Rondom de kansel van Sint-Maartensdijk
De kerk van Sint-Maartensdijk is nu geheel gerestaureerd, de betimmeringen zijn verwijderd en de oorspronkelijke bedoeling van het middeleeuwse gebouw was weer duidelijk. Ze is werkelijk prachtig mooi met haar statige ingang, slanke zuilen en hoge gewelven. Bijna een kathedraal, en met heel weinig fantasie zag ik Vrouwe Jacoba en haar gemaal met het gevolg van edellieden en jonkvrouwen uit het verleden tevoorschijn komen, ter kerke schrijden en hun plaatsen innemen in de statiebanken. En in het koor zag ik als het ware de misdienaars de heilige handelingen verrichten en de wierook wolken opstijgen, zoals dat vele eeuwen geleden gebeurde. Aldus ds. J.T. Doornenbal in een bericht in de Veluwse Kerkbode naar aanleiding van een tweetal preekbeurten, die hij in de zestiger jaren van de vorige eeuw in de Smalstad vervulde.
Ooit bestond het eiland Tholen uit verschillende eilandjes. Een daarvan was Sinte Martensdijcke. In de veertiende eeuw werd dit het eigendom van de Van Borsselens die het kastelencomplex bewoonden op de plaats waar heden ten dage de ‘Maartenshof’ is gesitueerd. Al in 1354 wordt er melding gemaakt van een kerk. Met de bouw van de huidige kerk werd begonnen aan het begin van de vijftiende eeuw. De toren dateert uit de veertiende eeuw. Inmiddels was het dorp omwald en mocht het smalstad heten. Het verschil met een stad en een smalstad is dat een smalstad geen stemrecht had in de vergaderingen van de Staten van Zeeland. ‘Smal’ is afgeleid van het Engelse ‘small’ en betekent dus klein. De bouw van de kerk, die aan Sint Maarten is gewijd, begon met het huidige koor. In dat koor werd in 1434 het huwelijk voltrokken tussen Frank van Borssele en Jacoba van Beieren, de aanvoerster van de Hoeken gedurende de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Lang duurde dit huwelijk niet, want twee jaar later overleed zij op 35-jarige leeftijd aan de gevolgen van tuberculose. Ze had volgens haar testament in de Maartenskerk te Sint-Maartensdijk begraven willen worden, alwaar ze bij het altaar met Frank geknield had gelegen. Die wens werd niet vervuld, want ze werd begraven in de Haagse Hofkapel, bij haar voorouders. Niet lang na de voltrekking van het huwelijk werd de kerk uitgebouwd tot de huidige grootte. Van Frank van Borssele is nog vermeldenswaard dat hij veel zorg besteedde aan de opleiding en werving van koorzangers voor ‘zijn’ kerk. Overigens ging Sint-Maartensdijk later over in de handen van de graven van Egmond en Buren en heeft koning Willem Alexander daardoor de titel van baron van Sint-Maartensdijk.
Toen de Reformatie haar sporen trok in de lage landen aan de zee, was dat ook het geval in Sint- Maartensdijk. Rond 1545 werden er al mensen in Sint-Maartensdijk gevangen gezet omdat ze besmet waren met ‘la secte lutheriane’. Toen in 1560 de Middelburgse predikant Gelein Jansz d’ Hoorne naar Sint-Maartensdijk vluchtte voor de inquisitie, zal hij zeer waarschijnlijk in de smalstad de kandelaar niet onder een korenmaat hebben gezet.
Omdat sinds 1552 de Oranjes het bewind voerden over Sint-Maartensdijk was het er aanvankelijk veilig vertoeven. Dat werd later, toen de koning van Spanje - onder wie het Oranjehuis diende te bukken - de duimschroeven ging aandraaien, wel anders.
In 1566, het jaar van beeldenstorm, hagepreken en smeekschrift der edelen trad in Smerdiek (zoals Sint-Maartensdijk in de volksmond genoemd wordt) een wever afkomstig uit Steenbergen op die de gereformeerde beginselen verkondigde. Dat was Cornelis de Wever, ook wel meester Erasmus en door de tegenstanders spottend ‘doctor Spoel’ genoemd. Dat gebeurde in een voor dat doel gehuurde schuur. Waarschijnlijk is hij dezelfde persoon die in 1560 in de vluchtelingengemeente te Londen onder de naam Erasmus Top, wever van beroep, een proefpreek moest houden. Toen Alva naar ons land kwam werd hij in november 1568, samen met de gewezen pastoor Johan Versteech van Scherpenisse en anderen, verbannen. Hun goederen werden verbeurd verklaard. Onbekend is wat er sinds die maatregelen van Erasmus de Wever geworden is. Met de straffe maatregelen werd echter de reformatie niet ter ziele gebracht, want ondanks de Spaanse bezetting van het eiland Tholen werd ondergronds samen Gods woord gelezen en bestudeerd.
Tijdens de Spaanse bezetting heeft er in 1571 een beeldenstorm plaatsgevonden. Hoewel de overheid Spaansgezind was bleek dat bij de burgerbevolking zo heel anders te zijn. De Maartenskerk bleef echter in roomse handen. Totdat in de periode 1576-1577 de ene plaats na de ander op het Thoolse eiland het juk van Spanje afwierp. Na een beeldenstorm kwam toen de kerk in protestantse handen.
De eerste predikant die aan Sint-Maartensdijk werd verbonden was Johannes Florianus. Hij diende de gemeente gedurende 1578-1579 in combinatie met Scherpenisse. Deze Zuid-Nederlandse predikant was een talenwonder en zorgde voor een Nederlandse vertaling van preken van Calvijn over het boek Job. Hij stierf in 1585 de marteldood toen hij bij de overgave van Brussel aan Parma deze stad - waar hij inmiddels predikant was geworden - uitvluchtte en gevangen genomen werd en in de nabijheid van Antwerpen werd verdronken.
Florianus werd opgevolgd door Bartholomeus van den Houck, die echter in 1581 naar Zoutelande vertrok. Een van de redenen was dat de man het in zijn nieuwe gemeente financieel aanmerkelijk beter kreeg. In die tijd was het zo dat men goedkeuring moest krijgen van de kerkenraad, voordat een predikant naar een andere gemeente vertrok.
Blijkbaar heeft hij dat niet gedaan en was zomaar verhuisd. Bartholomeus hoefde niet opnieuw naar Sint-Maartensdijk te verhuizen omdat ‘den voorsz. Bartholomaeo geen behoirlyck onderhoudt gegeven geweest en is’.
Blijkbaar was het in Sint-Maartensdijk moeilijk om een predikant te onderhouden want zo snel als in andere gemeenten in die dagen een vacature werd vervuld, ging het in Smerdiek niet. In 1586 werd er pas weer een nieuwe predikant begroet.
Bij enkele predikanten willen we nader stilstaan die de zeventiende-eeuwse kansel beklommen waarvan de trap, blijkens een ingesneden jaartal, in 1701 is vervaardigd. Dat is allereerst Carolus Tuinman die door wijlen ds. W. van Gorsel - oud inwoner van de smalstad - in zijn beschrijving van de Maartenskerk beschreven wordt als ‘Een grote in Israël’. Carolus werd in 1660 geboren te Maastricht. Hij diende voor hij in 1687 in Sint-Maartensdijk de herdersstaf opnam de kleine Zeeuwse gemeente Sint Kruis. Bijna vier jaar stond hij op het eiland Tholen voordat hij naar Goes en later Middelburg vertrok. In de notulenboeken valt zijn keurige handschrift op naast de vele hanenpoten van voorgangers en opvolgers. Tuinman - die ongetrouwd was terwijl boze tongen beweerden dat hij een homoseksuele geaardheid had - schreef ook graag. Heel wat stichtelijke geschriften staan op zijn naam. We noemen allereerst de tweedelige keurstoffen over het boek Job en vervolgens de vierdelige keurstoffen over de profeten. Daarnaast schreef hij ook een catechismusverklaring. Een citaat uit de toepassing van een preek over zondag 7 neem ik graag over:
‘Maar hoe staat het met het geloof onder ons? Helaas, wat zijn hier menigten te overtuigen en te bestraffen! Wat zijn er veel onwetende mensen, niet veel beter, ja nog erger dan heidenen; terwijl ze leven onder een zo overvloedige bediening van het Evangelie; ja, velen verachten of verzuimen de middelen tot kennis. Hebben anderen kennis van de zaligmakende waarheden, ze stemmen ze niet toe, geloven Gods beloften en bedreigingen niet, maar spotten ermede! En bij de meesten is slechts een historisch geloof, zonder vruchten, of slechts een tijdgeloof, daar de wereld vol geveinsden is. Maar weest verzekerd: Waar geen kennis is, kan geen geloof en dus ook geen zaligheid zijn. Die de gekende waarheden niet toestemmen, maken God tot een leugenaar. En het historisch geloof maakt ons niet beter dan de duivelen, dikwijls nog niet zo goed, want de duivelen sidderen nog! Wij wekken u dan op tot deze plichten: Onderwerpt u aan de bediening der Wet en Evangelie waardoor de Heilige Geest geloof en bekering werkt. Komaan, legt u neder bij Bethesda en wacht op de roering des waters. Overweeg uw rampzalige staat zonder geloof in Christus, opdat dit u brenge tot schaamte en droefheid. Stelt u voor ogen Gods vrije genade, de algenoegzaamheid van Christus en de belofte van het Evangelie voor boetvaardige en gelovige zondaren. Belijdt uw schuld voor God en bidt Hem om genade. Gaat uit uzelf en uit de zonde en neemt uw toevlucht tot Christus, het enige middel tot uw behoudenis.
Tuinman heeft ook vele polemische werken geschreven tegen de volgelingen van Pontiaen van Hattem, Spinoza en ook de rooms-katholieke leer. Zo schreef hij in dichtvorm ‘Waarschouwinge voor de Misselyke misse’. Enkele strofen daaruit neem ik over:
De Mis is ‘s duivels vuilste Mis,
Wiens stank ‘t schier al verpest,
En als een Ketters Mis-hoop is,
En smettig dwaling-nest.
Dus is het gantsche Mis-gestel,
‘t Welk Jesu zoen Mis-zaakt,
Afgodery en Apen-spel,
En om en om Mis-maakt.
Koopt gy ‘t Mis-degen-Mis-gebak
Voor geld, gy zijt Mis-kocht.
O ‘t is geen Brood: ‘t geen u Mis-brak
Word hier wel dwaas Mis-zocht
Wat baat Mis-loopen en Mis-gaan,
Mis-hooren en Mis-zien?
Geen rotte Mispel win j’ er aan,
Al hoor j’ er een of tien.
Door MISSE mist men ‘t offer-bloed
Van Jesus eens gestort:
‘t Welk eeuwig voor de Mis-daên boet,
En nooit verhaalt en word.
Schoon ‘t Mis-gebroedzel valsch’lijk roemt
Op hun Mis-Priesterdom.
Maar ‘t is zo niet gantsch Mis-genoemt:
Want Mis is ‘t, en ook DOM.
Tuinman was taalgevoelig. Hij is voor de Nederlandse taal dan ook niet zonder betekenis. Zo schreef hij een lijvig werk over de herkomst van allerlei spreekwijzen en gezegden en een etymologisch woordenboek. Hij was er wars van om Griekse, Latijnse en toen in zwang komende Franse woorden te gebruiken.
Een voorbeeld van ‘experimentele poezie’ waar hij zich mee bezig hield laten we volgen. Het is een gedeelte uit het gedicht ‘Snikken’ en bestaat uit eenlettergrepige dichtregels:
Keer
Weer
Tot
God.
Tyd
Glyd.
Spoed
Boet.
Laat
Quaad.
Doet
Goed.
Wis
Is
’t Lest
Best.
Met het Zeeuws - hij diende alleen Zeeuwse gemeenten - had hij wel eens moeite. Zo vertrouwde hij het volgende aan het papier toe: ‘De ouden plaatsen dikwyls een overtollige h tot een wanschapen hoofd voor aan, en zeiden op den hoevere, voor op den oever (…) Hetzelve is zeer ongerymt en belachelyk in de spraak, ja ook wel in ’t schrift, van Vlamingen en Zeeuwen, die tusschen a en h geen onderscheid weeten te maken, en wel zeggen, een houden aas voor een ouden haas, de oogheid van de eere der eyerschaaren voor de hoogheid van den Heere der heirschaaren…’
Ook schreef Tuinman veel stichtelijke liederen.
De reden daartoe formuleert hij als volgt: ik wil ‘de geile en dwaaze venusjankeryen, de brooddronkene brasdreunen en diergelyke zwavelpriemen des Satans’ vervangen door leerzame en godvruchtige liederen. In een studie over Carolus Tuinman schreef de neerlandica Gerrie Wisse: ‘Bij Tuinman draaide alles om het woord. Het woord zag hij als een Godsgeschenk en dankzij het woord kon de mens behouden worden. Een groter geschenk bestond er niet. Tuinman kon er niet genoeg van krijgen. Als hij schreef, spatte het plezier er van af’.
Toen hij stierf in 1728 dichtte de zoon van Tuinmans vriend en collega Jacobus Leydekker:
De dichtkunst mist aan hem haar steun en rechterhand.
En Middelburg een vroom en naarstig predikant.
In wandel ongeveinsd, in weldoen onbezweken.
Een vriend van ‘d eendracht en een vijand van de twist,
Een gesel voor de zond’, een schrik voor d’ongodist.
Vier kerken kunnen van zijn grote diensten spreken’.
Een van die vier kerken was dus de Maartenskerk te Sint-Maartensdijk.
Jan Hoogendorp diende Sint-Maartensdijk 38 jaar lang, van 1802 tot 1840. Dat was de periode waarin de gezangen werden ingevoerd en de afscheiding plaatsvond. Hoogendorp had de minste moeite niet met de gezangen, in tegenstelling tot een groot gedeelte van de gemeente. Hij heeft bij de invoering van de gezangen een preek gehouden over 1 Korinthe 14:33: ‘Want God is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de gemeenten der heiligen’. Deze verscheen in druk onder de titel: Leerrede om bij het gebruiken van de Evangelische Gezangen vrede te stichten. In deze preek argumenteerde Hoogendorp, tegenover het feit dat gemeenteleden de psalmen Gods werk en de gezangen mensenwerk achtten, dat men dan ook geen boeken moest lezen van Wilhelmus à Brakel e.d. maar alleen de Bijbel. Blijkbaar heeft de preek niet iedereen in de gemeente kunnen overtuigen, want in de jubileumpreek, gehouden t.g.v. zijn 40-jarig jubileum als predikant, klaagt hij dat ‘anders welgezinde leden der gemeente zich niet met dezelve verenigen in het zingen der gezangen’. Inmiddels waren er ook enkele lidmaten die zich aan de kerkelijke gemeente hadden onttrokken en zich voegden bij hen die zich wensten aan te sluiten bij een gemeente die zich niet gelegen liet liggen aan het Algemeen Reglement van 1816-1817, maar aan de orde van Dordt 1618-1619. Dat was in het jaar 1836, het jaar waarin Hoogendorp zijn lang gekoesterde wens zag vervuld worden, een orgel in de kerk. Uit deze groep mensen is rondom Pieter van Dijke (1812-1883) een gemeente ontstaan die in 1851 aan de Westpoort een kerkschuur bouwde, terwijl in 1863 een Dijkiaanse gemeente werd geïnstitueerd. Meerderen onttrokken zich langzamerhand aan de hervormde gemeente. Inmiddels stond toen Marinus Was in Sint-Maartensdijk, gedurende de periode 1841 tot 1872. Marinus was er geboren en getogen omdat zijn vader - die tot de aristocratie van de burgerlijke gemeente behoorde - er onderwijzer was, terwijl bloedverwant Willem Was het orgel bespeelde. Toen hij beroepen werd stond hij op een drietal met zijn broer ds. J. Was en zijn zwager ds. J.C. Wanrooy. Een ongezonde situatie waarop destijds nogal wat kritiek is gekomen in de kerkelijke wereld. Marinus Was moest naast de uittocht van gemeenteleden met lede ogen toezien dat de houten schuurkerk van de Dijkianen werd vervangen door een stenen gebouw, dat tot op heden nog dienst doet als kerkgebouw van de Oud-Gereformeerde Gemeente in Nederland. We ontkomen niet aan de indruk dat de prediking van ds. M. Was mede debet is geweest aan de uitstroom. De opvolging van de rechtzinnige ds. J.G. Ormel uit Loon op Zand - die trouwens oom moest zeggen tegen zijn voorganger Was - kon dit proces niet meer keren. Van 1873 tot 1891 stond hij in Sint-Maartensdijk. In zijn tijd werd het voormalige orgel vervangen door het huidige Flaes orgel. Opmerkelijk betreffende het beroepingswerk is dat het eerste (1876), maar ook het laatste (1887) beroep dat op hem uitgebracht werd, beide keren het nabijgelegen Scherpenisse was. Tevens dat een van de acht beroepen in die periode uit Maartensdijk bij Utrecht afkomstig was.
Bijna gelijk met de komst van ds. Ormel werd er aan de Westvest een Christelijke Gereformeerde kerk in gebruik genomen. Deze gemeente heeft geen kwart eeuw gefunctioneerd. In 1896 werd de kerk verkocht aan een timmerman en sloot men zich aan bij de Dijkiaanse gemeente, die inmiddels een Bakkeriaanse gemeente was geworden. Na de vereniging van kruisgezinden en ledeboerianen in 1907 sloot de gemeente zich aan bij de Oud- Gereformeerden. Maar dat was pas in 1936. Ds. W.H. Blaak ging er menigmaal voor. In dat zelfde jaar begon de gezelschapsman Krijn van Gorsel - een zielenvriend van Leendert Potappel te Stavenisse - in een kerkgebouw preken te lezen. Had hij moeite met een bepaald kerkverband?
Vele hervormde kerkgangers bezochten ’s avonds de kerk van Krijn omdat er in de Maartenskerk ’s morgens en ’s middags dienst werd gehouden.
Na het overlijden van Krijn van Gorsel heeft in 1972 de gemeente zich aangesloten bij de Gereformeerde Gemeente in Nederland.
Het kerkgebouw staat aan de Westvest.
Keren we echter weer terug naar de kansel van de Maartenskerk. Ondanks het vertrek van kerkgangers kwam er toch nog een grote menigte samen onder de prediking van G.J. Ormel, L.J. van Rhijn en H. Snel. Na het vertrek van diens opvolger ds. C.J. Six Dijkstra naar Oud-Alblas kwam er weer onrust in de Maartenskerk. Six Dijkstra, die met zijn vijftien kinderen tellend gezin van 1897 tot 1904 de pastorie te Sint-Maartensdijk bewoonde, behoorde tot de confessionele vereniging. Hij liet daarmee ook gezangen zingen, hetwelk zijn directe voorgangers niet meer deden omdat in de zestiger jaren van de negentiende eeuw het verplicht zingen van een gezang vanuit de synode werd vrijgelaten. Six Dijkstra gaf ze, zoals hij in zijn vorige gemeente Kortgene gewend was, naar hartenlust op, al liet hij het in zijn volgende gemeenten Oud- Alblas en Nieuwer ter Aa na. Toen in 1906 de Gereformeerde Bond werd opgericht, behoorde tot een van de kenmerken van die beweging dat men geen gezangen zou opgeven. Ds. Six Dijkstra was toen echter al weg uit Smerdiek.
Het zingen van gezangen onder Six Dijkstra werd door een flink deel van de gemeente goed ontvangen. Zij waren zeer teleurgesteld in het feit dat zijn opvolger, ds. Albert Prins - hij stond er van 1906 tot 1911- dit niet deed. Vanuit de gemeente kwam er een roep om doordeweekse diensten te mogen beleggen in de Maartenskerk, waarin een confessionele predikant zou voorgaan. De kerkenraad gaf daar echter geen toestemming voor. Nu wilde het geval dat de leiding van de zondagsschool uit mannen (er waren destijds geen leidsters) bestond die met de Confessionele Vereniging sympathiseerden. Zondagsschool werd gehouden in de consistoriekamer van de kerk. Men groeide er vanwege het grote aantal kinderen uit, zodat men uitweek naar de bewaarschool naast het stadhuis. Bakker Jan Boogert - een van de zondagsschoolleiders - liet vervolgens in 1933 op eigen kosten een gebouw bouwen naast de kerk op land dat hij van de kerk in erfpacht had. Daarin werd voortaan zondagsschool en vereniging gehouden. Bij de eerste steenlegging was de kerkenraad en haar voorzitter ds. J. de Bres aanwezig. Spoedig zou dit gebouw - dat Rehoboth werd genoemd - gaan functioneren als evangelisatie naast de Maartenskerk. Boogert nodigde confessionele predikanten uit om er winteravondlezingen te houden. Op den duur werden dat doordeweekse kerkdiensten. De toename was zo groot dat een galerij werd aangebracht in Rehoboth. Men besloot opnieuw aan de kerkenraad toestemming te vragen om een confessionele predikant voor te mogen laten gaan in de avonddienst van 20 april 1940 in de persoon van ds. D. van Heyst uit Tienhoven (bij Utrecht), de latere redacteur van Kerkblaadje, het blad van de Vrienden van Kohlbrugge. Er werd geen toestemming gegeven.
In 1945 begon daarom de vereniging die in 1938 was opgericht onder de naam ‘Schrift en belijdenis’ zondagavonddiensten te beleggen in gebouw Rehoboth. Toen in 1963 de periode waarin de erfpacht van het stuk land waarop Rehoboth stond was afgelopen, besloot de kerkenraad dit niet te verlengen. Het gebouw kwam aan de Maartenskerk en fungeerde voortaan als catechisatie- en verenigingslokaal met als naam Calvijn. Vandaar dat de confessionelen besloten aan de Westvest een kerk te bouwen. Op 31 januari 1965 werd dit gebouw in gebruik genomen. Men nam de naam Rehoboth mee (De HEERE heeft ruimte gemaakt) al waren er wel kerkgangers van de Maartenskerk die achtten dat men het kerkgebouw beter Ikabod kon noemen (de eer is weg). In 1966 werd deze gemeente een buitengewone wijkgemeente in wording en in 1968 kreeg men een eerste predikant die tegelijk de Immanuelgemeente te Tholen diende. Vanaf 1991 beriep Sint-Maartensdijk alleen. Saillant detail is dat ds. J.J. Roodsant van 1978 tot 1982 deze gemeente diende, die jaren later een ommezwaai zou maken en zich zou voegen bij de kring ‘Het gekrookte riet’.
Keren we weer terug naar de kansel van de Maartenskerk. Nadat ds. A. Prins (van wie verschillende geschriften zijn nagelaten) Sint-Maartensdijk verliet wegens vertrek naar Rouveen werd de gemeente gediend door ds. A.M. den Oudsten gedurende 1911-1914 en ds. J.A. Broekers (1914-1918). Van beide predikanten zijn nog preken te lezen in de serie Tot de wet en de getuigenis. Met Johannes Keller (1877-1945), die Smerdiek diende van 1920 tot 1923, kreeg men een bijzondere persoonlijkheid op de preekstoel. Hij was uiterst radicaal in doen en laten en grof in zijn uitlatingen vanaf de kansel.
In zijn volgende gemeente IJsselmuiden werd hij - zij het eervol - uit zijn ambt ontheven waarna hij aldaar de Vrije Hervormde Gemeente oprichtte.
Ook in Sint-Maartensdijk kwam het regelmatig tot botsingen. Bij zijn afscheid van de smalstad blijkt hij als slotzang te hebben opgegeven Psalm 120:3
Wee mij, die rust en hulp moet derven
In Mesech als een vreemd’ling zwerven.
En steeds in Kedars tenten wonen
Bij mensen die mij bitter honen.
Ik heb reeds lang mij opgehouden
Bij hen die nooit op God betrouwden;
Bij hen, die tot mijn bitterst wee,
Een afschrik hebben van de vree.
Onder zijn opvolger ds. J. de Bres trad een rustiger tijdperk aan. Hij diende de gemeente van 1929 tot 1953. Na zijn emeritering bleef hij er enige tijd wonen en was zelfs enige tijd ouderling. Toen hij in 1955 tot bijstand in het pastoraat in het Brabantse Heesbeen werd benoemd nam hij afscheid.
Dat hij in de gemeente Sint-Maartensdijk gezien werd blijkt wel uit het feit dat een straat naar hem genoemd is. Verschillende preken van hem zijn bewaard gebleven en uitgegeven in het plaatselijk kerkblad Rondom de Maartenskerk.
Het duurde tot 19 oktober 1958 voordat er weer een nieuwe predikant naar Sint-Maartensdijk overkwam. Dat was ds. J. van der Haar. Deze heeft naast zijn eigen gemeente veel mogen betekenen voor de hervormd gereformeerden vanwege zijn medewerking aan het Gereformeerd Weekblad, maar nog meer voor de gereformeerde gezindte in zijn geheel door zijn hertalen, vertalen en toegankelijk maken van werken van vele oude schrijvers zoals Jacobus Koelman, Simon Oomius, Rippertus Sixtus, Willem Teellinck enz. en vanuit het Engels Bradford, Meade enz. Grote diensten heeft hij aan vele theologen bewezen door zijn aanvang met het in kaart brengen van de nagelaten geschriften van predikanten en oefenaars uit de kring der Nadere Reformatie, gebundeld in de bibliografie Schatkamer van de Gereformeerde Theologie in Nederland. In de Smerdiekse pastorie schreef hij ook het prachtige boek Het geestelijk leven bij Calvijn t.g.v. het 450ste geboortejaar van de kerkhervormer. Het boek kreeg veel negatieve reacties. Men meende dat Van der Haar Calvijn wat te bevindelijk had voorgesteld.
Vele jaren daarna schreef prof.dr. H.J. Selderhuis: “Ik noem het een unieke studie, jammer dat het boek van ds. Van der Haar geen bredere bekendheid kreeg”. Is het misschien iets voor de uitgever van dit blad om daar iets aan te doen?
Tijdens zijn ambtsbediening kwam hij ook in aanraking met Krijn van Gorsel. Hij schrijft in zijn boekje Ambtelijke ontmoetingen het volgende over hem: “Er kwam eens, naar aanleiding van een meditatie mijnerzijds in die jaren (ik was toen pas gekozen in het hoofdbestuur van de SGP) in het partijblad De Banier een man, helemaal uit Den Helder bij mij langs. Hij vroeg mij of er, en zo ja wie er in Sint-Maartensdijk ‘bekeerd’ was/waren. Ik heb hem toen naar Krijn verwezen. Dat schijnt goed gevallen te zijn (…) Afgezien van al dat menselijke en veranderlijke is het wel mijn overtuiging, dat de ‘wortel der zaak’ ook bij Krijn stellig aanwezig was. Hij mag zijn Herschepper eeuwig groot maken”.
Van der Haar verliet de gemeente in verband met zijn vertrek naar Achterberg in 1966.
Opgevolgd werd hij door ds. J. Catsburg die van 1968 tot 1972 de gemeente weidde in de grazige weiden van Gods Woord. Hij is later hoofdredacteur geworden van het Het Gekrookte Riet, een blad van verontruste predikanten in de uiterst rechtse vleugel van de Hervormde Kerk, die meenden dat hun stem via periodieken niet meer werd gehoord.
Omdat alle scribenten van dat blad in 2004 met de Hersteld Hervormde Kerk meegingen is dat blad opgeheven. Dat heeft ds. Catsburg echter niet meer meegemaakt. Hij stierf tijdens zijn ambtsperiode in Garderen plotseling in 1984 op 55-jarige leeftijd, nadat hij zojuist een meditatie had geschreven over Elia’s laatste gang. Tijdens zijn bediening was er een geweldige toename van kerkgangers. Catsburg bezat de gave van het woord, niet in het minst om de eenvoudigen te bereiken. Bij zijn bijbellezingen trok hij hoorders van het hele eiland. Bij zijn afscheid zei hij o.a. “Predikers komen en predikers gaan! De gemeente van Beréa was een schriftgebonden gemeente. Het Woord blijft. Dan mag Paulus weggaan vanuit Thessalonica, vanuit Beréa naar Athene. Het Woord blijft. God geve dat ge trouw zult blijven aan dat Woord. Ik ben de Heere dankbaar, dat we vijf jaar in een schriftgebonden gemeente hebben mogen arbeiden. Het Woord zij en blijve uw banier in de toekomst.”
In ds. J. Blom ontving de gemeente een kleinzoon van ds. J. Fraanje, eveneens luisterend naar de naam Jozias. Hij diende de gemeente van 1974 tot 1979. Blom werd opgevolgd door ds. J.G. van Loon die er stond van 1979 tot 1994. Na het vertrek van ds. A. den Hartog, in 1999, bleef de gemeente lange tijd vacant. Dat had vooral te maken met allerlei moeilijkheden rondom het beroepingswerk vanwege de kerkvoogdijkwestie. In 2004, bij de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland, ging verreweg het grootste gedeelte van de gemeente mee met de Hersteld Hervormden.
Vandaar dat zij tot op heden gebruik maken van de Maartenskerk en het beroepingswerk weer voortgang kon hebben. Als zodanig heeft ds. J. Joppe de gemeente geruime tijd gediend (2004-2011) en is thans, sinds 2013, de herdersstaf in handen van ds. N. den Ouden. De onderherdersstaf, wel te verstaan, want de grote Herder der schapen is geen dominee, maar de Dominus, de Heere der kerk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014
Oude Paden | 64 Pagina's