Zo vader, zo zoon!?
Vader en zoon Gerrit Hendrik en Jan Wisse Kersten (Lezing symposium Oude Paden te Houten, 1 juni 2013)
Je bent sprekend je vader. Ik stond erbij, toen dit als compliment bedoelde zinnetje tegen een predikant werd gezegd. Zijn vader was óók dienaar van het Goddelijke Woord geweest. Een eenvoudige man, die de Schriftuurlijkbevindelijke waarheid gebracht heeft. Weinig onderwijs had deze vader genoten, had als boerenknecht de kost verdiend. Maar hij had bekwaam makende genade ontvangen. De reactie van de zoon tegen mij was: Weet je wel dat het ook knap lastig kan zijn als je voortdurend met je overleden vader wordt vergeleken? En daar kon ik me best iets bij voorstellen. Het kan ook anders uitpakken: Hij heeft niets van zijn vader weg, léék hij maar op hem in zijn preken!
Vader en zoon op de preekstoel. Dat is de hele kerkgeschiedenis vanaf de Reformatie dikwijls zo geweest. Denk aan de vele oudvaders. De beide à Brakels, vader en zoon Schortinghuis. Vader en vier zoons Immens. Ledeboer had elf predikanten in zijn voorgeslacht. De Vroegindeweijs. De nazaten van ds. R. Kok. En vele, vele anderen. Je komt hun namen tegen op de verscheidene predikantenborden. Zo komen we ook bij vader en zoon Kersten. Vader G.H. (1882-1948) en zoon J.W. (1915-1960) hadden veel gemeenschappelijkheden. En toch ook weer niet.
Overeenkomsten en verschillen wisselden elkaar af. Twee karakters met eigen, unieke hoedanigheden. Hoe zal ik het zeggen: beiden op de leerschool van de Heilige Geest, misschien wel de een in de hoogste klas en de ander in de laagste? Of samen in dezelfde klas? Beiden een klas teruggezet? Laten we die vragen maar onbeantwoord laten!
Is er over ds. Gerrit Hendrik Kersten nog iets nieuwe te melden? Ds. M. Golverdingen heeft over Kersten senior een indrukwekkende studie gepubliceerd. Uitputtend heeft hij zijn leven beschreven. Zijn levensgang, zijn kerkelijk standpunt. Uitdrukking gegeven aan wat op de grafzerk op de algemene begraafplaats Crooswijk te Rotterdam staat gebeiteld: Hij was een onvermoeid strijder voor de oude beproefde waarheid op alle terreinen des levens. Op politiek gebied, als medeoprichter van de Staatkundig Gereformeerde Partij. Als lid van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Als pleitbezorger van onderwijs naar Gods Woord.
Als verklaard tegenstander van de roomse theologie – en niet van de roomse medemens. Géén papenhater dus! Wel maakte hij naam bij de opheffing van het gezantschap bij de pauselijke stoel.
De nacht van Norbert Schmelzer verbleekt bij de bekende ‘nacht van Kersten.’ Een man die ook in eigen vlees durfde te snijden, als hij verontrustende ontwikkelingen zag in zijn kerkverband.
Opkomend tegen oppervlakkig belijden, strijdend tegen vaccinatie- en verzekeringsdwang.
Strijdend om de handhaving van de oude, gereformeerde leer.
De strijd aanbindend tegen een drieverbondenleer, die sluipend naderbij kwam. Vooral ook zijn gefundeerde opvattingen tegen de leer van de neo-gereformeerden over de veronderstelde wedergeboorte van Abraham Kuyper was een van zijn speerpunten.
Anderzijds was hij ook een man die over kerkmuren heen keek en binnen zijn politiek handelen hervormden en christelijk-gereformeerden aan zich en aan de beginselen wist te binden en die interkerkelijk samenbindend heeft gewerkt. Hij is verheerlijkt en verguisd, bewierookt en bespot. Van dat laatste getuigt onder andere een spotprent van tekenaar-cartoonist en uitgeverszoon Louis Raemaekers (1869-1956) waarop Kersten was te zien, samen met ds. C.A. Lingbeek van de Hervormd Gereformeerde Staatspartij, terwijl hij huilend zei: ‘Wij hebben z-z-zoo’n groot zwart roomsch s-s-spook gezien!’ Hij was daar te middernacht afgebeeld in een slaapjasje, op blote voeten, sprekend tegen moeder Colijn die een brandende olielamp in haar hand houdt. Een grote traan biggelt over zijn wang. Inderdaad om te huilen, zo’n spotprent.
En toch weer niet… de rooms-katholieke tekenaar had het bij het rechte eind dat het roomse spook in de duisternis wandelt en dat Kersten daarover intens bedroefd was. Hoe dikwijls heeft ds. Kersten gewezen op de door het martelarenbloed roodgekleurde grond van de Nederlanden! Hoe dikwijls heeft hij de paus, die zich de titel Stedehouder van Christus aanmatigde, de antichrist genoemd!
Ds. Kersten werd geboren op 6 augustus 1882 als oudste in een gezin van tien kinderen. Hij overleed op 6 september 1948, op de dag waarop koningin Juliana de troon besteeg. Het is een absolute onmogelijkheid om 66 levensjaren in het ons toegemeten korte bestek van pakweg een kwartier weer te geven. Wie méér wil weten, kan uitstekend terecht in het eerder genoemde boek van ds. Golverdingen en in deel 5 van de serie Predikanten en Oefenaars. We noemen slechts enkele highlights.
Op zijn twaalfde verjaardag kreeg hij van zijn vader, opperwachtmeester bij de Koninklijke Cavalerie, een voor een kind van die leeftijd opmerkelijk verjaarscadeau: de catechismus van Justus Vermeer in twee dikke delen. Kunt u zich voorstellen een dergelijk boekwerk aan uw twaalfjarige zoon of kleinzoon cadeau te doen en… met vreugde ontvangen te zien worden? Kersten heeft deze beide boeken niet alleen gelézen, maar is er tot midden in de nacht toe doorheen gekrópen. Toch niet de meest eenvoudige stof. Hij heeft er zijn hele leven profijt van gehad. Er zullen vanmiddag maar weinig mensen in de kerk zijn die niet weten dat hij tijdens het lezen zijn voeten in een teiltje koud water zette om de slaap tegen te gaan. Niet omdat Vermeer slaapverwekkend zou zijn, maar vanwege het feit dat een kind van die leeftijd zijn slaap zo hard nodig had. Het was mij een vreugde toen ik beide delen enkele jaren geleden kon aanschaffen, compleet met zijn kunstig gekalligrafeerde naam op de schutbladen.
Er volgden meer oude schrijvers, die hij met innerlijk vermaak las en waaruit hij later royaal citeerde.
We noemden al zijn strijd tegen de verbondsopvattingen van Kuyper. Toch heeft hij heel wat van ‘de klokkenist der kleine luijden’ afgekeken. Wat Kuyper in het groot was, was Kersten in het klein én groot. Kuyper had zijn Gereformeerde Kerken, Kersten zijn Gereformeerde Gemeenten. Kuyper had zijn ARP, Kersten zijn SGP. Kuyper had zijn blad De Standaard, Kersten De Banier. Kuyper schreef kolommen vol in De Heraut, Kersten deed dat in De Saambinder. Kuyper had zijn Vrije Universiteit, Kersten zijn Theologische School. In dat opzicht wedijverden zij met elkaar in overeenstemmende zin. De late nakomelingen van Kuyper zetten de sluizen voor Schriftkritiek, evolutionair denken en ongeloofstheorieën wagenwijd open… de opvolgers van Kersten hebben in zijn spoor een dam opgeworpen tegen een on-Bijbels denken. Tegen assimilatie, tegen wereldgelijkvormigheid.
Als we bedenken dat Kuyper zijn mening gaf over vrouwen die ‘vleeschkleurige kousen’ droegen en die daarmee aangaven dat zij ‘midden in de wereld stonden’ dan is van dat standpunt niets overgebleven. Waarmee ik niet wil beweren dat de nazaten van Kersten niet zouden lijden aan wereldgelijkvormigheid…
Kersten werd als veertienjarige jongen met een Drie-enig God verzoend, legde op zijn zestiende jaar geloofsbelijdenis af en trad toe tot de bediening van het Heilig Avondmaal. Hij studeerde voor onderwijskracht en werkte acht maanden als onderwijzer op de Haagse Keucheniusschool. Het schoolbestuur wilde al spoedig van hem af, toen bekend werd dat hij de opvattingen van Kuyper bestreed. In de Kruisgemeente van Lisse sprak hij op 4 augustus 1901 een stichtelijk woord. Toen hij negentien jaar was, bevestigde kruisdominee Kornelis Pieneman hem als lerend ouderling in Meliskerke en vier jaar later aldaar tot predikant op grond van singuliere gaven, volgens artikel 8 van de DKO. Na een verbroken verloving –die nogal kerkelijke beroering teweegbracht– met de Haagse Sientje van Nuffelen, trouwde hij in 1905 met Catharina Adriana Wisse. In 1906 werd hij in de Kruisgemeente te Rotterdam bevestigd, waar hij een groot aandeel had in de vereniging van Kruisgemeenten en Ledeboeriaanse gemeenten tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. In 1912 volgde hij de vuur- en wolkkolom naar Yerseke. Daar werd een jaar later een pastorie voor hem en zijn gezin gebouwd aan de Grintweg 26, die er nog steeds staat. Pastorie, stond er in steen gehouwen boven de voordeur. Zijn oudste zoon Samuël, toen zes jaar, legde wat lager de eerste steen voor deze royaal bemeten predikantswoning.
Maar wat van oneindig meer waarde was – er werden daar in Yerseke levende stenen toegevoegd aan het grote Godsgebouw.
Hij ontplooide zich op verscheidene fronten in de samenleving.
In Yerseke werd een vereniging voor christelijke wijkverpleging opgericht. Hij was afgevaardigd in het bestuur en liet zijn invloed gelden door erop aan te dringen dat de Drie Formulieren van Enigheid in de statuten werden opgenomen.
Tot 1926 diende hij deze Bevelandse gemeente, waarna hij voor de tweede maal de herdersstaf opnam in de Maasstad.
Daar kwamen zijn vele talenten tot nog bredere ontplooiing, onder meer door op de eerste kerkenraadsvergadering de bouw van een Theologische School en aangrenzende pastorie aan de orde te stellen. Met als gevolg dat deze plannen ook gerealiseerd werden. We leven thans in een tijd van crisis en recessie, maar in die tijd was het niet veel anders gesteld. De heersende werkloosheid nam ongekende vormen aan. Afgestudeerde academici namen genoegen met een bescheiden baantje als kaartjesknipper op de Rotterdamse Electrische Tram. Ds. Kersten onderkende de grote financiële nood en stelde enkele malen de broeders kerkenraad voor om zijn honorarium te verlagen.
Ook wenste hij de vergoeding voor zijn wekelijks voorgaan in een extra zondagsbeurt in Rotterdam-Delfshaven in de bouwkas te laten storten. De Theologische School kwam er, de pastorie eveneens. En Kersten werd als docent benoemd.
Zijn zorg voor de gemeenten beperkte zich niet tot Nederland; in 1936 en 1939 maakte hij per boot een reis naar Amerika om de gemeenten aldaar gedurende zes weken te dienen en immigrantengezinnen te bezoeken.
Op Tweede Paasdag reist hij per trein naar Parijs en vandaar scheepte hij in te Cherbourg op het passagiersschip Berengaria. In Parijs bezocht hij enkele historische plaatsen. Ik citeer: ‘Meest sprak ons in deze wereldstad toe de gedachtenis aan de verraderlijke bloedbruiloft, die de Seine rood gekleurd heeft van het bloed der Hugenoten, door Rome op de allerschandelijkste wijze omgebracht. Hoe schrikkelijk zal de dag der vergelding over Rome zijn!’ zo schreef hij.
Tijdens zijn eerste bezoek preekte hij maar liefst 31 keer. Persberichten die meldden dat ds. Kersten tijdens zijn tweede reis onder de eerste bezoekers van de ook op zondag geopende Wereldtentoonstelling in New York aanwezig was, noemde hij ‘vuige laster van roomsche en liberale bladen.’ Tijdens zijn tweede bezoek ging hij in 33 dagen 38 maal voor in de prediking. Ook nog tijdens de terugvaart aan boord van de Statendam preekt hij voor ongeveer 50 personen, onder wie de kapitein, die met aandacht luisterde.
De predikant was allerminst op geld gesteld. Toegegeven: zijn vrouw bracht het nodige uit haar bepaald niet onbemiddelde familie mee. Toen ds. Kersten als reserveveldprediker tijdens de mobilisatie dienst deed, stortte hij de inkomsten uit deze functie in de kas van de diaconie. Bij het uitbreken van de oorlog, toen enkele dagen later het centrum van Rotterdam door het laffe, verraderlijke bombardement nagenoeg met de grond gelijk werd gemaakt, waarbij meer dan 800 slachtoffers vielen, bleef hij op zijn post. Door de oorlogsjaren heen heeft hij gedaan wat hij kon om kinderen uit zijn gemeente persoonlijk onder te brengen bij boerengezinnen, onder andere in Zoetermeer en Rijssen.
Daar was, in schril contrast met de bloembollen etende Rotterdammers tijdens bijvoorbeeld de beruchte Hongerwinter, voldoende voedsel.
Zijn velerlei taken en verantwoordelijkheden sloopten langzaamaan zijn krachten. Op 3 maart 1944 schreef hij in zijn klassieke handschrift een vel briefpapier tot onderaan vol, waarmee hij het gezin van mijn grootvader, oud-ouderling Hendrikus Gerardus Bock, condoleerde met diens heengaan.
De een na laatste zin daarin luidde: ‘Meer kan ik niet schrijven; ik ben te moe’. En enkele zinnen eerder: ‘Ik heb gestaan in de poorten des doods, maar de Heere heeft mij nog gespaard; doch dit heb ik levendig ervaren, dat als het sterven wordt, geheel de wereld wegvalt en zij gelukkig zijn die in de hand des Heeren vallen tot hun zaligheid.’
Hartklachten traden op en keerden weer terug. In augustus 1948 zocht hij rust op de familieboerderij Puthoek in het Zeeuwse dorp Waarde. Zijn laatste voorgaan was op 26 augustus, toen hij zijn dochter en haar man in het huwelijk bevestigde. Een hartaanval betekende zijn levenseinde. De datum waarop dat gebeurde, noemden we reeds: 6 september 1948. Drie dagen later vond een zeer indrukwekkende begrafenis plaats, waarbij meer dan 5.000 belangstellenden aanwezig waren. Negen sprekers voerden bij de plechtigheden het woord. Opmerkelijk was ook de overdracht van het grafmonument aan de familie Kersten, precies elf maanden na het heengaan van de predikant.
Daarbij werden vier toespraken gehouden.
We zeiden het reeds: ds. Kersten werd tegengestaan, bespot en verguisd. Dat deed de gereformeerde dr. J. van Lonkhuyzen door middel van een Open Brief, gedateerd 3 juni 1929. Hij deed dat n.a.v. een toespraak die ds. Kersten in Zierikzee hield, waar Van Lonkhuyzen deze bijeenkomst bijwoonde. Kersten sprak o.a. over artikel 36 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. Hij stond een onveranderd artikel 36 voor, niet ingekort door gereformeerden. Hij wekte de aanwezigen op om bij het kopen van een psalmboek er nauwlettend op toe te zien dat het gewraakte artikel ongeschonden erin opgenomen zou zijn.
Van Lonkhuyzen schreef: ‘Het werd mij alles te benauwd. Ik kon er niet bij zijn dat voor zulk een voorlichting dezer honderden eenvoudige zielen God gedankt werd.’ Voor het dankgebed verliet hij de volle zaal. Een Open Brief moest dienen om zijn grieven wereldkundig te maken.
Meer laster viel de predikant ten deel als zou hij tijdens de bezetting 1940-1945 ‘fout’ zijn geweest. Geen NSB’er, dat zeker niet, maar wel ‘pro-Duits’. Dat laatste werd beweerd omdat ds. Kersten de Duitse overheersing zag als een gesel in de hand Gods om land en volk te tuchtigen.
Maar let eens op: als Kersten een pro-Duits standpunt zou hebben ingenomen, zouden er dan na de oorlog drie straten in ons land naar hem zijn genoemd? (Gorinchem, Zwijndrecht en Tholen).
Ds. H.C. Touw, die een belangwekkend boek over het verzet tijdens de oorlog heeft geschreven, vermeldt dat Kersten vanaf 1943 enige hulp aan onderduikers verschafte. Kersten gaf uit eigen zak langere tijd financiële steun aan een ondergrondse organisatie in Rotterdam-Zuid. Hij weigerde te collecteren voor de Winterhulp, waarvoor hij zich moest verantwoorden voor de Sicherheits Polizei aan het Hoofdbureau van Politie, gevestigd aan het Haagscheveer te Rotterdam. Woordelijk heeft hij aangegeven dat men van hem als Nederlander niet mocht verwachten dat hij ‘de vlag zou uitsteken over de bezetting’.
De latere dominee Jan Karens uit Zoetermeer trad in 1944 toe tot een verzetsploeg. Zijn moeder was het daarmee oneens en vroeg aan ds. Kersten of hij er eens wat van zou willen zeggen. Zijn reactie was: “Dit mag gerust. Dit is geoorloofd werk, dus durf ik niet te zeggen: Jan, het mag niet.”
Kersten gaf aan ds. C. Hegeman financiële steun voor zorg voor ondergedoken Joden, verborg zijn zoon Sam bij huiszoeking door de nazi’s onder de bank in de zitkamer, liet na de bevrijding een gemeentelid schuldbelijdenis doen omdat hij enige tijd ‘sympathiserend lid der NSB is geweest’ en waarschuwde reeds ver voor de oorlog in De Saambinder tegen het lidmaatschap van deze beweging.
Hij adviseerde Rotterdamse jongens niet naar Duitsland te gaan, maar onder te duiken en tevens zegde hij toe deze jongens financieel te steunen. Dat is ook daadwerkelijk gebeurd. Veelzeggend is ook dat dr. Lou de Jong schrijft dat Kersten uit de Tweede Kamer werd geweerd omdat hij tijdens de bezetting herhaaldelijk de rechtmatigheid van het verzet had bestreden. De Jong stelt dat ‘de gronden van het onderzoek waaruit bovenstaande conclusie werd getrokken, aan de magere kant waren’.
Dat De Jong daarin het gelijk aan zijn kant had, zal nu een ieder wel duidelijk zijn geworden, gelet op de wijze waarop ds. Kersten het verzet tegen het nazidom heeft gesteund.
Hoe was de inhoud van de prediking van ds. Kersten? Deze droeg een Schriftuurlijk-bevindelijk en vooral separerend karakter. Wie hem als een harde, ongevoelige prediker neerzet, doet hem tekort. In gesprek vorige maand met een weduwe van bijna 93 jaar, die jarenlang onder hem gekerkt heeft, hoorden we dat hij zeker in de toepassing bewogen was en met tranen over de wangen de gemeente zo dikwijls vermaande met deze woorden: “Overtuigde zielen, we moeten met alles overboord om Christus te gewinnen. Want sterven is God ontmoeten.” En als hij bij zijn hart was, zong hij het laatste versje staande mee.
“Gods volk wil eerlijk behandeld worden, want ze willen ook eerlijk zalig worden”, zei hij. En op nieuwjaarsdag, als hij toegesproken was, zei hij altijd: “Ik heb getracht u de volle raad Gods te verkondigen.”
Bij deze weduwe sloeg het naar binnen wat ds. Kersten eens in de toepassing zei op een Bid- of Dankdag die hij in Capelle a/d IJssel hield, toen hij gepreekt had over de tekst ‘Ik zal uw weg met doornen betuinen’: “Zijn er nog meisjes die zingende achter de waskuip staan en die voelen bekeerd te moeten worden?” Dat gebeurde omstreeks 1940, toen deze vrouw amper 20 jaar was.
Zij stond regelmatig te zingen achter de waskuip, en de Heere heeft met haar doorgewerkt, waarvan ze nog ruim mocht getuigen (Deze weduwe, Neeltje Brusik-Velthove, overleed op 3 december 2013 op 93-jarige leeftijd te Gouda). Ook de catechisatielessen waren waardevol; van september tot januari gaf hij catechisatie uit Kort Begrip, van januari tot de zomervakantie uit Hellenbroek. Dat was voor de 12 tot 16-jarigen. Jongerencatechisatie van 8 tot 12 jaar werd door de verplicht in Rotterdam wonende studenten aan de Theologische School gegeven. Zij moesten Jesaja 53 uit het hoofd kunnen opzeggen. De groepen waren groot; in 1940 waren er 80 belijdeniscatechisanten! En wie de verschillen tussen infralapsaristen en supralapsaristen, de beneden- en bovenvaldrijvers niet nauwkeurig wist te onderscheiden, moest zijn lesje overdoen. Het afscheid voor de belijdenisgroepen werd steevast op zaterdagmiddag gehouden. Dan vertelde ds. Kersten vooral uit zijn leven.
Van zijn bekendste pennenvruchten noemen we de Gereformeerde Dogmatiek, de Heidelbergse Catechismus en de verklaring van het Kort Begrip.
Hebben we nu niet een te subjectief beeld van ds. Kersten geschetst? Is dit referaat niet té hagiografisch? Kersten had onmiskenbare fouten en tekorten.
Die willen we niet uitmeten; ze liggen op Crooswijk in het stille graf. Overaccentuering van zijn vele kwaliteiten is onjuist. Het is wel veelzeggend dat in de consistoriekamer van de Boezemsingelkerk in Rotterdam slechts één portret hangt. Deze gemeente heeft twaalf predikanten gekend.
Dat ene portret? U raadt het al: van ds. Kersten. Zijn verering ging zelfs zover dat er bij een van de gemeenteleden aan de muur een ingelijst visitekaartje van ds. Kersten hing. En dat een oude, alleenstaande vrouw toen haar gedachten al langere tijd niet helder meer waren en zij moeite had om mensen te herkennen, regelmatig met haar zakdoek over een ingelijste foto aan de muur wreef, terwijl ze lispelde: “Dominee Kersten, dominee Kersten…” We moeten nuchter blijven in ons oordeel. Maar daarbij niet de grote gaven onderschatten, waarmee de Heere Zijn kind en knecht heeft bedeeld. Zonder in een mens te eindigen.
We haasten ons naar zijn zoon Jan Wisse Kersten. Yersekenaar van geboorte, op Eerste Kerstdag 1915. Zijn tweede voornaam Wisse was dus ook de achternaam van zijn moeder. In zijn studententijd aan de Rijksuniversiteit van Utrecht, waar hij rechten studeerde, gebruikte hij zijn tweede voornaam als achternaam, gekoppeld aan de naam Kersten. Alsof het een dubbele naam betrof, liet hij zijn naam- en adresstrookjes op deze wijze drukken, zette zelfs zijn handtekening met twee namen. Waarom hij gesteld was op die beide namen? Zijn enige nog in leven zijnde, hoogbejaarde zuster heeft beslist niet de indruk dat het uit hoogmoed was. Wilde hij op deze wijze zijn respect tonen voor het voorgeslacht van zijn moeder? Uit nostalgie? Hij maakte eens gebruik van alléén de naam Wisse, toen hij zich als zodanig voorstelde aan enkele roomse mannen, met wie hij onderhandelde over de aankoop van een orgel uit een roomse kerk. Als hij zich als Kersten had voorgesteld, was de kans levensgroot dat men aan hem zou vragen of hij familie was van het bekende Tweede Kamerlid ds. Kersten, met als levensgroot risico dat de onderhandelingen met de zoon van deze ‘papenhater’ – wat hij dus niet was, zoals gezegd – zouden worden afgebroken en hij de aanschaf van het orgel wel kon schudden.
Intelligent was hij, met een brede belangstelling op velerlei terrein. En een begaafd musicus.
Van 1935 tot 1947 was hij organist in de Boezemsingelkerk.
Vader óp de kansel, zoon op het orgel bóven de kansel. De jonge Kersten wist overigens maar al te goed dat hij met gaven en talenten, met intellect en wetenschap niet voor God kon bestaan. Soms meende hij dat de Heere in zijn hart een zaligmakend werk was begonnen. Daarover sprak hij maar heel terloops met zijn vader. En met hem spreken over de in zijn hart ontwaakte begeerte om het Evangelie uit te dragen viel hem nóg moeilijker. In 1944 vroeg hij een attest om toegelaten te worden tot het volgen van de lessen aan de Theologische School – de school van zijn vader dus. Met algemene stemmen werd hem dit attest verleend.
Maar hij werd desondanks niet tot de studie toegelaten. Er brak een periode van donkerheid, vertwijfeling en een gebrek aan zelfverzekerdheid voor hem aan.
Vooral dat laatste zou hij zijn levenlang niet meer kwijtraken.
Tot hij zich op 17 mei 1946 opnieuw meldde op de kerkenraad voor een attest. In deze vergadering was zijn vader niet aanwezig.
Ook ouderling I.J. Hage ontbrak, gelet op de familierelatie.
Een zoon van Hage was namelijk getrouwd met een dochter van ds. Kersten en een andere zoon had verkering met Kerstens jongste dochter. De kerkenraad had nu geen vrijmoedigheid om hem door te sturen naar het beslissingsbevoegde Curatorium. Een beroep op de classis werd gehonoreerd. Ds. H. Ligtenberg sr., voorzitter van het Curatorium, had hem gevraagd zijn bekering en de beweegredenen voor het predikantschap eens ordelijk op papier te stellen. Op 26 mei voldeed hij aan dit verzoek. Twee en een half vel foliopapier typte hij vol en ondertekende het met J. Wisse Kersten. De inhoud is zeer ootmoedig en duidelijk. Hij vertelt daarin onder andere dat hij op Eerste Kerstdag 1944 voor het eerst had deelgenomen aan het Heilig Avondmaal. ‘Gods Woord werd mij steeds dierbaarder en Gods volk zag ik zoo gelukkig, omdat dat volk met God verzoend was. Ja, dan kreeg ik zoveel dierbaarheid in God te zien, dat ik soms uitroepen moest: “God heb ik lief”. Maar als die levende gestalte dan weer weg was, kwam ik weer in mijn gemis. Ik was God kwijt, en mijn zonden hadden een scheiding gemaakt tusschen Hem en mij, en dan kwam die innige droefheid weer terug. En toch zou ik die droefheid voor de geheele wereld niet hebben willen missen; maar wel daar altijd in willen verkeeren; want er lag een zoetheid in die ik in woorden niet uitdrukken kan.’
We onderdrukken vanwege de tijd de neiging om meer uit deze kostelijke brief te citeren, waarin de schuchtere Kersten zich in het hart laat kijken.
De eerste week van juni 1946 moest hij zich voor de tweede maal bij de kerkenraad melden om zijn gevoelens omtrent zijn roeping en genadestaat nader toe te lichten. ‘Ook behaagde het den Heere, hem ditmaal meer vrijmoedigheid te geven, zoodat hij meer levendiger en ook duidelijker en uitvoeriger verslag kon geven’, zo notuleerde de scriba. Toen werd hem met algemene stemmen een attest gegeven en vervolgens liet het Curatorium hem toe tot de opleiding.
Het was kort na de oorlog. De nood in de gemeenten was groot, de vacatures veel. In plaats van vier jaar rondde Kersten junior zijn studie in twee jaar af. Hij werd beroepbaar gesteld en veel gemeenten brachten een beroep op hem uit. Naar de mens gesproken keus volop – maar niet voor Kersten. De woorden uit Psalm 22 ‘Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente’ achtervolgden hem. De toepassing die hij maakte, bleek onjuist: hij meende de plaats van zijn vader in de grote gemeente van Rotterdam-Centrum te mogen innemen. Maar deze gemeente beriep hem niet. In die tijd was er wel een vacature omdat de gemeente twee predikantsplaatsen telde. Naast ds. Kersten senior diende dr. C. Steenblok. Laatstgenoemde had in 1946 een beroep naar Gouda aangenomen.
De verhouding tussen vader en zoon Kersten was heel goed.
Soms legde zijn vader hem de weg Gods bescheidenlijker uit en poogde hem op te beuren, want de situatie van het almaar geen beroep kunnen aannemen zorgde opnieuw voor donkerheid in zijn geestelijk leven. Vader schreef in een brief: ‘Spreek toch wat vrijmoediger en wat luider! Je ziet, dat ons volk niet critisch is, als je maar de zuivere waarheid brengt en de standen in het genadeleven met hun eigenschappen.’ En toen de Amerikaanse gemeente van Sioux Center de beide Kerstens op tweetal zetten, schreef vader Kersten enkele weken voor zijn sterven: ‘Lieve Jan, concurrent! Zover is ‘t nu al gekomen: Jan tegenover z’n vader!’
Maar ondertussen bleef Jan kandidaat zonder een gemeente te verblijden. Onderaan een van de beroepsbrieven schreef ds. D.L. Aangeenbrug: ‘Het zou mij tot groote vreugde zijn als de Heere u vrijmoedigheid gaf dit beroep aan te nemen.’ Die vrijmoedigheid bleef uit. Zijn preekbevoegdheid werd voor twee maanden ingetrokken. Daarna kwam er een beroep uit Genemuiden.
Dit was het zestigste beroep dat deze gemeente uitbracht. Dat nam hij aan. Deze gemeente kreeg toen voor het eerst een eigen predikant. Het was een ontroerend ogenblik toen ds. A. Verhagen hem bevestigde en Jan Wisse Kersten geknield lag onder de oude familie-Bijbel, die zijn vader van diens vader had gekregen bij het verlaten van de ouderlijke woning vanwege het aannemen van de benoeming tot oefenaar in Meliskerke. Diezelfde Bijbel werd ook gebruikt toen Meliskerke haar oefenaar tot predikant zag bevestigd worden. En nu, bijna 50 jaar later, voor de bevestiging van Kersten junior.
Zeven vette jaren waren in Genemuiden zijn deel. Onvergetelijk was zijn verblijf daar, zowel voor hem als voor de gemeente en niet in het minst voor Gods volk.
Driemaal op zondag preken, dat was in Genemuiden zijn hoofdtaak. Hij maakte al heel snel een bijzonderheid mee. Toen de pastorie aan de Langestraat 98 een schilderbeurt kreeg en het gezin Kersten daar amper woonde, miste hij zijn camera en zijn polshorloge. Kort daarna zag hij een schildersknecht aan het werk bij het kerkgebouw. Laat die man nu een fototoestel bij zich hebben dat de predikant wel zeer bekend voorkwam! Hij schakelde de politie in. Wat bleek? Die schilder had zowel de camera als het horloge zich toegeëigend toen hij de pastorie een verfbeurt gaf…
Pastoraal was zijn toon als er problemen in de gezinnen waren. In een brief wekt hij op: ‘Lees toch eens de oude schryvers uit de bloeityd van onze Vaderlandsche Kerk; en ge moet tot de conclusie komen, dat wy met een rechte belydenis niet zalig worden, ook niet met de H. Doop; ook niet met ons aangaan aan het H. Avondmaal; maar alleen door hartvernieuwende genade, waardoor wy van dood – levend worden, en langs welke weg Jezus Zich in het hart van Zyn volk openbaart.’ Ook gaf hij onomwonden aan dat bruiden eerbaar gekleed dienden te gaan en met het hoofd bedekt. Belijdeniscatechisanten mogen géén lid zijn van een sportvereniging. Doopleden die dat wél zijn, worden vermaand. En ouders dienen hun kinderen van het op straat lopen af te houden.
Zijn muzikale gaven blijven niet onopgemerkt. Eens studeert hij met de meisjesvereniging een canon in. Regelmatig kan men hem in de kerk op de orgelbank aantreffen. Het is gebeurd dat hij na de preek en het dankgebed de zegen uitsprak en vervolgens de kanseltrap afliep om naar het orgel te gaan, waarvandaan hij de slotpsalm zelf begeleidde. De collectezang bestond meestal uit drie verzen, op drie verschillende toonhoogten, die hij voor de organist op het psalmbriefje had aangegeven. De gemeente was overigens van het hoge zingen niet zo gecharmeerd…
Geestelijke vruchten op zijn prediking bleven niet uit. Zaterdagavond 31 januari 1953 groeide de storm krachtig aan. De watersnood kwam. Een jongeman uit het land van Vollenhove was in Genemuiden op bezoek bij zijn broer. Toen hij ’s avonds op zijn brommertje naar huis wilde, was de pont uit de vaart genomen.
Er zat voor hem niets anders op dan terug te gaan en de zondag bij zijn broer en diens vrouw over te blijven. Er kleefde wel een groot bezwaar voor hem aan: die broer kerkte bij die zware ds. Kersten, en van zijn preken verwachtte hij niet veel goeds. Zo zwaar, zo somber allemaal. Hij was gedoopt, dan zit het toch wel goed? Met tegenzin ging hij mee naar de kerk. Daar hoorde hij dat hij er buiten gezet werd, toen ds. Kersten zei: “Als er een is die denkt dat het ook anders kan, dan vrees ik voor zijn staat voor de eeuwigheid.” Die woorden bleven haken en … wat meer is, werden gezegend. Later zou deze jongeman de gemeente eerst als diaken, later als ouderling dienen.
In 1956 verwisselde ds. Kersten Genemuiden voor Scheveningen. Dat bracht hem dichter bij de Theologische School, waar hij vanaf 1953 klassieke talen, kerkrecht, exegese, poimeniek (pastorale theologie) en liturgiek doceerde. Scheveningen zou zijn tweede en ook zijn laatste gemeente zijn. Geheel onverwacht kwam in de vroege ochtend van 8 april 1960 het levenseinde als gevolg van harttrombose. Hij was nog maar 44 jaar oud. Opmerkelijk is dat hij de avond ervoor in levendig gesprek was geraakt met een kennis. Daarbij sprak hij over het grote geluk dat Gods volk ten deel zal vallen als ze de reisstaf neerleggen: nooit meer in duisternis, maar eeuwig in het Licht. Hij was zo menigmaal voor zijn eigen leven in duisternis geweest, maar die laatste avond van zijn leven sprak hij met diepe indrukken over het eeuwig Licht.
Op 13 april 1960 werd hij in Den Haag begraven op Oud Eik en Duinen. Ds. Kersten junior heeft een aantal werken nagelaten, waaronder zes zestallen predicaties.
Vader en zoon. Beiden dienaar des Goddelijken Woords. Beiden docent. Beiden auteurs. Beiden bestuursleden van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs. Hun beider graven zijn nog onder ons. Maar wat meer is: beiden spreken nog, nadat zij gestorven zijn. De gedachtenis van beiden zij tot zegening.
Met dank aan de heren Chr. Meerkerk en J.P. Sinke voor het fotomateriaal.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014
Oude Paden | 48 Pagina's