Rondom de kansel van Rotterdam
In zijn dagboek Uw vreugde tegemoet schreef de in Rotterdam geboren en getogen ds. Jac. van Dijk onder de datum 1 april Het begon vanmorgen al vroeg in vele slaapkamers en huiskamers. De kinderen genieten van: Vader, u hebt een gat in uw sok, moeder, er zit een scheur in uw japon. De vreugde is groot wanneer ouders niet denken aan de eerste april of quasiverschrikt kijken naar de denkbeeldige gaten of scheuren. Niemand tilt daar zwaar aan. Het is nu eenmaal 1 april. Oppassen dat je je niet bij de neus laat nemen. t Is vast en zeker niet waar wat men zegt.
Ook onder de volwassenen pleegt de datum 1 april 1572 waarop Alva zijn bril verloor en Brielle zich voor de prins van Oranje verklaarde ‘gevierd’ te worden met grappen en grollen. Zo werd dit jaar op die datum de alarmbel geluid door de Stichting Laurenskerk te Rottterdam door middel van een ANP bericht dat alle eigenaars en gebruikers van Rotterdamse gebouwen die hoger zijn dan de Laurenstoren, ‘Laurenskerkbelasting’ moesten betalen. Die grap werd niet gewaardeerd. Ondertussen is er wel degelijk fi nanciële nood en zal het niet ondenkbeeldig zijn dat deze kerk de deuren gaat sluiten. Dat zou zonde zijn, want de kerk heeft een rijke geschiedenis en de stenen getuigen als het ware van Gods bemoeienis met Rotterdam.
De bouw van de Laurenskerk begon op 6 november1449 toen Rotterdam nog maar 1200 woningen telde. Men wilde opboksen tegen de imposante kerktorens van Dordrecht en Delft. De oude kerk, die er een eindje vandaan stond op de plek van het huidige koor, werd afgebroken en daarvoor in de plaats een nieuwe gebouwd, terwijl een kerkschip kerk en toren verbond. De bevolking was daarbij zo enthousiast dat vrouwen en kinderen bij 80- en 100-tallen aan het heiblok stonden. Rond 1525 was de kerk voltooid, met name doordat een pauselijke afl aat was ingesteld ten behoeve van de kerk. Dat was kort na de afl aathandel van de Sint Pieter te Rome. De toren bestond toen nog uit een geleding, maar werd daarna verhoogd met een tweede en derde. Het was de bedoeling dat daarop nog een achtzijdige lantaarn zou komen, maar in 1555 werd de bouw afgesloten en werd de toren met een eenvoudig tentdak afgedekt. In de periode 1619- 1621 werd door de Amsterdamse bouwmeester Hendrick de Keyser, bouwer van de Noorderkerk en Westerkerk te Amsterdam en modelleur van het standbeeld van Erasmus, een achtzijdige opbouw met twee geledingen op de toren geplaatst. Wegens bouwval werd deze afgebroken. Op de derde geleding werd toen een vierde gebouwd en in 1655 voltooid. Omdat de toren dreigde om te vallen is door de inzet van stadstimmerma Claes Jeremiasz. Persoons de toren weer rechtgezet en voorzien van indrukwekkende steunberen. Vandaar dat men niet hoger bouwde. Met zijn respectabele 64 meter behoort de Laurens toren niet tot de hoogste kerktorens van Nederland, maar imposant is hij gewis. Op 12 november 1572 - de datum waarop de Delftse pastoor Martinus Duncanus voor het laatst de mis bediende - werd de kerk toegewezen aan de aanhangers van de ‘nije leer’. Beelden en altaren werden verwijderd en… naar elders verkocht.
Reeds vroeg was er in Rotterdam een voedingsbodem voor de leer der reformatie. In het jaar 1529 werden Romer Zijvertsz en zijn zoon gegeseld en uit de stad verbannen omdat zij zich negatief geuit hadden over de leer van de Roomse kerk. Daarna zijn verschillende mannen onthoofd en enkele vrouwen verdronken omdat ze zich niet meer konden conformeren met de rooms-katholieke leer.
De inquisiteur Sonnius verklaarde in 1556 toen meester Joost, de pastoor van de Sint Laurenskerk, onverwacht was gevlucht daar hij ‘ketterse gevoelens’ aanhing, geen enkele geestelijke in Rotterdam in staat was het herdersambt ook maar voor een week waar te nemen. Toch werd er een gevonden. Hij werd namelijk opgevolgd door Hubertus Duifhuis (1515-1581), die weliswaar de Roomse leer aanhing, maar toch mild was naar hervormingsgezinden en sympathie toonde met de martelaren. In zijn tijd gebeurde het dat twee vrouwen gevangen waren gezet omdat ze thuis een in Emden gedrukte Bijbel hadden gelezen. Het volk heeft toen deze vrouwen uit het gevang bevrijd, terwijl de overheid dit stilzwijgend toeliet. Toen de Spanjaarden in 1572 onder leiding van Bossu Rotterdam bezetten vluchtte Duifhuis - die ook nog eens in het geheim getrouwd was en drie zoons ontving - naar Keulen. Toen Rotterdam bevrijd was van de Spaanse dwingelandij werd hij gevraagd naar de Maasstad terug te komen. Hij verkoos toen om naar Utrecht te gaan waar hij pastoor werd van de Jacobikerk. Nadat de Spanjaarden waren verdreven werd op 14 november 1572 de eerste gereformeerde eredienst gehouden in de Laurenskerk.
Vele dienstknechten Gods hebben de kansel van de Laurenskerk sinds de reformatie betreden. Het voert te ver om hen allen te noemen. De allerbekendste noemen we. Een van de eerste predikanten was Casparus Nicolai Grevinckhoven (1550-1606). Hij kwam in 1579 naar Rotterdam nadat hij eerder in Zaltbommel en ’s-Hertogenbosch had gearbeid. Hij bleef tot aan zijn dood in 1606 aan Rotterdam verbonden. De laatste vijf jaar van zijn ambtsbediening was zijn zoon Nicolaus, die eerder daar ook hulpprediker was, zijn collega. Helaas volgde hij in geestelijk opzicht niet de sporen van zijn vader. Want waar de oude Grevinckhoven pal stond voor de gereformeerde waarheid en bekend stond als apologeet van de ‘enige ware Christelijke gereformeerde religie’ werd zijn zoon in 1618 afgezet vanwege zijn aanhangen van het remonstrantisme. Hij was er zelfs een der voormannen van….
Hij was niet de enige. Met hem moesten er nog drie hun ambt neerleggen, zodat er maar één predikant overbleef. Door de Remonstrantse twisten daalde het aantal lidmaten tot 357. Toch mocht Rotterdam in geestelijk opzicht uit het dal opklimmen en in 1656 waren er wel 20.000 lidmaten. Inmiddels waren er acht predikanten en naast de Laurenskerk nog twee kerkgebouwen die ter beschikking stonden voor de gereformeerde eredienst. Een van de acht predikanten was Franciscus Ridderus (1620-1683). Hij kwam op 7 mei 1656 vanuit Brielle naar Rotterdam en bleef daar tot aan zijn dood in 1683. Ridderus is een van de meest publicerende nadere reformatoren geweest. Zijn oeuvre beslaat 27.527 pagina’s bestaande uit historische, polemische en stichtelijke werken. Misschien wel het meest populaire werk van hem was: ‘Dagelijcksche huys-catechisatie’, dat ook in het Duits is vertaald. Na zijn overlijden werd in zijn vacature Wilhelmus à Brakel beroepen.
Wilhelmus à Brakel (1635-1711) werd op 21 november 1683 predikant van Rotterdam nadat hij de Friese plaatsen Exmorra, Stavoren, Harlingen en Leeuwarden had gediend. Hij begon zijn ambtsbediening met de tekstwoorden ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen.’ (2 Kor.5:20). In Rotterdam bond hij in geschrifte de strijd aan met de Labadisten, die een volmaakte kerk voorstonden. Hij schreef tegen hen het boek ‘Leer en Leydinge der Labadisten’. In dat boek ontkent hij de misstanden van de kerk niet. Maar onder geen beding wenst hij deze te verlaten. ‘Sullen wij zeggen datse om hare verdorvenheyt de Kerke Christi niet meer en is? Sullen wij se verachten? Sullen wij er uyt lopen? Neen, dat is dwaesheyt. ’t Staet vast, dat een verdorvene Kerke nochtans een Kerke is, en dat Godt van den beginne tot op desen tijt toe sijne Kerke alletijt vol veele verdorvenheden heeft laten zijn, soo dat hij tegen Gods Woort, tegen Gods gewoone handelinge, tegen alle ervarentheyt sich aenkantet, die een Kerke om de verdorvenheyt versmaet, en loochent die een Kercke te zijn’.
Ook kruiste hij de degens met de burgerlijke overheid van de stad. De burgerlijke overheid had namelijk een belangrijke stem in het kapittel als het ging over het beroepingswerk. Verschillende malen werden geschikte kandidaten die door de kerkenraad waren aangedragen om beroepen te worden door de overheid afgewezen. Brakel protesteerde daartegen en preekte in de Laurenskerk over Psalm 2:6: ‘Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid’. Deze preek waarin hij protesteerde tegen de wijze waarop de overheid met het beroepingswerk omging kwam hem duur te staan. Hij kreeg een voorlopig preekverbod, terwijl ook zijn stadstraktement werd ingehouden. Er werd zelfs gedreigd met verbanning uit de stad. Door inmenging van stadhouder Willem III is de kwestie bijgelegd en kreeg Brakel ook zijn wedde weer.
Wilhelmus à Brakel - ook wel vader Brakel genoemd - is een van de bekendste predikanten geweest die de Maasstad heeft gediend. Zijn Redelijke Godsdienst is in de gereformeerde gezindte nog steeds een van de populairste dogmatische werken. Zelfs is er een schriftelijke cursus ontworpen om met behulp van een begeleider het lijvige boekwerk te bestuderen. Zoals zijn leven was, was ook zijn sterven. Op zijn sterfbed zei hij menigmaal het Latijnse lied van Bernard van Clairveaux op ‘o Jesu mi dulcissime’ ‘Om mijn allerzoetste Jezus, hope van een hijgende ziele, U zoeken de godvruchtige tranen, U het geroep van een allerinnigste ziele’. Na zijn overlijden in 1711 hield Abraham Hellenbroek de rouwpreek. Zestien jaar had hij met ‘vader Brakel’ opgetrokken. De titel van die preek luidde: Algemeene rouw-klagt in de straaten van Rotterdam. Was Brakel een zeer bekende Rotterdamse predikant, wellicht spant Hellenbroek de kroon als het gaat om bekendheid, en dat vanwege zijn catechisatieboekje Goddelijke Waarheden, dat tot op de dag van vandaag nog wordt gebruikt.
De in Amsterdam geboren Abraham Hellenbroek deed intrede op 23 januari 1695 en bleef Rotterdam trouw tot aan zijn emeritaat in 1728. Zijn vrouw was daarmee op oude vertrouwde bodem, daar zij een dochter was van de Rotterdamse burgemeester Van der Hoeven. Naast een groot aantal preken deed Hellenbroek in zijn Rotterdamse ambtsperiode een tweetal lijvige studies het licht zien, namelijk een uitgebreide tweedelige verklaring over het Hooglied en de onlangs in moderne spelling opnieuw uitgebrachte vierdelige ‘Evangelische Jesaja’. Dit is een boekwerk dat in meer dan 4000 bladzijden het licht laat vallen over teksten in Jesaja die betrekking hebben op het werk van Christus. Het catechisatieboekje Voorbeeld der Goddelijke Waarheden vallen bij zo’n immens werk wel in het niet. Toch is dat boekje het werk dat hem het meeste naam heeft bezorgd. Het is een korte dogmatiek waarin hij zaken die in de Heidelberger niet of nauwelijks aan bod komen, voor de jeugd heeft opgesteld. De eerste druk verscheen in 1706. Talloos veel drukken volgden, in 1810 een achtenveertigste. Zeker, Hellenbroek heeft veel kritiek gehad, vooral omdat het persoonlijke element veel minder dan in de Heidelbergse Catechismus aan bod komt. Hendrik de Cock bijvoorbeeld noemde het enerzijds ‘het doorwrochte vraagboekje van den Godzaligen en kundigen Hellenbroek’ anderzijds schreef hij in 1833 toen hij een nieuwe uitgaaf van het Kort Begrip van een voorwoord voorzag: ‘Ik ben er wel eens bij bepaald, en ik geloof het ook, dat geloofshelden zoo als Hellenbroek, Lampe, Alberthoma, Franken en anderen door het uitgeven hunner vraagboekjes geen nut, maar schade aan de kerk gedaan hebben’. Ds. L.G.C. Ledeboer (geboren Rotterdammer!) daarentegen was er zeer enthousiast over. Ds. J.H. Landwehr, die Ledeboers leven beschreef, zegt daarover: ‘Lange tijd nadat hij in de gemeente gekomen was (hij bedoelde Benthuizen), gebruikte hij het vragenboekje van Lucas Egeling nog. Een van zijn catechisanten bracht de dominee onder het oog, dat er onwaarheden in dat boek stonden. Ledeboer keek enigszins verwonderd op. De catechisant liet er toen op volgen: ‘Ik gebruikte vroeger (hij had eerder bij een andere dominee catechisatie gevolgd) Hellenbroek’. ‘Hellenbroek ken ik niet’ zei Ledeboer, ‘breng mij dat boek maar eens’. Nadat hij het gelezen had, beviel het hem zo goed, dat hij Hellenbroek opnieuw liet drukken en sinds die tijd was Hellenbroek het vragenboek bij uitnemendheid’.
Hellenbroek overleed op 16 december 1731 en werd begraven in de Laurenskerk in het graf waarin ook zijn dochters eerder waren begraven. Er heerst een hardnekkig misverstand dat Hellenbroek aan de avond van zijn leven ‘kinds’ zou zijn geweest en zelfs met een pop gespeeld zou hebben. Hoewel ook dergelijke dingen Gods getrouwe knechten kunnen overkomen is dat absoluut niet waar geweest in het leven van Abraham Hellenbroek. Hoewel Hellenbroeks graf niet meer terug te vinden is zijn er wel vele grafschriften aan hem gewijd. Overigens op een wijze die ons overdreven overkomt en aan mensverheerlijking grenst. Een ervan is van Michiel van Kouwenberg: Dat brein, dat Neerlands Kerk verpligte, Die hand, die zoo veell’ vromen stigte, Die tong, die goude orakels sprak, ‘ Heer HELLENBROEK de roem der braven. Wiens ziel nu blinkt aen ’s Hemels dak Legt onder dezen zerk begraven.
Gelijktijdig met Hellenbroek stond ook Jacobus Fruytier (1659-1731) vanaf 1700 in Rotterdam. Zijn meest bekende geschriften zijn Salomo’s raad aan de jeugd, Groot voorrecht van christenkinderen en Sions worstelingen. Gezien de eerste twee genoemde publicaties is het geen wonder dat een grote scholengemeenschap in Apeldoorn, Rijssen en Uddel naar hem vernoemd is. Over het boek Sions worstelingen zei Johannes Wilhelmius, die de rouwpreek hield: ‘Hij heeft met stervende mont betuigt/ en verzogt het aan U opentlyk te verklaren: Dat hy nooit een penne op het papier heeft gaan zetten, in het schryven van zijn Boek, Zions Worstelingen, voor en aleer hy ’t elkens God met gebogen knijen had gesmeekt, om de leidinge van zijn geest in de waarheit, en de bestieringe van zyn pen, om niets eigens, of dat tot iemants verbitteringe zoude konnen strekken, aan de zelve te laten ontglippen’. Nadat hij op 23 mei 1731 overleed werd hij op 29 mei bijgezet in een graf in de Grote kerk.
In 1708, de tijd dat Wilhelmus à Brakel, Hellenbroek en Fruytier Rotterdam dienden, werd de uit 1580 daterende kansel vervangen door een ander. De kansel werd aan de kerk te Baardwijk (NB) geschonken. De kansel uit 1708 is in de oorlog verwoest, de kansel die naar Baardwijk verhuisde is nog steeds in gebruik.
Een bijzonder predikant die in Rotterdam arbeidde was Jan Scharp (1756-1828). Hij stond tweemaal in Rotterdam. Allereerst van 1789 tot 1796 en vervolgens van 1800 tot aan zijn emeritaat in 1826. Scharp was een bijzonder begaafde predikant en hield op zeventienjarige leeftijd zijn eerste preek in Tholen op 10 augustus 1774. Hij werd predikant in Sint-Annaland waar hij op 10 mei 1779 de nieuwe psalmberijming invoerde die men daar nota bene nog steeds niet gebruikte. Daarna volgden Axel en Noordwijk-Binnen. Voor een beroep naar Breda en Deventer bedankte hij, maar Rotterdam deed geen vergeefs beroep op hem. In 1796 moest hij zijn ambt neerleggen, omdat hij als Oranjeklant niet de eed op het nieuwe Bataafse regime wilde afleggen. Hij is een tijdlang in Oost- Friesland geestelijk verzorger geweest van uitgeweken Hollandse Oranjeklanten die daar een veilige wijk vonden en promoveerde in 1799 in Duisburg. In 1800 werd hij opnieuw beroepen in Rotterdam. In zijn preek gehouden ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambtsjubileum, welke hij hield in de Laurenskerk, memoriseerde hij dat hij het woord Gods bracht in de kerk en aan de huizen, op de preekstoel en het schavot. Inderdaad, ook het schavot. Hij schreef een boek van maar liefst 400 bladzijden over zijn begeleiden van een ter dood veroordeelde misdadiger die op 26 mei 1796 werd opgehangen en waarbij zijn pastoraat helaas geen doel trof in het leven van de ongelukkige. Hij probeerde zichzelf namelijk met een mes van het leven te beroven en is bewusteloos vanwege de zelf aangebrachte verwonding aan de galg gehangen. Scharps welsprekendheid kwam tot uiting in het houden van een preek op rijm waarbij zelfs votum en groet, aankondiging van de collecte en de te zingen psalmen op rijm verscheen. Ook presteerde hij het een preek te houden zonder de letter r te gebruiken over Hooglied 1:3: ‘…Uw Naam is een olie die uitgestort wordt’. Een preek die hij overigens uit het Duits in het Nederlands vertaalde. Als dichter maakte hij ook deel uit van de commissie die een bundel Evangelische Gezangen zou rijmen voor de eredienst. Meerdere liederen van hem zijn in dat gezangboek terecht gekomen. Het bekendst is het lied ‘Alle roem is uitgesloten! Onverdiende zaligheên heb ik van mijn God genoten, ‘k Roem in vrije gunst alleen’. Dat was hem uit het hart gegrepen. Dat kwam in het bijzonder openbaar in het geschriftje ‘Ernstige gedachten in de laatste dagen van mijn leven’ dat na zijn dood verscheen en op zijn sterfbed is geschreven. Een citaat eruit wil ik u niet onthouden. ‘Ik heb mezelf voor God, die de donkerheid ziet en naar waarheid oordeelt, onderzocht, gelijk men het goud beproeft, en de slotsom blijft dezelfde: Zondaar -verloren, onverantwoordelijk zondaar, -kind des toorns van natuur, -los jongeling, -zondig man, -aan waan, eigenwijsheid, drift en lust en misbruikte zinnelijkheid verslaafd, -gebrekkig leeraar, sluimachtige herder, -berispelijk voorbeeld, -ondankbaar onder zegen, -morrende in verdriet, -ongeduldig in lijden, -somtijds liefdeloos voor beledigers, nu en dan onkiesch omtrent vrienden, -dikwijls partijdig jegens menschen, -ongehoorzaam aan God, -onverbeterlijk in gestelsgebreken, -ingenomen met mijzelven, -driftig echtgenoot, onbedachtzaam vader, -onoplettend hoofd des gezins, -nalatig lid der maatschappij, -grijs maar weinig verbeterd, en onrijp voor de hemel.’… En nu belijde ik (met afstand van allen eigen roem, maar roemende in den Heer) mijn vast geloof en onwrikbare hope, dat ik - die binnenkort ga sterven - niet alleen sterf op dat Evangelie, dat ik vrijmoedig heb gepredikt, maar ook, dat ook ik, door en om Jezus Christus, mijnen eenigen Heiland en Zaligmaker, zoo zekerlijk uit vrije erbarming, de eeuwige zaligheid verkrijgen zal, als Gij voor mij gestorven zijt. Rustig en vrolijk ga ik sterven, Goddelijke, Godgeofferde, door God verheerlijkte Redder van menschen, Verzoener van de zonden, Gever van het eeuwige leven, Voleindiger van mijn geloof, mijn Heer en mijn God!...’ (…) En wanneer deze belijdenis mijner zonden in de handen komt van anderen, dan herhale men, tot roem van Uwe genade alleen, en tot een bemoedigend voorbeeld voor arme zondaren, die gelooven zullen in het Evangelie der verzoening van het kruis van Golgotha: ‘Ook aan dezen, die het Evangelie Gods gepredikt, -ook aan dezen, die de genade Gods geloofd heeft, -ook aan dezen zondaar, -nu geen zondaar meer, -is barmhartigheid geschied’. Ook Scharp vond zijn laatste aardse rustplaats in de Laurenskerk. Willem Bilderdijk schreef een gedicht bij Scharps portret dat aldus luidde:
Weldenkend Rotterdam, eerbiedig in dees trekken, Den Leeraar, dien ge oprecht en naar verdienste mint, Die schitterend vernuft met kunde en smaak verbindt, En door belang noch vrees zijn boezem liet bevlekken. Hij, trots den felsten storm op kerk en staatsbewind, Hield Christus zoenleer vast, en bleef Oranjes vrind.
Ook een Rotterdams predikant die naam maakte was J.J. van Oosterzee, de latere hoogleraar. In zijn autobiografie ‘Uit mijn levensboek’ geeft hij aan dat het revolutiejaar 1848 en in het bijzonder een ernstige ziekte in het najaar van 1850, waarvan hij mocht genezen, verdieping bracht in zijn prediking. Dat bracht verwijdering met modernen die hem aanvankelijk wel accepteerden daar hij zeer irenisch was. Hij schrijft: ‘In enkele kringen, waar mijn naam tot dusver met bewondering en geestdrift genoemd was, werd ik thans geschuwd als de pest, en ik begon te verstaan, wat het zegt, te worden gerekend tot ‘de sekte die overal wordt tegengesproken’. Enkele ouders namen hunne kinderen van mijn catechisatien af; bij het huisbezoek moest ik nu en dan op lastige interpellaties antwoorden, en mijn gehoor in de kerk werd wel niet minder talrijk, maar toch van lieverlede anders gekleurd’. Niet weinigen, die vroeger de vooraanzitting hadden, bleven stelselmatig terug.’ Leendert Schouten (1828-1905) was predikant in Rotterdam van 1873 tot 1879. Deze predikant is vooral bekend geworden als grondlegger van het Bijbels Museum te Amsterdam. Jarenlang had hij allerlei antiquiteiten verzameld, waaronder een miniatuur tabernakel. Hij was een voluit gereformeerd predikant, al pleitte hij sterk voor het zingen van gezangen. Hij was echter over Rotterdam niet te spreken en voelde zich er niet thuis. Hij schreef aan Abraham Kuyper met wie hij aanvankelijk bevriend was, totdat deze met de doleantie meeging: ‘Gij moet weten dat de lieden in de hoogere standen alhier, voorzoovelen ze nog kerksch zijn, en regtzinnig willen heeten, allen doortrokken, ja doorzuurd zijn met ’t arminianisme. Gij weet, Rotterdam is van 1600 af een Remonstrantsch gat geweest, en dat is ’t voor een groot gedeelte nog’. Schouten moet toen wel heel negatief gestemd zijn geweest want het aantal afgezette remonstrantse predikanten, tweeënhalf eeuw voordat hij deze ontboezeming deed, weegt niet op tegen het grote aantal rechtzinnige dienstknechten die daarna Rotterdam dienden. Had hij de eerste drie jaren van zijn periode in Rotterdam ook niet de bekende dr. P.J. Hoedemaker (1839- 1910) als rechtzinnig predikant aan zijn zijde gevonden? En was hij de laatste vier jaar met ds. W.J. Geselschap ook niet in goed gezelschap?
Het getuigenis van ds. S. van Dorp (1880-1963) veertig jaar later was heel wat positiever over de grootste havenstad van Europa. Bij zijn afscheid zei hij in de Laurenskerk: ‘Geliefden, hartelijk dank voor al uw meeleven, voor al uw liefde! Wij gaan niet omdat wij het moe zijn in uw midden. Integendeel, wij gevoelden ons steeds meer aan u verbonden en ’t scheiden valt niet gemakkelijk. Wij nemen niets mee. De Heere blijft. En mijn arbeid was zo zwak, zo met zonde bevlekt. De Heere doe er genadiglijk verzoening over in het bloed des kruises’ Van Dorp diende Rotterdam van 1917 tot 1921. Vele jaren is hij scribent geweest van het Gereformeerd Weekblad en zijn warm bevindelijke meditaties worden nog steeds gelezen. Hoewel hij betrekkelijk kort in Rotterdam heeft gestaan, heeft deze stad bij hem een belangrijke plaats ingenomen. Bij zijn 40-jarig ambtsjubileum haalde hij de herinnering op aan zijn oud-catechisant H.C. Heusdens. ‘Zendeling H.C. Heusdens was een Rotterdamse jongen uit een ongodsdienstig huisgezin. Hij werd door God in het hart gegrepen, kwam bij mij op catechisatie en ook meermalen ’s zondags aan huis. Hij is zendeling geworden. In de oorlog kwam hij in zo groot gevaar, dat hij zijn vrouw en kinderen wegbracht. Zelf bleef hij op zijn post, hoewel hij voor de keus werd gesteld: ‘Mohammedaan worden of sterven’. In zijn laatste schrijven aan zijn vrouw schreef hij, dat hij leefde uit Hebr.13:6: ‘Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen wat mij een mens zal doen’. Kort daarop is hij de martelaarsdood gestorven. Dit alles heeft ons zeer ontroerd en verblijd’.
Bij het laffe bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940 werd ook de Laurenskerk zwaar getroffen. De kerk brandde geheel uit en slechts de toren en de muren bleven staande. Ook het grootste orgel van Nederland werd daarbij geruïneerd, alsmede de kansel van 1707 waar vanaf vele oudvaders het woord hadden bediend. Hoe verschrikkelijk dit ook was, het is niet te vergelijken met het leed wat in vele huizen kwam, daar er ongeveer 800 mensen omkwamen en honderdmaal zoveel mensen dakloos werden. De kerk is weer opgebouwd na de oorlog. Op 19 mei 1952 legde koningin Juliana de eerste steen voor de herbouw van de kerk. Net voor zijn vertrek naar Katwijk aan Zee was ds. W.L. Tukker, die Rotterdam diende van 1955 tot 1959, aanwezig bij de ingebruikname van het transept van de Laurenskerk op zaterdag 24 oktober 1959 . Ook nu gaf hare majesteit koningin Juliana acte de présence. Tukker schreef daarna in de Rotterdamse kerkbode: ‘Het was een heerlijk ding voor mij, dat ik de opening van de Grote kerk heb mogen meemaken’. Zijn afscheid deed hij een dag later evenwel in de Koninginnekerk, die in 1972 werd gesloopt. In 1962 werd het koor van de Laurenskerk in gebruik genomen en tenslotte de hele kerk in 1968, terwijl met de inwijding van het Marcussenorgel, dat met zijn 85 stemmen het grootste van ons land is, in 1973 de restauratie voltooid was.
De kerk was gereed, maar de kerkverlating had inmiddels zijn sporen getrokken. Predikantsplaatsen werden opgeheven. Steeds meer kerken sloten hun deuren. De Laurenskerk ging naast kerkdiensten de deur ook open zetten voor culturele doeleinden. Kerk en kerkelijk leven baren zorgen. Dat is bittere ernst. Die lag dus ook achter de 1 april grap. Ds. C.A. Korevaar (1916-2012), die vanaf 1949 tot aan zijn emeritaat in 1981 Rotterdam diende, deed over de nood van kerkelijk Rotterdam, ter gelegenheid van zijn 70-jarig jubileum, een boekje open in een interview. Hij zag in de 32 jaar dat hij in Rotterdam stond dat de kerk steeds meer marginale betekenis kreeg, hetwelk in de ruim dertig jaar die hij er als emeritus woonde alleen maar toenam. Hij zei toen de volgende behartenswaardige woorden waar ik mee besluit: “Het blijft een groot verdriet. Je gunt het mensen zo dat ze weten wat Jezus voor hen betekent.” Of het tij nog kan keren? „Als ik denk aan Klein-Azië ben ik bevreesd. De kandelaar is weggenomen, maar niet teruggekomen. We moeten echter niet vergeten te rekenen met een God Die wonderen doet.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2013
Oude Paden | 48 Pagina's