Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Helmert van Asselt (1794-1848) en zijn gezin

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Helmert van Asselt (1794-1848) en zijn gezin

Een Elspeetse familie in drie werelddelen

21 minuten leestijd

Helmert van Asselt stond in Elspeet en daarbuiten bekend als een vrome ouderling. Althans zo betitelde het kerkelijk nieuwsblad De Boekzael hem bij zijn overlijden in 1848. Dankzij de levensbeschrijving van zijn zoon Gerrit weten we meer over deze eenvoudige, maar in zijn omgeving gezaghebbende Veluwse landbouwer.

Helmert van Asselt is geboren op 30 oktober 1794 te Elspeet als oudste zoon van Hendrik Helmertsen van Asselt (1771-1837) en Geertje Aarts Schouten (1770-1823). Op 2 november van dat jaar werd hij in de Elspeetse dorpskerk gedoopt door ds. Johannes Everwijn (1755-1823), die van 1780 tot zijn overlijden in 1823 Elspeet als voorganger diende. Na hem werden nog zes kinderen geboren: Aart (1796-1877), Geertje (1798-1801), Gerrit (1800-1879), Geertje (1802-1869), Garbrig (1804-1810) en Grietje (1809-1839).
Vader Hendrik Helmertsen van Asselt was een invloedrijke man. Aan het eind van de Franse tijd werd hij maire (burgemeester) van Garderen, waar op dat moment ook Elspeet en Kootwijk onder vielen. Voor allerlei zaken die het plaatselijk bestuur betroffen, maar ook voor sluiting van het burgerlijk huwelijk en bepaalde notariële handelingen klopten de inwoners bij hem aan.
Toen in 1817 de gemeentegrenzen werden aangepast, kwam Elspeet bij Ermelo. Vanaf dat jaar tot aan zijn dood in 1837 was Hendrik Helmertsen van Asselt raadslid en assessor (wethouder) in de gemeente Ermelo. In die functie was hij de rechterhand van burgemeester C.L. Vitringa (1786-1864). In zijn overlijdensakte werd alleen de functie van assessor genoemd. Daarnaast staat Hendrik Helmertsen van Asselt in verschillende bevolkingsgegevens vermeld als landbouwer, tapper en slijter.
Helmert en de andere kinderen volgden onderwijs op de eenvoudige Elspeetse dorpsschool. Veel kinderen gingen alleen ‘s winters naar school, omdat ze ‘s zomers thuis of elders moesten helpen de kost te verdienen.
Om verkozen te worden in de gemeenteraad was een bepaalde welstand vereist. We mogen aannemen dat Helmert opgroeide in een gezin dat - vergeleken met andere dorpsgezinnen - redelijk welvarend was.

Huwelijk en gezin
Het gezinsleven van de familie Van Asselt onttrekt zich aan onze waarneming. Helmert zal catechisatie hebben gevolgd bij ds. Everwijn. Op 3 maart 1816 trouwde hij met Ariana Drost (1792-1847), dochter van Dirk Hendriksen Drost (1746-1812) en Jannetje Arends van Asselt (1757-1820). Helmert werd landbouwer. Als nevenverdienste hield hij bijen. Verdriet bleef Helmert en zijn vrouw niet bespaard. Meerdere van hun kinderen stierven jong. Er werden twaalf kinderen geboren: Hendrik (1817-1902), Dirk (1819-1820), weer een Dirk (1821-1910), Geertje (1823-1904), Jannetje (1825-1867), Jan (1826-1897), een tweede Hendrik (1828-1830), Hendrikje (1830-1851), Gerrit (1832-1910), Helmert (1834-1916) en een tweeling, Arien (1836-1854) en een levenloos geboren zoon.

Wandelen met God
Helmert stond in Elspeet en omgeving bekend als een vrijmoedig getuigende christen. Hij heeft vele jaren de Heere met blijdschap gediend. Dat was niet altijd zo geweest. Zijn zoon Gerrit vertelt dat vader een zware strijd had doorgemaakt voordat het zover was. Gerrit was een van de jongere kinderen in het gezin. Hij had zijn vader alleen als bevestigd kind van God gekend. Toen Helmert van Asselt tot ruimte kwam, werd hij ook anderszins ruimer.
Voorheen hield hij zijn hoed op als de predikant een gezang opgaf en toonde daarmee zijn weerzin.
Hij las in die tijd veel in De Donderslag der goddeloozen van C. van Niel. Gezien de omschrijving die zoon Gerrit hiervan gaf, zal het voornamelijk om het eerste deel zijn gegaan. Hierin worden de verschrikkingen van de hel huiveringwekkend weergegeven.
“Ik kan mij heel goed begrijpen, schrijft Gerrit, “dat een bekommerde ziel niet veel troost en moed putte uit dit werk, want het heeft werkelijk iets van de donderen van Sinaï en de bliksemen van Horeb.” Hij verhaalt hoe een goede vriend aan vader het advies gaf om dat boek in de kast te leggen en de Bijbel te gaan lezen, “met het heerlijk gevolg dat hij Hem leerde kennen, Wien het eeuwige leven is”.
De volgende zondag zong Helmert van Asselt de gezangen mee.
Toen hij ‘s maandagsavonds op het gezelschap kwam waaraan hij leiding gaf, merkte Helmert dat zijn geestelijke vrienden van slag waren. Hoewel het voor zijn tijd was gebeurd, is het alsof zoon Gerrit een ooggetuigenverslag geeft. Blijkbaar had hij het meerdere malen gehoord.
“Op zijne vraag wat er aan haperde, gaf eene vrouw schuchter tot antwoord: “Ja, Van Asselt, wij hebben ons gisteren bedroefd.”
“Zeer goed”, zei Vader, “als het maar is over uwe zonden.” , Ja”, sprak de vrouw toen, “wij hebben tot ons leedwezen gezien dat ge die liedjes ook meezingt.” Bij die woorden legde mijn Vader zijnen arm over de leuning van den stoel en antwoordde: “Langen tijd ben ik in eenen koers geweest, dat ik niet zingen kon; maar nu ben ik in eenen richting dat ik zing, voor ik weet, of het een psalm- of gezangvers is, als dat lied maar strekt tot verheerlijking van mijnen Jezus.”
Vanaf die dag was Helmert een vriendelijk, beminnelijk en opgewekt christen, schrijft zijn zoon. Hij wandelde als een Henoch met God. Als hij niet met mensen sprak, was zijn geest met hemelse zaken bezig. Hij had, zoals Jesaja zegt, een tong der geleerden ontvangen om met den moede een woord te rechter tijd te spreken. We laten nogmaals zijn zoon aan het woord: “God had hem geschonken den Geest der vrijmoedigheid en blijmoedigheid, den Geest der liefde en des ootmoeds, den Geest der genade en der gebeden”. Hij kon met aangrijpende ernst bestraffen en vermanen en de praatchristenen ontmaskeren.
Wie zich verschool achter het leerstuk van de verkiezing, kon rekenen op een scherpe vermaning. Naar troost dorstende zielen stelde hij de gewilligheid van de Heere Jezus in het ontvangen van zondaren voor. “Met de juichenden wist hij te juichen, en met de hemelschgezinden te jubelen in het zalige hemelleven.
O, met welk eene teedere liefde sprak mijn vader over den beminnelijken Jezus en de schoonheid van Zijnen dienst. Hoe begeerlijk, hoe zalig stelde hij dien voor, maar ook, hoe stelde hij daar tegenover den ontzettenden toestand van “s mensen hart”. Bij dit verslag van het geestelijk leven van Helmert van Asselt is het van belang te beseffen dat het gaat om mondelinge overlevering. Gerrit had waarschijnlijk zijn vader niet werkelijk gekend in diens eertijds. Toen zijn vader overleed was hij nog maar vijftien jaar.

Ontmoetingen
Gerrit van Asselt verhaalt in zijn levensbeschrijving van wonderlijke ontmoetingen waarin door Gods genade de pastorale gaven van vader Helmert naar voren kwamen. Zo wees Helmert - lopend op weg naar Harderwijk - een man met een zware last heibezems op zijn rug op het zondepak en de jammervolle toestand buiten God, maar ook op het geluk dat al Gods kinderen deelachtig worden. Toen hij eens met een Joodse handelaar van Nunspeet naar Elburg liep, sprak hij over de ene Middelaar Die al gekomen is. Op een pastorale wijze handelde hij met een vrouw die betere tijden had gekend en nu in het donker leefde.
Hij bestrafte iemand die na een ongeluk in de bosbouw vanwege de pijn vloekte, maar verbond wel meteen diens wond. Kwajongens gingen hem uit de weg als ze hem zagen aankomen.
Helmert van Asselt was een priester in zijn gezin. Driemaal daags las hij aan tafel een hoofdstuk uit de Bijbel en ging hij hardop voor in gebed. Dringend bad hij om de bekering van zijn kinderen. Hij heeft tijdens zijn leven niet meegemaakt dat een van hen tot verandering kwam. Eerst na zijn dood heeft God zijn gebeden verhoord, schrijft Gerrit.
Ds. J.J. van Toorenenbergen (1822-1903), voor wie Elspeet zijn eerste gemeente was, was zeer gesteld op ouderling Helmert van Asselt. Van Toorenenbergen was in 1844 gekomen in de plaats van zijn vriend en studiegenoot ds. B.J.H. Taats (1819-1861).
Beide jonge predikanten waren gedurende hun studie in Utrecht beïnvloed door het Reveil.
Tijdens zijn reizen om voorlichting te geven en fondsen te werven voor de zending in Nederlands-Indië ontmoette Gerrit van Asselt later predikanten die als kandidaat of proponent bij ds. Taats en ds. Van Toorenenbergen gelogeerd hadden en in Elspeet hadden gepreekt.
Ze waren verlangend het oordeel van ouderling Van Asselt te horen. Helmert van Asselt kon heel scherp zijn als de prediking niet Schriftuurlijk was.
Op 28 mei 1848 preekte ds. Van Toorenenbergen afscheid van Elspeet. De volgende dag is Helmert van Asselt, zoals Gerrit later schreef, ‘zacht en kalm in zijnen Heere en Heiland ontslapen´. Van Toorenenbergen getuigde na het overlijden van zijn ouderling: “Een predikant als ik ben, kan de gemeente wel terugkrijgen, maar een ouderling als Helmert van Asselt niet”. Een halfjaar later kwam Van Toorenenbergen terug voor de bevestiging van zijn broer Petrus Aleid als zijn opvolger in Elspeet. Over de Reveilpredikant ds. P.A. van Toorenenbergen (1823-1869) heeft A.J. Boele een lezenswaardig artikel geschreven in Oude Paden van december 2009.

Dienen met tranen
Moeder Ariana was een bekommerde vrouw. Ze was een liefdevolle moeder, die het geestelijk heil van haar kinderen op het oog had. Meerdere malen hoorden haar kinderen ‘s avonds als ze op bed lagen hoe moeder worstelde aan de genadetroon om het heil van hun onsterfelijke zielen. Zoon Gerrit schreef over haar dat ze een “teedere Moeder en zorgvolle huisvrouw” was.
Jarenlang diende zij de Heere “meer met tranen dan met gejuich, zoodat zij geen lof- of dankpsalm durfde aanheffen”.
Moeder van Asselt meende dat haar zonden te groot waren dan dat ze vergeven konden worden. Gerrit herinnerde zich op oudere leeftijd een voorval dat hem diep had geraakt. Onder een vloed van tranen zei moeder dat ze haar droefheid naar God niet wenste te verruilen voor alle rijkdom van Jan Rudolf Kemper (1802-1879), de schatrijke ondernemer en grootgrondbezitter op landgoed Staverden. Als kind leerde Gerrit van haar het volgende versje: “God deed een diepe slaap op Adam nederdalen / en wist hem, zonder pijn, een rib uit ‘t lijf te halen / en bouwd’ daarvan een vrouw, die Adams ziel bemint. / Gelukkig is de mens die zich aan God verbindt.”
“Bij den laatsten regel begon zij aandoenlijk te weenen”, schrijft Gerrit. Op zijn vraag waarom ze huilde, antwoordde ze hem, “een teederen kus op het voorhoofd drukkende”: “O kind, gelukkig is de ziel die zich aan God verbindt. Als ge dat doet, zijt ge gelukkig.”
Gerrit beschrijft hoe hij eens bedroefd thuiskwam. Hij kon zichzelf niet verklaren. Zijn moeder vroeg hem wat er aan de hand was. Gerrit zei: “O, Moeder, ik ben bedroefd en weet niet waarom.” Moeder Ariana omhelsde haar zoon en zei: “Kind, het zijn je zonden, die drukken je. Vraag den Heere Jezus vergeving en een nieuw hart.”
Gerrit vertelt hoe het ook voor zijn moeder waarheid werd wat er staat in Psalm 112:4: “Den oprechten gaat het licht op in de duisternis”. Het was 5 januari 1847 en moeder lag op haar sterfbed. “Door hevige benauwdheden gekweld, kon zij bijna geen ademhalen. Plotseling stak zij hare vermagerde handen omhoog, sloeg hare ogen met hemelschen glans op en riep: “Daar zal het veranderen in zingen!” De strijd was volstreden, het lijden geleden, de loop voleindigd. Mijne lieve Moeder was ingegaan in de ruste, die er overblijft voor het volk van God.” Het sterven van zijn moeder maakte diepe indruk op de veertienjarige Gerrit.

Geen wezen laten
In het natuurlijke waren de kinderen Van Asselt, van wie de jongste nog maar twaalf jaar was, in de zomer van 1848 wezen. In het geestelijke zou de Heere hen geen wezen laten. Het gebed van de ouders was niet tevergeefs geweest. Gerrit had goede hoop dat de Heere alle kinderen in genade had aangenomen en dat ze eens verenigd met hun ouders zouden instemmen met het lied van de verlosten: “Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed”.
Toen de familie Van Toorenenbergen in 1848 naar Vlissingen vertrok, ging Helmerts dochter Geertje waarschijnlijk mee als dienstbode. Ze komt voor in een dienstbodenregister uit 1859. In 1862 kwam ze met attestatie van Vlissingen aan in Harderwijk.
Het eerste kind dat na de dood van haar ouders overleed was Hendrikje. Ze had vanaf haar jeugd af een zwakke gezondheid.
Gerrit van Asselt beschrijft in zijn autobiografie hoe zijn sterk verzwakte zus hem onder tranen vertelde hoe ze de Parel van grote waarde deelachtig was geworden.

Bekering en zending
Zelf stond Gerrit er op dat moment nog buiten, schrijft hij. Het gaf hem geen rust. “De Geest des Heeren twistte gedurig met mij, zoodat ik van mijne jeugd af verschillende tijdperken heb doorleefd, waarin ik bekommerd was over mijne zonden en God om genade bad. Maar ach, mijn dwaas en dwaalziek hart keerde zich telken van God af. (…) Wel riep ik den Naam des Heeren menigmaal aan, maar ik deed geen afstand van mijn ongerechtigheden.” In die toestand werd hij twintig jaar. Eens was hij alleen aan het werk op het veld. Hij werd gegrepen door een enorme angst voor de dood en de hel. Als een gejaagd hert vluchtte Gerrit naar een schaapskooi en viel daar op zijn knieën.
Hij schreeuwde tot God. Gerrit dacht aan Gods goedheid, lankmoedigheid en verdraagzaamheid en aan de godzalige wandel van zijn ouders en zus. Hij moest bekennen dat dit alles hem tot bekering had moeten leiden: “Ik goot, evenals Hanna, mijne ziel uit voor Zijn aangezicht en velde het dood- en doemvonnis over mij zelf.” De Heere zou rechtvaardig zijn als hij hem voorbij zou gaan, dat moest hij toestemmen, maar toch kon Gerrit Hem niet loslaten. Met Jakob bij de Jabbok riep hij uit: “Heere, ik laat U niet gaan, tenzij Gij mij zegent”. De strijd duurde enkele weken. Dag en nacht riep Gerrit tot God om behoud voor zijn arme ziel. In deze toestand ontmoette hij een oude vrouw, die zijn ouders goed had gekend. Bij haar stortte hij zijn hart uit. Acht dagen later ging Gerrit met zijn broer Jan, die de Heere al mocht kennen en dienen, naar een gezelschap bij een vriend van zijn vader, die hij aanduidt met J.S. Gerrit klaagde de nood van zijn zonden en onbekeerlijkheid. De toenmalige Elspeete predikant ds. J.G. Verhoeff (1823-1909), die door broer Jan werd gehaald, prees met de aanwezigen “de liefde en genade van den Heere Jezus en zond een innig dank- en smeekgebed op tot God”. Enkele dagen later ging het Licht op in de duisternis. Gerrit mocht zeggen: “Eén ding weet ik, dat ik blind was en nu zie.” Er was blijdschap in de hemel, maar ook onder Gods kinderen in Elspeet.
Niet lang na zijn bekering ging Gerrit in Ermelo wonen. Daar kerkte hij bij ds. H.W. Witteveen (1815-1884). Deze predikant, die sinds 1846 in Ermelo stond, had evenals de bovengenoemde Elspeetse predikanten contacten in de kringen van het Reveil.
Gerrit voelde al jong de begeerte predikant te worden. Als zijn vader bij afwezigheid van een predikant een preek moest lezen in de Elspeetse dorpskerk, keek Gerrit vol ontzag tegen hem op.
Na zijn bekering drukte Gerrit de gedachte aan een roeping weg, omdat hij bang was dat het voortsproot uit hoogmoed. Op een dag toen hij alleen was in het veld, kwamen met kracht de woorden van Ps. 96 : 2 (berijmd) in zijn ziel. ‘Nu moet uw tong de heid’nen noden’, zo begint dit vers. Weken streed Gerrit tegen deze krachtdadige roeping als zendeling. Op een vroege zondagmorgen moest en mocht hij zich overgeven aan de wil en weg van de Heere. Na de middagpreek zocht hij ds. Witteveen op in de pastorie. Op Gerrits schuchtere vraag of er voor hem gelegenheid zou zijn naar de “arme heidenen” te gaan, reageerde de predikant vol blijdschap. “Met een van vreugde stralend gelaat zag Z.Ew. mij aan en zei: “Wel, vriend, als de Heere u roept, zal Hij ook zelf den weg banen.” De Ermelose predikant zag hierin duidelijk Gods weg. Hij moest denken aan een opmerkelijk voorval van jaren geleden, vertelde hij aan Gerrit. “Toen ik als proponent hier aankwam, werd ik in deze zelfde kamer door een ouderling ontvangen. Deze zag mij strak aan en zei o.a. tot mij: “Ik heet u welkom als Herder en Leeraar dezer gemeente, zoo gij als dienstknecht Gods Zijne eer zoekt en het heil der zielen.
Maar wee u, zoo ge u verlaagt tot dienstknecht der menschen. Ge hebt een heerlijke en gewichtige roeping te vervullen. Het gaat om het koninkrijk der hemelen en de gelukzaligheid der zielen.” De bewuste ouderling sprak niet alleen Witteveen aan, hij verhaalde ook van zijn eigen diepe begeerte: “Ik ben oud en bezit vrouw en kinderen. Anders zou ik gaarne den armen heidenen de blijde boodschap der zaligheid willen verkondigen”.
Die bewuste ouderling was Helmert van Asselt, Gerrits vader.
“Wonderlijk zijn de wegen des Heeren, want gij wenscht thans te doen, wat uw Vader had willen verrichten”, zo besloot ds. Witteveen het gesprek.

Studie
Op advies van de predikant kocht Gerrit boeken en begon hij te studeren. Waarschijnlijk ging het hier om algemeen vormende vakken als aardrijkskunde, kerk- en algemene geschiedenis, want Gerrit vermeldt in zijn autobiografie dat hij deze vakken in zijn jeugd niet had gehad. Gerrit werd geholpen door een Ermelose onderwijzer, waarschijnlijk was dat Leonard Natte (1821-1885) of diens hulponderwijzer Arend Mooij (1832-1915). Na enige tijd meldde Gerrit zich om opgeleid en uitgezonden te worden door het Nederlandsche Zendeling Genootschap te Rotterdam.
De leider van de zendingsopleiding, Hendrik Hiebink (1809-1889) was echter van mening dat Gerrit van Asselt niet geschikt was. Hiebink vreesde dat Gerrit het vermogen tot het leren van vreemde talen miste. Ds. Witteveen nam nu contact op met ds. O.G. Heldring (1804-1876) uit Hemmen en met Reveilvrienden uit Amsterdam. Ds. Heldring, bekend van de Zettense instellingen, maar ook zeer betrokken op zending in Nederlands-Indië, nam Gerrit een klein examen af en stelde hem voor een wandeling te maken. Hij nam hem mee naar zijn gestichten. “Hier moet een tuin aangelegd worden”, zei Heldring. “Dat is een mooi werk voor u. Later vertrekt ge naar Indië.” Gerrit keek ds. Heldring met een bedenkelijk gezicht aan.
“Dominee, ik heb reeds vele jaren den grond bearbeid. In den laatsten tijd ben ik aan den studie en nu zou ik gaarne daarmee voortgaan”, was Gerrits reactie. De universitair geschoolde predikant antwoordde daarop: “Het is niet de kennis en de wetenschap die de wereld overwint, maar het geloof.” “Ja”, reageerde Gerrit, “dat is zoo, dominee, maar ik zou toch gaarne meer kennis en wetenschap vergaren”. “Dan kan ik je niet gebruiken”, sprak de predikant van Hemmen.

Gerrit beschreef zijn ervaringen in een brief aan ds. Witteveen, die hem vroeg naar Amsterdam te reizen. De predikant zou hem daar opwachten en in contact brengen met zendingsvrienden.
Op de afgesproken tijd zag Gerrit de lange gestalte van ds. Witteveen, getooid met de steek, in Amsterdam op het perron staan.
’s Avonds was er een bijeenkomst in het huis van de rijke Amsterdamse zakenman Josua van Eik (1803-1878). Gerrit van Asselt ontmoette Isaac da Costa (1798-1860) en ds. Carl August Ferdinand Schwartz (1817-1870), door de Free Church van Schotland uitgezonden naar Amsterdam voor zending onder de Joden, en anderen van de Amsterdamse Reveilkring. Besloten werd dat een vereniging van dames, die tot deze kring behoorden, de opleiding en uitzending van Gerrit zouden bekostigen.
Hij volgde lessen aan het Schotse seminarie. Deze instelling was door ds. Schwartz gesticht met steun van mensen als Groen van Prinsterer (1801-1876), Da Costa. Heldring en anderen.
Naast Da Costa en Schwartz gaven jhr. P.J. Teding van Berkhout (1810-1892) en jurist en antirevolutionair Kamerlid jhr. J.W. van Loon (1816-1876) les aan het seminarie. De opleiding bestond van 1852 tot 1861.
Het is niet duidelijk hoe lang Gerrit van Asselt aan het seminarie studeerde en welke vakken hij volgde. Hij kreeg les in het Maleis van Isaac Esser (1818-1885), een voormalig ambtenaar in Indië die zeer actief was voor de zending in de Nederlandse kolonie. Voor zijn praktische vorming werkte Gerrit als kwekeling (stagiar/hulponderwijzer) aan de school voor “havelooze kinderen” aan de Bloemstraat in de Amsterdamse volkswijk de Jordaan. Deze instelling werd grotendeels gefinancierd door een ander lid van de Amsterdamse familie Van Eik, Pieter van Eik (1815-1892), en diens vrouw, jonkvrouwe Constantia Cornelia van Loon (1815-1889).
Gerrit was de hulp van meester N.M. Feringa (1820-1886), die veel heeft betekend voor het christelijk onderwijs. Het zal een pittige taak zijn geweest. In plaats van op de Ermelose heide schapen te hoeden, moest Gerrit nu de verpauperde Jordaankinderen in het gareel houden en hen onderwijzen. ’s Zondags kerkte hij bij ds. Schwartz.
Op 17 mei 1856 werd hij met oplegging der handen geordend tot zendeling. Tien dagen later nam Gerrit bij de Schreierstoren afscheid van vrienden en kennissen. Hij vertrok per stoomboot naar het Nieuwediep, waar hij overstapte op een schip naar Nederlands-Indië. Het was voor velen een afscheid voor het leven en dat werd ook zo gevoeld. Gerrits zus Jannetje van den Broek-van Asselt riep op “hartroerende toon” uit: “O lieve broeder, nu zien wij elkander nooit weer!”
Dat kwam ook uit. In 1867 overleed ze. Gerrit was toen inmiddels tien jaar werkzaam als zendeling onder de Bataks op Sumatra. Hij mocht hier achttien jaar met zegen arbeiden.

Bataks
Drie jaar na de uitzending van Gerrit werd ds. Witteveen afgezet als predikant van de Nederlandse Hervormde Kerk. De afzetting had meerdere oorzaken.
Voor een deel kwam het door het weinig tactvolle optreden van de predikant in onder meer de tuchtuitoefening. Ds. Witteveen stichtte in Ermelo de Zendingsgemeente. Er was veel aandacht voor zending, evangelisatie en werken der barmhartigheid in eigen dorp en land. In zijn opvattingen verliet ds. Witteveen in een aantal opzichten het gereformeerde spoor. Gerrit van Asselt werd de eerste jaren ondersteund vanuit de Ermelose gemeente. In 1861 werd de zending onder de Bataks overgenomen door het Rheinische Missionsgesellschaft, of, zoals deze organisatie in Nederland bekend stond, de Rijnsche zending. Over de jaren, die hij op Sumatra als zendeling diende, schreef Gerrit van Asselt onder meer Achttien jaren onder de Bataks (1905) en Aus der Anfängen der Batak-Mission (1911), dat na zijn dood verscheen. In 1910 overleed de oud-zendeling in het Duitse Vohwinkel, een klein dorpje dichtbij Wuppertal en Kohlbrugges standplaats Elberfeld.

Pionier
Gerrit was niet de enige Van Asselt die naar het buitenland trok. Zijn oudste broer Hendrik was hem al voorgegaan. In 1847 emigreerde Hendrik als een van de eersten uit Elspeet en omgeving naar de Verenigde Staten.
Hij was nog ongehuwd. Op de Veluwe had hij de kost verdiend als jager op adellijke landgoederen en op de boerderij van zijn ouders. Anders dan vele andere Nederlanders in de negentiende eeuw trok Hendrik niet naar Michigan in het noorden. Hij doortrok gedurende enkele jaren een groot deel van het land.
Zo was hij enige tijd gouddelver in California. Het leverde hem ongeveer duizend dollar op, in die tijd een aanzienlijk bedrag.
Met enkele Amerikanen trok hij verder naar het noordwesten. Ze waren de eerste blanken die zich in de staat Washington vestigden.
In 1851 claimden Van Asselt en zijn reisgenoten een stuk land.
Henry van Asselt, zoals hij werd genoemd, startte een boerenbedrijf in de Duwamish vallei, evenals de gelijknamige rivier die in die omgeving stroomt, genoemd naar een indianenstam in dat gebied. Na de vestiging van de eerste kolonisten nam de bevolking geleidelijk in aantal toe.
In de loop van de jaren vijftig waren er de nodige moeilijkheden met de indianen. Ook Van Asselts boerderij ging in vlammen op. Na de beëindiging van de vijandelijkheden werd het bedrijf herbouwd. Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog was Henry van Asselt sergeant van een burgermilitie. Hij trouwde in 1862 met Jane Maple, de dochter van een van zijn reisgenoten in 1851. De familie Maple kwam van oorsprong uit Engeland, maar woonde al vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw in Amerika.
De hoofdstad Seattle, genoemd naar de leider van de Duwamish indianen, groeide gedurende Henry’s leven van een kleine nederzetting uit tot een grote stad.
Uiteindelijk werd ook Van Asselts grondgebied, dat hij met veel moeite in cultuur had gebracht, geannexeerd door de stad. In latere jaren woonde Henry van Asselt als meubelmaker in de stad.
Waar eens zijn landerijen lagen, werden in de twintigste eeuw de vliegtuigen van Boeing gebouwd.

Wachtende
Vier jaar na de vestiging van de eerste pioniers werd een kerk gebouwd. Henry van Asselt zal ook deze methodistenkerk hebben bezocht. Het methodisme is ontstaan uit een achttiende-eeuwse opwekkingsbeweging, waaraan de namen van de gebroeders Wesley en Whitefield zijn verbonden. Henry was betrokken bij het christelijk onderwijs. Zo stond hij grond af voor de bouw van een school. Nog op hoge leeftijd bezocht hij elke zondag de gevangenis in de stad. Henry van Asselt las de veroordeelden voor uit de Bijbel. Omdat Henry de langstlevende pionier was, werd hij algemeen geëerd als een van de stichters van de staat Washington. Als zodanig komen we hem nu nog tegen op websites en in boeken over de geschiedenis van de staat Washington en de stad Seattle.
Gerrit van Asselt en zijn broer Henry onderhielden briefcontact. Vlak voor de dood van Henry kreeg Gerrit een brief van een van de dochters van Henry. Ze schreef: “Vader is 85 jaren oud en is wachtende op de stem van zijn Meester om naar huis te gaan, en is gelukkig in dat vooruitzicht”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Oude Paden | 64 Pagina's

Helmert van Asselt (1794-1848) en zijn gezin

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Oude Paden | 64 Pagina's