Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijk onderwijs in Veenendaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijk onderwijs in Veenendaal

19 minuten leestijd

Kerkelijk leidde J.J. van den Bovenkamp (1905- 2003) een eenzaam bestaan, maar via gezelschappen had hij een groot aantal contacten, her en der in het land. Hij had zelf veel oefeningen, maar had achting voor het kleinste dat hij van anderen hoorde.

Jacobus Johannes (Kobus) van den Bovenkamp was een zoon van Cornelis van den Bovenkamp en Grietje Klumpenaar. Zijn wieg stond op 14 augustus 1905 in Veenendaal, de plaats waar hij heel zijn leven van bijna een eeuw lang woonde. Vader Kees werkte in de Scheepjeswolfabriek. Zoon Kobus werkte achtereenvolgens als wever, kousenbreier en wolspinner. Later werd hij op de Neveda-wolfabriek chef in de spinnerij.

Kobus, heette hij, en zo werd hij algemeen genoemd, ook toen hij ouder werd. Zijn moeder was een godvrezende vrouw. Het gezin kerkte bij ds. H. Visser en ds. J.A. Riekel in de Christelijke Gereformeerde Kerk aan de Zandstraat in Veenendaal, later aan de Beatrixstraat. ‘Het afgescheiden kerkie,’ zoals Kobus het noemde.

Regen op de droge aarde

Op een woensdagavond in 1921, in een zomer die zo droog was dat de grond scheuren vertoonde, preekte kandidaat W. Bijleveld in de kerk aan de Zandstraat. ‘Ondanks de warmte was het gebouwtje tot de laatste plaats bezet,’ vertelde Kobus van den Bovenkamp later. ‘De kandidaat preekte over de nood van alledag; de mensen gingen gebukt onder de droogte. In zijn gebed smeekte hij regen af; vroeg of de Heere uitkomst wilde geven. Toen de dienst afgelopen was, werd er buiten druk over nagepraat. Men was onder de indruk.

Met een paar jongens stonden wij ook na te praten, wel tot tien uur in de avond. Uiteindelijk liepen we op huis aan. Ik woonde op ’t Huchie in de Gortsteeg en weer stonden we een poosje te praten. Opeens zei een van ons: ‘Kijk, het weerlicht boven de Amerongse berg.’ Bart Slotboom wilde het niet geloven: ‘Weerlicht bestaat niet, alleen onweer.’ Het werd half elf en het begon steeds meer te lichten. Ook hoorde je het in de verte zacht ruisen, het leek wel geruis van regen dat steeds naderbij kwam. Dat was ook zo, want een kwartier later stortte in Veenendaal het water van de hemel.

Waarom ik dit nog zo precies weet? Die avond heeft diepe indruk op mij gemaakt. Elke keer als het onweert, moet ik eraan terugdenken. De zondag daarop werd in het kleine kerkje de Heere erkend voor Zijn gunstbewijzen.’

Gezelschappen in ’t Veen

Van den Bovenkamp vertelde ook over zijn plaatsgenoot Teus van Hal, die door longontsteking ernstig ziek was. ‘Op een keer bezocht Klaas Bos van het ‘Ossenblok’ (een verdwenen zijstraatje van de Valleistraat) hem en toen hij wegging, zei hij tegen de vrouw van Teus van Hal: ‘De Heer’ zal uitkomst geven.’ En Teus van Hal werd beter.’

In die tijd woonden er in Veenendaal veel mensen die de Heere vreesden. Er werden op meerdere plaatsen gezelschappen gehouden, vooral op de zondagavonden. Ook Van den Bovenkamp bezocht die gezelschappen. In latere jaren werden ze ook bij hem aan huis gehouden. De mensen kwamen van heinde en verre. Over deze gezelschappen werd verteld: ‘Er werd goed van God gesproken. ’t Is wel eens gebeurd dat men zo vol was van de goedertierenheid Gods, dat men als het ware ‘boven het stof’ was.’

Van den Bovenkamp merkte later eens op: ‘In die jaren (de jaren twintig van de vorige eeuw, LV) waren er in ’t Veen nog vier dominees die God hartelijk vreesden: ds. J.J. Berends van de Gereformeerde Kerk in Veenendaal (‘dolleantie’ genoemd), ds. Van der Snoek in de Hervormde Kerk, ds. Riekel in de Christelijke Gereformeerde Kerk en ds. H. Kieviet in de Gereformeerde Gemeente. Er waren ongeveer 400 Avondmaalgangers. Nu (anno de jaren negentig van de vorige eeuw, LV) wonen er in ’t Veen wel zo’n 40 dominees, met de emeriti erbij, en gaan er minstens 4000 mensen aan de bediening.’ Maar of er nog veel godsvreze was, betwijfelde Van den Bovenkamp.

Over de oude Gortsteeg, waaraan zijn ouderlijk huis stond, zei hij: ‘In mijn jongensjaren was er in die straat niet één huis of er was de vreze des Heeren aanwezig. In sommige huizen wel bij meer dan één. Je hoorde daar op zondagavond de liederen Sions tot wijd in de omtrek. Daar ging soms zoveel zoetigheid vanuit. Het waren bloeiende tijden wat betreft het oprechte geestelijke leven.’

Met heimwee kon hij erover vertellen, zoals over de grootmoeder van zijn vriend Drikus Geurtsen, die nooit vrijmoedig had kunnen vertellen voor rekening van een Ander te liggen, maar die op haar sterfbed mocht getuigen: ‘Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden, de poorten der gerechtigheid; door deze zal ik binnentreden, en loven ’s Heeren majesteit.’

‘Nu heeft vrouw Geurtsen een genoegzame grond ontvangen om te sterven. Zou ze zijn blijven leven, dan zou ze weer tekort hebben,’ zei Bart Homoet, een geoefende man uit Veenendaal. Homoet, een vrijgezelle man, was manufacturier. Klanten in zijn winkel kregen nogal eens de vraag: ‘Vreest gij de Heere?’ of: ‘Ben je bekeerd?’ Niet iedereen zal van zo’n rechtstreekse vraag gediend geweest zijn. Homoet was ouderling in de Hervormde Kerk. Later behoorde hij tot de Gereformeerde Gemeente.

Rechtstreekse vraag

Rond zijn achttiende jaar werd Kobus van den Bovenkamp stilgezet. Het eerste boekje dat hij (voor drie kwartjes) kocht, was ”Wat dunkt u van de Christus?” van Ralph Erskine. Met Drikus Geurtsen, die ook in zijn ongeluk over de wereld ging, kwam Van den Bovenkamp bij Bart Homoet op bezoek. ‘Zo kun je niet zalig worden,’ zei Homoet. ‘Jullie lopen wel te klagen, maar ik lees in de Bijbel: Indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden’ (Rom. 10:9) Hun tranen konden geen beweegoffer zijn.

Homoet, die elke woensdagavond in zijn woning gezelschap hield, gaf hun veel onderwijs. ‘Ik wil dat je een zelfstandig christen wordt,’ zei Homoet. En dat wérd Van den Bovenkamp; hij had een eigen mening en nam geen blad voor de mond. In de periode kort nadat Van den Bovenkamp was stilgezet, liep hij nogal eens over de begraafplaats. ‘Ik zal je eens een fiets geven, dan kun je erop uit. En je moet niet steeds over de begraafplaats lopen,’ zei zijn moeder.

Bevindelijke prediking

In diezelfde tijd als Van den Bovenkamp liep ook een andere jongeman uit zijn kerkelijke gemeente in zijn ongeluk. Dat was C. (Kees) van Doorn (1903-1985). Er ontstond een vriendschap die tot Van Doorns overlijden standhield. ’s Zondagsavonds bezochten ze het gezelschap bij Mia Verhal. Daar kwamen ook mensen als de broers Gerrit en Jan Sterkenburg. Aan het eind van een gezelschap werd dikwijls gezongen: ‘Komt luistert toe, gij Godgezinden; gij, die den Heer’ van harte vreest; hoort wat mij God deed ondervinden...’ Van den Bovenkamp kwam er eens binnen toen iemand aan het vertellen was en zei: ‘Hoor ik dat goed? Reis je ook mee naar Sion?’

C. van Doorn was een broer van de christelijke gereformeerde ds. J. van Doorn. Ter onderscheiding van naamgenoten werden ze ‘de Van Doorns uit de wei’ genoemd.

Ds. J.A. Riekel was Kobus’ geestelijke vader. Die predikant was ‘nog echt oud-afgescheiden,’ zoals Van den Bovenkamp zei. Op tweede feestdagen ging Kobus vaak prof. G. Wisse in Driebergen beluisteren. Die prediking begeerde hij. ‘Dat is voluit schriftuurlijk-bevindelijk, op Gods Woord gegrond. Beleving, vanuit de Schrift, met die dierbare Borg, die lieve Jezus centraal en nooit de mens of diens bekering.’ Kobus was 24 jaar toen hij mocht weten een Borg voor zijn ziel te hebben ontvangen.

Weduwnaar

Van den Bovenkamp trad op 22 oktober 1931 in het huwelijk. Johanna Wilhelmina (Mien) Bos uit Utrecht was zijn eerste echtgenote. Ze was een stille, bedaarde vrouw, die een verborgen omgang met de Heere kende. Ze overleed in 1952, na een hersenbloeding. Haar man zei, toen ze uitgedragen werd: ‘Daar ligt nu de bruid van Christus.’ Op haar grafsteen staat gebeiteld: ‘Deze ellendige riep en de Heere hoorde.’

Thuislezer

Van den Bovenkamp kwam weleens bij ds. D.J. van Brummen, christelijk gereformeerd predikant in Driebergen. Onder zijn eigen pastor, ds. P.J. de Bruin, kon hij het niet meer vinden, en dat gold voor meer gemeenteleden. Van den Bovenkamp maakte zich niet populair door na de dienst steeds in de consistoriekamer te gaan vertellen wat er aan de preek mankeerde. Toen hij voortaan thuisbleef en bij de classis een klacht indiende, werd hij als lid geschrapt. Zijn vriend Drikus Geurtsen hoorde dat aflezen en kwam het hem na de dienst vertellen. Van den Bovenkamp ging naar boven en legde het voor de Heere neer. Hij zei later vaak dat het hem vergaan was als de blindgeborene, die door de Heere Jezus genezen was verklaard en daarna uit de synagoge was geworpen.

Zijn vriend C. van Doorn ging met zijn gezin over naar de Gereformeerde Gemeente van ds. R. Kok. Van den Bovenkamp werd echter thuislezer. Als een ambtsdrager hem vroeg lid te worden, wees hij dat af. Hij is wel een keer bij ds. Joh. van der Poel aan het Avondmaal geweest in de Oud Gereformeerde Gemeente in Ede. ‘Als je hier komt, ben je geen Bovenkamp, maar Onderkamp,’ zei de predikant. Ds. Van der Poel kwam eens bij Van den Bovenkamp binnen toen die aan het behangen was. ‘Wat maak je een bende,’ zei de predikant. ‘Ik ben al veertig jaar bezig om dat op te ruimen,’ antwoordde Kobus. In die geestelijke zaken verstonden ze elkaar.

Oorlogsjaren

Na de Duitse inval in 1940 werd de Veenendaalse bevolking geevacueerd vanwege de gevechten die bij de Grebbelinie werden verwacht. Vrouw en kinderen van C. van Doorn voeren in een kolenschuit van Elst naar Oudewater, terwijl Van Doorn zelf met andere mannen het vee moest wegbrengen.

In het laatste oorlogsjaar moest Van Doorn zijn boerderijtje ontruimen, omdat de Duitsers erin trokken. Toen hij met zijn gezin door Veenendaal liep –met een koe achter de wagen gebonden– wenkte Van den Bovenkamp dat ze bij hem in zijn huis aan de Julianastraat welkom waren. De koe en het paard konden aan de overkant van de straat worden ondergebracht.

Een zus van mevrouw Van den Bovenkamp was met haar baby, Marleen, uit Utrecht gekomen en zat eveneens bij Kobus in huis. Tijdens de gevechten rond de bevrijding zaten ze met wel twintig man in de kleine kelder; de kinderen onder het trapje. Terwijl ze in de kelder zaten, drong een granaatscherf het schuurtje achter het huis binnen en bleef steken in de fietsband van mevrouw Van Doorn. Op een zondag ging de omroeper rond met het bericht dat er een noodslachting was: een paard was door een scherf getroffen. Dat voedsel was welkom nu er zoveel monden te voeden waren, maar mevrouw Van den Bovenkamp zei: ‘Nee, Kobus, dat kan niet; het is Gods dag.’ Haar zus was het daar niet mee eens, maar het vlees werd niet opgehaald.

De volgende dag ging Van Doorn even naar de boerderij kijken. Hij nam de zus van mevrouw Van den Bovenkamp mee, omdat die Duits kende. De Duitsers waren er juist pinken aan het slachten. Na even praten kregen ze een veel groter stuk vlees mee dan ze ’s zondags bij de noodslachting zouden hebben gekregen.

Minstens honderd

Kobus had een godvrezende schoonzus, Hendrika (Riek) van den Bovenkamp-van Baaren. ‘Zij nam ons mee naar de gezelschappen bij ome Kobus,’ vertelt haar zoon C. van den Bovenkamp uit Waarde. ‘Er zijn kostelijke dingen gebeurd in dat oude Veenendaal. Ome Kobus kon daar met heimwee over spreken. Zelf had hij de rechtvaardigmaking voor eigen hart en leven leren kennen. Hij heeft eens verteld over een begrafenis die hij bijgewoond had in de buurt van Langbroek, waar tijdens de rouwdienst op een boerderij minstens honderd mensen van het oude volk op de deel aanwezig waren.’

Voorkeur

Op 12 november 1954 hertrouwde Van den Bovenkamp met Teuntje Anna Maria (Toos) Arends. Zij woonde bij het gezin van G. Boonzaaijer in Utrecht (ouderling in de Oud Gereformeerde Gemeente). Vanwege haar zachtmoedigheid en geestelijk leven werd ze ‘de parel van de Gereformeerde Gemeente in Utrecht’ genoemd. Voor de kerkelijke huwelijksbevestiging gingen ze naar de Gereformeerde Gemeente in Scherpenzeel, waar hun vriend B. Roest de dienst leidde.

Toos was gewend ’s zondags naar de kerk te gaan. Haar man ging aanvankelijk met haar mee naar de Gereformeerde Gemeente in Nederland, maar bleef toch weer thuis, en later bleef zijn vrouw bij hem. Van den Bovenkamps voorkeur ging sterk uit naar Engelse en Schotse oudvaders; de Hollanders –met uitzondering van Smijtegelt– vond hij ‘dreuger.’ De geschriften van John Owen, de Erskines, Gray, Boston, Philpot en Halyburton kende hij door en door.

Niet blind meer

Van den Bovenkamp wordt omschreven als een kleurrijk figuur, en vooral ook als een man met oefeningen in het genadeleven. Hij kon rake uitdrukkingen doen, zoals: ‘Die man weet wat hij zegt. Dat is veel beter dan te zeggen wat je weet.’ Toen hij iemand beluisterde die niet als een ontledigde zondaar sprak, zei Van den Bovenkamp: ‘Hij is met kleren en al overgegaan.’

Ondanks zijn soms wat crue en kritische manier van zeggen –hij was weleens jaloers op de zachtmoedigheid van zijn vrouw– had hij veel vrienden, in allerlei kerken. Het kon zelfs lijden dat hij tegen ds. C. Smits zei, toen deze na een dienst in de Oud Gereformeerde Gemeente in Ederveen naar de consistoriekamer liep: ‘Nou, u had vanavond meer vuur dan licht.’

Van den Bovenkamp had veel met ds. J. Fraanje op. Onder diens prediking heeft hij vaak geestelijke lessen ontvangen. ‘De ouwe domenie,’ noemde hij hem.

Van den Bovenkamp kon goed leidinggeven en sprak nogal eens tijdens begrafenissen en gezelschappen. Verlegen was hij niet, en hij had veel kennis. Hij sprak altijd in het Veense dialect, maar daar stoorde men zich niet aan. Zo sprak hij een dankwoord bij het graf van zijn blinde plaatsgenoot Reede. Dat had hij hem beloofd. Deze man wist in zijn sigarenwinkeltje aan de Kerkewijk te Veenendaal zijn verkoopproducten op de tast te vinden. De predikant die Reede begroef, zei niets over diens eeuwige bestemming. Toen de stoet de begraafplaats opliep, liep Van den Bovenkamp te zuchten wat hij zou mogen zeggen. Toen werd hij bepaald bij: ‘Zalig zijn zij, die niet gezien, maar nochtans geloofd hebben.’ Met ruimte mocht Van den Bovenkamp getuigen dat Reede nu niet meer blind was, maar voor eeuwig zijn Koning en zijn God mocht zien. ’s Maandagsmorgens kwam Van den Bovenkamp steevast naar het boerderijtje aan de Munnikenweg (op de plaats van de huidige Schadijk in Veenendaal) waar een dochter van zijn vriend C. van Doorn woonde.

Boezemvriend

Ds. H. Molendijk en zijn vrouw kwamen al in hun verkeringstijd bij Van den Bovenkamp. ‘Ik leerde hem kennen bij een vriend in Oud-Beijerland,’ zegt de oud gereformeerde predikant uit Grafhorst. ‘Toen heb ik een band met die man voor de eeuwigheid ontvangen. Er gaat haast geen dag voorbij of Van den Bovenkamp wordt hier in huis nog genoemd. We gingen soms een week bij hem logeren. Tijdens mijn militaire diensttijd in Arnhem ging ik op woensdagen zaterdagavond naar hem toe. Van den Bovenkamp was er niet altijd, want hij had op de wolfabriek ook avonddiensten, maar met zijn vrouw kon je ook aangenaam praten. Of we lazen samen uit een oude schrijver. Later gingen we vaak op tweede feestdagen naar hen toe. We hebben er vele uren doorgebracht. Ik had altijd weemoed in mijn hart als we weer moesten vertrekken. Ouderling M. Stouten van de Gereformeerde Gemeente in Oosterland noemde Van den Bovenkamp en zijn vrouw ‘Zacharias en Elizabeth’: beiden rechtvaardig voor God.

Toen onze gehandicapte dochter Petra in 1980 overleed en er hoop voor haar mocht zijn, zei Van den Bovenkamp: ‘Weggeraapt, jong, voor de dag des kwaads.’ Toen ik zelf een keer ernstig ziek was, belde hij op: ‘Is Lazarus, onze vriend, ziek?’

Van den Bovenkamp was een begaafde man, die licht in de Schrift had. Hij kon zo aangenaam vertellen over het geestelijk leven. Hij had zelf veel oefeningen, maar had achting voor het kleinste dat hij van anderen hoorde. Hij was een man van orde en regel. Hij had veel commentaar op dingen die gebeurden, maar hard was hij niet.

Met het kerkelijk leven had hij weinig op. Hij vroeg dan ook nooit aan me hoe het met het preken ging, maar dat kon ik wel van hem hebben. Ik heb geloofsgemeenschap met hem gehad, en ik mag geloven dat het niet de laatste keer is geweest.

Bij Van den Bovenkamp heb ik anderen van het volk leren kennen, zoals Dirk Vermeer uit Kesteren. Van den Bovenkamp had hem voor het eerst meegemaakt in een sterfhuis. Daar waren veel mensen die nergens aan deden, maar toch ging Vermeer naar zijn gewoonte op de knieën om iedereen op te dragen. Zo ontstond er een vriendschapsband tussen die twee mannen. Soms wilde Van den Bovenkamp niet mee naar het gezelschap bij Vermeer, nadat die naar Veenendaal was verhuisd: ‘Laat mij maar thuis, want ik ben het toch niet met alles eens.’ Dat bleek bijvoorbeeld toen iemand zei dat hij in de derde hemel had geblikt. ‘Zwijg, man, en neem die Naam nooit meer op je lippen!’ zei Van den Bovenkamp.’

Gezelschap in Houten

Jarenlang leidde Van den Bovenkamp een gezelschap in Houten. Het werd twee keer per jaar gehouden, bij de verjaardagen van Willem Reijersen van Buuren en zijn vrouw. ‘Het was er aangenaam en leerzaam,’ zei ds. A. Egas (1934-2012) op 9 februari 2012. Ds. Egas kwam er tijdens zijn studietijd in de jaren zeventig. ‘Er waren dan zo’n veertig mensen, van verschillende kerken, in goede sfeer bij elkaar. Van hen herinner ik me Zwaantje Westland en de heer Klok. Van den Bovenkamp had gaven om de gesprekken te leiden. Hij was een communicatieve, onderwijzende man, maar hij is ook weleens op een voetstuk gezet. Dat gebeurde toen, en het gebeurt nog, ook met predikanten. Dat schuif ik Van den Bovenkamp niet in de schoenen, want de mensen doen je dat aan, uit gebrek aan ontdekking. Ik ben daar altijd bang voor geweest; ’k heb weleens gezegd: ‘Als de Heere ons grote dingen geeft, is ons dat eigenlijk niet toebetrouwd.’

Ik kwam op het gezelschap toen ik in Utrecht studeerde en in Bilthoven woonde. Reijersen van Buuren en zijn vrouw kerkten in Houten bij mijn vriend ds. J. van der Haar. Het echtpaar heeft veel voor ons gezin gedaan toen we weinig inkomen hadden en twee jaar uit de hand des Heeren leefden. Van den Bovenkamp was thuislezer. Ik heb me daar nooit zo in verdiept, maar ik kan me voorstellen dat zijn aard daarin meegespeeld heeft: wat kort aangebonden, en zijn uitgesproken mening zal weleens weerstand hebben opgeroepen. Ik verloor hem een beetje uit het oog toen ik in 1979 naar de Hervormde Evangelisatie in Vriezenveen ging.’

Let maar eens op...

Van den Bovenkamp logeerde heel wat keren bij zijn neef Cees in het Zeeuwse Waarde. Die vertelde later: ‘Soms hadden we dan tot diep in de nacht gezelschap. Hij zei toen een keer tegen een ambtsdrager: ‘Man, man toch, jij moet je hele bekering in de Westerschelde gooien. En kom dan maar om. Want in de weg van omkomen alleen ligt het behoud. Dan staat die lieve Borg met Zijn armen van eeuwig erbarmen al klaar om je op te vangen. Maar daar vecht ieder mens nou tegen, want een mens wil niet omkomen. Da’s het geheim van zalig worden, jong: in de weg van omkomen behouden worden!’

Ook vertelde men eens aan ome Kobus dat een man met wie hij veel op had en die krachtdadig was stilgezet, kandidaat stond voor ouderling. Die man had in zijn eertijds van alles gedaan wat niet mocht. Ome Kobus zei toen: ‘Let maar eens op mijn woorden. Ze kiezen daar in die gemeente liever een mooie dode dan een lelijke levende. En dat gebeurt bijna overal.’ Het kwam precies zo uit. Overigens is later die man alsnog tot ouderling gekozen en mocht hij dat ambt ook aanvaarden.’

Beërven hetgeen bestendig is

In Ede leidde Van den Bovenkamp op 28 juli 1984 de begrafenis van G.J. (Jan) van Holland, oefenaar in de vrije evangelisatie in het Friese Twijzelerheide. Dat had hij hem beloofd. Van den Bovenkamp sprak over Spreuken 8:21a: ‘Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beërven hetgeen bestendig is.’ Hij wees zijn hoorders op het grote gewicht van de eeuwigheid en sprak tot de kinderen en de weduwe: ‘Nou gaan we Jan van Hollands stoffelijk overschot begraven op een gekocht plekkie grond.’

Een klomp vijgen

Van den Bovenkamps tweede vrouw was heel bescheiden. Toen ds. A. Wink bij haar op bezoek was geweest, zei een andere godvrezende vrouw, Mien van Doorn: ‘Bij jou komt hij wel, bij mij niet.’ ‘Mien, als je ’t niet meer waardig bent, komt hij, hoor,’ was het antwoord. Toos van den Bovenkamp bereikte de leeftijd van 86 jaar. Er werd borstkanker bij haar geconstateerd, maar haar man en zij kregen te geloven dat de klomp vijgen van Hizkia nog niet op was, zegt haar neef Cees. ‘Ze heeft inderdaad nog meer dan 15 jaar mogen leven, en in die tijd heeft de Heere haar teruggebracht in het Vaderhart Gods, wat haar standelijke leven betrof. Toen die weldaad haar was geschonken, ging Kobus dat de broeders van de Gereformeerde Gemeente in Wageningen in de consistoriekamer vertellen, na afloop van een dienst die hij daar had bijgewoond.’

‘Kobus’ vrouw moest bestraald worden, en in die tijd gebeurde dat nog in zo’n ouderwetse bestraalkoepel waar je helemaal in ging,’ herinnert ds. Egas zich. ‘Toen ze eruit kwam, vertelde ze dat het zo meegevallen was. ‘De Heere was er eerder dan ik,’ zei ze.’

De ziekte kwam terug. In het Veenendaalse verzorgingshuis De Engelenburgh, waar mevrouw Van den Bovenkamp met haar man haar laatste levensjaren doorbracht, had het personeel veel met haar op vanwege haar lieve, vredige karakter.

Toen Van den Bovenkamp vroeg hoe het er met haar voorstond, zei ze: ‘Ik ga naar de eeuwige heerlijkheid. De Heere is me voorgekomen met Psalm 16: ‘De HEERE is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja een schone erfenis is mij geworden.’ Geef me nu maar een hand en dan ga ik sterven.’ Zo overleed ze, op 18 december 2001. Ouderling T. Geurtsen van de Gereformeerde Gemeente in Nederland sprak op haar begrafenis, terwijl zijn mede-ouderling J. van Dijk aan de geopende groeve het woord voerde. De nabegrafenis werd geleid door ds. H. Molendijk.

Bij de begrafenis van Van den Bovenkamp waren er dezelfde drie sprekers. Van den Bovenkamp overleed op 18 augustus 2003, op 98-jarige leeftijd. ‘De laatste jaren waren niet de lichtste geweest,’ zegt ds. Molendijk. ‘Hij twijfelde niet aan de zaak die hij ontvangen had, maar de dadelijke gemeenschap was minder.’

De neven en nichten vermeldden Psalm 16:6 op de rouwkaart. Het waren de woorden waarbij hun tante bepaald was: ‘De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja een schone erfenis is mij geworden.’

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

Oude Paden | 64 Pagina's

Geestelijk onderwijs in Veenendaal

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

Oude Paden | 64 Pagina's