Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Elenbaas, “ambtsdrager met een welmenend hart”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Elenbaas, “ambtsdrager met een welmenend hart”

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een echte, oude Ledeboeriaan! Zo typeerde ds. A.J. Gunst uit Nieuwerkerk deze oude ambtsdrager uit Sint-Annaland in het interview dat wij met hem hadden (Oude Paden, september 2014). Het was slechts één kolom die we aan hem konden wijden. Was er over hem niet meer te melden? Zeker wel. In familieverband was over het interview met ds. Gunst gesproken. De ene herinnering na de andere kwam op tafel. Uit een veelheid van gegevens maakten we een selectie, die Elenbaas tekende hoe hij was.

De familie is terughoudend in sommige opzichten. “Géén mensverheerlijking asjeblieft! Dat zou bij vader ook niet gepast hebben. En ook geen foto op het omslag van Oude Paden. Liefst zo min mogelijk foto’s!”
We legden tijdens ons bezoek aan een zoon van Elenbaas in Veenendaal uit dat ons blad niet alleen uit tekst, maar tevens uit een aantal foto’s bestaat. We leven immers in een beeldcultuur.
Hoeveel foto’s zijn in de achterliggende decennia niet verloren gegaan! We troffen zelfs oude, originele portretten in een prullenbak aan… En wat de mensverheerlijking betreft, daarover kunnen we kort zijn. Oude Paden gaat over mensen, over gevallen adamskinderen, zondige personen. Wie daar mensverheerlijking aan toe wil kennen, is abuis.
Wat dat betreft stellen de redactieleden zich ook terughoudend op. Maar dat neemt niet weg dat de daden des Heeren het waard zijn om aan de vergetelheid te ontrukken en op gepaste wijze door te geven. Of we daarin altijd slagen is vers twee…

Oudvaders
Johannes Elenbaas werd geboren op 21 april 1906 in Sint-Annaland. Zijn vader Johannes Willem, getrouwd met Wilhelmina Polderman, was commissionair in aardappelen en uien. Als kind was Jewannes al vol indrukken van dood en eeuwigheid. Maar precies aangeven wanneer de Heere in zijn leven was gekomen, nee. Daardoor kon hij later ook zo goed met zijn vriend ds. M. Hofman (1873-1945) overweg, die evenmin dag en uur kon noemen waarop de Heere hem te sterk was geworden. Elenbaas kreeg geen Paulusbekering. Van jongs af aan was hij wél bezet geweest met vrees voor de dood, wist hij dat er een Godswonder in zijn leven moest plaatsvinden wilde het wél zijn voor de eeuwigheid.
Als jongen van veertien jaar sliep hij bij zijn stiefoma, een vrouw met een ander leven. Zij was bang om ’s nachts alleen te zijn. Als het zondagavond was en er dan drie kerkdiensten waren geweest, las hij voor haar hardop nog een preek voor. Dat deed hij ook wel op een doordeweekse avond. Daardoor raakte hij bijzonder thuis in de oudvaders. Dat zou hem later tijdens zijn langdurige ambtsperiode goed van pas komen. Toen hij ouderling was geworden, las hij veel preken van de oudvaders. Soms een hedendaagse, dan lag zijn voorkeur bij ds. W.C. Lamain. Hij had de gewoonte om vooraf bekend te maken van wie hij lezen zou, bijvoorbeeld: “Wij wensen een predicatie te lezen van Joannes Beukelman”, of “van Nicolaas Simons van Leeuwaarden.” En die oudvaders waren in de oude druk, hij had geen enkele moeite om daaruit voor te lezen.

Geroepen
In 1942 werd Elenbaas door ds. A. Verhagen als diaken bevestigd. Dat gebeurde in een doordeweekse dienst. Gedurende elf jaar heeft hij in stilte en getrouwheid het ambt mogen bedienen. In 1953 werd hij tot ouderling verkozen. Hij werd kort daarvoor, met zijn zoon werkzaam op het land, bepaald bij de woorden die Jezus sprak tot Zijn discipelen, dat niet één steen op den anderen steen zal gelaten worden (Matth. 24).
Ziende op zijn onbekwaamheid in eigen oog, werd dat direct van hem weggenomen met de tekst uit Lukas 21:15: ‘Want Ik zal u mond en wijsheid geven.’ Ik zal… en daar viel Elenbaas weg.
Waar deze woorden te vinden zouden zijn in Gods Woord?
Hij wist het niet. Zijn zoon was het al opgevallen dat zijn vader zo afwezig was tijdens zijn werk, maar deze liet verder niets merken. Hij zei wel dat hij op weg naar huis even langs diaken Chr. Kalle zou gaan, de directeur van de basisschool. Want ondanks dat Elenbaas over zeer grote Bijbelkennis beschikte, kon hij op dat ogenblik niet bedenken waar deze tekstwoorden te vinden waren. Daarnaast wilde hij ook de kanttekeningen lezen, want over een Bijbel met kanttekeningen beschikte hij niet. Het zal hem tot grote blijdschap hebben gestrekt toen hij de tekstwoorden letterlijk in Gods Woord terugvond. Maar tegelijkertijd voelde hij de last drukken om het ouderlingambt te moeten en ook te mogen aanvaarden. Toen hij in 1986 zijn 45-jarige ambtsbediening herdacht, las hij in de kerk een herdenkingspreek van Jacob Groenewegen over Psalm 71:17 en 18: ‘O God, Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan…’.

Geheugen
Elenbaas had een zeldzaam opsluitingsvermogen. Dat was niet iets van Elenbaas, daarmee had God hem gezegend. Als hij iets las wat hem raakte, kon hij dat woordelijk, zelfs letterlijk nazeggen. Als diaken was hij tevens voorzanger. Dat was in de tijd dat er nog geen orgel in het kerkje stond. De voorzanger kwam als eerste de kerkzaal binnen. Hij las dan, onderweg uit het consistoriekamertje in het gangetje naar de kerkzaal lopende, de psalm die hij moest laten zingen. Vanaf de katheder las hij dan uit het hoofd de psalm voor en zette in, terwijl hij geen noot kende. Zijn parate Schriftkennis kwam hem ook eens van pas tijdens de ambtsbediening van ds. J. Karens, die van 1963 tot 1970 in Nieuwerkerk stond. Dat was de enige plaats binnen de classis Tholen met een predikant.
Ds. Karens zou de classisvergadering voorzitten. Maar… zijn stem liet het afweten, hij was erg hees. “Elenbaas, ik ben erg verkouden, spreek jij de meditatie maar uit!” zei hij. Totaal onvoorbereid heeft Elenbaas toen het openingswoord gesproken.

In zijn ongeluk
In 1930 verbleef Elenbaas wegens militaire dienst in Vlissingen. Daar was toen nog geen Gereformeerde Gemeente.
Daarom ging hij zondags lopend langs het kanaal naar de Segeerstraatkerk in Middelburg.
Dan was hij zondagavond bij het gezelschap dat in de woning van ouderling Joh. van Eijzeren werd gehouden. In die tijd kwam hij in contact met ene Krijger uit Borssele. Er ontstond een vriendschapsband. Krijger vroeg hem of hij eens iets over zijn geestelijk leven wilde schrijven. Elenbaas, die daarover zeer gesloten was, heeft aan dat verzoek voldaan. Uitvoerig zelfs; hij schreef vier blocnotevelletjes vol (zie kader), hoewel hij toen nog in zijn ongeluk liep.
Tijdens de evacuatie van 1953 schreef Elenbaas om de twee weken naar zijn huisvriend A. Gunter, die van 1946 diaken en aansluitend tot 1953 in de Gereformeerde Gemeente ouderling was. En Gunter beantwoordde deze brieven eveneens om de twee weken. Er was een tijd dat die twee bijna dagelijks bij elkaar over de vloer kwamen. Met ouderling D. Hage en diaken Joh. van Dijke Czn. ging Gunter vervolgens over naar de Gereformeerde Gemeente in Nederland. Van zowel Gunter als van Elenbaas werd getuigd dat zij op bijzondere wijze de jeugd catechisatielessen konden geven. Zo gesloten als Elenbaas kon zijn, zo open was hij soms tegen zijn vrienden. Zo liep hij eens in een rouwstoet achter de baar aan, samen met Gunter. Toen ze bijna bij het graf waren aangekomen, zei Elenbaas tegen hem: “Ik heb een betrekking op het graf en een begeerte om ontbonden te zijn.” Op zo’n moment leefde dat in zijn hart. Voor anderen wilde hij het dikwijls niet weten wat er in zijn binnenste omging.
Zijn zoon vertelde dat, als vader eens ontroerd werd op de preekstoel, hij dat niet wilde laten merken. Dan beet hij op zijn lip. Maar zijn kinderen merkten dat wel op.
Een van de ouderlingen in Sint-Annaland was Jan Hage. Hij diende de gemeente van 1914 tot 1947. Toen deze in de genade geoefende man op zijn sterfbed lag, bezocht Elenbaas hem meermalen. Eén keer deed hij dat samen met ds. R. Kok. De predikant kon heel direct zijn. Ook tijdens dit bezoek bleek dat weer. “Hage, drukken er nog onbeleden zonden op je hart?” vroeg hij. Hage was stervende, maar kon in het aangezicht van de dood verklaren dat er geen onbeleden zonden waren.

“Krijn, eet maar lekker!”
In het maatschappelijke leven had Elenbaas een landbouwbedrijfje. Hij was getrouwd met Krijna Goudzwaard, een vrouw die altijd dacht niet oud te zullen worden, maar die op 30 juni 1999 op 93-jarige leeftijd overleed. Het huwelijk werd gezegend met een dochter en vier zoons.
Wat zijn karakter betreft werd hij getypeerd als een rustige, bezadigde man. Men zei van hem dat hij grote gebedsgaven had. Sint-Annaland kende toen en ook nu nog drie diensten op Gods dag.
Ook zingt men nog steeds uit de berijming van Petrus Datheen.
Het gebeurde wel dat Elenbaas gedurende enkele jaren de enige ouderling was. Dan moest hij tweemaal lezen en een diaken las dan ook een keer. Maar Elenbaas werd wel geroepen om driemaal het zogenaamde ‘grote gebed’ te doen. Dat was echter nooit hetzelfde. “Zijn gebed ging altijd heel strak langs de Schrift”. Hij beschikte over grote ambtelijke gaven. Nee, zo zou hij het zelf nooit geformuleerd willen zien.
Hij wist dat alles wat hij had, ontvangen goed was. ‘Wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen?’
Het kwam regelmatig voor dat hij een begrafenis moest leiden.
Aan het graf sprak hij volzinnen, en dat voor een eenvoudige landbouwer. Elenbaas had lage gedachten van zichzelf. Zo was er nog een op het eiland Tholen, zijn zielenvriend Krijn van Gorsel. Die was na enige tijd ziek te zijn geweest weer voor het eerst in staat om naar Gods huis op te gaan. Lezen, nee. Daartoe was hij nog te zwak. Hij vroeg of Elenbaas wilde lezen. En hij zei ook welke preek gelezen moest worden: van Justus Vermeer, over de woorden ‘Dankt God in alles.’ Elenbaas deed dat. Driemaal verzorgde hij in Sint-Maartensdijk de diensten.
En niet alleen op deze zondag, Elenbaas deed dat zeer regelmatig toen hij nog diaken was.
Kerkmuren vielen wel eens weg; ds. Fraanje hield Bid- en Dankdag in Stavenisse! Als Krijn bij Elenbaas in huis was, zag hij er altijd tegenop om een gebed te moeten doen. Ds. Fraanje wist dat ook. Als hij op Sint-Annaland Biddag of Dankdag moest houden, logeerde hij bij diaken M. van Dijke. Na de middagdienst werd steevast de maaltijd bij Elenbaas aan huis gehouden.
Daar was Krijn ook altijd aanwezig. Ds. Fraanje had te doen met hem, wetende dat hij zo tegen het gebed kon opzien en zei dan als hij zelf de maaltijd met gebed had geopend: “Krijn, je hoeft straks niet te danken, hoor! Eet maar lekker!”

Droevig ongeval
Elenbaas las, toen er geen dienstdoende ouderling was in Sint-Philipsland, ook in die gemeente bij toerbeurt met andere classisouderlingen wel eens voor. Zo ook de zondag 2 mei 1965. De avond daarvoor was hij naar deze gemeente gegaan en hij logeerde daar. Omstreeks half twaalf ging hij naar het slaapkamertje en boog daar zijn knieën. Als naar gewoonte zou hij ook zijn gezin in het gebed opdragen. Hij kon voor alles bidden, maar het gebed voor zijn vrouw en kinderen werd afgesneden. Opmerkelijk! Hij kon het geen plaats geven. Ongeveer een half uur later werd er op de kamerdeur geklopt door de man bij wie hij onderdak had.
“Elenbaas, er is wat, hoor. Ik krijg bericht dat er een zoon van u is omgekomen”, zo klonk het.
Welke zoon dat was, werd hem toen niet meegedeeld. Het bleek Jan, een jongen van 21 jaar, te betreffen. Met zijn vriendin kwam hij bij een broer vandaan, die iets buiten het dorp Sint-Annaland woonde. Ze liepen met de armen om elkaar heen geslagen over de weg. Toen werd hij gegrepen door een auto.
Bestuurd door jongelui, die in Bergen op Zoom waren gaan stappen. De auto greep hem bij zijn hiel, waardoor hij over de auto heen werd geslingerd.
Honderd meter verderop kwam de auto in een sloot tot stilstand.
Daar vonden ze Jan; zijn nek was verbrijzeld. Hij was op slag dood. Zijn vriendin was gewond en moest naar het ziekenhuis worden vervoerd. De jongelui hadden niet eens in de gaten dat behalve het meisje er nog iemand geraakt was. Omdat zij een paar maal riep: “Jan, waar ben je?” werd er gezocht, tot ze Jan in de sloot aantroffen. Op 1 mei vond dit droevige ongeluk plaats. Op 5 mei werd Jan begraven na een rouwdienst waarin ds. J.C. Weststrate voorging. Er zou een groot bevrijdingsfeest worden gehouden, maar dat werd afgelast. De kerk was afgeladen vol; ook de burgemeester gaf door zijn aanwezigheid blijk van meeleven.

Elenbaas kwam in de schuld
Een paar dagen later ging Elenbaas naar zijn land. Daar had zijn zoon Jan vrijdags nog op gewerkt, in verband met herverkavelingswerkzaamheden. Jan had bij zijn werk een stuk gereedschap gebruikt dat op het land was achtergebleven. Elenbaas ging dat ophalen. Toen passeerde hij het huis waar de jongen woonde die Jan had doodgereden. Meteen voelde hij brandende vijandschap in zijn hart over wat die jongen hem en zijn gezin had aangedaan. Zijn zoon weggenomen! En de veroorzaker, die niet had gedronken, had roekeloos gereden, waarvoor hij veertien dagen heeft vastgezeten. Die jongen heeft bij het gezin Elenbaas niet eens zijn excuus aangeboden. Wel zijn de drie andere jongens bij het gezin Elenbaas thuis geweest.
Tijdens dat bezoek werd er niet over het ongeval gesproken. Wel heeft Elenbaas hen ernstig gewaarschuwd dat ze op die manier niet verder moesten leven, maar dat ze de Heere moesten zoeken. Die jongens waren ontdaan.
Maar wat Elenbaas betreft toen hij onderweg naar zijn land was en het huis van de bestuurder passeerde: op hetzelfde ogenblik waarop hij die vijandschap gevoelde, kon hij niet verder en moest hij terug naar huis. Daar kwam hij op het schuurzoldertje terecht om zijn vijandschap voor de Heere te belijden. Zo nauwgezet was hij in zijn levenswandel. En in zijn uiterlijk was hij ‘ledeboeriaans’: hij droeg een zwarte pet en een zwart of donkergrijs overhemd.

“Waar is je hoed?”
Hoofdbedekking bij ambtsdragers was in Sint-Annaland (en ook in andere delen van ons land) niet ongebruikelijk. Er zou eens een spreker van buitenaf voor een interkerkelijke organisatie een lezing houden in de kerk van de Gereformeerde Gemeente in Nederland. Voor de aanvang verbleef deze man bij Gunter en gebruikte daar de maaltijd. Toen het tijd was om naar de kerk te gaan, vroeg Gunter: “Waar is je hoed?” Die had deze spreker niet bij zich, en hij vroeg waar hij dat in de Bijbel kon terugvinden. Gunter wist van geen wijken en zei: “Of het nu in de Bijbel staat of niet, ik wil het niet hebben dat je zonder hoed naar de bijeenkomst gaat! Zo ga ik niet met je mee, hoor!”
Er werd een oplossing gevonden: de spreker mocht een hoed van Gunter gebruiken. Die was hem enkele maten te groot en zakte over z’n oren…

Omgang met ds. M. Hofman
Tot de bijzondere vrienden van Elenbaas behoorde ook ds. M. Hofman. Ze hadden veel gemeenschappelijks. Geheimen voor elkaar, nee. Die waren er niet. Beiden waren erg principieel, ook in het onderhouden van Gods dag. Ds. Hofman moest op een zondag eens ergens preken.
Het regende pijpenstelen. Op weg naar de kerk passeerde hem een koetsje met kerkgangers. Op de vraag of hij wilde instappen, reageerde hij afwijzend.
In de oorlog werd het gezin Elenbaas geëvacueerd in Hazerswoude. In die tijd waren ze vele zondagen te gast in de pastorie van ds. Hofman te Moerkapelle. Er werd zelfs een kind van Elenbaas gedoopt, alsook een kind van een broer van mevrouw Elenbaas.
Ook later logeerde Elenbaas eens een zondag bij familie Hofman. Dat was kort nadat de predikant een beroerte was overkomen. Hij kon zijn arm aan de verlamde kant niet opheffen om de zegen op de gemeente te leggen. Toen vroeg hij of Elenbaas de preekstoel op wilde komen om zijn ene arm op te heffen. Als ware Elenbaas een Aäron of een Hur.
Hofman en Elenbaas onderhielden briefwisseling waarbij er in elkaars hart en leven gekeken werd. Elenbaas voelde zich, zoals hij per brief aan ds. Hofman liet weten, er verlegen mee dat er ondanks het drukke pastorieleven zo vaak brieven werden geschreven. De predikant had het toch al zo druk! Ds. Hofman (of zijn vrouw of dochter, dat gebeurde ook regelmatig) schreef dat zijn emeritaatsaanvraag door de Moerkapelse ledenvergadering was afgestemd. Niet één lid uitgezonderd. Men wilde hem houden voor alleen dát werk dat hij nog voor en in de gemeente zou kunnen verrichten.
Ondanks zijn zwakte berustte ds. Hofman in dat besluit. Hij schreef ook over een curatoriumvergadering. Er was een jongeman van twintig die zich had aangemeld voor de opleiding, F. Mallan. Nog nooit had hij in zijn ambtelijke bediening zoiets krachtigs van het werk der genade en de roeping tot het ambt horen verklaren. Hij was daar zeer mee verblijd en het was hem tot grote bemoediging. Elenbaas schreef ds. Hofman terug dat hij graag zag dat ds. Hofman, als hij ooit emeritaat zou ontvangen, in Sint-Annaland zou komen wonen op conditie dat hij daar zou preken als hij lichamelijk daartoe in staat zou zijn. Hij wenste dat hij zijn vriend dichtbij hem zou krijgen. Hieruit blijkt de innerlijke gemeenschap aan elkaar. Ds. Hofman reageerde dat het hem bezwaarde ‘dat de Heere zweeg’ zowel in het aanvaarden van het emeritaat, in Moerkapelle blijven wonen of vertrekken naar elders. Hij tastte in het donker en dan was hij bevreesd om stappen te doen. ‘Het was alsof de Heere een gordijn voor alles schoof zonder Zich nader te verklaren of licht te schenken. Och Elenbaas, wat zouden wij aan elkaar hebben zonder de gunst Gods?’ Ds. Hofman voelde zich niet los van Moerkapelle, waar hij op 5 april 1936 door ds. G.H. Kersten was bevestigd geworden met Jeremia 39:16-18.
Maar zijn dienstwerk was door zijn lichaamszwakte in 1945 feitelijk al beëindigd.

Het levenseinde van ds. Hofman
Op 18 september 1945 droeg moeder Hofman de kinderen op om naar Elenbaas te schrijven dat de predikant na zijn beroerte niet veel bijkwam. Zaterdagmiddag moesten alle kinderen op de kamer komen en Psalm 23:2 zingen. Toen sprak hij nog: “Ik voel dat mijn tabernakeltje wordt afgebroken en hoe benauwd of dat toch wel zijn kan.” Toch was hij aangenaam gesteld en met het Woord werkzaam. De predikanten R. Kok en J. Fraanje waren op bezoek geweest en dat bezoek had hem verkwikt. Elenbaas schreef terug dat het zijn vurige begeerte was dat, als de dominee van zijn post zou worden afgelost, het bittere van de dood hem bespaard mocht blijven. En hoe node hij de dominee ook zou missen, de zaligheid zou hij hem niet misgunnen.
Op 12 oktober 1945 werd uit de Moerkapelse pastorie geschreven dat de toestand van ds. Hofman verslechterde. De arts verwachtte een spoedig levenseinde. Zijn dochter schreef dat vaders stem zeer zwak was, maar dat hij op het toekomende zeer levendig gesteld was. Hij werd vertroost met de woorden: ‘Ik heb de goede strijd gestreden’ enzovoorts. Op zijn ziekbed, dat ook zijn sterfbed zou worden, werd hij erbij bepaald dat hij nog geen afscheid van de gemeente had genomen.
De Heere wees hem op Jeremia, die Baruch opdracht gaf de woorden des Heeren, die Hij tot Jeremia had gesproken, op te schrijven en voor te lezen. Toen moest met tussenpozen worden opgeschreven wat ds. Hofman als afscheidswoord dicteerde.
Op 11 oktober was dat gereed en dat moest vervolgens aan de gemeente worden voorgelezen. De tekst was Jesaja 21:10 ‘O, mijn dorsing en de tarwe mijns dorsvloers! Wat ik gehoord heb van den HEERE der heirscharen, den God Israëls, dat heb ik ulieden aangezegd.’
Op 23 oktober 1945 overleed ds. Hofman, 72 jaar oud. Zijn graf bevindt zich nog op de oude algemene begraafplaats te Moerkapelle. Op 12 november 1945 liet zijn weduwe Elenbaas weten dat ze er nog veel zoetigheid in vond als ze aan alles wat gepasseerd was, terugdacht. Ze ontving ook Goddelijk onderwijs, toen de Heere haar liet zien hoe vleselijk ze was, haar wijzend op haar overmatige droefheid. Maar ze was wél haar ‘weerklank der bergen’ kwijt…
Elenbaas bezocht later het graf van ds. Hofman, samen met zijn vrouw en dochter Saar. Hij kreeg zo’n betrekking op het grote goed dat zijn zielenvriend te beurt was gevallen, waar hij nu eeuwig juichen mag voor Gods troon, dat hij nauwelijks van dat graf weg kon gaan. Zijn vrouw maande hem: “Jewannes, we moeten nodig weg hoor!” Hij hoorde het niet eens, zo was hij in gedachten.
Ds. Hofman was hem voorgegaan. Elenbaas volgde op 21 februari 1988, op de leeftijd van 81 jaar. De begrafenis in Sint-Annaland werd geleid door ds. J. Beens uit Scherpenisse. Aan het graf spraken ds. N.W. Schreuder en ouderling P. van Lit. Tevens waren ds. P. Blok en student C. Hogchem, thans predikant in Genemuiden, daarbij aanwezig. Zijn vrouw overleed op 30 juni 1999 en werd naast haar man begraven. Beiden waren wegens zwakte en ouderdom naar Goes vertrokken, waar ze in zorgcentrum Rehoboth hun intrek hadden genomen. Elenbaas werd de laatste tijd in verpleeghuis Ter Valcke verzorgd, nadat hem tweemaal een beroerte en een hartinfarct was overkomen.


‘Sint Annaland, 28.1.30

Vriend Krijger,
Het deed me genoegen een en ander van u te mogen vernemen. We verkeren tot heden allen nog in den besten welstand, hopende van u en de uwen hetzelfde. Dat ik niet zo haastig ben in terug te schrijven, komt door verschillende redenen. In de eerste plaats al maar uitstellen. Doch de grootste haper is, dat ik op mezelven ziende, zeg: ‘Wat moet ik arme worm toch uit mijn pen laten vloeien’. Doch de Heere Die de binnenkameren des buiks doorwandelt, en voor Wien alles naakt en geopend is, mocht geven dat ik eerlijk mag zijn in ’t schrijven naar een vriend die even kostelijke en edele ziel bezit als ik voor de ontzaglijke eeuwigheid. Want beste vriend, daar moet het toch heen, nietwaar? En ach, dat is het wat me inzonderheid dezen avond zo drukt, voor God te moeten verschijnen en niet te kunnen. Nu kunt u wel begrijpen dat deze gewaarwording over het leven een treurige stemming geeft. Want o vriend Krijger, we krijgen met God te doen, Die geen ledig Aanschouwer is van de daden der mensenkinderen. Daar is niets dierbaarder voor me dan genade te mogen ontvangen voor mijn hemeltergende schuld. En in mezelven ontwaar ik niet anders, dan een beestenstal van onreinheid, zodat het me wel eens verwondering baart, dat ik mijn plaatsjen op aarde nog mag beslaan. Het zijn toch enkel Zijne goedertierenheên, dat ik nog mijn rampzalig lot niet lig te beklagen in dat Tophet ’t welk door den adem des Heeren is aangestoken als een zwavelstroom. Kon ik nu, gelijk vele hedendaagse christenen Christus maar aannemen voor mijn schuld, dan had ik een ruim leven, doch tot heden ben ik voor die grove diefstel bewaard gebleven, wat hoe zal een mens ook één ding aannemen tenzij van Boven geschonken? Vraagt u: zou ik de wereld in willen? Dan zeg ik gulhartig neen, want ongelukkig die geen banden kent tot zijn dood toe. Al zou ’t na den dood niet baten lieve vriend, zo wens ik nochtans niet anders, dan dat de Heere mag geven, na ernstig overleg mijn boze daân te belijden. Want hoor ik zulken toestand eens prediken of lezen, zo schep ik wel eens moed, vertrouwende dat Gods oor niet zwaar geworden is dat het niet zou kunnen horen, noch Zijn arm verkort om uit te redden. En waarlijk vriend, de ondervinding leert en de waarheid bevestigt het, als dat het zwaarste weegt, de wereld zijn schoonheid verliest, en de eeuwige dingen onschatbare waarde hebben. Het gebeurt me dat ik zo innig jaloers ben op de hemelingen voor Gods troon, die boven het stof en zonde ongestoord hun kronen van verwondering voor de voeten des Lams werpen, uitroepende in ’t volmaakte wat ze hier in beginsel leerden: ‘Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen.’ Doch daartegenover vele tijden dat ik zo in ’t stof mezelven vermaak (doch altijd met gewetenskwestie) dat de toestand voor de eeuwigheid weer minder weegt, want zal het een opgebondene zaak zijn, de Heere zal het in ’t leven moeten houden, dewijl de natuur des mensen zijn element in de zonde heeft als een vis in ’t water. En nu, beste vriend, dit stel ik u ter hand, mocht u het zwartgallig oordelen, (’t welk ik hoop van niet) weet dat ik het mezelven niet aan doe, en niet anders wens dan hierbij te leven, maar bovenal dat de Heere Zich eens te ontmoeten mocht geven.
Met Luther moet ik zeggen: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij.’ Want in ’t gezicht der zonde te staan dat is omkomen, we moeten van Sinaï naar Sion geleid worden.
Hebben wij ons door de moed- en vrijwillige bondsbreuk van God losgescheurd en ons dood gezondigd, Christus heeft Zich voor Zijn volk doodgeliefd, doch dit zal, zullen wij ons hiermede kunnen troosten ondervindelijk toegepast moeten worden, anders is ’t maar gelijk toen ik school ging, ik op de kaart plaatsen aanwees zonder die ooit bezocht te hebben. Wat ik u uit ’t diepste van mijn ziel toewens is dat de Heere u eens heilig onrustig mag maken, om met Noachs duifje geen rust onder ’t hol uwer zielenvoet te vinden, vóór de tegenbeeldige Noach Jezus Christus Zijn hand vrijwillig uitsteekt en het zegel van koopprijs en eigendom niet uzelven, maar God Drieenig eigen te zijn er indrukt. Want, o waarde vriend, we zijn nog jong, God eist onze beste krachten. Van ’t leven mogen wij ons niet veel voorstellen, dewijl alles ons de vergankelijkheid predikt. Nu moet ik schrijven niet gedacht te hebben zo breed uit te weiden, doch ik kan zó gemakkelijk en vrijmoedig schrijven, dat het wel wat uitgestrekt wordt, hoewel als altijd het wel bestreden kan worden, doch ik ben me bewust de waarheid verklaard te hebben, en veel stilzwijgend mijn weg gaande, slaak ik nochtans de ontboezeming wel eens van Elihu: ‘Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge.’

Nu zal ik dan dit terrein afstappen, doch kan ook niet nalaten nog antwoord te geven op de vraag door u gesteld, wat de inhoud was, dat u van mij een nieuwjaarswens ontving, alsmede van Krijna Goudzwaard. Sinds 30 Mei ’28 zijn we aan elkander met nauwe en tere banden verbonden. En daar u zelf weet wat verkering is, behoef ik hier niet verder op in te gaan. Ik mag schrijven dat het o zo’n net meisje is, waartegen ik al mijn hartsgeheimen zo voor tijd als eeuwigheid kan verklaren. Want vriend, we kunnen het allerbest met onze meisjes in de verkering maar eerlijk en trouw omgaan, zo we indien de Heere ’t geeft in ’t huwelijk wensen te doen.
Was ik daarin met haar niet één, dat ik de eeuwige belangen moest verzwijgen, het zou spoedig gedaan zijn, hetwelk ze weet en tot mijn groot geluk zo’n jongen hartgrondig wil.
Verder, waarde vriend, hoop ik dat de Heere mag geven, zo u als mij, dat we Hem in deze zo hoogstgewichtige zaak, maar veel nodig mogen hebben, bedenkende dat ook het huwelijk een heilige instelling is. Dat we samen mochten bedenken dat we ook in de verkering onder ’t oog zijn van een Alwetend en Overalomtegenwoordig Wezen, Die eens rekenschap zal eisen van de door Hem aan ons toebetrouwde panden. Gaf de Heere ons over aan onszelven, we zouden tot alles dat niet oorbaar is te schrijven, vervallen, doch Zijn kracht mocht in onze zwakheid vervuld worden, inzonderheid in een tijd als wij beleven, dat de eer gesteld wordt in de schande, doch de Heere zal alles ordelijk voor ogen stellen. Nu beste vriend, ik eindig. Hoe u dit schrijven beoordeelt, laat ik voor uw rekening liggen, doch weet dat het uit een welmemend hart voortgekomen is. Doet uw ouders en verdere huisgenoten de hartelijke groeten, en inzonderheid uw meisje die zulk een zware slag getroffen heeft. Mocht zij erin gesterkt worden, en wees zelf ook hartelijk gegroet van hem die zich wenst: uw vriend Joh. Elenbaas. Hebt u lust eens te schrijven, doet het gerust hoor, het doet me plezier en mocht ik de vrijmoedigheid bezitten als hedenavond, dan wens ik ook dit niet onbeantwoord te laten, al mocht er wat tijd over heengaan. Dag vriend Krijger!’


(Met dank aan de heren W. Elenbaas te Veenendaal en J.P. Sinke te Krabbendijke)

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 2015

Oude Paden | 48 Pagina's

Johannes Elenbaas, “ambtsdrager met een welmenend hart”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 2015

Oude Paden | 48 Pagina's