Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de voorgeslachten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de voorgeslachten

22 minuten leestijd

Het was tijdens het jaarlijkse huisbezoek. In de avonduren worden gezinnen en alleenstaanden bezocht, in de ochtenden senioren. Hoewel huisbezoek in de eerste plaats hartebezoek moet zijn, komt het gesprek soms ook wel terecht op het voorgeslacht. Bijzonder wel als er genade in verheerlijkt mocht zijn. Dan vernemen we soms stichtelijke zaken.

Zo was het ook bij een lid van onze gemeente, mevrouw W. Zwart-van der Schoor. De leeftijd der zeer sterken is reeds gepasseerd; zij is geboren op 18 november 1927. Waar anderen tobben met gezondheid of afnemende gedachten, is zij nog rijk bevoorrecht. Haar geheugen is nog goed en zij beseft maar al te zeer dat ook zoiets een gekregen voorrecht is. Zo kwam het gesprek tijdens het huisbezoek op haar voorgeslacht. Onze belangstelling werd gewekt toen ze vertelde dat een van de kruisdominees, W.C. Huijser (1817-1882) uit Dirksland, tot haar voorgeslacht behoorde.

Een huisbezoek is niet bedoeld om diep op voorvallen uit de geschiedenis in te gaan. Er werd een afspraak gemaakt om het een en ander vast te leggen. Niet zozeer omdat deze gegevens verloren zouden gaan; haar zoon Karel heeft op bijzonder professionele wijze twee genealogische albums samengesteld waarin tekst en illustraties de geschiedenis vasthouden. Maar vanwege het werk Gods in de lijn der geslachten leek het ons nuttig om dit wat breder bekend te maken. En voor zoiets is Oude Paden hèt blad bij uitstek. Niet vanwege mensverheerlijking, want daarover is de dichter van Psalm 144 niet onduidelijk: ‘Wat is de mens, wat is in hem te prijzen?’ Waarom dan zulke verhalen publiceren? Om te wijzen op de wonderwerken van Gods hand in de harten van Zijn volk. Om ook tijdelijke uitreddingen te verhalen als een bewijs van ’s Heeren zorgende handen.

Van jongsaf geleid

Vader Hendrik van der Schoor leefde van 1895 tot 1958. Op 7 oktober 1895 werd hij in Oud- Beijerland geboren. Van jongsaf was hij geleid op de weg des levens. Als het werk Gods levendig was, kon hij er ook levendig uit en over spreken. Maar hij moest ook ervaren dat de dagen der duisternis vele zijn. Dan was hij bedrukt en zweeg van het goede. Maar zijn smart werd verzwaard. Hij trouwde op 30 mei 1917 in Rotterdam met Helena Wilhelmina Dubbeld. Zij kregen vijfmaal de kinderzegen. Wat hij deed voor de kost? Hij was achtereenvolgens pakhuisknecht, fabrieksarbeider, metselaar, melkboer en fabrieksmolenaar. Van vele markten thuis. Hard werken om de kost te verdienen.

Op twaalfjarige leeftijd stapte hij de maatschappij binnen. Het eerste wat door zijn collega’s tegen hem werd gezegd was dat hij iets moest zingen. Wat? Dat werd er niet bij gezegd. Hij begon het Wilhelmus te zingen. Dat leverde hem een klap tegen zijn hoofd op. Zijn pet werd van zijn hoofd geslagen. De mannen hadden verwacht dat hij het socialistische lied ‘De Internationale’ zou zingen. Daarmee was de sfeer meteen al getekend.

In zijn werk zat het niet mee, ondanks zijn grote vlijt en inzet. De tegenvaller bestond uit sluiting van de fabriek tengevolge van de algehele malaise, waardoor hij op straat kwam te staan, zij het met een fraai getuigschrift… Schoonvader Willem Dubbeld, metselaar en aannemer gevestigd aan de Oranjeboomstraat 258 in Rotterdam- Zuid, kon hem plaatsen als metselaar en opperman. Maar na bijna vier jaar moest hij vanwege terugloop in het bedrijf opnieuw omzien naar ander werk. Hij trad in dienst bij een rijstpelmolen. Tien jaar later kwam hij opnieuw op straat te staan. De rijstpelmolen vloog in brand en het bedrijf werd gesloten.

Pofklanten

Hij kreeg een afkoopsom van duizend gulden; in die tijd een royale tegemoetkoming. Maar toch… werkloos, en een vrouw en kinderen om voor te zorgen. Van dat geld kocht hij een melkwijk, plus een paard en wagen. Veelbelovend – maar dat waren de vele pofklanten niet. Melk leveren en geen geld beuren, nee. Dat hield ook Van der Schoor niet vol. Daarbij was hij eerlijk in de melkleverantie. Collega’s lieten de melk goed schuimen en bedrogen zodoende de klanten; Van der Schoor schuimde de melk af zodat zijn klanten een juiste maat in de melkkoker kregen. Ondanks dat hij een tweede wijk erbij kocht, ging het niet goed met de zaak. Hij verkocht een wijk aan Teunis van Middelkoop uit de Borselaarstraat in Rotterdam, later kerkenraadslid bij de Gereformeerde Gemeente in Nederland. De andere wijk behield hij voorlopig. Hij leverde melk en zuivel aan boord van binnenvaartschepen in de Maashaven. Daar ging het mis. Bij het overstappen van het ene schip op het andere raakte hij te water. Schipper Hoek, aan wie hij zojuist had geleverd, probeerde hem tweemaal bij de hand te vatten, maar moest ook tweemaal loslaten. Van der Schoor verdween voor de tweede maal in de diepte. Toen hij voor de derde keer boven kwam, stak Hoek zijn been overboord, waaraan Van der Schoor zich kon vastklampen. Ternauwernood werd hij van de verdrinkingsdood gered. Zijn melkpint, bril en geldtas zonken naar de bodem. Maar de Heere maakte het waar, dat Hij bij het naad’ren van den dood volkomen uitkomst zal geven. Hij zag de dood in de ogen. Toen hij thuis kwam en het aan zijn vrouw vertelde, reageerde zij: “Jij hebt ook altijd wat!” waarop hij zei: “Vrouw, je had de ramen wel kunnen sluiten!” De ramen sluiten, zo werd dat genoemd als iemand overleden was en het gebruikelijk was dat er witte lakens voor de ramen werden gehangen. Ouderling J. van Vuuren uit Rotterdam-Zuid bezocht hem en vroeg hoe hij het in het water had ervaren. Met Jona moest hij zeggen: “Het wier was aan mijn hoofd gebonden.”

Psalm 61

Hierna deed Van der Schoor zijn zaak van de hand. Zijn laatste werkgever was een bedrijf in graanproducten, waar hij als molenaar aan de slag kon. Daar bleef hij tot 15 januari 1954. Toen werd hij tijdens een nachtdienst getroffen door een bedrijfsongeval. De avond daarvoor was hij nog in een doordeweekse kerkdienst geweest, waarin ds. D.L. Aangeenbrug uit Terneuzen voorging in zaal Maranatha aan de Hillevliet. De tekst was genomen uit Psalm 61 vers 3: ‘Van het einde des lands roep ik tot U, als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn.’ Die woorden troffen doel en waren als een beker koud water voor een afgematte, afgetobde ziel. Ook het vierde vers: ‘Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest (…) ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen (…). Zo zal ik Uw Naam psalmzingen in eeuwigheid, opdat ik mijn geloften betale, dag bij dag.’

Hij werd bemoedigd en gesterkt. Na de kerkdienst ging hij die avond om elf uur de nachtdienst in, niet vermoedend wat hem boven het hoofd hing. Rond een uur of drie in die nacht overkwam hem een bedrijfsongeval met de paternosterlift. Hij viel van de tweede verdieping via een open verbinding tussen twee passerende liften naar beneden. De gevolgen waren zeer ernstig: tien gebroken of gekneusde ribben, een schedelbasisfractuur en een door een rib doorboorde long. In zeer kritieke toestand werd hij naar het Zuiderziekenhuis gebracht. Na verloop van tijd heeft hij nog weer kort zijn werk proberen te doen. Toch is hij nooit helemaal hersteld en in 1954 moest hij zijn werkzaamheden vanwege evenwichtsstoornissen beëindigen. Nog vier jaren waren hem toegeschikt. Op 24 september 1958 overleed hij aan keelkanker, 62 jaar. Op zijn rouwkaart kon met vrijmoedigheid worden vermeld: Hun blijdschap zal dan, onbepaald, Door ’t licht dat van Zijn aanschijn straalt, Ten hoogsten toppunt stijgen.

Hij had een smartelijk ziekbed. Dokter Efraïm, een homeopathisch arts, bezocht hem. Van der Schoor kon rijk getuigen dat hij mocht schuilen in de Rotssteen, Wiens werk volkomen is. Daarover sprak hij ook tegen de dokter: ‘Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid.’ Dat maakte indruk op deze arts. Bij een volgend bezoek vroeg hij: “U mocht de vorige keer zo vertellen over die Rotssteen.” Zijn antwoord was: “Ja dokter, maar nu is het meer búíten dan ín die Rotssteen.” Ds. H. Ligtenberg en ouderling A. van Kranenburg hebben hem veel bezocht. Toen hij overleed, zei zijn vrouw: “De vogel is zijn kooi ontvloden.” Zijn ziekte bracht veel extra kosten met zich mee; van een ziekenfonds of verzekering wilde hij niet weten. Dat kon hij niet en dat lag teer bij hem. Zijn vrouw zei eens: “Hendrik, ik heb zo’n mooie jas gezien…”. Hij zei: “Nee vrouw, dat gaat niet.” Toen ze zei: “Maar je hebt toch geld gespaard?” antwoordde hij: “Je weet waar dat voor is; ik moet een keer begraven worden.”

Kerkelijk had hij zich aanvankelijk aangesloten bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland; later keerde hij terug tot de Gereformeerde Gemeenten. Ds. Chr. van Dam heeft zijn begrafenis geleid.

Zijn weduwe, Helena Wilhelmina van der Schoor-Dubbeld, heeft hem bijna vijftien jaar overleefd. Zij werd opgenomen in het hervormde verpleeghuis Sonneburgh. De laatste avond van haar leven vroeg haar jongste broer, Cornelis Dubbeld – met wie zij 21 jaar scheelde toen hij ook geen vreemdeling van het genadeleven was – en die met twee van haar dochters aan haar sterfbed zat: “Lena, hoe is het?” Toen stak ze haar hand omhoog en zei met heldere stem: “’k Zal dan gedurig bij U zijn”. De nacht daarop is zij in haar slaap overleden. Haar lichaam was uitgeteerd; ze woog nog maar 35 kilo. Op 13 juni 1973 ging zij de weg van alle vlees, in de hope des eeuwigen levens. ‘Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen’ was de tekst op haar rouwkaart. En ook daar was grond voor. Toen ze 49 jaar was, werd de bediening van ds. Lamain aan haar hart gezegend.

Vrouw Verschoor

De moeder van Hendrik van der Schoor was onder de naam ‘vrouw Verschoor’ een bekende onder Gods volk. Ze bezocht gezelschappen en kwam ondermeer bij Jan van Vliet in Gouda en bij Bertus Schreuders in Veen. Zij heette Elizabeth van der Schoor- Kegel en leefde van 1875 tot 1948. Als negentienjarig meisje trouwde zij op 1 maart 1894 met Jan van der Schoor (1872-1931). Aanvankelijk kerkte het echtpaar in de Nederlandse Hervormde Kerk. Daarna werden zij lid van de Gereformeerde Gemeente Boezemsingel en weer later in de gemeente aan het Mijnsherenplein en in IJsselmonde. Haar man was een harde werker, die de hele week in touw was om voor zijn gezin te zorgen. Zondags was het een ware rustdag. Maar ook hij had ontspanning nodig. Daarom wilde hij tussen de kerkdiensten een eindje gaan wandelen. Zijn vrouw weigerde aanvankelijk om met hem mee te gaan. Wandelen op Gods dag kwam niet overeen met haar principes. Om de lieve vrede wil besloot ze later toch met hem mee te gaan. Ze liepen met hun zoon Hendrik bij de trap van de Vierleeuwenbrug, toen Hendrik struikelde. Een gat in zijn hoofd was het gevolg, het bloed droop in het water. Beiden zagen in dat ze op een verkeerde weg waren en het was meteen afgelopen met de zondagse wandelingetjes.

Vrouw Van der Schoor leefde nauwgezet. Haar zoons hadden een grammofoon gekocht en wilden op zondag platen draaien. Dat was haar teveel. Ze liep naar de kapstok, trok haar jas aan en zei resoluut: “Dat ding eruit of ik eruit”. Haar man zei: “Jongens, dat ding uit, anders gaat ze weg hoor, ze doet het!” Zo nauw lag bij haar de heiligheid van Gods dag. En de grammofoon ging uit. Na het overlijden van haar man bleef zij lid van de Gereformeerde Gemeente, maar kerkte op IJsselmonde in de Vrije Gereformeerde Gemeente onder ds. B. Toes, die deze gemeente diende van 1927 tot 1945. Elke zondagavond bezocht zij deze predikant in de pastorie. In de biografie over ds. Toes schrijft auteur J.M. Vermeulen over haar: ‘Ds. Toes had in IJsselmonde veel omgang met Gods volk. Op zondagavond kwam vrouw Verschoor altijd in de pastorie. Daar werden vele goede uren gesmaakt. Men kon er echt genoeglijk napraten over de preken. Soms kwam ook de bange tijd ter sprake. Vrouw Verschoor zei dan nogal eens: “Ach, dominee, de techniek zal de wereld wel verwoesten.”’ Na wat omzwervingen kreeg zij een eigen kamer bij haar dochter te IJsselmonde. Ook was zij enige tijd in huis bij ds. Chr. van de Woestijne in Ridderkerk, waar toen een kind was overleden. Vrouw Van der Schoor overleed op 27 december 1948. Haar begrafenis te IJsselmonde werd geleid door ds. Van de Woestijne en ds. J. Hagestein, die aan de inmiddels tot het verband van de Gereformeerde Gemeenten toegetreden Vrije Gereformeerde Gemeente van 1948 tot 1952 verbonden was. Op haar rouwkaart staat Psalm 89:14 berijmd. Ds. Toes was op haar begrafenis eveneens aanwezig.

Een kistje en een wiegje

Ook in het voorgeslacht Dubbeld was genade verheerlijkt. Aannemer Willem Dubbeld en zijn vrouw Anna Lena Gebuis kregen vijftien kinderen; zes keer stond er een klein kistje in de voorkamer. Soms stond er dan in de achterkamer ook nog een wiegje… In die tijd was de zuigelingen- en kindersterfte groot. Toen er weer een kindje werd verwacht, zei de arts tegen de 35-jarige aanstaande moeder dat ze het nieuwe leven weg moest laten halen omdat haar leven in gevaar zou zijn. “Dokter, dat kan ik niet. Het zou een zaad der wedergeboorte kunnen zijn.” Had zij er een voorgevoel van dat deze woorden waarheid zouden worden? Er werd een heel mooi kindje geboren. De dokter stond verbaasd: “Is dit het kindje dat niet geboren had moeten worden?”

Haar moeder, Maria Gebuis- Schol was aan het bakeren – er was weer een baby geboren – toen dat andere kindje, dat ongeveer een jaar was, stuipen kreeg en daaraan ook is gestorven. Zij mocht bij God vandaan geloven dat dit kindje Boven was. De eigen moeder ontving dat geloof ook. Er kwam nog een getuige bij: de bekende Piet de Bie, een gezelschapsman uit Alblasserdam. ‘In den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan’, schrijft Paulus in 2 Korinthe 13.

Ds. Lamain

Moeder Anna Lena Dubbeld- Gebuis leende een kostelijk boekje aan haar dochter Helena Wilhelmina, die dus met Van der Schoor getrouwd was. Dat was De bijna christen ontdekt, door Matthew Meade. In die tijd kerkte deze dochter bij ds. W.C. Lamain, die van 1932 tot 1943 in Rotterdam- Zuid stond. Van hem kreeg ze veel geestelijk onderwijs. Na verloop van tijd nam zij voor de eerste maal deel aan de bediening van het Heilig Avondmaal. Meteen de volgende ochtend stond de predikant op de stoep. “Vrouw Van der Schoor, hoe ging het gisteren?” Toen ging ze vertellen. Ds. Lamain stemde hartelijk met haar in. Het was voor haar dan ook een diepe weg toen haar geliefde predikant een beroep naar Rijssen had aangenomen. “Dominee, dat u nu toch weggaat!” zei ze. De predikant antwoordde: “Bidt temeer, opdat ik te eerder zal wederkeren.” Dat is nooit meer gebeurd. Ds. Lamain had er gedachten over dat hij ooit opnieuw in Rotterdam- Zuid de herdersstaf zou mogen opnemen. Hij had overwogen als een der eersten een familiegraf te kopen op de toen pas aangelegde Zuiderbegraafplaats. Maar zijn geheiligd graf is op de begraafplaats Fairlawn in het verre Grand Rapids.

Het afscheid van de gemeente aan het Mijnsherenplein werd onvoorstelbaar druk bezocht. De kinderen zaten op het podium en zelfs op de preekstoeltrap. Mevrouw Zwart-van der Schoor herinnert zich deze dienst nog heel goed. “De latere dominee Mallan was er ook, helemaal in het zwart. Hij was toen nog geen student aan de Theologische School, maar in die tijd ging er al veel van hem uit.” Het gezin Dubbeld bleef bij de gemeente, hoewel moeder Dubbeld-Gebuis zei: “Als we onze eigen gemeente niet hadden, zou ik ook Oud Gereformeerd kunnen kerken, bij Blaak en Mieras.”

Wie is Dubbeld?

Willem Dubbeld, de aannemer dus, overleed op zondag 8 februari 1948 in de ouderdom van tachtig jaar. Op 4 januari was hij met zijn vrouw 55 jaar getrouwd geweest. Van een bijeenkomst was geen sprake: Dubbeld had leverkanker en lag met veel pijn op bed. Ds. De Blois, die van 1945 tot 1956 in de gemeente aan het Mijnsherenplein stond, bezocht hem en stelde hem de vraag: “Wie is Dubbeld?” Dat sloeg naar binnen. Kort voor zijn sterven schreef hij een brief aan ds. De Blois. Daarin vertelde hij vanaf zijn 24e jaar zaligmakende Godsbemoeienissen te hebben ervaren. Maar naar het Heilig Avondmaal gaan – nee. Dat was immers voor Gods volk? De laatste weken van zijn leven heeft hij ruim getuigd van de hoop die in hem was. Zijn sterfbed werd een preekstoel. Hij werd bemoedigd uit Jesaja 56:3 ‘…en de gesnedene zegge niet: Zie, ik ben een dorre boom.’ Op zijn rouwkaart staat: ‘Wij treuren, doch niet als degenen, die geen hope hebben’, alsook Psalm 62:5 berijmd.

Van zijn vader, Dirk Dubbeld (1838-1899) kon het heldere getuigenis dat zijn zoon gaf aangaande zijn staat voor de eeuwigheid niet gegeven worden, hoewel over hem veel goede dingen gezegd kunnen worden. Vanwege zijn eerlijkheid kreeg hij ontslag op staande voet – hij weigerde als metselaar een muurtje of weg aan te leggen die gedeeltelijk over het erf van een weduwe liep, die geen toestemming daarvoor had gegeven. Hij vertrok met zijn gezin in 1890 naar Charlois, kwam na twee jaar opnieuw zonder werk en raakte psychisch in de war. Hij had reeds het een en ander meegemaakt; van zijn dertien kinderen waren er twee zeer jong overleden. Hoe kon hij als werkloze voor inkomen zorgen voor zijn gezin? De psychische nood steeg zo hoog dat hij moest worden opgenomen in een krankzinnigeninstelling. Toch zag hij, na weer bij zijn gezin te zijn teruggekeerd, kans als borstelverkoper nog wat geld binnen te brengen. Maar zijn psyche was onherstelbaar geknakt. Op 6 november 1899 is hij overleden.

Redelijke Godsdienst

De vrouw van Willem Dubbeld, Anna Lena Gebuis, was zeer proper. In haar huisgezin was zij overdreven schoon. Dat motiveerde ze met de opmerking: “Mijn gezin goed onderhouden is óók Redelijke Godsdienst!” De voorkamer van de woning aan de Dordtschelaan in Rotterdam- Zuid werd weinig gebruikt, maar elke week moesten de vloerkleden geklopt en de ramen gezeemd. Stel dat er onverwacht bezoek zou komen! De gangloper kreeg elke dag een beurt. Niet met de aanwezige stofzuiger, daar sleten de kleden zo van, maar met een borstel. Knieënwerk… en daar werd een kleindochter mee belast, nu de weduwe Zwart-van der Schoor, bij wie we op huisbezoek waren en die jarenlang bij haar oma gewerkt heeft. Dat borstelen gebeurde pas nadat de koperen brievenbus en de knop van de trekbel waren gepoetst. Dagelijks moest de stoep worden geboend en wekelijks werd de pui gedaan.

Anna Lena Gebuis was een keurige dame; ze had een aantal jaren intern gediend bij de rijkelui in de sjieke wijk Rotterdam-Kralingen. Zij overleed op 7 maart 1952, 81 jaar oud. Ze leefde in haar bekommering, ondanks dat ze mocht weten dat de Heere van haar afwist. Steeds zei ze als het over geestelijke dingen ging: “Ik sta nog voor de zaak.” Toen ds. G.H. Kersten zijn eerste periode in Rotterdam-Boezemsingel als predikant diende (1906-1912) waren er banden gevallen die de eeuwigheid zouden verduren.

Veelzeggend staat op haar rouwkaart niet alleen de tekst uit Openbaring 14:13, maar ook dat zij is heengegaan ‘in volle blijdschap in God.’ Rijk was het getuigenis dat deze vrouw op haar sterfbed gaf aangaande haar zaad en haar nazaten. Zij mocht bij God vandaan geloven dat de gouden draad van het verkiezend welbehagen des Heeren in Christus gelukkiglijk zou voortgaan en in haar nageslacht zou worden doorgetrokken en verheerlijkt. Ze werd op haar sterfbed krachtig bemoedigd uit Openbaring 14 vers 13: ’Zalig zijn de doden die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen’.

Verwonderd riep ze uit: “Heere, mijn werken?” Dat kon zij niet klein krijgen. Want wat waren nu háár werken? Daar kwam ze alles aan te kort. Daarop had ze immers de dood leren schrijven.

Dominee Huijser

Ook in het eerdere voorgeslacht lag de vreze Gods. Dirk Dubbeld, over wie we verhaalden dat hij droevig aan zijn eind is gekomen, was getrouwd met Helena Wilhelmina Huijser. Zij was een dochter van kruisdominee Willem Cornelis Huijser (1817- 1882). Bij hem willen we wat uitvoeriger stilstaan. In de necrologie van het Kerkelijk Jaarboek Gereformeerde Gemeenten staat hij vermeld als W.C. Huizer. Op de geboorteakte staat de naam Huiser. Zelf zou hij later tekenen met W.C. Huijser. Hij heeft echter één voornaam, alleen Cornelis, alweer volgens de akte van geboorte. Ook zijn overlijdensakte laat slechts de voornaam Willem zien, zij het dat de achternaam daar geschreven werd als Huijser. Staan er in de registers van de Burgerlijke Stand soms onjuistheden, in het boek des levens en des Lams komen geen fouten voor. En oordelend naar het getuigenis over deze man mag vast geloofd worden dat zijn naam daarin geschreven staat.

Zijn gang door kerkelijk Nederland was geen gemakkelijke. ‘Ruim 19 jaar leefde ik zonder God in de wereld. Ik was bovendien op mijn jeugdige leeftijd in alle zonden doorgebroken. Niets was in staat om mij te stuiten. Maar ziet, Gods alvermogen velde mij in een ogenblik terneder’, zo schreef hij. Op 5 augustus 1835 trouwde hij met de dan 21-jarige Pieternella van der Waal. Toen in 1841 in zijn woonplaats Barendrecht een Christelijke Afgescheiden Gemeente ontstond, sloot hij zich daarbij aan. Al snel catechiseerde hij daar en op 21 maart 1843 werd hij bevestigd tot ouderling. Vanaf 1850 oefende hij in omliggende gemeenten, daarbij een verbod van de classis negerend. In 1857 werd hij geschorst omdat hij in Dordrecht bij ds. L.G.C. Ledeboer naar de kerk was geweest. Hij onttrok zich aan zijn kerkverband en ging op verzoek voor bij een vrije groepering in Middelharnis. Die gemeente werd in 1863 als kruisgemeente geïnstitueerd. Een jaar later werd hij als lerend ouderling aldaar bevestigd. In 1868 werd hij afgezet wegens zijn al dan niet vermeende slordige levenswandel.

In de schuur van Kattestaart

Daarna werd hij voorganger van een vrije groep in Dirksland, waarheen hij op 5 november 1867 met zijn gezin verhuisde. Deze groep kwam samen in een schuur van A. Kattestaart, die daar ouderling was. In september 1867 werd hij tot oefenaar bevestigd door zijn zielenvriend ds. Cornelis van den Oever. Huijser deed intrede met de tekst uit 1 Korinthe 2:2. Met deze woorden ‘Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd’ gaf hij uiting aan hetgeen in zijn hart leefde. De met pen geschreven preek is bewaard gebleven. In de toepassing gaf hij rekenschap van bekering en roeping. Ook van zijn gaan naar Dirksland. Toen hij rond de 20 jaar was en de Heere in zijn leven was gekomen, kreeg hij grote lust om te onderzoeken. Op de Rotterdamse boekenmarkt kocht hij voor anderhalve gulden de catechismusverklaring van Johannes van der Kemp. Deze predikant heeft van 1691 tot 1718 in Dirksland Gods Woord verkondigd; hij werd ook in dit dorp begraven. Bij het lezen achtte hij de mensen gelukkig die in die tijd leefden en zo’n predikant in hun midden hadden. ‘Ik redeneerde als een kind en verzuchtte, och Heere, zouden die mensen daar nog zulk een leraar hebben? Als het in Dirksland is, zoals op zovele plaatsen in ons land, dat het licht der Waarheid van de kansel is weggenomen, mocht Gij mij dan willen gebruiken om Uw Woord er naar de mening des Geestes te prediken.’ Toen hij voor het eerst op Flakkee kwam, was dit nog altijd levendig bij hem. Zijn eerste vraag was of Dirksland ver van Middelharnis vandaan was. Dat bleek niet zo te zijn. In 1860 had hij met enkele vrienden Dirksland bezocht en toen kerk en torenspits in het zicht kwamen, werd hij er opnieuw bij bepaald dat er voor de Heere niets te wonderlijk is en dat hij eenmaal in die plaats zou komen om het evangelie van Jezus Christus en Dien gekruisigd, te prediken als het enige en vaste Fundament. Dat heeft de Heere waargemaakt.

Geen kerk, geen pastorie en geen geld

Dirksland had weinig aantrekkelijks naar het vlees. Er was geen kerk en geen pastorie en ook geen geld om te bouwen. Hij werd in andere gemeenten begeerd, die veel meer te bieden hadden. Maar de Heere wees hem op Zijn Woord: ‘Ik zal werken en wie zal het keren?’ (Jesaja 43:13). Een klein en veracht hoopske volks kwam in het schuurkerkje bijeen, onder veel vijandschap van buitenaf. Maar de Heere wrocht mede. En dat terwijl er eens op een zondag slechts zeven kerkgangers waren, hij veel tegenstand moest ervaren en veel armoede zijn deel was.

Aangezien Huijser nog steeds oefenaar was, kwam ds. Van den Oever over om de sacramenten te bedienen en lidmaten te bevestigen. Dit duurde tot deze hem met de woorden uit Openbaring 3:8 bevestigde tot predikant op 23 februari 1869, nadat hij op 10 februari in Rotterdam was geexamineerd. Dat examen vond plaats ten overstaan van ds. Van den Oever, zijn zoon ds. A. van den Oever, ouderling Kattestaart en de Rotterdamse ouderling G. Noorland. De proefpreek handelde over Efeze 5:8.

De eerste dopelingen van ds. Huijser waren drie kinderen van de latere ouderling A. Bakker en zijn vrouw Johanna de Bonte: Servaas, Hendrik en Catharijntje. Er kwam ondanks de tegenstand toch enige groei in de gemeente. Er werd een grotere schuur als kerkje ingericht, in de buurtschap Kralingen. De grond waarop dit gebouwtje stond was iets hoger gelegen dan de rest van de omgeving; ds. Huijser werd toen bepaald bij Psalm 68:8

‘God Zelf heeft dezen berg begeerd Ter woning, om, aldaar geeerd, Zijn heerlijkheid te tonen.’ Huiselijk leed bleef het predikantsgezin niet bespaard; van de veertien kinderen overleden er vijf op jonge leeftijd. Kort nadat het gezin zich in Dirksland had gevestigd, overleed dochter Hillegonda en op 20 mei 1882 ontviel hem zijn echtgenote. Nog geen drie maanden later, op 14 augustus, kwam er een einde aan zijn werkzaam leven. Cornelis Huijser mocht ingaan in de rust, die er overblijft voor het volk van God. Het stekje dat in het schuurtje begon, is onder ’s Heeren zegen uitgegroeid tot wat nu de Gereformeerde Gemeente is, een gemeente met 1021 leden en doopleden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2013

Oude Paden | 64 Pagina's

Uit de voorgeslachten

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2013

Oude Paden | 64 Pagina's