Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

C.B. van Woerden sr.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

C.B. van Woerden sr.

Ledeboeriaan in het Noorden des lands

24 minuten leestijd

Met enige regelmaat verschenen er bij firma Buurman en de Kler te Leiden vertalingen van Schotse puriteinse predikanten. Ze werden vertaald door vader en zoon Van Woerden, beiden luisterend naar dezelfde naam. Van Woerden senior begon met zijn vertaalwerk naar aanleiding van zakenreizen naar Schotland, hij was kaashandelaar in het Friese Akkrum. Een portret van deze zakenman, vertaler en Ledeboeriaan.

De wieg van Cornelis Bernardus (in het vervolg Cornelis) van Woerden stond in Delft, waar hij op 7 april 1860 geboren is. Hij was het derde kind uit het huwelijk van Pieter van Woerden en Lijgina van Driel. Hun tweede kind – een zoon – heeft een week geleefd. Daarna zijn nog tien kinderen geboren, waarvan twee kinderen levenloos.
Van grote betekenis op het geestelijk leven van Cornelis is vooral zijn moeder geweest. De ouders waren lid van de Hervormde gemeente Delft, de kinderen werden daar gedoopt. Moeder Van Woerden was bezoeker van een Ledeboeriaans gezelschap dat onder leiding van J. Boot bijeenkwam. Zij ging geheel in het zwart gekleed en droeg ook geen sieraden. Zij had ds. Ledeboer beluisterd en dat was bij haar ingeslagen. Zo had ze het in de kerk nog nooit gehoord, zo ernstig en zo bewogen. Ze ging niet meer naar de kerk en was een trouw bezoeker van het gezelschap. Ze was een bidder geworden voor haar kinderen. Vader distantieerde zich hiervan en dacht meer in de kerkelijke lijn. Hij stond echter wel toe dat enkele van de kinderen naar het gezelschap gingen en maakte geen bezwaar dat de samenkomsten bij hem thuis gehouden werden.
Cornelis stond binnen het gezin aanvankelijk meer aan de kant van moeder, hoewel hij ook naar de kerk ging. De sfeer op het gezelschap maakte indruk op hem. Hij was al van zijn prilste jeugd in het verborgen werkzaam en biddende om bekering.
Zoon C.B. van Woerden schreef daarover: ‘De vraag: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? vervulde zijn hart. In het waarnemen van de genademiddelen, vooral in het eenzaam gebed, zocht hij geduriglijk of hij vrede mocht verkrijgen voor zijn ontstelde consciëntie. Het belijden en bewenen van schuld deed hem hopen, dat hij voorts zijn weg recht zou aanstellen, doch hij kwam gedurig teleurgesteld met zichzelven en met zijne werken uit. Deze wegen en dergelijke teleurstellingen gebruikte God om hem te ontdekken aan de bedrieglijkheid van zijn hart en aan de kracht der verdorvenheid, die in hem heerste, waardoor hij veeltijds als een veroordeeld mens over de aarde ging.’
Zijn zoon schreef dat het onderwijs dat hij in die tijd in de kerk kreeg hem niet verklaarde wat het was dat de mens dood gevallen is in de misdaden en de zonden.
Daarom trachtte hij het geloof zelf te werken.
Cornelis onttrok zich echter aan sfeer van de opvoeding van moeder Van Woerden en koos nadien meer de lijn van zijn vader, van wie in de familiekring gezegd werd dat hij minder nauwgezet leefde. Cornelis trad op 25 mei 1885 in het huwelijk met Anna Maria Fliehe, die eveneens uit Delft afkomstig was. Haar vader was van Duitse afkomst en haar zus trouwde in 1904 met de hervormde predikant Hendrik van Griethuijsen, de man van Dächsels Bijbelverklaring. Het huwelijk van Cornelis en zijn Anna Maria betekende ook het vertrek uit Delft. Hij vestigde zich in het Friese Akkrum om daar een nieuw leven te beginnen.

Zakenman in Akkrum
Samen met zijn compagnon Stormvogel – eveneens uit Delft afkomstig – startte Van Woerden een olieslagerij, gevestigd in een schuur bij een korenmolen. De klad was echter in de oliemarkt gekomen, het bedrijf heeft nog geen jaar bestaan. Van Woerden bleef achter met een forse schuld, hij had namelijk een startkapitaal van 30.000 gulden van de bank geleend. De bank ging echter opnieuw met hem in zee door Cornelis een krediet te verlenen voor het opzetten van een kaashandel. En dat bleek een gouden greep. Friesland had veel zuivelfabrieken, er werd volop kaas gemaakt, maar voor de afzet was de afstand tot de consument in die tijd groot. Binnen de familiekring werd verteld dat hij eerst rondging met een kruiwagen en later met een hondenkar.
Binnen vier jaar was hij al een welgesteld man. Hij kon in korte tijd zijn schuld aflossen, en een woonhuis met bedrijfspand kopen. Het echtpaar raakte bevriend met de vermogenden in het dorp. Na tegenspoed leidde de voorspoed echter niet tot een geestelijke verandering. Daarvoor waren andere gebeurtenissen nodig.

Wonderlijke ontmoeting en bekering
Op een zaterdag in het voorjaar van 1886 zat Cornelis achter zijn woning te vissen in de Boorn.
Hij deed dat graag, hij kon de belevenissen van afgelopen week de revue laten passeren. De zaken gingen goed. En zijn gezin breidde uit. Hij kon tevreden zijn met zichzelf. Zijn vader en moeder schreven hem dikwijls, zijn moeder bezorgd over zijn geestelijke staat, zijn vader tevreden over wat hij met zijn kaashandel bereikt had.
Zijn aandacht werd getroffen door een voorbijkomende schipper. De schipper streek zijn zeil en gooide het anker uit vlakbij de woning van Cornelis, nadat hij daar toestemming voor gevraagd had. De schipper kon zo inkopen doen in het dorp en vers water innemen. De schipper vroeg of hij tot maandag mocht blijven liggen, omdat hij op zondag niet wilde varen. Ook daarin bewilligde Cornelis.
De schipper informeerde naar de kerkelijke situatie van Akkrum. Hij wilde samen met zijn vrouw wel naar de kerk, maar dan moest de oude waarheid er gebracht worden. Was dat ook in Akkrum mogelijk? Cornelis wist van huis uit wat die waarheid was, maar hij ging zelf niet naar de kerk. Hij was dooplid in Akkrum en betaalde trouw zijn kerkelijke belasting. Cornelis stelde hem echter een wedervraag: Wat verstaat u onder de oude waarheid? De schipper begon zijn levensverhaal te vertellen. Dat hij zelf ook had geleefd naar het goeddunken van zijn eigen hart, maar dat de Heere hem te sterk was geworden en dat hij tot een ander leven was gekomen. En dat hij sindsdien wilde luisteren naar de oude waarheid, die nog van een aantal kansels in de Hervormde Kerk te beluisteren viel. Hij hoopte dat dit in Akkrum ook zo was, maar Cornelis moest dit ontkennen. Dit gesprek maakte diepe indruk op Cornelis en zijn vrouw, niet in het minst door de overtuigende wijze van spreken van deze schipper. De schipper overhandigde hem een boek van Cornelis van Niel: De donderslag der goddelozen.
Zowel het lezen van dit indrukwekkende boek als het gesprek met de schipper bracht Cornelis tot inkeer: het was niet toevallig dat zijn eerste firma failliet ging en dat de Heere ondanks zijn lauwheid hem heeft willen zegenen met een goedlopende onderneming. Zijn levenspatroon veranderde.
Zoon C.B. van Woerden jr. schreef in een Woord vooraf in de Keurstoffen van Mr. Hugo Binning – hoewel hij niet een tijdsaanduiding gaf – over vaders geestelijke ommekeer: ‘God liet hem zien dat hij met al zijn werken niet anders had gedaan dan vreemd vuur op het altaar te brengen en dat hij daarom dezelfde straf waardig was als die, waarmee een heilig God eertijds diegenen had getroffen, die zich aan dezelfde dwaasheid hadden schuldig gemaakt. Hij kon niet anders geloven, dan dat de straf terstond aan hem zou worden voltrokken. Hierdoor kwam hij in grote zielsbenauwdheid, waarin de Heere tot zijn onuitsprekelijke verwondering hem toonde, dat Hij geen lust had in de dag zijns doods, maar daarin, dat hij zich zou bekeren en leven.’ Door deze ontdekking kreeg hij goedertieren gedachten van de Heere, hij meende de Heere lief te hebben en was van voornemen om Hem te gaan dienen. Hij meende ook voor altijd de scheidbrief aan de wereld gegeven te hebben. Maar de zonde werd weer levendig in hem en de Wet kwam in zijn eis en bedreiging tevoorschijn, hij gevoelde opnieuw dat hij voor God niet kon bestaan. In deze tijd had hij werkzaamheden waarbij hoop en vrees hebben elkaar hebben afgewisseld. Totdat de Heere hem openbaarde dat Hij als rechter de schuldige geenszins onschuldig kon houden. ‘Het goddelijk recht’ – schreef Van Woerden jr. – ‘hem voor eeuwig te laten omkomen in de afgrond waarin hij gevallen lag, werd geopenbaard.
Hier werd zijn mond voor God gestopt en werd zijn ziel ingewonnen om met het recht Gods verenigd te worden, en moest hij Gode recht en gerechtigheid toeschrijven. Zo menende voor eeuwig afgesneden te zijn werd de toorn Gods gestild door de tussen tredende Middelaar en werd hem getoond hoe God hem van eeuwigheid had liefgehad en uitverkoren in Christus en hoe Hij, hem aanziende in de Zoon Zijns welbehagens, al zijn zonden niet meer gedacht. De Heere liet Zich in Zijn Vaderlijke liefde zo aan hem uit, dat hij in een kinderlijke gestalte verwaardigd werd God als zijn vader aan te roepen, te prijzen en te verheerlijken, daarbij wegzinkende in het eeuwig wonder van schuldvergiffenis aan de grootste der zondaren.’

Naar de kerk bij ds. Homoet
De kerkelijke buurgemeente Oldeboorn kreeg op 30 oktober 1886 een predikant van gereformeerde signatuur: ds. Evert Jan Homoet. Deze stond bekend om zijn boeiende voordracht en ernstige prediking. Vóór Oldeboorn diende hij Hagestein, Dirksland en Putten. Homoet was hoogst verbaasd een beroep te ontvangen van een gemeente die niet om een gereformeerde signatuur bekendstond. Zijn voorganger diende lange tijd deze gemeente en stond niet bepaald bekend als een boeiend spreker. En nu hij weg was begeerden de gemeenteleden een levendige preek. Het oor wilde ook wat! En zo kwam de kerkenraad op Homoet. Die eerste preek maakte indruk en de dominee voelde zich innerlijk gedrongen om naar Oldeboorn te gaan. In het najaar van 1886 verbond hij zich aan de gemeente Oldeboorn en Nes, niet wetend dat hij er slechts een halfjaar zou verkeren.
Hij maakte een goede opgang: van heinde en ver kwam men hem beluisteren. Wat een prediker! Onder hen was ook Cornelis. Ook hij raakte onder de indruk van de gloedvolle prediking van Homoet. En dat in de Hervormde Kerk, die hij toch wel had afgeschreven. Hij zocht contact met de predikant, er ontstond een nauwe band tussen hen. Dit leidde – hoewel hij woonachtig was in Akkrum – tot de doop van de kinderen in de Hervormde kerk van Oldeboorn.
Toch bleef Cornelis met vele vragen zitten. Vragen omtrent de kerk en de wereld. Hij zag dat door de kerk weinig ondernomen werd tegen de volkszonden.
Hij besloot er met zijn predikant over te gaan praten. Tegelijkertijd zat ook ds. Homoet vol vragen. Hij was nu enige tijd predikant in Oldeboorn, het nieuwtje was er wel een beetje vanaf. Het kerkbezoek tijdens de avonddiensten werd minder. Dorpsgenoten begonnen zich tegen de predikant te keren omdat hij zich ook uitliet over de kermis, het bezoek aan de cafés, die overigens op zondag gewoon openbleven. Hij werd gedrongen om er met Cornelis over te gaan spreken. En in het gesprek dat volgde kwamen zij beiden tot de conclusie dat zij een bijzondere taak hadden: Cornelis voor Akkrum en ds. Homoet voor zijn gemeente Oldeboorn. Zij zouden zich nog meer gaan toeleggen op de bestrijding van zondig vermaak. Cornelis deed dat door traktaatjes onder de bevolking te gaan verspreiden die hij zelf opgesteld had.
Cornelis waarschuwde tegen het bezoek aan de cafés op zaterdagavond. Stomdronken kwamen veel mannen thuis. Vrouw en kinderen leden gebrek. En dan de kermis, die zelfs op Gods dag doorging. Jong en oud vermaakte zich daar en het lawaai drong de huiskamers binnen. Zou God daar geen bezoeking over doen?
In Akkrum keek men hiervan op. Men had gehoord van de zware dominee van Oldeboorn, nu begon het ook al in Akkrum.
Overal werd erover gepraat en daar bleef het niet bij. Al snel werd er een draaiorgel voor het huis van Van Woerden gezet, dat onafgebroken deuntjes liet horen, begeleid door een aantal opgeschoten jongeren die door hun gelal voor extra volume zorgden. Ook werd er een campagne met schotschriften gevoerd, waarin werd aangegeven dat Cornelis maar beter met zijn acties kon stoppen. De gebeurtenissen in Akkrum stellen echter weinig voor ten opzichte van wat in Oldeboorn zou plaatsvinden.

Oproer in Oldeboorn
In Oldeboorn waren twee partijen ontstaan: de ‘domineespartij’ en de tegenstanders van de dominee, gesteund door Doopsgezinden en Christelijk Gereformeerden. Beide partijen bestreden elkaar in woord en geschrift. Ds. Homoet vergeleek zijn tegenstanders in een ingezonden brief met ‘doodsbeenderen’, wat spot en hoon bij de tegenpartij opleverde. De tegenstanders van de dominee namen dit niet, er moest een einde aan komen.
Op de verjaardag van de Koning werd er een kinderfeest gehouden, ’s avonds was er in de herbergen veel muziek en dans.
Veel volk was op straat en de domineespartij had zelfs wachten uitgezet, met name bij de pastorie, omdat ze een actie tegen hen vermoedde. Een aantal opgeschoten jongens liepen daarlangs en zongen het bekende domineesliedje: Tararaboemdijee, de blikken dominee. De wachtposten gooiden echter met zand om de jeugd te verjagen.
En dat had een flinke opstoot tot gevolg: bij de presidentkerkvoogd werden vier ruiten ingegooid en bij de pastorie ook een paar. De hele nacht surveilleerden agenten om de pastorie te bewaken. Daarnaast werden de wachtposten, onder meer een ouderling en diaken, door een aantal jongelui aangevallen. De eerste dacht zelfs dat men hem wurgen zou, maar hij kwam er met striemen en builen op het gezicht vanaf.
Op zondagmiddag om drie uur vond er een stille demonstratie plaats, waarbij afgesproken werd om ’s avonds met een nog groter aantal terug te komen en de dominee te verzoeken het dorp te verlaten. De burgemeester had nadrukkelijk verzocht om niet te zingen en de rust te bewaren, wat deze mensen ook hadden beloofd. Maar het liep anders.
Ruim vijfhonderd personen kwamen opdagen, en al dadelijk begonnen ze ruiten in te gooien bij de domineesgezinden in het dorp. Het lukte de burgemeester niet meer de orde te herstellen.
De veldwachter werd getroffen door een zware klinker en de rijksveldwachter werd door een steen geraakt.
De domineespartij waagde zich niet op straat, het was daaraan te danken dat er geen gevechten zijn uitgebroken. Bij zeventien huizen waren de ruiten ingeworpen, in totaal ruim tweehonderd ruiten. Van één huis waren er 44 verbrijzeld! En de dominee?
Hij schreef daar zelf over: ‘Mijn arme gemeenteleden kwamen tot mij, bitterlijk bedroefd van ziel. Zij zeiden mij: “Hedenavond loopt het verkeerd. Wij zullen er op ingaan.” Ik kon hen niet meer bedwingen, gelijk ik altijd gedaan had. Toen ik hen sprak van vluchten, zeiden ze eerst: “Blijft hier, wij zullen u verdedigen met ons bloed. Ik vroeg: zou er dan bloed moeten vloeien hedenavond? Dat moet het zeker, wij hebben het voor u over, was hun antwoord. Ik zeide. Uw bloed wil ik niet hebben. Als dat vereist wordt, ga ik vluchten; ik maakte met mijn gezin een weg van zes uren per as om één mijner kerkgangers buiten de gemeente te bereiken, dien ik anders binnen het uur bereiken kan. Bij die vriend gekomen, vonden wij weer genoemde heer uit Akkrum, die met echtgenote en kinderen ook gevlucht was, vermits hem door de politie en namens de burgemeester, gelijk hij vertelde, was gezegd dat het met hem des avonds verkeerd af zou lopen.’ De vrienden werden dus weer voor korte tijd herenigd. Homoet keerde niet meer terug naar Oldeboorn, hij kreeg al snel een beroep van de gemeente Opheusden, waar hij op 24 april 1887 aan verbonden werd. Cornelis keerde met zijn vrouw en kinderen wel terug naar zijn woning en zaak. Naar de kerk ging hij niet meer, net als zijn moeder is hij thuislezer geworden.

Ledeboeriaanse huisgemeente
Op zondag las Cornelis voor uit de oude schrijvers, mogelijk met enkele teleurgestelde kerkgangers. Hij vormde zo een Ledeboeriaanse huisgemeente, de meest noordelijke in het land en de enige in Friesland. Cornelis erkende dat Gods Geest nog werkzaam is onder de bediening des Woords, “doch”, zei hij “wij zien bijna geen tekenen meer.”
Volgens zijn zoon Cornelis bleef zijn hoop en verwachting uitgaan naar het herstel van de kerk der Reformatie, doch hij had een diep inzicht in haar schuld en verval, in al haar vertakkingen. ‘Hij zag de kerk onder het oordeel van rechtvaardige verlating met alle daaraan verbonden droevige gevolgen van het wijken van Gods Geest en het gebrek in onderlinge liefde. Hij was klaar ontdekt aan zijn persoonlijk aandeel in zijn kerkschuld en kennende de neiging van de mens om te lopen voor zijn eigen huis en het huis des Heeren woest te laten, was hij daarvoor zeer bevreesd. Wij hebben uit zijn mond opgevangen, dat noch in het verlaten huis des Heeren, noch onder afgezonderde groepen, noch in de huisgodsdienstoefeningen een geschrei tot God opging om verzoening van de grote schuld, waarom God van ons geweken is. Ook in dit opzicht beleed hij zijn persoonlijke schuld en gebrek.’ Zijn vrouw Anna Maria schikte zich in deze weg en was het met haar man volledig eens.
Zij droeg voortaan de hele dag een zwart kapje en droeg geen sieraden, zoals gebruikelijk was bij veel Ledeboeriaanse vrouwen.

Huiselijk en zakelijk leven
Met het zakelijk leven is het al die jaren goed gegaan. In 1908 bestond de firma C.B. van Woerden 25 jaar. Aan de firmanaam wordt toegevoegd: “en Zonen”.
Hij werd in het dorp alom gerespecteerd, ook als werkgever.
Hij betaalde zijn arbeiders goed; waar hulp nodig was stond hij hen bij in woord en daad. Inmiddels verhuisde het gezin naar het landhuis tegenover het spoorwegstation.
Zijn drie medefirmanten bewoonden eveneens royale woningen in Akkrum. Zijn tien kinderen – zeven zonen en drie dochters – hadden financieel gezien goede toekomstperspectieven en waren in staat om ook zelf een zaak te starten. De drie oudste zonen hadden een eigen werkterrein: Pieter deed zaken tot in Frankrijk en Spanje toe, Bernhard nam Duitsland voor zijn rekening en Cornelis junior reisde dikwijls naar Engeland en Schotland. De jongens hadden niet meer dan huisonderwijs gehad, door zelfstudie maakten ze zich de taal eigen.
Toen Van Woerden sr. rond de vijftig jaar was, besloot hij een stap terug te doen. Hij kon zich dan toeleggen op zijn hobby’s: vissen en vertaalwerk. Om de zaak te versterken kwam zijn broer IJsbrand met zijn gezin uit Amerika over, hij was benoemd tot procuratiehouder.
Hij heeft enige jaren in Akkrum gewoond, maar voelde zich niet echt thuis.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog raakte de firma haar buitenlands afzetgebied kwijt, maar ook dat kwam de firma te boven. Doordat kaas schaars en duur was verdienden de Van Woerdens voldoende om de zaak draaiende te houden.
Alle kinderen traden in het huwelijk, Elizabeth op latere leeftijd met ds. L. Kieboom.
Het gezin met kinderen en kleinkinderen kwam iedere zondag samen in de grote villa, waar Cornelis preken las van Nederlandse en overzeese oudvaders.
Aangezien de kinderen niet waren ingeënt, bezochten ze niet de school. Het huisonderwijs gebeurde eerst thuis, maar toen ook de vele kleinkinderen onderwijs nodig hadden, huurde de familie een geschikte ruimte in het dorp en trok men een bevoegde onderwijzeres aan. Dit veranderde toen de naleving van de inentingswet verslapte en er met de huisdokter overeenstemming kwam om de kinderen toch naar een gewone school te laten gaan. Medische bezwaren tegen koepokinenting gaven daarbij de doorslag.

Vertaalwerk
Eind negentiende eeuw – waarschijnlijk in 1897 – ontmoette Van Woerden ‘in de weg van Gods voorzienigheid’ ds. Alexander Macrae, die predikant was te Tighnabruaich, bij de smalle zeeweg van Kyles of Bute. Het gesprek op het schip – een Clyde steamer – ging onder meer over de vele bekende Schotse leraars als Hugo Binning, Durham, de Erskines, de Guthry’s en anderen, maar ook over Samuel Rutherford. Niet lang daarna ontving Cornelis een exemplaar van Rutherford’s Trial and Triumph of Faith (Beproeving en zegepraal des geloofs) van deze predikant ter gedachtenis. Cornelis nam voor om dit werk in het Nederlands te vertalen, maar door omstandigheden was het daar de eerste jaren daarna niet van gekomen.
De vertaling vorderde langzaam.
Op een reis in Nederland ontmoette hij in de trein de bekende hervormde ds. IJ. Doornveld, met wie hij sprak over zijn vrienden in Schotland, maar ook over zijn vertaalwerk van het boek van Rutherford. De ontmoeting en het gesprek met deze predikant was alweer enige tijd uit zijn gedachten, toen hij in 1908 een brief van ds. Doornveld ontving, met de vraag of er iemand was die er lust in had om dit boek verder in het Nederlands te vertalen. Cornelis raakte in correspondentie met ds. Doornveld. Uiteindelijk volgde de afspraak dat ds. Doornveld de tweede helft (vanaf leerrede 19) zou vertalen, wat ook gebeurde.
In de loop van 1916 zag dit boek het licht bij de firma Buurman en de Kler te Leiden.
Toen Cornelis enige tijd later weer bij zijn vrienden in Schotland was en over zijn vertaalwerk van Rutherford sprak, raadde men hem aan om het standaardwerk van Rutherford: Christ dying and drawing sinners to Himself (Christus stervende en zondaren tot Zich trekkende), te vertalen. Dit werk bevat preken over een aantal verzen van Johannes 12. Het lukte hem om twee exemplaren, één van 1647 en één van 1803 in handen te krijgen. Daar het eerste boek een goede ontvangst gekregen had, gaf het Cornelis inspiratie om ook dit werk te vertalen. Het boek verscheen in twee delen in 1917 bij dezelfde uitgever. In het voorwoord schreef de vertalen dat hij het boek ‘aan de voorzienigheid en de liefde Gods in Christus over Zijn erfdeel over te geven, of het Hem believen moge, dit werk nog in deze dagen van donkerheid en diepe beproeving, en rechtvaardige verberging van Gods aangezicht, en inhouding Zijns Geestes, om Zijns ontfermings wille met Zijn onmisbare zegen te kronen, en tot opbouwing in het allerheiligst geloof, en tot stichting voor Zijn Kerk in dit land te gebruiken.’
Daarna vertaalde hij meerdere werken van Schotse predikanten: de beide Erskines, Andrew Gray, Thomas Halyburton en John Welch junior en senior.

Spaanse griep en verhuizing
Nadat de Eerste Wereldoorlog ten einde was gekomen, openden de grenzen zich weer voor de kaashandel. Bij de verkiezingen van 1918 stond de naam van Cornelis op de kandidatenlijst van de SGP, door de ledenvergadering te Middelburg van 7 mei 1918 werd hij daarop geplaatst.
Spoedig werd de familie getroffen door de Spaanse griep. Eerst was het Aagje Smit die getroffen werd, zij was degene die onderwijs gaf aan de kinderen en tevens vriendin van Elizabeth van Woerden. Zij overleed na enkele dagen. Bernhard George, de tweede zoon, werd door deze ziekte getroffen en stierf ook binnen enkele dagen, op 14 mei 1920, bijna 36 jaar oud. Zijn echtgenote bleef met vier jonge kinderen achter.
Het was dochter Elizabeth die weg wilde uit Akkrum, het verdriet werd zo groot dat Cornelis en zijn vrouw besloten Akkrum te verlaten. Ze kochten een villa in Zeist, gelegen op de hoek van de Bergweg en Berkenlaan. Zakelijk niet meer actief, richtte Cornelis zich nu verder op het vertaalwerk.
In Zeist overleed zijn vrouw Anna Maria Fliehe op 10 november 1923, 63 jaar oud.
Dochter Elizabeth nam de huishoudelijke taken over. Cornelis bezocht dikwijls bekenden in den lande en correspondeerde met hen. Hij schreef onder meer met predikanten van de Free Presbyterian Church, met wie hij zich verbonden voelde.
Dit waren onder meer ds. Grant en ds. Macrae. Zijn kinderen sloten zich allemaal bij een kerkgenootschap aan, met uitzondering van zijn zoon en naamgenoot. Deze bleef het thuislezen voortzetten, hoewel zijn kinderen gedoopt werden door ds. L. Boone. Zijn broer Pieter was oprichter van de Gereformeerde Gemeente te Akkrum.

Levenseinde
Het levenseinde van Cornelis Bernardus van Woerden kwam op 18 november 1932. Zoon C.B. van Woerden jr. maakte zijn ziek- en sterfbed mee en schreef dat zijn vader enige tijd voor zijn sterven is gekomen in bestrijding en twijfel over zijn staat. ‘’In die toestand heeft de zieke enige dagen gelegen, maar de Heere, Die des ontfermens niet moede wordt, heeft diezelfde heerlijke verandering gegeven, die wij vinden opgetekend bij David, toen hij uit de diepte tot God roepende over Zijn ongerechtigheden er aan mocht toevoegen: Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Dit werd opnieuw met bijzondere glans aan hem ontdekt, zodat hij uitriep: “Mijn Heere en mijn God.” Daarna heeft hij nog vier weken geleefd om zichzelf te verfoeien in stof en as en de Heere te verheerlijken en te prijzen.
De inhoud van zijn spreken was: “Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij, doch onze overtredingen die verzoent Gij.”
Cornelis nam afscheid van kinderen en vrienden, hij sprak ze allen op een hartroerende wijze aan. Tot één van zijn kinderen zei hij: “Ik wens je toe verzegelende genade” en liet er op volgen: “Heere, het werk Uwer handen, bevestig dat.” Tot een ander kind zei Cornelis: “Houdt aan bij de troon der genade en zoek van den Heere te mogen verkrijgen te hopen op Zijne goedertierenheden. Is dat geen grote zegen?”
Even later riep hij uit: “O Heere, verlos mij van het lichaam der zonde en des doods. De zonde is ongerechtigheid, maar Gij zijt heilig. Bij U is geen kwaad.”
Toen twee van zijn kinderen afscheid van hem namen, zei hij: “Het is zo moeilijk die berg te beklimmen. De Heere geve je de top dier bergen te beklimmen en vandaar het lieflijk Sion te aanschouwen.”

Op een avond wenste hij nog een klein beetje te drinken en daarna even te slapen. “Zo hoop ik dat eer de slaap des doods komt ik nog zal mogen drinken uit de fontein, die uit Sion komt.”
Een van zijn familieleden die hem bezocht, maakte een opmerking over het gewicht van het sterven en vroeg of hij bevreesd was. Hij zei: “Neen, ik ben niet bevreesd, maar God is een groot God en wij zijn grote zondaars.”
Even later zei hij: “Ik ben goddeloos, maar Zijn goedheid is ondoorgrondelijk.”
Tijdens het bezoek van een paar vrienden zei hij: “God is groot. ’t Zal wat zijn en het doet er niet toe wie het is, maar een mens wordt zalig uit eeuwige, vrije, verkiezende liefde. O, wat zal dat zijn, voor eeuwig gelukzalig, maar wat zal het zijn, voor eeuwig rampzalig. Vraag het in de hemel, daar weten ze het of vraag het in de hel, daar weten ze het ook. Wij hebben allen een God nodig, Die oneindig is in barmhartigheid. Enkel naar boven is mijn uitzien, naar mijn God en Vader in Christus Jezus.”
Toen één van zijn vrienden bij zijn vertrek vroeg wat hij tegen de andere vrienden moest zeggen antwoordde Cornelis: “Tot mijn diepe schaamte moet ik zeggen, dat ik een ontrouw schepsel ben, maar de Heere is de Getrouwe gebleven en daar heb ik deze week mijn vastigheid weer in mogen vinden en Hij verstootte mij niet, maar heeft mij lieflijk verkwikt. Zulk een getrouw God heb ik en ook gij, zo mijn ziel hoopt. Ja, ik geloof dat de Heere onze God is eeuwiglijk en altoos. Och Heere, wees altijd mijn toevlucht en sterkte en onttrek U niet al te zeer, maar als U Zichzelven onttrekken wilt, ik zal U verwachten en mijn ziel zal hopen op Uw trouw. Heere, Heere, Gij zijt mijn deel tot in eeuwigheid. Zeg dat tot de vrienden, dat ik dat op mijn sterfbed bevestigd heb, met deze mijn stervende mond, doch met een levendig geloof.”
In zijn droefheid vanwege zijn zonden was er grote blijdschap in het geloven. Hij zei: “Nu weet ik wat het is, van al mijn ongerechtigheden wit gewassen te zijn in het bloed des Lams. O, welk een eeuwig wonder en dat aan zulk een als ik ben. Als straks mijn ziel zal worden opgenomen, dan zal ik uitroepen: Lof, dank en eer komt Hem toe, Hem Die op de troon zit.”
Een paar dagen voor zijn dood kon hij zich niet meer verstaanbaar uitdrukken, maar met gebaren gaf hij te kennen dat hij verlangde heen te gaan. Op de avond van 18 november 1932 overleed hij, omringd door zijn kinderen, in de leeftijd van 72 jaar. Het einde van het aardse leven van deze Ledeboeriaan, zakenman en vertaler was gekomen, hij mocht overgaan van de strijdende naar de triomferende Kerk. Tijdens zijn ziekbed had Cornelis de opdracht gegeven het vertaalwerk van de Keurstoffen van Hugo Binning te voltooien en uit te geven, wat in 1934 gebeurd is. Zo mocht dit werk waar C.B. van Woerden sr. de laatste 25 jaar van zijn leven aan besteedde overgaan op zijn zoon C.B. van Woerden jr, die ook diverse werken van Schotse en Engelse schrijvers vertaalde en contacten onderhield met de Schotse vrienden.

Aantekening: Voor het schrijven van dit artikel is gebruik gemaakt van de biografische schets van de heer Henk Bos: Cornelis van Woerden. Het levensverhaal van een zakenman, een vertaler en een Ledeboeriaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Oude Paden | 64 Pagina's

C.B. van Woerden sr.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Oude Paden | 64 Pagina's