Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom de kansel van Den Bosch

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de kansel van Den Bosch

21 minuten leestijd

In 1985 bracht paus Johannes Paulus II een bezoek aan Nederland. Daarbij deed hij ook de Sint Janskathedraal te s-Hertogenbosch aan. Enkele dagen voor zijn bezoek werd op het schitterende monumentale orgel (enige tijd het grootste van Nederland) een bespeling gegeven door de beroemde organiste Marie Claire Alain. Zij speelde voornamelijk muziek van Bach, waaronder verschillende koraalbewerkingen afkomstig uit de Lutherse traditie. Ik hoor het mijn vader - die het concert bezocht - nog zeggen: De kerk was voor de paus helemaal met bloemen versierd, maar er werd orgel gespeeld op wijzen van liederen van de reformatie. Bijna twee eeuwen lang is de leer der reformatie daar ook verkondigd vanaf de oude preekstoel die nog steeds een prominente plaats inneemt in de kathedraal.

De geschiedenis van de bouw van de kathedraal - aan Sint Jan (Johannes de evangelist) gewijd - gaat terug naar het jaar 1280. Toen is de eerste steen gelegd van dit immense bouwwerk. De kerk verrees op de plaats waar eerder een kapel had gestaan die aan de maagd Maria was gewijd. Het duurde 32 jaren voordat de kap op de kerk kwam. Vele ambachtslieden hebben aan de kerk gewerkt. Bekend is de legende van de erwtenman wiens verhaal in een reliëf boven een deur is aangebracht. Deze ambachtsman schopte een pot met erwten van de steiger die zijn vrouw hem in de pauze had gebracht. ‘Is dit het voedsel voor een man die ‘s daags een braspenning verdienen kan?’ zou hij geroepen hebben. Op de vele luchtbogen die het koor en het schip sieren zijn vele beeldjes aangebracht met o.a. afbeeldingen van allerlei vaklui.

In 1410 werd de kerk door de bliksem getroffen en zwaar beschadigd. Op 30 april 1419 werd bij een grote stadsbrand de kerk vernield. Op 22 en 23 augustus 1566 vond de Beeldenstorm plaats. De Bossche predikant Joachim Mobachius, die naast vele geschriften van Schriftuurlijke aard ook een boekje schreef over de Sint Jan, vermeldt dat ‘de woedende beeldenstorm’ niet het werk was ‘van de Hervormde Burgeren deezer stad, maar het laag en onteugelbaar Gemeen’. Alleen het hoofdorgel, de preekstoel en de doopvont bleven ongehavend. Bij het vernielen van een van de orgels moet een beeldenstormer geroepen hebben: ‘zij hebben mij het zingen verboden, ick sal hen het pijpen verbieden’.

De kuip van de kansel dateert uit de eerste helft van de zestiende eeuw. In 1541 legateerde ene Elisabeth Gerrits Moens een ‘pont groot Vlaems’ om er eikenhout voor te kopen ten behoeve van een nieuwe preekstoel. De kansel is een van de rijkst gesneden exemplaren in ons land. Op de zeskantige kuip zijn afbeeldingen te zien van de preek van Petrus op de eerste Pinksterdag, de prediking van Johannes de Doper in de woestijn, De Bergrede van de Heere Jezus, Paulus op de Areopagus en de prekende Andreas die daarbij leunt op het zogenaamde Andreaskruis.

Na de Beeldenstorm heeft korte tijd het onvervalste Woord van God vanaf de oude kansel mogen klinken. Al geruime tijd was er in Den Bosch hartelijke belangstelling voor de leer der reformatie. De eerste martelaar Hendrik Voes (ook wel Hendrik Vos genaamd) die in 1522 op de brandstapel te Brussel terecht kwam, samen met Johannes van Essen vanwege het belijden van de ‘nije leer’, was geboren in ’s-Hertogenbosch. Op 25 april 1526 (het feest van Sint Marcus) beklommen vijf mannen en vier vrouwen het oksaal van de Sint Jan. Zij werden verdacht van Lutherse sympathieën en moesten die plechtig afzweren ten overstaan van stadsbestuur en kerkvolk. Daarna moesten ze in processie met een waskaars in de hand voor het Heilig Sacrament uitlopen door de stad, terwijl op de markt de Lutherse boeken die bij hen in huis gevonden waren, werden verbrand.

Op 3 juli 1533 werd Joost Gerritsz. Leppers onthoofd op de Bossche markt vanwege het feit dat hij op Tweede Paasdag in Vught een Lutherse samenkomst had bezocht waarin het Evangelie werd voorgelezen en uitgelegd. Drie anderen ondergingen hetzelfde lot. Onder hen bevond zich ook ene ‘Willem die orgelmeker’. In totaal zijn er, voor zover bekend, voor 1566 twintig mensen om het geloof in ’s-Hertogenbosch omgebracht.

Desondanks groeide het aantal gereformeerden. Het bleek waar te zijn dat het bloed van de martelaren een zaad is. In 1536 wordt er door mr. Agylaeus in zijn dagboek melding gemaakt van een heimelijke gemeente in de Brabantse hoofdstad. In 1566 was het zelfs zo ver gekomen dat er hervormingsgezinden burgemeester waren van Den Bosch. Nadat het gerucht ging dat er in de Zuidelijke Nederlanden hagenpreken werden gehouden, kregen de gereformeerde Bosschenaren er ook behoefte aan iets dergelijks in de regio te realiseren. Er was in juni 1566 een consistorie die ten huize vergaderde van advocaat Reijnier Everzwijn. De eerder genoemde Agyleus maakte er ook deel van uit. Op 21 juli 1566 wisten zij te bewerkstelligen dat er een hagenpreek bij ‘den Hoogen Camp’ bij Engelen werd gehouden, waar Cornelis Walraevens van Diest voorging. Walraevens was afkomstig uit het Belgische Aalst. Er wordt beweerd dat hij vroeger hoefsmid van beroep is geweest. In ieder geval werd hij geroepen tot het predikambt en heeft met name in 1566 in de Zuidelijke Nederlanden menigmaal het woord bediend bij hagenpreken. Tevens was hij het die met Herman Moded en Petrus Datheen in 1568 het convent van Wezel tekende, een stuk dat we wel de oorsprong kunnen noemen van de gereformeerde kerkorde. Toen Walraeven bij Engelen voorging waren er rond de vierduizend bezoekers die niet alleen uit ’s-Hertogenbosch, maar ook uit Heusden en Zaltbommel afkomstig waren. Logies had hij bij de pastoor van Hedel, die al ruim een jaar eerder in zijn preken het reformatorisch geluid liet horen. Als Cornelis voorging was dat onder gewapend geleide. Nadat hij vele malen in de regio was voorgegaan en in Hedel verbleef, kwam hij op zondag 11 augustus wat dichter op Den Bosch aan en kwam na de dienst in Den Bosch, waar hij onder grote toeloop in het huis van ene Diericx van Tiel werd gebracht. Daarna volgde de Beeldenstorm en toen het verzoek niet werd ingewilligd dat Cornelis in de Sint Jan zou mogen voorgaan, zetten de gereformeerden toch door. Tussen een haag van gewapende mensen werd hij op zondag 24 augustus naar de kerk geleid en op de preekstoel gebracht.

Bekend is dat hij toen de mis vergeleek met ‘een apen- of guchelspel ende bye enen quaksalver, die salve te coope heeft voor alle gebreken’. Toen na de Beeldenstorm in 1567 bij de strijd te Oosterweel de troepen van Jan van Marnix, de broer van Marnix van St Aldegonde het onderspit moesten delven tegen het leger van de koning van Spanje was het spoedig gedaan met de vrijheid van de aanhangers van de ‘nije leer’. Ook in ’s-Hertogenbosch. De gereformeerde Bosschenaren kregen algemeen pardon van landvoogdes Margaretha van Parma om de stad te verlaten. Cornelis de Witt, die ’s-Hertogenbosch diende van 1733 tot 1749, schreef in 1741 een boekje ter nagedachtenis aan het honderd jarig bestaan van de classis ’s-Hertogenbosch. Hij schrijft daarin: ‘Men zag op den 11 van April des jaars 1567 de Predikanten en het merendeel der Gereformeerde Ingesetene met hunne gereetste Goederen de Stat verlaten en vetrekken na het Land van Cleef’. Zij die achterbleven zijn gevangen genomen en smartelijk omgebracht. Vooral Alva richtte een bloedbad aan toen hij in 1568 de stad liet innemen.

Het interieur van de Sint Jan was inmiddels weer helemaal in Rooms-katholieke zin heringericht. Daarbij kreeg de kansel een baldakijn in de vorm van een toren van zes meter hoogte. Daarop zijn de vier evangelisten, de apostelen, Oud-Testamentische profeten en kerkvaders uitgebeeld

Ondanks de scherpe plakkaten tegen de aanhangers van de lutherse en gereformeerde leer bleef er een ondergrondse kerk. In 1576 wordt er melding gemaakt van een gemeente die de schuilnaam droeg ‘l arbre au bois’ (boom in het bos). In 1578 is Caspar Grevinchoven enige tijd aan Den Bosch verbonden geweest. Er werd gekerkt in de Sint Jacobskerk, het tegenwoordige Jeroen Bosch Art Center. Niet lang duurde dat, want in 1579 lezen we van een handgemeen dat ontstond tussen protestanten en Rooms-katholieken. Met het oog op de komst van Parma, die Maastricht had ingenomen, trokken opnieuw vele gereformeerden weg. Er wordt gesproken van ‘etlycke duysent menschen’. Maar niet allemaal. Zo was er in 1582 ene Neesken de Greeff die op haar sterfbed het sacrament weigerde dat plebaan Masius van de Sint Jan haar kwam brengen. Tot straf werd haar lijk door de stad gesleept en onder de galg begraven. Toen de stad door Frederik Hendrik werd ingenomen en de Sint Jan in protestantse handen kwam werd ze opgegraven en in de Sint Jan herbegraven. Er wordt melding gemaakt dat in 1610 jaarlijks wel zo’n tweeduizend Bosschenaren het avondmaal gingen vieren in het nabijgelegen Hedel. In 1615 vertelde iemand op zijn sterfbed tegen de priester dat hij met zijn vrouw geregeld gereformeerde erediensten had bezocht in de dorpen Vlijmen en Engelen. Op dat grondgebied hadden de Spaanse troepen geen gezag.

Op 25 juli 1584 brandde de hoofdtoren die zich bevond in het midden van de kerk tussen koor en schip helemaal af. Deze grotendeels houten toren, waaraan gewerkt is van 1523 tot 1526, is daarna nooit meer herbouwd. Deze brand was wel zeer opmerkelijk daar hier toch een sprake Gods vanuit ging. Kort daarvoor had het Te Deum Laudamus geklonken door het kerkkoor. Op zich is er met die woorden niets mis, mogelijk alleen dat het in het Latijn wordt vertolkt zodat de gewone kerkganger het niet kan volgen. In ieder geval klonk het door de geweldige ruimte ‘Wij loven U o God, wij prijzen Uwe naam’. Geweldige woorden voorwaar, alleen de reden waarom men het zong was bedroevend. Balthazar Gerards had immers veertien dagen eerder Willem van Oranje doodgeschoten. Voor de Roomse geestelijkheid van de Sint Jan reden te over om de Heere daarvoor te danken. God liet echter van Zich horen bij het zenden van de bliksem in de toren en het mag een wonder heten dat er geen doden vielen. Wat er aan kerkmeubelen ook verloren ging, de preekstoel bleef gespaard.

Menigmaal is geprobeerd om Den Bosch uit handen te krijgen van de Spaanse dwingeland. Niets baatte. Totdat de ‘stedendwinger’ Frederik Hendrik zich aangordde tot de strijd. Met het oog daarop werden elders in het land door de Staten- Generaal biddagen uitgeschreven, dat ‘de stadt van ’s-Hertogenbosch in onse handen mach gegeven worden, en daer deur veel verscheyde luyden (in duysternisse des pausdoms verblindt sittende) te brengen tot het ware ende claer schijnende licht der Evangelische waerheydt, tot voortpl. van Godes Kercke en grootm. van zijnen H.Naeme’. Jacobus Revius dichtte een gebed in rijmvorm:
Jaget eenmael wt den Bos
Beyde wollef ende vos,
Schickt daer uwe trouwe knapen,
Weydet de verdoolde schapen
Met U goddelijcke leer
Wilt ons horen lieve Heer.

Bij de belegering van Den Bosch in 1629 om de stad in handen te krijgen van Frederik Hendrik heeft de kerk ook veel schade opgelopen. Na die inname kwam de kerk weer in de handen van de ‘gereformeerden’. Ook de kansel. Deze werd niet verwijderd en voor een soberder exemplaar ingeruild. De eerste voorganger was op 19 september ds. Mirkinius, veldprediker van Frederik Hendrik. Achtduizend mensen waren aanwezig in de Sint Jan, terwijl de opbrengst van de collecte drieduizend gulden bedroeg. De tekst voor de preek was Jesaja 45:1-7 terwijl gezongen werd Psalm 98 en de twee laatste verzen van Psalm 24. Wat zal dat geklonken hebben tussen de zuilen van de Sint Jan toen de schare zong:
Wilt onsen God een nieuw lied singen
Want hij heeft groot wonder gedaen,
Door sijn hant kan hij alle dingen
Overwinnen en gantsch verslaen.
Hij heeft ons ’t heijl geopenbaret,
Daer door dat wij al sijn bevrijt,
En sijn gerechtigheijt verklaret
Den volkeren breet ende wijt.

Velen die naar elders waren gevlucht trokken weer terug naar de stad en op 9 oktober kwam er een vijftal predikanten bijeen om de gereformeerde gemeente te institueren. Onder hen bevond zich ook Gisbertus Voetius.

Kort na de ingebruikname van de Sint Jan werd in 1630 onder het baldakijn van de kansel een breed klankbord aangebracht. De preken van de predikanten waren aanmerkelijk langer dan die van de priesters. Zo’n klankbord was in die grote ruimte met geweldige akoestiek een uitkomst om de prediking beter te beluisteren. Overigens werd op een van de eerste kerkenraadsvergaderingen in 1629 ook bepaald dat een preek niet langer mocht duren dan een uur. Voor elk kwartier dat de preek langer duurde werd vier stuivers in rekening gebracht. In 1630 werd besloten dat een door-deweekse preek niet langer mocht duren dan drie kwartier. Een jaar later werd aan de preekstoel een bakje bevestigd waarin mensen een briefje konden deponeren met daarop de aanvraag van voorbede of dankzegging.

De eerste tijd werden er predikanten uit andere plaatsen geleend, een klein beetje te vergelijken met de interim-predikanten die de PKN tegenwoordig kent. Een van hen was de bekende Godefridus Udemans uit Zierikzee, een belangrijk vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie. Niet lang duurde deze situatie. Toen het kerkelijk leven georganiseerd was mocht Den Bosch zelfstandig gaan beroepen. Op 4 augustus werden de predikanten Everhardus Schylius uit Schiedam en Franciscus Nicolaesz de Wael uit Almkerk aan Den Bosch verbonden. De bekendste predikanten die de noord-brabantse hoofdstad daarna dienden waren Wilhelmus Eversdijk (1653-1729), Joachim Mobachius (1699-1790) en Johan Carel Palier (1729-1780). Wilhelmus Eversdijk kwam in 1685 vanuit Oostzaan naar Den Bosch en diende deze gemeente totdat hij twee jaar later naar Rotterdam vertrok, waar destijds Wilhelmus à Brakel stond. Daar zou hij in 1690 het huwelijk bevestigen van Abraham Hellenbroek, om hem later ook nog eens als collega naast zich te krijgen. Een bekend werkje dat Eversdijk het licht deed zien, was: Des Heeren Lof, verkondigd uit den mond der Kinderen of twintig zonderlinge voorbeelden van vroeg bekeerde en jonggestorvene Kinderen, die heerlijke blijken van genade en godzaligheid vertoonden, in hun leven en sterven. Hij eindigt zijn voorwoord: ‘Ei dan, gij hope van het navolgend geslacht! Lees en herlees deze bladen der godzalige jonkheid, overleg die bij uzelven, smeek den almachtige God in Christus (zonder Welke alle middelen te vergeefs zijn) dat Hij u gelieve als deze jonge spruiten, door Zijnen Geest aan te raken; uwe ogen van duister licht te maken, u te bekeren van de macht des satans tot God, te trekken uit deze boze wereld, te hervormen naar Zijn beeld, opdat gij van jongsaf Gode aangenaam en geliefd moogt wezen, uw ouders tot vreugde, de staat tot heil en voor uzelf, kort of lang levende, vroeg of laat stervende, heilig van leven, zalig in uw dood en na de dood eeuwig heerlijk voor de troon! Zo wenst en bidt van de Vader der lichten, uw toegenegen dienaar in de Heere: W. Eversdijk.

In de tijd tussen de periode van Eversdijk en Mobachius brak op 13 december 1722 opnieuw brand uit in de kerk. Men was er tijdig bij en de schade bleef beperkt tot het verbranden van enkele banken en een beetje blakeren van de preekstoel.

Joachim Mobachius diende ’s-Hertogenbosch van 1741 tot 1777. Hij kwam vanuit Nijkerk. Vele publicaties heeft hij op naam staan, welgeteld zevenendertig. Hij was een boetgezant die de zonden van land en volk, evenals in eigen stad benoemde in zijn preken. Het bekendste werk van hem is een lijvige studie over Jeremia 31, waarin hij zijn geloof uitspreekt betreffende de bekering der Joden. Ook een opmerkelijk geschrift is een boekje dat hij schreef n.a.v. de terechtstelling van drie Joden in Den Bosch wegens diefstal. Waarschijnlijk betrof het een bende die de buurt onveilig maakte. Een van de drie was gedoopt christen en helaas ook het pad der misdadigers ingeslagen. Mobachius, die de Joden in de gevangenis opzocht, beschrijft in genoemd boekje hoe Isaäc Hertog getuigenis gaf van zijn berouw en hoop op God. Hij geeft daarbij ook de inhoud weer van een brief die de 25-jarige Jood aan zijn vrouw en kinderen schreef. Ontroerend is het om te lezen: ‘Ik wens dat gy aen Godt sult denken, en dat hy u sal sien laeten ’t geene gy niet en kent! Wat baet ’t ons, al hadden wy de heele Werelt en wy leeden schaede aan onse Ziele! Ik bidt u noch eens dat gy uw kinderen wilt opbrengen in deugt: goede nagt myn Judik lief, en myn Eliaeser lief; en neemt u Moeders woorden in agt, want wie Vaeder en Moeder eerdt die sullen syn daegen verlengt worden: myn lieve kinderen, hadt ik Godt in myn herte gehadt, so hadt ik by u gebleven, de Heere wil u leyden op den regten weg: siet eens hoe getrouw dat Abraham was, als Godt tot hem seyde: Offert my uwen Soon Isaak die gy liefhebt, en ’t wierdt hem gereekend tot regtveerdigheydt: wat sullen wy Menschen dan doen? Ik offer myn ook tot Godt op met geheel myn herte, want so spreekt Jehovah tot de Huyse Juda, in Jeremias 31. Ik zal een nieuw Verbond met u opregten, dat is de Wet der Liefde: ick gae nu met geheel myn herte in dit verbondt…’. Het laatste geschrift dat van Mobachius’ hand verscheen was een beschrijving van de Sint Jan. Hij schreef dat op 90-jarige leeftijd. Als ware het zijn zwanenzang eindigt hij dat boekje met deze woorden: ‘Ik eindig deeze Befchryving, met dien wensen aan U , die dezelve lezen zult. God verwaardige U, om als Geestelyke en levende Steenen, gebouwd te worden, tot een Tempel en Woonftede Gods; op dat Gy, wanneer het aardfche Huis Uwes Tabernakels, door den dood gebroken word, een Gebouw by God moogt hebben, een Huis niet met handen gemaakt, dat eeuwig is in de Hemelen.’

Johan Carel Palier kwam in 1770 vanuit Well en Ammerzoden naar ’s-Hertogenbosch en overleed tien jaar later op 51-jarige leeftijd. Van laatstgenoemde is onlangs bij uitgeverij Snoek in Ermelo een catechismusverklaring verschenen die het lezen meer dan waard is. Niet in het minst vanwege de eenvoudige woordkeus waarvan deze predikant zich bediende. Dat mag opmerkelijk heten, omdat hij nota bene tot tweemaal toe op de nominatie stond als hoogleraar in de wijsbegeerte, sterrenen wiskunde aan de toenmalige universiteit van Harderwijk. In het noordertransept van de kerk is de zerk nog te vinden die na zijn dood op zijn graf is gelegd. Ook de naam van zijn vrouw staat er op. Een van de laatste bekende predikanten die er wel-is-waar niet stond maar regelmatig te gast was voor een preekbeurt in de Sint Jan van Den Bosch, was de bekende ds. D.A. Detmar. Uit zijn herinneringen, die geboekstaafd zijn, schrijft hij uit de periode 1807-1815, dat hij het niet ver van de Brabantse hoofdstad gelegen Wijk bij Heusden diende: ‘Dat ’s-Hertogenbosch is een gedenkwaardige plaats voor mij. Daar had ik behalve lieve familiebetrekkingen die de Heere vrezen, een aantal tedere, godvrezende vrienden en vriendinnen. Maar nog iets bijzonders maakte mijn kort verblijf daar, wanneer de Heere daartoe de weg gebaand had, zo recht aangenaam. Ik mocht aldaar de godzalige omgang genieten van twee waardige dienaren van Gods kerk: de hoogleraren Forsborgh en Ten Oever. O, wat heb ik in het zalig verkeer met beide deze waardige mannen ondervonden hoe de genade Gods nederig en klein maakt. Ja, dat veel grotere geleerdheid en rang in geen aanmerking komen als het inwendige genadeleven de zielen zo nauw en innig verbindt. Het is voor een dienaar van Christus die uit tedere liefde voor Hem niets vuriger begeert dan zielen voor Zijn rijk in te winnen, altoos zielsverblijdend lieve kinderen Gods te ontmoeten, maar het is toch nog iets bijzonders als hij met geliefde medebroeders mag verkeren die, hoe uitstekend ook in talenten, in de geest met hem zielsverenigd zijn. Zo ondervond ik dit met deze zo waardige godsmannen. O, ik ben dikwijls met opzien hun woning genaderd vanwege het gevoel van mijn geringheid, maar dan behaagde het de Heere ook menigmaal dat opzien weg te nemen als ik datzelfde leven voor Hem uit hun mond hoorde bespreken. Dan schonk Hij mij wel eens een bijzondere inleiding in de zonderlinge wegen met mij, onwaardige in mijzelve, gehouden, zodat het samenzijn met deze waardige dienaars van Christus dikwijls door Zijn nabijheid voor onze zielen zalig verkwikkend was. Ja, (ik teken het met innig gevoel van dankbaarheid aan de Heere aan) in onderscheidene omstandigheden beschikte Hij die godvruchtige mannen om mij zodanige wijze raad en bestuur te geven, dat ik het heilzame ervan in mijn volgend gewichtig dienstwerk heb mogen ondervinden. Ook heb ik meermalen een predikbeurt voor hen waargenomen, en ik mag betuigen, niet ongezegend, ook in datzelfde grote en statige kerkgebouw dat nu in een roomse afgodstempel is veranderd.’

Verder schrijft hij over de Brabantse hoofdstad dat hij er meerdere malen ‘lieve gezelschappen’ mocht bijwonen ‘met innig aan de Heere en aan elkander verbonden kinderen Gods’. Hij vervolgt: ‘Ik kan getuigen, dat ik slechts zeldzaam op een plaats verkeerd heb, waar ik een zodanige band van liefde en vereniging in de Heere onder de vromen mocht bespeuren dan te dezer plaatse. Ja, het was zichtbaar, dat Hij Zijn lieve volk, dat hier door het bijgeloof zo in menigte werd omringd, des te nauwer aan elkaar had verbonden’. In het bijzonder maakte een 94-jarige oude christen die hij daar ontmoette indruk op hem. Hij schrijft: ‘Toen ik hem de laatste maal hier beneden ontmoette, was hij bijzonder opgewekt voor zijn gemoed, ja nog vet en groen in een zeldzame ouderdom van vierennegentig jaren. Hij was maar wachtende op de komst van zijn Heere. De dood, die lieve bode des vredes die hem weldra zou komen aflossen, wachtte hij met onderworpen verlangen af. Hij nam plechtig zegenend afscheid van mij, wat uit het opgewekt gemoed van een achtbare godzalige grijsaard van vierennegentig jaar voortgevloeid, op mij in het bijzonder, maar ook op alle aanwezigen een aandoenlijke diepe indruk maakte’

Toen Napoleon bepaalde dat het kerkgenootschap dat in meerderheid binnen een bepaalde plaats de kerk in bezit mocht hebben, was het duidelijk dat de Sint Jan niet behouden kon blijven voor de protestanten. Volgens de telling van 1809 waren er 11.183 Rooms-katholieken en 2.346 protestanten. Zodoende ging de Sint Jan in 1811 over in Roomse handen. De protestanten mochten op kosten van de overheid een nieuwe kerk bouwen. Dat is de zogenaamde Grote kerk aan de Kerkstraat. Deze werd in 1821 in gebruik genomen. Tussentijds werd er gekerkt in de Geertruikerk en de Sint Annakapel waaraan te grote mankementen waren om definitief voor de protestantse erediensten te behouden. Op de kansel van de Grote kerk heeft o.a. gestaan Theodorus Sanders die we tot een van de vertegenwoordigers mogen rekenen van de Schriftuurlijk-bevindelijke stroming binnen de Nederlandse Hervormde kerk. Van hem zijn preken bekend uit de serie Wekelijksche volksredenen. Hij kwam in 1818 vanuit Bergambacht naar Den Bosch om het in 1835 te verlaten en in Woerden de eerder genoemde Dirk Adrianus Detmar op te volgen. In ’s-Hertogenbosch was inmiddels, naast een orthodoxe stroming in de Hervormde Kerk, ook een moderne stroming ontstaan. Als zodanig werd Hendrik Pierson uit Heinenoord in 1869 beroepen. Blijkbaar was het aan de kerkenraad ontgaan dat hij kort te voren het modernisme de rug had toegekeerd. Pierson attendeerde de kerkenraad op een artikel in ‘de Gids’ waarin hij verantwoording aflegde van zijn ommekeer. De kerkenraad begeerde hem desondanks te beroepen. In 1876 vertrok hij om directeur te worden van het Heldring-gesticht in Zetten. Opmerkelijk dat zijn broer Allard Pierson een tegenovergestelde ommezwaai maakte. Hij legde het ambt neer vanwege zijn moderne inzichten en eindigde als hoogleraar kunstgeschiedenis in Amsterdam. Ook de bekende dr. F.L. Rutgers, die later met de Doleantie is meegegaan, heeft daar het woord Gods bediend van augustus 1877 tot september 1878. Later werd hij hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

Na 1890 werd ’s-Hertogenbosch bijzonder uitgebreid door nieuwe woonwijken. Ds. H.W.A. Voorhoeve was in 1906 de stuwende kracht om een evangelisatiegebouw op te richten in de nieuwe woonwijk. In 1908 werd de eerste steen gelegd van gebouw Bethel. Als er in de Grote kerk geen rechtzinnige prediking was te vernemen werd in Bethel een extra dienst gehouden. Wegens het steeds meer opschuiven naar de midden-orthodoxie van de Bossche predikanten is uiteindelijk in 1957 onder leiding van ds. J.J. Timmer een Gereformeerde Bondsafdeling opgericht, terwijl op 28 september 1958 ds. K. Schipper te Waspik de eerste preek hield in gebouw Bethel. Van de vele predikanten die in prediking en pastoraat deze evangelisatie in Den Bosch dienden, willen we ds. J. Catsburg noemen. In de periode dat hij in Genderen stond ging hij er veel voor, gaf er catechisatie en deed er regelmatig huisbezoek.

Waar in vroeger dagen zich 8000 mensen rondom het Woord schaarden in de Sint Jan is het slechts een procent van dat aantal dat heden ten dage nog samenkomt in Bethel. Van harte hopen we dat het in Bethel werkelijkheid mag zijn wat ooit een van de Bossche predikanten op een bord in de diaconiekamer van de Sint Jan van Den Bosch liet schilderen, met het oog op wat er in de diaconiekamer en in het bijzonder in de kerk te beleven viel:
Daar binnen in deez Kerk
Is zielen-vangen t werk
In Jezus Lievde-netten:
Maar hier waakt oog en hart
Van Mannen om de smart
Der Armoe te beletten:
Daar vind men Ziels-, hier Lichaams-brood;
Daar red men Zielen, hier het Ligchaam uit den dood.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2013

Oude Paden | 48 Pagina's

Rondom de kansel van Den Bosch

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2013

Oude Paden | 48 Pagina's