Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door U alleen!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door U alleen!

Een interview met ds. J. Goudriaan te Ede

18 minuten leestijd

Een interview? Man, ik ben zo bang van mezelf – wanneer bedoelen we nu in waarheid Wie we moeten bedoelen? Ik heb het gisteravond nog in een preek gezegd: Wanneer bedoelen we Gods eer? Ik wil mezelf absoluut niet op de voorgrond zetten. Maar als het uitgangspunt mag zijn dat we de waarheid voorstaan, dat het om de waarheid gaat, dan durf ik me niet te onttrekken aan de vraag om een interview. Maar nogmaals: alleen als Gods eer mag worden beoogd!

Zo luidde de samengevatte inhoud van een aan dit interview voorafgaand telefoongesprek. Als naar gewoonte plaatst Oude Paden in het decembernummer een interview. De redactie probeert daarmee het interkerkelijke karakter van het blad in het oog te houden. Toen viel de naam van ds. J. Goudriaan, predikant van de Oud Gereformeerde Gemeente te Ede. Met het gevolg dat we op een zonnige dag eind september hartelijk door de predikant en zijn echtgenote, die graag bij het gesprek aanwezig wilde zijn, werden ontvangen in de pastorie. Letterlijk op een steenworp afstand van het grote kerkgebouw met een onlangs aangebouwde vergaderzaal aan de Schaapsweg in Ede. De kerk waarin voorheen ds. Joh. van der Poel van 1955 tot zijn overlijden in 1981 het Woord van vrije genade heeft mogen verkondigen.

Eigenlijk was het geen interview. We hebben maar weinig vragen hoeven te stellen. In alle rust, in alle bescheidenheid ook en op een jaloersmakende, ingetogen wijze hoorden we de leidingen des Heeren vertellen. De weg der bekering, de weg tot het ambt en de nadere ontvangen weldaden. Daarin klonk steeds opnieuw de vrees voor zelfbedoeling door. De wens om er zelf tussenuit te blijven. De wens dat God de eer ervan zou mogen ontvangen. Omdat Hij alleen het zo eeuwig waardig is.

Ds. L. Vroegindeweij

“Ik ben in Papendrecht geboren, 30 januari 1945, in een ‘ouderwets hervormd’ gezin. Dit kerkverband ben ik ook trouw gebleven, tot kort nadat de Heere in ons leven gekomen is. Mijn ouders waren heel serieus wat de waarheid betreft. Zoals ik zei: ‘ouderwets hervormd’. Vader is jarenlang diaken geweest; mijn ouders konden de waarheid opluisteren. Ze hebben ons als kinderen altijd de boodschap meegegeven dat er een Godswonder in ons leven moet plaatsvinden, wil het wel zijn op reis naar de eeuwigheid.

Moeder kerkte door de weeks nogal eens bij de Oud Gereformeerden. Ook wel bij de Christelijke Gereformeerden in Sliedrecht, bij dominee C. Smits. In Papendrecht heeft ds. L. Vroegindeweij de hervormde gemeente gediend. Hij stond daar van 1949, gekomen uit Waddinxveen, tot hij in 1954 naar Gameren vertrok. Ik was toen negen jaar. In mijn kinderjaren kerkten we bij hem, ik heb nog wel enige herinneringen aan die tijd. Er waren overtuigingen, vanaf mijn vroege jeugdjaren. Zoals die zondagochtend, toen hij zijn preek ernstig en indringend besloot met deze woorden: ‘En dan zal Ik u openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend’. Alsof hij dat tegen mij zei! Toen ben ik schreiend de kerk uitgegaan. Overtuigingen – ze zijn er geweest toen we kind waren, maar we raakten er steeds verder vanaf.”

Uitwendig gezegend

“Vader had een bakkerij. Op de lagere school zat ik al te dromen van een heel grote, eigen bakkerij en een dikke Mercedes. Zó dwaas is een mens. Die bakkerij is er gekomen, die Mercedes ook. Maar als dat nu alles was… In 1907 was opa Goudriaan uit Capelle aan den IJssel naar Papendrecht verhuisd om daar een bakkerij te beginnen. Dat bedrijf werd gezegend. Vader nam de zaak over en wij namen de zaak op onze beurt weer van vader over. Dat was in 1966. Toen hebben we twee zaken samengevoegd. Eerst werkte ik bij mijn vader in de bakkerij, in 1966 draaiden we het om en kwam mijn vader bij mij werken. In dat jaar zijn we getrouwd. We hadden toen een grote bakkerij met winkel en bezorgwijken. Alles ging voor de wind, tot in die tijd de supermarkten brood gingen verkopen. Op die ontwikkeling hebben we kunnen inspelen door in 1971 een bakkerij te laten bouwen. Zonder winkel, op het industrieterrein. Een grote fabriek? Ach, dat klinkt zo hoogmoedig. Laat ik het maar gewoon op een bakkerij houden. Op de dag dat deze bakkerij in gebruik kon worden genomen, werd ons derde kind geboren. Maar ik ging zo op in het bedrijf dat ik meer tijd had voor de bakkerij dan voor het kind… Wil je wel geloven dat ik er het beste aan toe ben als ik niets hoef te zijn? We zijn allemaal in hoogmoed gevallen. Ik zeg het nogal eens op de preekstoel: ‘En als de Heere het niet verhoedt, zullen we nog in hoogmoed omkomen en in een eeuwig verderf neerstorten’. Want we dragen een hoogmoedig bestaan om.”

Het sterven van vader

Vader heeft zes jaar bij ons gewerkt en ik dus zeven jaar eerder bij vader. We hadden een bijzonder goede band. In al die dertien jaren gingen we dagelijks met elkaar om en er is nog nooit ook maar één onvertogen woord tussen ons gevallen! Maar aan die goede omgang kwam een einde. Geheel onverwachts. Mijn ouders gingen nooit op vakantie, tot die ene keer toen mijn oudste broer in het hoogseizoen een vakantiewoning in het centrum van Rijssen had gehuurd. Op zijn aandringen gingen mijn ouders met hem mee. Voor het eerst in hun leven. Een jongere broer van mij was die tijd ook in Rijssen op vakantie. Hij was het, die op zaterdag 8 juli 1972 ons opbelde en zei: ‘Er is iets ergs gebeurd!’ Mijn reactie was meteen: ‘Dan is vader gestorven’. Dat was ook zo. Hij kreeg een hersenbloeding en stierf. Ik heb tot vier keer toe een hersenbloeding gehad en ik mag er door Gods goedheid nog steeds zijn. Wat een onderscheid! Toen ik dat bericht kreeg, dacht ik dat ik alles kwijt was. O ja, ik had nog een vrouw en drie kinderen, maar dat zag ik op dat moment niet eens meer. Ik leefde zó voor de zaak, dat ik zelfs mijn uitwendige godsdienst wel voor de zaak wilde geven. Vader overleden! Ik was geheel uit het lood geslagen.”

Op uw noodgeschrei

“Nu moet ik eerst vertellen dat een paar maanden eerder de Heere in het leven van mijn vrouw was overgekomen. Zij besefte hoe hard die klap van het sterven van vader voor mij was aangekomen en ze heeft voor mij mogen zuchten. Toen bepaalde de Heere haar krachtig en in de dadelijkheid bij deze woorden: ‘Ik zal uw weeklacht en geschrei verand’ren in een blijde rei’. De Heere voegde er nog aan toe: ‘Op uw noodgeschrei deed Ik grote wond’ren’. En dat werd waar voor mij. Het werd dinsdag 11 juli, ’s avonds om tien over elf. Om nooit meer te vergeten. We hadden, toen vader nog boven aarde stond, familie over. Ik sliep die nacht op de logeerkamer. En op dat tijdstip heeft de Heere mij op de hoek van het ledikant neergeveld als een Saulus van Tarsen. Toen was ik niet alleen vader kwijt, ik was God kwijt. En dat was nog veel erger. Toen ben ik voor het eerst op mijn knieën terechtgekomen in mijn Godsgemis. Ik kon het geen naam geven, maar wist alleen dat ik ongelukkig was, diep ongelukkig omdat ik God miste. Ik moest sterven en God ontmoeten. En… ik was onbekeerd!”

Dag en uur

Later mocht ik door vrije, soevereine genade zeggen dat ik tweemaal met mijn vrouw getrouwd ben: eerst in het natuurlijke, later geestelijk. De Heere trok met mij door, krachtdadig. Het vlees kleefde aan de deurposten. Ik kreeg harde slagen, die had ik nodig. Maar mijn vrouw raakte erg bestreden. Ik mocht dag en uur weten waarop de Heere in mijn leven was gekomen, mijn vrouw kon dat niet zo precies zeggen. Toen ze dat aan de Heere mocht voorleggen, werd ze teruggeleid en liet God haar zien wanneer Hij een goed werk in haar was begonnen. Dat was tijdens een Bijbelvertelling op de lagere school. Toen werd over die ontzaglijke kloof verteld tussen de rijke man en Lazarus, en daarmee werd zij gewezen op de kloof tussen God en haar ziel. Toen werd het begin van het nieuwe leven aangewezen. Ja man, daar komt het juist zo op aan, op dat begin! Ik zeg het nogal eens in de prediking dat we met God van doen moeten krijgen, het moet een persoonlijke zaak tussen God en onze arme ziel worden. Wij moeten van dood levend gemaakt worden, en van blind ziende. Maar zal je in je verhaal toch geen mens op een voetstuk zetten?”

De glans verging

“In die weg heb ik nuttige lering mogen opdoen voor het ambtelijke leven. De Heere heeft kort met mij willen doortrekken. Als het over de zaken gaat, moeten we de kernpunten vast blijven houden, maar gaat het over de bediening en de bedeling dan moeten we de Heere daarin vrij laten. De Heere liet Zich in die weg niet onbetuigd. Op een zondagmiddag, ik vergeet dat nooit meer, las ik een preek van ds. S. van Dorp. Daar lag zoveel ruimte in dat ik het uitriep: ‘Is dat nu van U?’ Het was alsof er een pak van mij afviel, of ik een heel ander mens was. Ik zie me in gedachten nog lopen over de dijk naar de kerk, die zondagmiddag. Alles was vrede, alles was toch zo lief voor me. Ik kon het niet begrijpen. Ik was zo heel anders geworden. Dat ik nu hier in de kamer mag zitten en op de preekstoel mag staan hier tegenover mijn huis, ik heb dat nooit gezocht. Nee, ik zocht een grote bakkerij, dat was mijn lust en mijn leven. Totdat de glans was vergaan. Maar moet je dat nu allemaal opschrijven? Ik blijf maar bang om ermee de hoogte in te gaan en dat wil ik niet, dat mag ook niet. ‘Ik zal Mij doen overhouden een ellendig en arm volk’, staat er geschreven.”

Van kerk veranderd

”In die tijd zijn mijn vrouw en ik met onze kinderen van kerk veranderd. Aan de Noordersingel in Papendrecht stond het kerkgebouw van de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland. Vroeger had ik wel eens tegen mijn vrouw gezegd: ‘Die Noordersingel? Daar zullen ze me nooit krijgen of ze zullen me erin moeten dragen!’ Maar wie stond daar later preek te lezen? Deze man! In die tijd was ds. M.A. Mieras uit Krimpen aan den IJssel als een vader voor ons. Hij heeft veel voor ons betekend. We zijn onder hem gebakerd. Bij zijn leven wilde hij nooit een levensbeschrijving van hem uitgeven. En waarom niet? Hij kon nog in de grootste zonden vallen, daar was hij bang voor. Daarom ben ik ook bevreesd voor zo’n verhaal, kun je dat begrijpen?”

Een andere gang

“In 1966 werd ik dus in het hart gegrepen. Daarna werd ik ontdekt, ontbloot en ontgrond. Toen brak er een moment aan, ondanks wat er in mijn leven was gebeurd, toen mijn vrouw naar de kerk was en ik thuis op de kinderen paste, dat ik niet meer zalig kon worden. En weet je wat nu het meest benauwd is? Niet dat een mens niet meer zalig kan worden, hoewel dat ook benauwd is. Maar niet verloren te kunnen gaan is nog veel benauwder. ‘Gij wilt tot Mij niet komen…’, staat er. Deze woorden sloegen naar binnen. Toen mocht ik het met de Heere eens worden als Hij nooit meer naar mij zou omzien. Als Hij mij voor eeuwig zou verstoten. Ja, dan zou God geen onrecht doen. Ik mocht het recht toevallen. Let op: dat is nog wat anders dan het recht omhelzen, hoor! Toen werd de Middelaar aan mijn ziel geopenbaard. En toen mijn vrouw uit de kerk thuiskwam, trof ze daar een andere man aan. Ik was er zo vol van en mocht de Heere zien in Zijn dierbaarheid, gepastheid, beminnelijkheid en noodzakelijkheid. Ja, alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk! Op dat moment kon ik, naar ik dacht, wel sterven, om altijd bij Hem te zijn en Zijn heerlijkheid te mogen aanschouwen. O, wat lag daar toch een volheid in! Ik kreeg een andere gang in mijn leven, ik werd aan de andere kant gebracht en er helemaal buiten gezet. Maar ik had er geen besef van dat ik nog op de stoel van Mozes zat. Om dat aan de weet te komen, werd een vriend gebruikt, die mij bezocht. Toen mocht ik zien dat in Hem alles ligt en dat we alleen in en door Hem moeten zalig worden. Dat alles daarbuiten ongenoegzaam is.”

Ouderling

“Op een avond kwam er een kind van God aan de deur. Dat was vrouw Van Helden uit Ridderkerk. Zij had het een en ander gehoord en kwam uit vriendschap eens luisteren. Een kind van God bij ons over de vloer, dat was wat! Die vrouw mocht ons enig onderwijs geven. We hadden veel tegenstand gehad, vanbinnen en vanbuiten, toen we van kerk veranderd waren. Na twee jaar in de Noordersingel te hebben gekerkt, werden we tot ouderling geroepen. Dat had de Heere ons vooraf bekend gemaakt. Ik was toen 29 jaar en weet nog hoe ik het heb aangenomen. Heb moeten en ook heb mogen aannemen. Ik ben er niet met m’n eigen ingekomen, dat heeft God gedaan. Op 17 juni 1974 werd ik in dat ambt bevestigd.”

Visser der mensen

“Zoals ik al heb verteld, kwam er een andere gang in mijn leven nadat de Middelaar aan mijn ziel was geopenbaard. Maar er gebeurde nog wat anders. Ik moest kort daarna naar een zakelijke vergadering in Hedel. Daar zag ik tegenop, tegen het vergaderen in zo’n zakelijk milieu. Onderweg, ik kan het plekje nog aanwijzen, het was bij het Shellstation Deil, kwam de Heere over met deze woorden: ‘Ik zal u visser der mensen maken’. Ik? Visser der mensen? Dat kon helemaal niet. Wel werd het op dat moment in mijn hart gelegd. Maar de Heere ging door en alles wat ertegen gekant was, ging ook door. Ik durfde er met niemand over te praten. Een hele tijd later zei ik er iets over tegen ds. Mieras. ‘Dat zal dan niet vanzelf gaan, maar de Heere brengt het wel op z’n plek’, zei hij. En dat is waar geworden. Toen ik op een maandagmiddag op kantoor zat en met die roeping liep, kwam de Heere over. Ik kreeg een gemeente in ogenschouw, dáár zou ik op de preekstoel komen. Ik zei tegen mijn boekhouder: ‘Joh, ik word toch dominee en ik weet de plaats waar dat zal zijn ook! Ik kom in Ede, want dat heeft de Heere mij vanmiddag getoond’. Ik was er toch zo vol van, ik liep dag en nacht met het ambt. Maar de gemeente te Rijssen kwam daar eerst nog tussen. En toen we later het beroep uit Ede ontvingen en mochten aannemen, ontmoetten we die boekhouder weer. Hij zei: ‘Ik moet er toch veel aan denken wat u mij die maandagmiddag verteld hebt!’ Hij moest bekennen dat de Heere een Waarmaker van Zijn Woord is.”

Richterlijk

“Nu gaan we weer even terug. Zoals ik zei, werd de Middelaar aan mijn ziel geopenbaard. Toen de volheid daarvan weggeëbd was, kwam ik erachter dat ik met een openstaande schuld en een ongeredde ziel over de wereld liep. Hoe had ik toch ooit kunnen denken dat ik wel sterven kon? Hoe zou ik God kunnen ontmoeten met een onvergeven schuld? Tijdens een huisbezoek ging de Heere het gordijn dichttrekken van al wat er in het leven gebeurd was. ‘Komt dan, laat ons tezamen richten’, sprak God. Daar stond een heilig en rechtvaardig God tegenover een verdoemelijk zondaar. Ik werd op een richterlijke weg geplaatst. Dat was benauwd, een eisend God Die van Zijn Goddelijk recht geen afstand kon doen. God in Zijn recht en ik in mijn schuld. Met alles wat er geweest was, kon ik God niet ontmoeten. Ik had een adjunct-directeur, Moree heette hij, en die man merkte wat aan me. ‘Baas’, zei hij, zoals hij mij altijd noemde, ‘Baas, wat is er toch?’ Ik zei: ‘We hebben weleens met elkaar gesproken over wat er in mijn leven is gebeurd, maar wil je alles vergeten?’ Zondag daarop trok de Heere verder door. Toen werd het in mijn waarneming een eeuwig omkomen, toen brak het dodelijkst tijdsgewricht aan. Ik heb toen beleefd wat ds. Mieras eens zei: ‘In die weg hang je aan een zijden draad als boven de rampzaligheid’. Sion zal door recht verlost worden. Toen mocht ik het met God eens worden en de Heere heeft mij vrijgesproken van schuld en straf en schonk mij een recht op het eeuwige leven. Ik kreeg vrede met God in Christus, Die beloofde dat Hij nooit meer op mij zou toornen noch schelden en dat al mijn zonden achter Zijn rug waren geworpen in een zee van eeuwige vergetelheid. In deze weg heb ik vrede met God mogen ontvangen. En deze Koning is van Israëls God gegeven. Eerlijk gekregen, Hem mogen mijnen en eigenen en dat op grond van recht. Dat was toch zo’n wonder voor me, die zielsvrede dat God nu nooit, nooit meer op mij zou toornen noch schelden. Toen ging het vanbinnen zingen en werd Romeinen 5 levend voor mijn ziel: ‘Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus’. Een eeuwig wonder!”

Tekort

“Dat neemt niet weg dat alles anders is gegaan dan we gedacht hebben. Alle kerkelijke verwikkelingen gaan we maar voorbij. De Heere bereikt altijd Zijn doel en Hij vergist Zich niet. Er wordt weleens gesproken over de gemeenschap der heiligen, maar dat vangt hier op aarde aan en wordt Boven volmaakt voortgezet. We mogen geloven dat we hier in Ede tot zegen gesteld zijn geworden. En in Rijssen hebben we ook een goede tijd gehad. Daar zijn we in 1987 door de oude ds. A. de Reuver in het ambt van herder en leraar bevestigd. En in 1991 heeft ds. K. van den Belt ons aan Ede verbonden. De Heere heeft ons op de plaatsen gebracht die Hij voor ons bestemd had, ook al ging daar veel aan vooraf. Ook in ons geestelijke leven. Dat moet nog worden bijgevoegd, anders laat ik een tekort liggen. Toen mijn schuld was verzoend en ik vrede met God had mogen ontvangen, werd ik van alles afgebracht, maar niet van de Heere! Ik had een verzoend God leren kennen en wat gaf dat een andere gang in het leven, op grond van Christus’ verdiensten. Niet alleen voor anderen, maar ook voor mij heeft Hij alles volbracht. Dat woordje ‘volbracht’ krijgt dan zóveel waarde. We zijn toen gaan beleven dat er nog meer te verkrijgen is. Want ik kende wel een verzoend God, maar nog geen liefhebbend Vader. Dat was een heel schrijnend gemis, dat lag toch zo teer in mijn ziel.”

In het ziekenhuis

In het ziekenhuis “Op 3 januari 1999, op een zondagavond, kreeg ik een hersenbloeding. De eerste. Ik werd in het UMC-ziekenhuis in Utrecht opgenomen, buiten mijn weten. Ik was mijn bewustzijn kwijt. In die tijd leefde ik met een heel smartelijk gemis, toen het richterlijke wel was weggenomen, maar ik nog geen liefhebbend Vader kende. En dat zou een groot wonder zijn als dat mij te beurt zou mogen vallen. Ik ben toen een paar weken lang mijn bewustzijn kwijtgeraakt. Toen ik op de intensive care lag, kreeg ik er een hersenbloeding overheen. De ene professor zei dat hij me wilde opereren, terwijl een andere professor zei: ‘Daar komt hij nooit doorheen’. Er moest toestemming voor de operatie worden gegeven. Mijn vrouw mocht weten dat mijn ambtelijke werk nog niet af was en gaf toestemming in het geloof dat ik erdoor zou mogen komen. Tijdens de operatie constateerden de chirurgen dat ik ook een derde hersenbloeding had gehad en terwijl de artsen met mij bezig waren, kreeg ik zelfs een vierde. Ik mocht erdoorheen komen. En daar was niets, helemaal niets van ons bij. Dit werk is door Gods alvermogen, door ’s Heeren hand alleen geschied!”

Het gemis vervuld

“Het was een wonder dat ik niet was weggenomen en dat ik geleidelijk aan mocht herstellen. Maar het allergrootste wonder was dat de Heere mijn zo smartelijke gemis heeft willen vervullen. Met de verloren zoon heb ik een Thuiskomen leren kennen. De Heere heeft Zijn Eigen Werk door die lieve Geest verzegeld en ik mocht met bewustheid het kindschap leren kennen. We hebben toen onszelf mogen verliezen in een Drieenig God en mochten uit genade uitroepen: ‘Abba, lieve Vader’. En weet je nu wat er overgebleven is? Nee, geen bekeerd, geen gerechtvaardigd en geen verzegeld mens, maar een arme en ellendige zondaar. Of niet, vrouw? Ellendig en arm, zonder een rijk mens te zijn geworden met de ontvangen weldaden. De rijkdom die er is, ligt alleen in een Drie-enig God. En ik kan boven niet één mens uitkomen. Dat wordt gevoeld in de prediking. ‘Wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen?’ vraagt de apostel Paulus. Ik heb nooit naar God gevraagd, God is de Eerste in mijn leven geweest. De Alpha en ook de Omega. We hopen in een Drie-enig God te mogen sterven. Dat dan het beste voor ons is weggelegd. Och ja, over dat arme zondaarsleven kan ik nog wel een poosje doorgaan met praten. Een voorrecht en ook een wonder, als we met alles wat er gebeurd is, na alle geschonken weldaden een zondaar zijn en blijven. En wat een mens bespreekt komt in de vruchten openbaar. De Heere gaat door, dwars door de zeer donkere tijden en de laag hangende oordelen heen, want Hij heeft het Zelf gezegd: ‘Zolang zon en maan zullen zijn, zal Mijn Naam van kind tot kind worden voortgeplant’. Daarom heb ik nog wel een beetje hoop voor onze kinderen en kleinkinderen. Omdat het ook nog kon voor zo een als ik ben. Omdat God onveranderlijk Dezelfde is en eeuwig zal blijven.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Oude Paden | 64 Pagina's

Door U alleen!

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Oude Paden | 64 Pagina's