vader Bock kon daarbij niet aanwezig zijn 'wegens tijdelijke afwezigheid' als matroos. Daarom verklaarde Jan Teunis Doeland van de Watering, geneesen verloskundige in Lobith, dat hij bij de bevalling aanwezig was geweest. Hendrikus Gerardus was het tweede kind in het gezin; zijn broertje Albert Willem was drie jaar ouder. Na bijna vier jaar — moeder Bock was toen al 43 ~" werd Catharina Gonradina Margaretha geboren.
In Lobith was van een gereformeerde kerk voor het eerst sprake in l6og. De gemeente hoorde onder de Duitse stad Kleef, classis Kleve-Wesel. In 1613 werd het eerste beroep uitgebracht; de gemeente is dus tussen 1609 en 1613 geïnstitueerd. De eerste predikant was ds. Johannes Murarius, die in 1614 overkwam. Van 1836 tot 1868 stond ds. P.M. Lamping in Lobith; het is voor de hand liggend dat deze predikant aan Hendrikus Gerardus Bock het sacra-
ment van de heilige doop heeft bediend.
Zijn eerste huwelijk
Over zijn vroege jeugdjaren is niets bekend. Hij was schipper op de Rijn-en binnenvaart en kwam zodoende door grote delen van het land. Op die manier kwam hij in Kralingseveer terecht, toen nog een dorpje onder de rook van Rotterdam. Daar kreeg hij kennis aan een niet onbemiddelde vrouw, Louisa Francina van Holten. Zij werd geboren in Ammerstol op 8 november 1865. Haar grootmoeder van moederszijde was de in Parijs geboren Victoire Lucresse Raboteau. Toen deze roomse vrouw trouwde met de hervormde mandenmaker Jan Aalbert Ooms, werd hun huwelijk gezegend met drie jongens en drie meisjes. De zoons werden hervormd gedoopt en door hun vader als zodanig ook opgevoed. De dochters kregen daarentegen een roomse opvoeding en werden ook in de roomse kerk, vermoedelijk in het nabijgelegen Schoonhoven, gedoopt.
Dochter Christina Ooms (geboren 12 rnaart 1835) trouwde op 15 november 1862 met Jan van Holten. Uit dit huwelijk werd Louisa Francina van Holten geboren. Kennelijk was toen de roomse godsdienst al vaarwel gezegd. Toen Bock met Louisa omgang kreeg, was zij betrokken bij de handel in zalm. Sinds in 1863 ene Adriaan Dekkers in Kralingseveer een logement annex uitspanning, 't Zalmhuys geheten — in deftige termen toen 'estaminet' genoemd — was begonnen, kwam de zalmvisserij tot grote bloei. Er was een overdekte markt aan de Hooge Zeedijk, waar vooral zalm werd afgeslagen en verkocht. Naast andere vissoorten als elft, winde, houting, fint en steur. Van vervuild water was toen nog geen sprake en deze vissoorten tierden er welig. Louisa had met de zalmhandel een aardig inkomen. Bock vroeg haar ten huwelijk en ze trouwden op 8 juni 1892 te Kralingen.. Zij leefde net als haar man; zonder God, hoewel zij ondanks haar roomse grootmoeder in naam hervormd was. Het jonge echtpaar kreeg een zoon, die naar zijn grootvader Peter Leonard werd genoemd.
Op de 'IJdelheidskermis'
Het is rond 1895. Het is kermis in Rotterdam. Kermis, een doorn in het oog van velen in de Maasstad. Er werd zelfs een anti-kermiscomité opgericht, waaraan ds. G.H. Kersten zijn naam gaf als mede-bezwaarmakende. Later, op 16 augustus 1906, belegde de kerkenraad van de gereformeerde gemeente te Rotterdam-Boezemsingel een extra kerkdienst in de kermisweek 'om zoodoende de ijdelheden die in de stad plaatsvinden, tegen te gaan'. Het kermisgebeuren trok altijd veel bezoekers. Bock is ook van de partij.
Als hij over het grote kermisterrein loopt, passeert hij een tent waar onweer en weerlicht worden nagebootst. Als er onmiddellijk daarna een heftig onweer losbarst en de bliksem de lucht klieft, blijft hij als aan de grond genageld staan. Later zou hij ervan zeggen dat hij dacht met Korach, Dathan en Abiram in de afgrond te zullen verzinken. Hij zet het op een lopen, zo snel mogelijk weg van deze plaats van ijdelheid. Waarheen? Naar huis, en wel zo gauw als hij kan. Hij is zo van slag dat hij de weg kwijt is. In plaats van naar het oosten loopt hij naar het westen van de stad. Hij kan de weg naar huis niet meer vinden. Tenslotte vraagt hij aan een politieagent hoe hij in Kralingseveer kan komen. "Precies de andere kant uit", luidt het antwoord. Zo komt hij thuis, ontredderd, ontdaan. God hield hem staande op de brede weg des verderfs.
Geen aardappels schillen
"Moet dat nu op zondag? Ik wil niet datje dat nog langer doet!" Bock wijst zijn vrouw terecht, omdat ze aardappels zit te schillen. "Het is zondag vandaag, dat weet je. Dan geeft het geen pas om enig werk te doen. Je moet ermee stoppen!" Zijn vrouw reageert verbaasd. O zeker, ze is ervan overtuigd dat er wat met haar man aan de hand is. Pas nog kwam hij zo van streek thuis van de kermis. Hij wilde niet zeggen wat er gebeurd was, maar dat er iets was voorgevallen had ze meteen in de gaten. "Man, hoe heb ik het nu toch met je? Aardappels schillen op zondag heb ik altijd nog gedaan en je hebt er nog nooit iets van gezegd" luidt haar verweer. Toch laat ze het. Niet voor de Heere, maar voor haar man. Het huwe-
lijk is goed en ze heeft er heel wat voor over om het samenleven zo te laten. Maar zijn overtuiging is niet die van haar. O nee. Van zijn godsdienst moet ze in wezen weinig hebben. Dat hij op zondag naar de kerk wil, vindt ze prima. Ze legt hem wat dat betreft geen strobreed in de weg. Ze weet het: hij gaat naar Rotterdam, elke zondag. Helemaal naar het Weenaplein, waar zo'n zwartekousenkerk is. Bij een zekere dominee Van Smalen. Door weer en wind, niets kan hem tegenhouden. Nog niet zo lang geleden stroomde het van de regen. De dijk stond vol diepe plassen. Maar hij ging. De mensen uit de buurt zien hem ook voorbijgaan. "Daar gaat die gek weer", hoort hij eens als hij een woning passeert. Halverwege de dijk houdt hij stil, knoopt zijn hoge schoenen los en keert ze om, zodat het regenwater eruit kan lopen. Het deert hem allemaal niet — hij heeft honger naar het levende Woord. En dat wordt door ds. Daniël Boeser van Smalen gebracht. De Heere heeft hem onder het gehoor van deze getrouwe prediker gebracht en daar en nergens anders wil hij kerken. Ook al is het tweemaal een lange wandeling. Van Smalen verklaart zijn hart, nee, Göd laat daar zijn hart verklaren en laat van de daken prediken wat in de binnenkamer geschiedt. Dat hij zondags bijna twee uur moet lopen voor hij in de kerk is, hij maalt er niet om.
Vaak reist hij zijn weg met innerlijke blijdschap. Eerst was hij na het gebeuren op de kermis naar de hervormde kerk in de buurt gegaan, maar daar had hij het spoedig bekeken. Daar kreeg hij geen antwoord op zijn zielenvragen. Bij de oude dominee
Van Smalen is dat zo anders. Hij gaat bijna met emeritaat, is al half de zestig, maar het geluid dat deze prediker van vrije genade mag voortbrengen is zo zuiver als glas. Bij hem hoort Bock wat gekend moet worden, wil het wel zijn voor de eeuwigheid. De zondaar op het diepst vernederd en God op het hoogst verhoogd, daar is het hem om te doen. En deze leer wordt in de Noorderkerk aan het Weenaplein verkondigd.
Weduwnaar
Niet lang daarna treft hem een zware slag. Zijn vrouw heeft tijdens het schaatsen kou gevat. Een longziekte is het gevolg. Zij bezwijkt daaraan op 13 augustus 1898 en Bock blijft als weduwnaar met een zoontje achter. Op de vraag wie voor dat kind kan zorgen, komt een antwoord als hij in Jakoba van Vessem zijn nieuwe levensgezellin mag vinden. Zij is in het Zeeuwse Nieuwerkerk geboren op 23 juli 1868 en op 30 augustus in de Nederlandse Hervormde gemeente gedoopt door ds. Hen drik Damsté. Vermeldenswaard is dat deze predikant, die Nieuwerkerk diende van 1858 tot zijn vertrek naar het Drentse Koekange in 1870, uit een predikantengezin stamde. Zijn vader bekleedde dat ambt, vier broers en een halfbroer eveneens. Over de rechtzinnigheid van deze predikant hebben wij niets kunnen vinden. Dat Jakoba, die in Rotterdam een betrekking als dienstbode vond en daar bij ds. Van Smalen naar de kerk ging, zegt wel iets over haar kerkelijke positie. Immers, in Rotterdam waren verscheidene hervormde kerken, ook nog met een Schriftgetrouwe prediking. Kennelijk zocht zij de eenvoudige, bevindelijke waarheid op. Scriba-Ouderling Pieter van Dijk noteerde in het notulenboek in het verslag van de kerkenraadsvergadering van 13 november 189I: 'Nog heeft Jakoba van Vessem belijdenis bij deze gemeente afgelegen en zal zonder bezwaar bij deze gemeente kerkelijk worden ingezegend'. In de vergadering van 27 "^O" vember werd vastgesteld dat tegen haar geen bezwaren waren
ingekomen. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft weduwnaar Bock zijn vrouw in de kerk ontdekt. Op 22 augustus 1900 traden zij in het huwelijk. Hij was toen 36, zijn bruid was een maand eerder 32 geworden. Het echtpaar ontving zesmaal de kinderzegen.
Van een bok een schaap
Dominee Van Smalen is met emeritaat, ds. Kornelis Pieneman wordt in 1898 zijn opvolger. Bock bezoekt trouw de diensten, eerst nog aan het Weenaplein, en vanaf 19OI in de nieuwe kerk aan de Boezemsingel 48. Inmiddels woont Bock met zijn gezin in de wijk Feijenoord. Dat is dicht bij zijn werk in de fabriek van Van Waning & , Go. Dit bedrijf was opgericht in 1888 en tot 1899 gevestigd aan de Kousdijk in Delfshaven. AAs in 1899 een nieuwe fabriek werd geopend aan de Nij - verheidstraat in Feijenoord, treedt Bock daar in dienst. Hij woont dan in dezelfde straat, op nummer 182. Dat betekent op zondag wel een eind lopen naar de kerk, de beide bruggen over naar het noordelijke centrum van de stad. Als de kinderen klein zijn, blijven ze bij hun moeder.
Ze kunnen de lange wandeling niet aan. Bock gaat ook vaak alleen naar de kerk. Dan blijft hij tussen de kerkdiensten in de pastorie van ds. Pieneman en eet daar zijn brood op. Dat doen meer mensen die veraf wonen. Het is een vast groepje, dat daar overblijft. De predikant houdt dan gezelschap. De overblijvers kennen elkaar en spreken van hart tot hart over de wegen die de Heere met Zijn volk houdt. Ook Bock mag meermalen spreken uit de oefeningen van het genadeleven en een doorleefde kennis aan de persoon des Middelaars.
Het gebeurt eens dat er loges in de pastorie zijn. Zij wonen het gezelschap bij. Ze maken kennis met Bock en vragen naar zijn naam. "Ik heb geen mooie naam, ik heet Bock", zegt hij. Dan laat ds. Pieneman er op volgen: "Maar nu is hij een schaap geworden".
De deur op slot
Die middagen in de pastorie zijn voor Bock onvergetelijk. Het is zijn eten en drinken geworden. De zondagen - hij kijkt er naar uit. Tweemaal de prediking van vrije genade en dan het gezelschap tussen de middag, hij kan het wonder van genade soms niet klein krijgen. Toch blijft hij in alles Hein van zichzelf denken en groot van zijn Koning. Bock is niet iemand die graag op de voorgrond treedt. Dat blijkt wel uit het volgende voorval. Voor het gezelschap zich gereed maakt om de pastorie te verlaten en de middagdienst bij te wonen, is het gebruikelijk dat er om beurten een zegen wordt gevraagd. Deze keer is het de beurt aan Bock. Op dat moment mist hij alle vrijmoedigheid. Wordt hij bestreden? Is het donker vanbinnen? We weten het niet. De dominee dringt aan, maar Bock blijft weigeren. Dan staat de predikant op, draait de kamerdeur op slot en steekt de sleutel in zijn zak. "En nu doe jij een gebedje, eerder gaat de deur niet van slot", zegt de predikant. Bock durft niet langer te weigeren en gaat voor in gebed. Naar later bleek, gebruikte de Heere dit eenvoudige gebed voor een van de aanwezigen.
Toegesproken en toegezongen
Ds. Pieneman wordt gewaardeerd, maar niet met algemene stemmen. Tussen de predikant en de alom geachte ouderling Pieter van Dijk komen strubbelingen. Van Dijk heeft kritiek op de prediking. De predikant zou zich in enkele preken te wettisch hebben uitgesproken. Ook is hij nogal uitgevallen over de vele lege plaatsen tijdens debiddagdienst. Er ontstaat wrevel en tweedracht. Maanden lang wordt de sfeer erdoor bepaald. In die tijd vergaderde de kerkenraad wekelijks en het is elke week weer prijs tussen de predikant en Van Dijk. De broeders wachten in spanning op de uitslag van een door Rijssen uitgebrachte beroep. Zou ds. Pieneman onder drukvan de omstandigheden vertrekken? Dat gebeurt niet, tot blijdschap van het grootste deel van de kerkenraad. Als ds. Pieneman op zondag 21 juni 1903 het bedanken vanaf de preekstoel aan de gemeente bekendmaakt, staat diaken A. van Krimpen op, spreekt onvoorbereid de dominee vriendelijk toe en vertolkt de blijdschap bij velen over het bedanken voor het beroep. Als hij dan ook nog een toepasselijke psalm laat zingen, wekt dat verbazing bij Bock. En niet alleen bij hem. De volgende avond stapt Bock de kerkenraadskamer binnen. Gemeentelid J.G. Beversluis is hem
een slag voor; ook deze man komt met dezelfde, verontrustende vraag: het houden van een toespraak ligt toch meer op de weg van een ouderling dan van een diaken? Zijn de verhoudingen binnen de kerkenraad nu zó scheef gegroeid? Van Krimpen neemt het woord. Hij stelt dat hij Spontaan het woord heeft gevoerd, uit de volheid van zijn hart vanwege de blijdschap over het bedanken. Hij kon zich niet langer bedwingen. Dat er vragen over zijn optreden zijn, kan hij achteraf wel begrijpen. Hij biedt aan om zondag in de gemeente een toelichting over zijn actie te geven om alle achterdocht weg te nemen. De broeders vinden dat overbodig...
Ouderling
De kerkenraad besluit op 13 november 1903 om het aantal ouderlingen met één uit te breiden, speciaal voor het groeiende aantal leden dat over de Maasbrug woonachtig is, bijzonder de mensen op Feijenoord. Bock wordt op 26 november gekozen en dan wordt in 1904 het ambt van ouderling hem op de schouders gelegd.
Hij vervult zijn ambt met grote getrouwheid, 't Is hem niet te zwaar — hoewel het bepaald niet meevalt om als vader van een groeiend gezin er 's avonds op uit te trekken, na een lange en zware werkdag in de fabriek. En het afleggen van huisbezoek gebeurt veelal lopend. Nu betreft zijn bijzondere pastorale zorg de leden die in zijn buurt woonachtig zijn, maar toch — de wijk is uitgebreid. Bock neemt het nauw, voor zichzelf en voor een ander. Als hij constateert dat Grietje Both-Hardenbol van de Kaatsbaan in de wijk Gharlois op zondag met gebruikmaking van de tram en de veerpont de kerkdiensten aan de Boezemsingel bijwoont, vermaant hij haar hierover. Als dat niet helpt, brengt hij deze kwestie op de kerkenraad.
Dan blijkt dat er nog enkele leden zijn die op dezelfde manier naar de Boezemsingel komen. Het gevolg is dat zij onder de tucht worden gesteld wanneer zij hiermee doorgaan. Zover komt het niet; er volgen bedankjes.
Van ouderling naar diaken
In 1906 vertrekt ds. Pieneman naar Grand Rapids in de Vere-nigde Staten. Bock krijgt, net als de andere ambtsdragers, een fraaie foto van de dominee als herinnering aan een onvergetelijke periode. De gemeente is slechts kort vacant; van 14 januari tot 22 april. Dan wordt ds. G.H. Kersten bevestigd.
Het kerkelijke leven ging er in die tijd nog niet zo geordend aan toe. Dat ouderling Bock met de diakenen A. Dam en J.A. Luitwieler de administratie van de diaconie verzorgt is opmerkelijk.
Dit is primair een taak voor diakenen. Als we daarbij bedenken dat Bock een eenvoudige man is die zeker niet gewend is om met de pen om te gaan of administratief zijn mannetje te staan, wekt dit besluit des te meer verbazing.
Kennelijk heeft Bock dit werk naar behoren gedaan, want in 1910 verwisselt hij zijn plaats in de ouderlingenbank voor een plekje in de diakenbank. Dat kwam aan de Boezemsingel wel vaker voor, hoewel het veel gebeurde dat men van diaken ouderling werd.
Niet meer twijfelen
Ds. Kersten neemt op 27 oktober 1912 afscheid wegens vertrek naar Yerseke. De gemeente raakt opnieuw vacant. Op 12 maart 1913 wordt ds. J. Fraanje uit Terneuzen beroepen. Er volgt een bedankje. In de bedankbrief staat 'de bewijsgrond waarom hij voor de roeping naar deze gemeente heeft moeten bedanken'.
Desondanks wordt ds. Fraanje in september opnieuw beroepen. In de tussenliggende periode zijn geen andere beroepen uitgebracht, zodat de classis op II september toestemming moet verlenen om ds. Fraanje opnieuw te kandideren. Er is weinig geloofsvertrouwen bij de broeders. Immers, ds. Fraanje heeft met redenen omkleed en op Bijbelse gronden meegedeeld geen vrijmoedigheid te hebben ontvangen om naar de Maasstad over te komen. "Die man komt toch niet", weten sommige broeders te zeggen. Diaken Bock is een andere mening toegedaan. Het is in de kerkenraadsvergadering waarop het tweetal wordt gesteld, de beurt van Bock om te eindigen. Hij doet een ongebruikelijk voorstel: het dankgebed wordt niet staande gedaan, maar de broeders doen dat liggend op de knieën voor hun stoel. Tijdens het gebed krijgt hij zoveel geloof in zijn hart dat, als hij Amen heeft gezegd, hij uit datzelfde geloof en uit de volheid van zijn gemoed uitroept: "Broeders, jullie hoeven niet meer te twijfelen, want ds. Fraanje komt! Dat heeft de Heere mij tijdens het gebed laten zien!" En zo gebeurt het.
Spontaan
Bock is erop tegen om bij de uitgang van de kerk aan het einde van de dienst met een collectezakje te gaan staan. Ds.
Fraanje begrijpt dat wel. Toch, een zakje minder betekent ook minder inkomsten. De predikant stelt voor om dan maar een extra zakje achter de gebruikelijke zakjes te laten rondgaan. Er wordt een proefperiode van een maand afgesproken en dan zal wekelijks per zakje de inhoud worden genoteerd. Dan kan men constateren wat méér oplevert: een extra zakje onder het zingen, of bij de uitgang. Bock is kennelijk zo in zijn schik met de bijval van de dominee met zijn voorstel, dat hij meteen een volgend voorstel in stemming brengt: de verhoging van diens traktement met 200 gulden.
Deze uiting van liefde en waardering is begrijpelijk, gelet op de werkzaamheden die Bock heeft gehad rond het beroepen van ds. Fraanje. Zijn voorstel is al te spontaan geweest; gelukkig zijn er bedachtzame broeders die het voorstel parkeren tot januari 1915-De dominee is immers pas op 7 december 1913 aan Rotterdam verbonden geworden, nog geen halfjaar geleden. Dan is het goed om nog niet over verhoging te praten.
'Ondeugend snoepen'
In 1916 wordt Bock opnieuw ouderling. Als op 13 februari het Heilig Avondmaal wordt bediend, zijn Van Dijk en Bock tafelwachters. In de vergadering van de week daarvoor is uitvoerig gesproken over avondmaalgangers, die gedurig de vrijheid nemen om dit sacrament te gebruiken terwijl ze geen leden van de gemeente zijn er zich ook niet vooraf bij de kerkenraad hebben gemeld. "Van wie men toch niet genoegzame kennisse draagt van hun levenswandel wat zoo veel bezwaar te wege brengt voor de broeders die als wachters aan des Heeren Heiligen tafel dienen. Hen wordt des Heeren licht en wijsheid toegewenscht in 't verrichten van hun ambtswerk', noteert de scriba in het notulenboek.
Bock, een van de twee tafelwachters, ziet een jonge vrouw naderen die nog geen lid is. Ze volgt de belijdeniscatechisatie, dat wel. Ze heeft midden in de wereld geleefd, was garderobejuffrouw in een van de bioscopen in de binnenstad en moest ook zondags werken. Tot God in haar leven kwam. Dat gaf in het ouderlijke gezin zoveel spanning — men deed nergens aan — dat een van haar broers eens zei dat hij een scherpgeslepen mes voor haar had klaarliggen. Zo groot was de vijandschap tegen het werk van vrije genade.
De broeders hebben respect voor haar. Maar ze is nog geen belijdend lid en Bock houdt zich aan de gemaakte afspraak. Een kerkelijk recht is immers óók een vereiste om aan de bediening deel te nemen. Dat ontbreekt. Daarom loopt hij op
haar af en ontzegt haar de toegang tot de Verbondsdis. Ze gaat inderdaad terug naar haar plaats in de kerk. Maar zodra ze weer gaat zitten, wordt ze bepaald bij de woorden 'Vrees niet, Ik ben met u'. Dan staat ze opnieuw op en loopt naar de andere kant van de lange tafel. Daar staat ouderling Van Dijk. Hij ziet haar naderen, maar weigert de toegang niet. Zo neemt deze jonge vrouw, Lammerdina Johanna van Opijnen, deel aan het Avondmaal des Heeren. Bock heeft het allemaal gezien en is verontwaardigd over het gebeuren. In de eerstvolgende kerkenraadsvergadering stelt hij dit aan de orde. Van Dijk verontschuldigt zich; hij had niet gezien dat Dien geweerd werd aan de andere kant van de tafel. Hij hoorde dat pas later. Ds. Fraanje zegt toe met haar te zullen praten.
'Ondeugend snoepen', noemde hij haar aangaan. Toch heeft zij een grote plaats in zijn hart vanwege het werk Gods en ach, zo hard wil hij haar niet aanpakken.
Ze vertelt de predikant wat haar is wedervaren en hoe ze van de Heere Zelf toestemming kreeg met de tekstwoorden uit Jesaja 43-'De kerkenraad is van oordeel hierin te berusten', zo wordt deze gebeurtenis genotuleerd.
Overigens zijn de notulen niet altijd ten volle betrouwbaar. Als genotuleerd staat dat ouderling Bock op 29 augustus 1917 de kerkenraadsvergadering heeft gesloten, zal dat zo zijn geweest.
Maar dat hij daarbij, zoals vermeld. Psalm 103:25 heeft laten zingen, nee. Dat kan niet gebeurd zijn.
Opnieuw weduwnaar
Het wordt december 1918. De groslijst voor kandidaten wordt opgesteld. Bock is aftredend, maar hij is al enkele vergaderingen niet aanwezig geweest. De reden is droevig: zijn geliefde vrouw is op 23 november aan de gevolgen van de Spaanse griep overleden, op de leeftijd van vijftig jaar. Opnieuw weduwnaar, blijft Bock met zeven kinderen achter. Zes wonen er nog thuis, een opgroeiend gezin met nog jonge kinderen. De nood is groot. Kan Bock zich opnieuw beschikbaar stellen? Met deze vraag gaat ouderling J. Bakker hem bezoeken. Hij krijgt te horen dat het ambtelijke werk
Nood van buiten, nood vanbinnen. Er breekt een tijd van grote moedeloosheid voor hem aan. De aanvechtingen van de vorst der duisternis zijn vele. Hij ziet geen uitweg meer. Ja toch.
De duivel wijst hem een weg. Naar de zolder. Daar aan die grote balk is uitkomst. Stevig genoeg om je leven maar te beëindigen. Bock stuurt zijn kinderen op een zomeravond de straat op.
Die reageren verbaasd, 't Is bijna bedtijd! Ze mogen nooit 's avonds buiten spelen. En nu wel? Waarom? Bock legt niets uit, duwt met zachte hand zijn kinderen de deur uit. Hij pakt een hamer, zoekt de zwaarste draadnagel die te vinden is en gaat met een stevig touw naar de zolder. Met kracht der wanhoop wil hij de nagel in het hout drijven. Maar dan grijpt God in.
'Maar de Heere zal uitkomst geven, Hij die 's daags Zijn gunst gebiedt, 'k Zal in dit vertrouwen leven'. Leven? Hij wil de dood in! Dat liet God niet gebeuren, omdat er Een voor hém de dood is ingegaan.
Hij gaat naar beneden, de straat op, haalt zijn kinderen binnen en vertelt ze dat de duivel het verloren heeft.
Neeltje Koster
Uitkomst, uit geestelijke nood én uit de nood van zijn weduwnaarschap. Want als hij later Neeltje Koster, een ongetrouwde vrouw ontmoet, voelt hij zich gedrongen om haar te vragen: "Ik zoek een vrouw voor mijzelf en een moeder voor mijn kinderen". Ze vraagt bedenktijd, 't Is ook nogal wat, ineens moeder te worden van zes kinderen van wie er al in de puberale leeftijd zijn. Ze is niet onbemiddeld. Ze kent Rotterdam nog wel uit de tijd dat ze als jong kindermeisje bij notaris Koopmans aan de
Provenierssingel in dienst was. In die tijd was ze zondags te vinden in de Boezemsingelkerk. Ongetwijfeld wist ze uit die tijd wie Bock was. Maar nu zijn vraag. Er wordt een afspraak gemaakt wanneer hij haar antwoord mag komen horen. Ze woont in die tijd bij twee eveneens ongetrouwde zussen aan de Oostsingel in Delft. Van huis uit is zij belijdend lidmate van de Hervormde gemeente Overschie. In Delft kerkt ze bij de Christelijke Gereformeerde kerk. Maar sinds de Heere in haar leven kwam, ligt haar hart bij de Gereformeerde Gemeenten. Kerkelijk gezien heeft ze geen bezwaar tegen het huwelijk. Maar dat grote gezin stuit haar tegen de borst. Eigenlijk voelt ze er niet veel voor en ze besluit om, als Bock aanstonds komt, hem onomwonden te zeggen dat ze er vanaf wil zien. Maar voor het zover is, komt de Heere krachtig over; 'Wil toch niet stug, gelijk een paard, weerstreven'. Dan geeft ze haar verzet op. Het huwelijk wordt op l8 augustus 1920 in Rotterdam voltrokken. Ds. D.C. Overduin, die dan de Boezemsingelgemeente dient, bevestigt het huweiijk met Psalm 32 = 8. Dat is een bemoedigend woord, waaraan ze later nog veel terugdenken; 'Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg, dien gij gaan zult; ik zal raad geven, mijn oog zal op u zijn'.
Van Neeltje, die al 45 i^ ^1^ ^^ trouwt, kan niet anders gezegd worden dan dat zij een méér dan voorbeeldige echtgenote en moeder voor de kinderen is geweest die hen met moederlijke zorg en liefde omringde.
Koper-en zilversmid
Dat betekent niet, dat er geen zorgen waren. Het huishouden van Bock was in de tijd na het sterven van zijn tweede vrouw, knap achteruitgegaan. Hij kreeg hulp van buren. Maar die hulp bleek een achtergrond te hebben; dan miste hij dit uit zijn huis, dan weer ontbrak dat aan zijn inboedel. Hij werd bestolen. En de hulp was ook niet gratis. Als arbeider had Bock wel een goed inkomen, maar het was bepaald geen vetpot. Er moest op de kleintjes worden gelet en elk dubbeltje werd tweemaal omgedraaid voor het kon worden uitgegeven. Ondanks dat legt hij elke zondag voor al zijn kinderen dubbeltjes klaar voor de collectezakjes. Tot hij ziet dat het eigenlijk onverantwoord veel is, gelet op zijn financiële situatie. Hij besluit de volgende zondag de dubbeltjes te verwisselen voor stuivertjes. Nóg een heel bedrag voor het gezin. Maar dan komt in zijn hart: 'Alexander, de kopersmid, heeft ons veel kwaad gedaan'. De stuivers worden meteen weer dubbeltjes... Dat zilversmid Demetrius óók geen beste was, is Bock wellicht op dat ogenblik ontgaan. Zijn spontane karakter zorgde zijn hele leven voor verrassingen.
Wandelen op zondag?
In zijn gezin waren er met een van de zoons problemen. Deze wandelde op latere leeftijd niet in het ouderlijk spoor. Toen hij
een jaar of zestien was, wilde hij op zondag wandelen. Zijn vader verbood dat. Hij bleef aandringen. Tenslotte zei Bock: "We zullen het aan de Heere vragen", en ging met zijn zoon op de knieën. Na een indringend gebed zei Bock: "Ga nu maar".
De reactie van zijn zoon was: "Nu kan ik niet meer, vader".
Er lag beslag op het gezin. Zo gebeurde het eens dat Bock en zijn vrouw beiden aan het Heilig Avondmaal hadden deelgenomen. Thuisgekomen waren ze zo vol van het wonder dat God naar hen had omgezien, ook al was Bock in geestelijke zin verder geleid dan Neeltje. De koffie bleef onaangeroerd en nadat er over God en Zijn dienst was gesproken, knielde Bock met het hele gezin voor de stoelen en ging voor in gebed. De verloofde van zijn zojuist genoemde zoon werden door dit eenvoudige gebed de ogen geopend ter zaligheid. Ze heeft de verkering beëindigd vanwege de levenswandel van haar vriend.
Rina de Bruin
Als Bock wat op leeftijd komt, wordt de afstand van Feijenoord naar de Boezemsingel teveel. Met zijn vrouw betrekt hij een woning aan de Palestinastraat in de wijk Kralingen. Een wijk, waarin velen van Gods kinderen woonden. Ze betrekken een woning schuin tegenover de bekende Rina de Bruin. En verderop in de straat woont het echtpaar Ruit, een zoon van de bekende 'opoe Ruit', met hun ongetrouwde dochter Annie en met juffrouw Van Driel in hetzelfde pand. Vier mensen met genade.
Ook in andere straten wonen er van het volk des Heeren, zoals in de Waterloostraat, de Aegidiusstraat, de Sionstraat waar Pleun Kleijn woont en in de straten daaromheen. Bock heeft nauwe vriendschap met de voorname heer G. van Us aan de Oudedijk, en met ene Oversier, mensen die geen vreemdeling zijn van het leven dat uit God is. Er is regelmatig gezelschap. De banden met Rina de Bruin zijn zo sterk dat Neeltje daar elke dinsdagmiddag op bezoek gaat en dat Rina eens zegt: "Neeltje, ik wil door dezelfde begrafenisondernemer begraven worden dan jij".
Psalm 91
Het wordt oorlog. Rotterdam betaalt een zware tol, als op dinsdagmiddag 14 rnei I940 het grote bombardement wordt uitgevoerd. De vlammen verwoesten 24-97^ woningen, 62 scholen en 24 kerkgebouwen. Het aantal doden is nooit exact vastgesteld, maar ligt tussen 600 en 900 burgers. Het cijfer van ongeveer 800 slachtoffers staat in diverse boeken als redelijk betrouwbaar, vermeld. Ruim 78.000 burgers raken dakloos. Maar de Heere doet wonderen, ook onder het bombardement. Dove Knelia de Vries, een bekende onder Gods volk, krijgt van de Heere de belofte dat het leed tot haar niet zal genaken. Haar woning aan de Zwarte Paardenstraat blijft inderdaad gespaard. Van onder tot boven zitten de buren, die nergens aan doen maar toch geloven dat wat Knelia zegt, waar is. Ouderling A. van Kranenburg mag temidden van de vallende bommen, als hij in zijn bedrijf in de binnenstad is en zijn vier verdiepingen tellend bedrijfspand trilt op de grondvesten, het leven behouden. Ook al loopt hij even later door de Jonker Fransstraat waar de vlammen van twee kanten huizenhoog oprijzen. Hij mag gewagen van Gods trouwe zorg. Nog maar nauwelijks is hij veilig thuis of een volgende bommenregen maakt zijn zojuist verlaten bedrijf met de grond gelijk. Ook het huis van het echtpaar Mallan-Vreugdenhil gaat in vlammien op. Dingena Mallan, de moeder van ds. F. Mallan, ontkomt achterop de fiets bij haar schoonzoon aan de baaierd van vuur. Terwijl ze door de brandende straten rijdt, stelt de Heere haar in volle ruimte en mag zij in de goedertierenheden des Heeren roemen. Aan de Ramlehweg 19b, waar het echtpaar Bock vanaf 1936 met een dochter en schoonzoon is komen wonen, vallen de bommen in de buurt terwijl het echtpaar aan de maaltijd zit. Neeltje wil de straat op vluchten, maar haar man houdt haar tegen. Hij mag zich rustig weten en geloof ontvangen uit Psalm 91.
Afgelost
Op 3 maart 1944 breekt voor Bock het stervensuur aan. Nog vrij onverwacht; de avond daarvoor heeft hij nog enkele haringen gegeten. Wel krijgt hij in de nacht van 2 op 3 maart een benauwdheid. Als hij nauwelijks meer bij kennis is, hoort zijn vrouw hem nog enkele malen het woord 'luchtalarm' zeggen. Zo sterft hij. Hem was een beter lot bereid. Bock was een bekende onder Gods volk, een man die de rechtvaardigmaking had mogen beleven en met bewustheid wist waar zijn schuld gebleven was.
Meteen wordt ds. Kersten van het overlijden in kennis gesteld. Op de sterfdatum nog schrijft hij de volgende brief: 'Zoo even yernam ik, dat het den Heere behaagd heeft uw geliefde man en vader door den dood uit uw midden weg te nemen, na een zeer kortstondige ongesteldheid. Wat voorrecht, dat wij gelooven mogen, dat hij den goeden strijd gestreden heeft en thans verlost van alle moeite en zonden den Heere, Die hem gekocht heeft met Zijn bloed volmaakt en eeuwig prijzen mag.
Van mijn jonge dagen afheb ik hem gekend en vele uren met hem in gezelschap doorgebracht en zijn vriendschap is getrouw gebleven tot de laatste ure van zijn leven. Hoe gaarne zou ik u bezoeken in deze droeve omstandigheden en de begrafenis leiden. Maar die weg is afgesneden. Van mijn ernstig ziekbed schrijf ik u slechts enkele letteren, om u mijn innige deelneming te betuigen, daar het gemis voor u groot zijn zal. De Heere verhoore u genadiglijk naar den rijkdom Zijner barmhartighe-
den en verwaardige u Hem te ennen ter zaligheid. O kindeen, verlaat toch nooit den weg, dien uw vader u is voorgegaan. Ook niet in de bange tijden, aarin wij thans leven. Ik heb estaan in de poorten des doods, maar de Heere heeft mij og gespaard; doch dit heb ik evendig ervaren, dat als het terven wordt, geheel de wereld egvalt en zij gelukkig zijn die in de hand des Heeren vallen tot un zaligheid. Meer kan ik niet chrijven; ik ben te moe. Zijt llen hartelijk gegroet en den eere naar ziel en lichaam beolen van uw u heilbiddende Ds.
G.H. Kersten. Als gij Dr. Steenblok vraagt, zal hij misschien de begrafenis wel willen leiden'.
Dat laatste is niet gebeurd; begrafenisondernemer L.J. van Bale, die van 1919 tot 1942 in het ambt van ouderling diende, heeft aan het graf gesproken. Op dinsdag J maart vindt de begrafenis op Crooswijk plaats. Op de rouwkaart staat Psalm 23 = 1 onberijmd. Hout voor een kist is er niet; Van Bale zorgt voor een grafkist van hardboard.
Neeltje overleed op 7 september 1956. Zij kende wel de Middelaar, maar kwam op uit een levende bekommering en stond nog voor de zaak. Dikwijls vroeg ze zich af: "Hoe zal het nog eens vallen", omdat ze zo sterk tegen het sterven opzag. Ze heeft geen dood gezien; heel rustig is zij in haar slaap aan een hartinfarct overleden. Had ze daar toch een voorgevoel van? Tegen haar dochter bij wie ze inwoonde zei ze eens dat de kleinkinderen nooit als eersten naar haar kamer mochten gaan, want, zo zei ze, "Ze zullen me nog eens dood op bed vinden". Dat is ook gebeurd, in de vroege ochtend.
Omdat de Boezemsingelgemeente vacant was, gaven twee van haar vrienden, de ouderlingen A. Ruit en D.W.J. Rietveld leiding aan haar begrafenis, waarbij de eerste aan het sterfhuis sprak en de ander aan het open graf. De begrafenis vond plaats op de bekende begraafplaats Oud Kralingen.
De gedachtenis des rechtvaardigen zij tot zegening.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2010
Oude Paden | 62 Pagina's