Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

“Er is maar één volmaakte Predikant geweest!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

“Er is maar één volmaakte Predikant geweest!”

Interview met ds. A.J. Gunst te Nieuwerkerk (Z).

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er hangt een mager zonnetje over de provincie waarvan beweerd wordt dat daar de meeste zonuren zijn. Zodra we de bebouwde kom van het dorp Nieuwerkerk binnengaan, leggen de zonnestralen het echter af tegen een stevige miezerregen. De oude Johanneskerk aan het Kerkplein deert het niet; de druppels geven extra glans aan het kerkdak. Deze kerk is niet het doel van ons bezoek. Ds. A.J. Gunst, emerituspredikant van de Gereformeerde Gemeente, verwacht ons voor dit interview. Hij heeft zich terdege voorbereid; enkele blocnotevellen zijn volgeschreven. Niet zozeer over zichzelf, maar over zijn omgang met enkele vromen uit verleden jaren.

Ter introductie: Adriaan Johannis Gunst werd geboren op 11 januari 1941. Op het eiland Tholen, in Oud-Vossemeer om precies te zijn.
Kerkelijk hoorde het gezin in Sint-Annaland thuis. Daar werd hij gedoopt door ds. A. van Stuijvenberg.
Vader Gunst was landbouwer en zeer belezen in de oude schrijvers. Later verhuisde het gezin naar Nisse (1948) en in 1952 naar Kapelle-Biezelinge. Na de middelbare school kwam Gunst jr. in het bankwezen terecht; hij bracht het tot chef personeelszaken bij de Amrobank in Goes.

Ambtsdrager
In 1967 trouwde Gunst met Coby Lukasse, een dochter van ouderling P.J. Lukasse uit Hoedekenskerke. Hun huwelijk werd gezegend met twee zoons en inmiddels zijn er negen kleinkinderen. In Kapelle- Biezelinge werd Gunst in 1968 tot diaken gekozen. Hij was er dus in 1952 als jongen met het ouderlijk gezin komen wonen. Het was bepaald geen regel in deze gemeente dat zulke jonge mensen - Gunst was toen 27 - in de kerkenraad kwamen.
“Ik vond het ook heel moeilijk. Net een half jaar getrouwd en dan ambtsdrager… Ik zei: ‘Dat kan niet, dat kan niet!’ Ik keek hoog op tegen die oude, geoefende mannen in de kerkenraad, de ouderlingen Marien de Leeuw, die in 1961 van zijn post werd afgelost, en Piet Slabbekoorn. Die hadden er veel van geleerd. Maar ik was niet zo vrijmoedig om het ambt direct aan te nemen. Slabbekoorn (25 februari 1886-30 augustus 1988) begreep mijn bezwaren wel. Hij zei tegen me: ‘Je hebt je rug er niet voor over, dat valt me van je tegen. Denk er maar eens een paar dagen over na.’ Toen kreeg ik de vrijmoedigheid om het ambt te aanvaarden. Na drie jaar werd ik ouderling. Van Slabbekoorn heb ik veel geleerd, die man gaf waardevolle adviezen.”
Over Slabbekoorn vonden we elders nog enkele bijzonderheden. Hij had een zeer lange staat van dienst. Op 25-jarige leeftijd werd hij in Goes tot ouderling bevestigd. Dat was in 1912. Na vijftien jaren in Goes het ambt te hebben vervuld, werd hij in 1927 ouderling in Biezelinge.

Deze gemeente heeft hij tot 1975 gediend. Totaal ruim 62 jaar heeft hij het ouderlingschap vervuld. Niet in eigen kracht. Tweemaal en soms zelfs driemaal per zondag moest hij voorgaan in de leesdienst. En dat terwijl hij aanvankelijk maar nauwelijks een hoofdstuk uit de Bijbel kon lezen. Als boerenknecht in Kattendijke moest hij van de boerin haar uit Gods Woord voorlezen. Om zijn onkunde te verbergen las hij opvallend vaak hetzelfde hoofdstuk voor… Toen hij ouderling was geworden, moest hij wel in het openbaar voorgaan, ondanks dat hij last had van zijn eigen onbekwaamheid – die niemand opviel maar die hij zelf als zodanig ervaarde. De Heere hield hem laag bij de grond. Dat blijkt uit twee voorvallen. Het gebeurde eens dat hij op een dankdag moest preeklezen. De kerk zat tjokvol; velen waren gekomen omdat ze meenden dat er een predikant zou voorgaan. Slabbekoorn voelde zich ook deze keer zo onbekwaam. Tot het ogenblik waarop de Heere hem nog voor hij de dienst begon, bepaalde bij het stervende en daardoor vrucht voortbrengende tarwegraan.
Een bemoediging van de hemel! Hij dacht toen ook wel een aangenaam gebed te kunnen doen, na vervrijmoedigd te zijn. Dat pakte anders uit. Nog nooit was hij zo snel uitgebeden. Hij wist amper woorden te vinden. Het tweede voorval vond plaats toen hij na in een leesdienst te zijn voorgegaan, op weg naar huis mensen hoorde zeggen: “Wat kan díe man lezen!” Een mens heeft niet veel nodig om de hoogte in te gaan.
Ook Slabbekoorn niet. Hij dacht in de avond nóg mooier te lezen dan hij eerder die dag had gedaan. Ook daar kwam niets van terecht. Hij had voortdurend last van zijn keel en de leesdienst ging van geen kant. God is een jaloers God op Zijn eer.
Met deze man, die zijn krachten in de dienst des Heeren had verteerd, ging ambtsdrager Gunst om. Hij mocht heel lang vitaal blijven en ds. Gunst herinnert zich nog de jaren dat hij catechisatie van hem kreeg.
Ds. Gunst vervolgt: “Dat deed Slabbekoorn, die heel goed leiding kon geven, in alle eenvoud.”

Ouderling Gunst moest meteen de eerste zondag al voorgaan. “Woensdagavond werd ik door ds. Chr. van der Poel uit Yerseke in het ambt bevestigd. De zondag met drie diensten lag open voor de drie ouderlingen. Slabbekoorn zei: ‘Je moet maar meteen beginnen met de zondagmorgen, want hoe langer je wacht, hoe meer je ertegen op gaat zien!’ Die eerste zondagmorgen las ik een preek van ds. G.H. Kersten over Mattheüs 26:30 ‘En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg’. En het eerste versje dat gezongen werd… ik vergeet het nooit meer. Psalm 89:10, Datheen:
Ik hebbe hem gezalfd met heilig’ olie zoet
Onderhouden zal hem Mijn hand in tegenspoed.

Wil je wel geloven dat, als ik in een van de vier gemeenten kom waar Datheen nog gezongen wordt, ik dat versje altijd wel een keer laat zingen? Ook al past het niet bij de preek. Ik ben in Scherpenisse consulent geweest; die mensen daar zullen wel eens gedacht hebben: Die man heeft ook niet veel keus! Ja, dat versje sprak mij in die eerste leesdienst wel bijzonder aan, ik werd er door gesterkt en bemoedigd en mocht geloven dat het niet mijn zaak was dat ik daar stond, maar Gods zaak.
Mijn vader kon het ook goed opluisteren. Ik las eens een lange preek van ds. W.C. Lamain. Daar liet ik een stukje uit weg. Dat viel mijn vader op. Hij zei: ‘Wat jij kent, wat je beleefd hebt, heb je gelezen. Wat je niet beleefd hebt, heb je overgeslagen!” Ja, dat was ook zo. Het was een heel mooie preek, die ik graag wilde lezen, maar eigenlijk veel te lang.”

Achteraf…
“Achteraf ben ik met al die lessen wel blij geweest. Ik had het nodig. En als ik aan die oude Slabbekoorn terugdenk! Ik ging voor de eerste keer samen met hem op huisbezoek. Het eerste huisbezoek in mijn leven. Ik weet het nog goed. Drie adressen op één avond: om zeven uur het eerste, acht uur het tweede gezin en om negen uur kwamen we bij het derde aan. Slabbekoorn sloot het eerste en tweede bezoek af met een stukje uit Gods Woord en een gebed. Voor we bij het derde gezin aankwamen, zei hij tegen me: ‘Jij sluit hier af. En als je dat niet doet, gaan we zonder bidden weg!’
Hij drong er op aan. Zoals dat oude volk dat regelmatig deed. Dan denk ik bijvoorbeeld aan ds. G.H. Kersten. In Maastricht is nog enige tijd een gemeente van ons geweest. Daar waren enkele leden vanuit andere gemeenten voor hun werk naartoe verhuisd. En er waren meestal wel wat schippers in de kerk. Een zekere Kooman was contactpersoon. Hij las preken, maar was geen ambtsdrager. Af en toe kwam er een predikant. Ds. Kersten en ds. Lamain maakten dan de lange reis naar die gemeente. Toen ds. Kersten er weer eens zou voorgaan, vroeg hij aan Kooman of deze wel eens commentaar op zijn preken had gehad?
Nee, dat was niet het geval.’ Kersten vroeg verder: ‘Op je gebed dan misschien?’ Het antwoord was: ‘Ook niet.’ Kersten: ‘Dan word je ouderling!’ Zo ging men vroeger wel met elkaar om. Kooman kreeg geen klachten. Maar Slabbekoorn zei eens tegen mij in dit verband: ‘Soms waren er in mijn ambtelijke leven véél klachten. Niet van anderen, maar van mijzelf!’ Toen hij daar weer eens mee werd aangevallen door de vorst der duisternis, zag hij de buigende Borg in de hof van Gethsémané. Hij zei toen in diepe verwondering: ‘Heere Jezus, dat U dat voor mij, voor zo een als ik ben, wilde doen!’ Ja, toen nam de Heere het voor Slabbekoorn op en moest de leugenaar van den beginne veldvluchtig wijken. Dan valt de mens geheel weg en krijgt God de eer!”

De weg naar het predikantschap
“De Heere liet mij zien dat er ander werk in Zijn wijngaard te doen was dan het diaken- en ouderlingschap. Ik gevoelde een roeping tot predikant. In 1981 meldde ik mij met een attest van de kerkenraad bij het curatorium van de Theologische School in Rotterdam. Ik werd als enige toegelaten. Het jaar boven mij was er óók maar een student, J. Beens. En het jaar na mij opnieuw maar één, student G.J. van Aalst, nu alweer vele jaren docent. Zo was er driemaal achtereen slechts één student toegelaten. Wat het aantal studenten betrof was het een magere tijd. Er waren toen ik werd toegelaten zeven studenten en van hen verlieten in 1982 vier de opleiding.
Dat waren de studenten Mouw, Burggraaf, Meeuse en Van Dijk. Ik was de eerste student die gedurende de hele opleiding docent Moerkerken heb gehad. Naast docent De Gier en gedeeltelijk de docenten Van Haaren en Honkoop.
Zodoende was ik ook de enige kandidaat die in 1985 de Theologische School verliet. Het aantal beroepen? Moet dat er nou echt bij? Nou vooruit dan maar: het waren er 57. Niet verwonderlijk, want ik was toen de enige beroepbare kandidaat. De vele beroepen zeiden me iets van de grote nood in die tijd, zoveel lege kansels. Ook kleine gemeenten brachten een beroep uit. Breda, nu een afdeling van Dordrecht. En Rotterdam-West, al een aantal jaren geleden opgegaan in Rotterdam-Centrum. Twee beroepen bleven er voor mij over. Eén waar ik graag heen wilde en één beroep dat ik niet begeerde. De Heere wees de weg.
De oude dominee Hoogerland zei tegen me: ‘Je moet je niets opleggen wat de Heere niet oplegt’ bij het worstelen om de weg des Heeren te mogen zien en onderscheiden.”

Ouderling Elenbaas
“Als student zou ik eens in Sint Annaland spreken, de gemeente waarvan ik als dooplid tot mijn zevende jaar deel had uitgemaakt. Daar was Joh. Elenbaas ouderling. Een echte, oude Ledeboeriaan. Ik herinner me nog hoe hij mij in het gebed in de kerkenraadskamer opdroeg. Op een heel tere wijze. Hij waardeerde studie, maar wist ook dat er méér nodig was en daar smeekte hij om.
Elenbaas was een man met genade en gaven bedeeld. Hij moest op 2 januari 1978 in Sint Annaland de begrafenis leiden van een tante van me. Geheel onvoorbereid. Eerst was consulent ds. Mouw sr. uit Tholen gevraagd. Die was verhinderd. Toen ds. Hoogerland, die in Krabbendijke stond. Dat ging ook niet door, ik weet niet om welke reden. Met mijn broer uit Goes was ik op weg gegaan om die begrafenis bij te wonen. Maar het was noodweer. Hevige sneeuwbuien. Mijn broer zei: ‘Jôh, als we in dit tempo doorrijden komen we om vier uur in Sint Annaland aan, en dan is alles al achter de rug.’ Er zat niets anders op dan om onverrichterzake te keren en weer terug te gaan. Zodoende werd Elenbaas geroepen om op die begrafenis een stichtelijk woord te spreken. Mijn ouders woonden dichtbij en waren wel in staat om de begrafenis bij te wonen. Zij vertelden later dat Elenbaas het zo keurig had mogen doen. Ja, die man was ook nog eens zeer thuis in de dogmatiek.”

Schoonvader Lukasse
“Als ik aan het oude volk terugdenk, komt mijn schoonvader in mijn gedachten: Pieter Jakobus Lukasse. In 1946 kwam hij tot bekering. Dat was onder een preek van toen nog student Chr. van Dam. Later kwam hij op tweetal voor secundus-curator van de Theologische School, samen met ouderling Krijger uit Yerseke.
De Generale Synode telt altijd veertig afgevaardigden. Twintig stemmen werden er op mijn schoonvader uitgebracht en de andere twintig op Krijger. Ze waren beiden zeer geacht en gezien. Er werd opnieuw gestemd. Weer staakten de stemmen met elk twintig. Krijger zei tegen mijn schoonvader: ‘Jij moet het maar doen, want jij bent veel slimmer dan ik’. Maar mijn schoonvader zei: ‘Nee, jij bent veel ouder en wijzer dan ik, jij moet het doen.’ Krijger was namelijk van het jaar 1900, mijn schoonvader was stukken jonger. Tenslotte nam Krijger het aan, maar hij is nooit primus geworden.
Mijn schoonvader was een man met grote vrijmoedigheid. Hij leidde alle begrafenissen in de gemeente. Zijn hartelijke en veelvuldige omgang met Gods kinderen reikte over kerkmuren heen. Ik denk aan vrouw Bareman, een vrouw met veel oefeningen. Zij behoorde tot de Oud Gereformeerde Gemeente te Terneuzen. Schoonvader heeft op haar graf gesproken. Ook ging hij veel om met ouderling Hoekman van de Gereformeerde Gemeente in Nederland, eveneens in Terneuzen.
Mijn schoonvader had een heel lief karakter en was bijzonder gezien. In het dagelijkse leven was hij controleur op de veiling. In 1952, dus zes jaar na zijn bekering, werd hij ouderling. Tot 1982 is hij ouderling gebleven. Hij was eens bijzonder vertroost vanuit Zondag 9 van de Heidelbergse Catechismus. Dat wilde hij niet voor zichzelf houden, maar hij voelde behoefte om daarover met Gods kinderen te spreken.
Hij ging naar vrouw Van Stee op Yerseke, om deze geoefende vrouw een vraag te stellen. Hij wilde weten wat dat uit Zondag 9 nu voor diepe betekenis voor zijn ziel had gehad. Zou zij hem wellicht daarover iets kunnen zeggen? Maar vrouw Van Stee wist het ook niet. ‘Je zult er wel met de Heere over gesproken hebben, maar ga eens bij Thona Melis langs’, adviseerde ze hem. Dat deed hij. Thona zei tegen hem: ‘Dat is een diepere inleiding in het Borgwerk van Christus geweest.’ Wat waren die oudjes toch bedeeld met wijsheid en licht van Boven!
Schoonvader kreeg aan het eind van zijn leven een ernstige ziekte. De laatste jaren woonde hij in ’s-Gravenpolder. Ds. J.C. Weststrate, de plaatselijke predikant, zou toen bediening houden van het Heilig Avondmaal. Mijn schoonmoeder liet weten dat haar man niet naar het Heilig Avondmaal zou gaan. Door zijn ziekte kon hij haast niet meer slikken. Ds. Weststrate wilde weten of Lukasse soms voor hem niet naar het Heilig Avondmaal kon komen en uit de kerk weg bleef. Maandagochtend bezocht hij de zieke. Dat viel mee, mijn schoonvader had niets tegen zijn predikant. Hij vertelde op zijn ziekbed te zijn bediend met de woorden uit Psalm 68: ‘Zult gij, door ’t Godd’lijk oog belonkt, weer met uw schoonheid pralen.’
Later werd het spreken hem onmogelijk. De ziekte in de hersenen zette door. Toen kon hij alleen nog met zijn ogen knipperen ten teken of hij het ergens mee eens was. De laatste avond van zijn leven las zijn dochter hem nog voor uit Openbaring 19. Toen ze kwam bij vers negen: ‘Zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams’, vroeg ze: ‘Pa, geldt dat ook voor u?’ Toen knipperde hij met zijn ogen. Verder contact was er niet. Een les: geen heel verhaal, geen uitvoerige bekeringsgeschiedenis, enkel een oogknip. Dat was genoeg. De volgende ochtend is hij heengegaan. Afgelost. Om eeuwig God volmaakt te dienen en groot te maken.”

Dominee Molenaar
“Ik denk terug aan ds. C. Molenaar. Hij leefde van 1915 tot 1992. In 1956 werd hij in Leiden, zijn eerste gemeente, bevestigd. Daarna volgden Moerkapelle, Amsterdam-Noord en Kapelle-Biezelinge, zijn laatste gemeente. Die diende hij van 1971 tot zijn emeritaat in 1980. Ik was een pasbeginnend ouderling toen er een tweetal voor predikant gesteld zou worden in onze gemeente Kapelle-Biezelinge. Een predikant uit de classis zei tegen me: ‘Zou je eens over ds. Molenaar willen nadenken? Ik heb er niets voor, maar toch…’. Molenaar kwam met ds. L. Vogelaar op tweetal. De uitslag scheelde maar enkele stemmen, maar Molenaar kwam eruit. In die tijd kende bijna niemand hem. Vijftien jaar eerder, op Biddag 1956, was hij voor het laatst in die gemeente voorgegaan. Het gros herinnerde zich deze predikant niet. Molenaar was een eenvoudige man, die in eigen ogen nooit dominee is geworden. Toen we hem beriepen, stond hij in Amsterdam-Noord.
Hij was diaken en later ouderling geweest in Herkingen en had de oudere generatie predikanten nog meegemaakt. Ds. Lamain had zijn huwelijk kerkelijk bevestigd. Van ds. Molenaar heb ik ook veel geleerd. Hij was gesloten over zijn geestelijk leven. Als hij een gezelschap bezocht, zat hij altijd achteraan. Ja, in zijn tijd werden er op Flakkee nog veel gezelschappen gehouden. Hij was veelal zwijgzaam. In 1952 vroeg hij een attest aan zijn kerkenraad.
Dat werd hem verleend. De dag na zijn toelating tot de Theologische School kwam hij op zijn werk. Hij was een eenvoudige landarbeider.
Zijn baas, een broer van ir. H. van Rossum, behoorde tot dezelfde gemeente als Molenaar. Die vroeg aan hem: ‘Weet jij of er gisteren nog iemand aangenomen is voor de Theologische School?’ Molenaar had er van te voren ook niets over tegen zijn baas verteld. Zó gesloten was hij!
Op een Bid- of Dankdag, dat weet ik niet meer zo precies, was hij in Hoedekenskerke en bleef over bij mijn schoonvader. Die had een gezin met elf kinderen. De kinderen waren van andere predikanten - bij mijn schoonvader logeerden altijd de predikanten en studenten - doorgaans wat benauwd. Niet voor Molenaar! Hij was ook heel aardig voor kinderen.
Toen hij in een stille nacht voor het eerst een blik mocht slaan op de Zaligmaker, was dat voor hem zo’n wonder dat hij zei: ‘Morgen klim ik op het dak en zal ik tegen iedereen die voorbijgaat zeggen dat ik nog zalig worden kan!’
Hij had geen sterk gestel. Voor hij, nadat hij een hartinfarct had gekregen, met emeritaat ging, preekte hij alleen nog op zondagen. En als ik hem opbracht naar de preekstoel zei hij vaak: ‘Jongen…’ tegen me. Het gebeurde eens dat om zes uur de avonddienst zou beginnen. Om vier uur belde hij me op en zei: ‘Jongen, het gaat niet, jij moet maar lezen.’ Dan nam ik de catechismusverklaring van ds. Van Reenen maar. Hij kon dan echt niet meer voorgaan, hij was oud voor zijn leeftijd. Hij heeft niet eens meer afscheid kunnen preken in Kapelle-Biezelinge. Wel heeft hij nog een afscheidspreek op schrift kunnen stellen. In de laatste leesdienst waarin ik voorging, in maart 1982, heb ik die preek gelezen. Dat was aangrijpend, voor hem en voor mij. Jaren heeft hij geweten dat de Heere mij de weg naar Rotterdam zou wijzen. Toen ik mij aanmeldde en werd aangenomen, was dat voor hem een bevestiging. Overigens had hij toen al een jaar geen zitting meer in het curatorium. Ik bewaar aan hem, zo eenvoudig als hij was, de beste herinneringen.”

Weduwe Hofman
“Dan was daar de weduwe van ds. M. Hofman senior (1873-1945), aan wie ik ook een bijzondere band mocht hebben. En die band was wederzijds.”
Van dr. E. Hofman te Gouda, haar zoon, hoorden we het volgende over het leven van zijn moeder, dat wij in dit interview inlassen. Hermina Egberdina Beverdam werd geboren in 1898, in een middenstandsgezin dat nominaal hervormd was. “Op wieletjes”. Toen de pandemie van de Spaanse griep heerste, dat was in 1918, overleed een iets oudere zus. Dit sterven maakte een onuitwisbare indruk op haar. Het klonk in haar hart: ‘Straks ben jij aan de beurt, en dan?’ Er kwam een grote onrust in haar hart en een sterke overtuiging dat ze God niet kon ontmoeten zoals zij geboren was. Ze kwam daarmee in grote benauwdheid terecht. Toen ze hoorde dat in het kerkje van de Gereformeerde Gemeente te Wierden ds. M. Hofman uit Rijssen zou voorgaan, besloot ze die dienst eens bij te wonen. Zodoende kwam zij onder een preek van wat later haar man is geworden. De tekst was: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij’ (Openbaring 3:20). Toen werd haar benauwde geest verruimd en kreeg zij voor het eerst licht over haar weg. Zij zag een mogelijkheid buiten zichzelf om nog met God verzoend te kunnen worden. De Schrift ging voor haar open en de Heere opende haar hart voor Zijn Woord. De Heere trok in korte tijd met haar door. Vrij kort daarna kwam zij tot volle ruimte. Ze kreeg een geestelijke band aan ds. Hofman. Deze was op 17 november 1917 weduwnaar geworden. In 1922 trouwde hij met haar, met wie hij 23 jaar in leeftijd scheelde.
Uit zijn eerste huwelijk had ds. Hofman zes kinderen, onder wie de latere ds. Aart Hofman. Uit het tweede huwelijk, waaruit nog acht kinderen zijn voortgekomen, werd ds. Herman Hofman geboren, die laatstelijk in Waarde heeft gestaan, en onze informant dr. E. Hofman. Een zoon van ds. Herman Hofman, ook een H. Hofman, werd in 1999 zendingspredikant van Kalamazoo (USA) en dient sinds 2012 de Gereformeerde Gemeente te Dordrecht.
De derde generatie Hofman die Gods Woord verkondigt. Bij diens bevestiging te Dordrecht haalde zijn bevestiger ds. W.J. Karels een aantal levensbijzonderheden aan uit het leven van zijn grootmoeder, over wie hij op de gezelschappen in de ouderlijke woning meermalen had horen vertellen.
In geestelijk opzicht werd mevrouw Hofman verder geleid dan haar man. Zij mocht de rechtvaardiging door het geloof ontvangen en werd met een Drie-enig God verzoend (Romeinen 5). Haar man was nogal eens wat neerslachtig. Hij miste het bewustzijn van het moment van bekering. Dat bracht hem nogal eens in benauwdheid. Hij wist goed hoe de Heere hem tot Zijn dienst had geroepen, zijn prediking bleef zeker niet ongezegend, maar zelf stond hij naar eigen waarneming er menigmaal buiten. Tot de Heere daarin verandering bracht. Dat gebeurde aan het einde van zijn leven.
Tot hiertoe hetgeen ons werd meegedeeld, buiten het interview om.
Ds. Gunst vervolgde zijn herinneringen aan weduwe Hofman: “Zij kwam in 1975 met haar dochter uit Geldermalsen in Kapelle wonen. Een vriendelijke vrouw, die graag over de Heere en Zijn dienst sprak. Haar man zei eens: ‘Haar grootste blijdschap was als ze hoorde dat er mensen tot bekering kwamen’. Later bezocht ik haar eens, toen ik nog ouderling was. Ze stelde me een vraag: ‘Je hoeft geen namen te noemen, maar hoor je nog wel eens iets waar je blij mee bent?’ In mijn studententijd heeft ze bijzonder met me meegeleefd. Toen ik examen zou doen, zei ze: ‘Ik maak morgen de reis mee naar Rotterdam!’ Op de knieën, bedoelde ze. Een groot voorrecht als Gods kinderen met elkaar meeleven, hoewel ze elkaar niets kunnen geven.”

De deur was dicht
“Ik denk aan de Goede Vrijdag in 1984. Ik zou twee diensten doen. Préken, nee. Dat mochten we nooit zeggen zolang we niet in de volle bediening waren geplaatst. Spréken. Een stichtelijk woord spreken, zo heette dat officieel. De eerste dienst op die Goede Vrijdag begon om 17.00 uur in het kerkje in Wolphaartsdijk. Wat ging dat gemakkelijk, er was opening in het Woord. En ik geloof dat de hemel ook openging. Vol goede moed ging ik daarna door naar Kamperland, waar de dienst om half acht zou beginnen. Een klein kerkje. Helemaal vol. Op de eerste rij zaten mevrouw Hofman met haar dochter. Op de tweede rij zag ik Tinus Duijzer, ouderling in Brakel en woonachtig in Oss. Samen met zijn vrouw zat hij daar. Maar zo gemakkelijk als het eerder ging die middag, zo moeilijk was het in de tweede dienst. De deur was dicht en de deur bleef dicht. Dan heb je geen gemak van Gods kinderen, het is dan alsof ze je in de weg staan. Ze hebben me er gelukkig niet om verstoten. Wat zijn we toch afhankelijk van de bediening van Gods Geest, want het was dezelfde preek als ik in Wolphaartsdijk had gedaan. Dan voel je dat het zonder die Geest niet kan en niet gaat. Ach ja, er is maar één volmaakte Predikant geweest! En al ons werk schiet tekort. Met heimwee denk ik aan die oude weduwe Hofman terug. In 1988 is zij afgereisd naar de stad die fundamenten heeft. Elk jaar bezoeken mijn vrouw en ik het kerkhof in Biezelinge, waar zij begraven ligt. En Slabbekoorn, en nog meer van Gods kinderen. Dan staan we vol gedachten bij hun graven. O zeker, Gods werk gaat door. Er moeten nog mensen bekeerd worden. Maar het is ook waar dat Jakob dun geworden is.”

(Ds. Gunst diende de Gereformeerde Gemeenten te Terneuzen(1985), Tholen (1989), Benthuizen (1995) en Nieuwerkerk. Tijdens ons gesprek ging de telefoon met de goede tijding dat de beide kandidaten Den Haan en Van Zetten een beroep hadden aangenomen naar gemeenten die ds. Gunst eerder heeft gediend, resp. Tholen en Benthuizen. Blijdschap en verwondering in huize Gunst!).

Met hartelijke dank aan de heer J.P. Sinke te Krabbendijke, dr. E. Hofman (Gouda) en mevr. S. den Haan-Elenbaas (Borssele) voor door hen aangeleverde foto’s.

Geraadpleegde literatuur:
Kosten, L.F., Gods akkerwerk (Geschiedenis van de Gereformeerde Gemeente te Kapelle-Biezelinge). Goes, 2002;
Sinke, J.P. Zijn daân getoond en trouw’lijk hen geleid. 100 jaar Gereformeerde Gemeenten 1907-2007 (deel 1). Krabbendijke, 2007.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Oude Paden | 48 Pagina's

“Er is maar één volmaakte Predikant geweest!”

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Oude Paden | 48 Pagina's