Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gr. Gilhuis-Smitskamp, Fransje en haar dominee

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gr. Gilhuis-Smitskamp, Fransje en haar dominee

27 minuten leestijd

Toelichting
Op 19 augustus 1932 wordt de bruiloft gevierd van Greeth Smitskamp en Jan Gilhuis. Na een huwelijksreis van enkele dagen verhuizen ze naar het in het uiterste noorden van Friesland gelegen plaatsje Ooster Nijkerk,1 waar de laatste op 28 augustus 19 3 2 intrede doet als predikant van de plaatselijke Gereformeerde Kerk met een preek over 1 Petrus 1 :19 onder de titel ‘Het profetische woord’ .2 Ze zullen er vier jaar wonen. In augustus 1936, enkele maanden na de geboorte van hun derde kind, vertrekt het gezin Gilhuis- Smitskamp naar Mijdrecht.3
Greeth Gilhuis-Smitskamp heeft het naar eigen zeggen niet gemakkelijk in Ooster-Nijkerk, ‘dit plekje waar je haast van de landkaart tuimelt’ .4 Opgegroeid in Den Haag is ze een ‘stadse’ vrouw, die niet goed kan aarden in het Friese dorp. Ze heeft heimwee naar de familie in haar geboortestad en voelt zich niet op haar gemak: ‘Ik heb zo vaak ’t gevoel alsof ik hier toch niet helemaal pas’.5
Jaren na het vertrek besluit ze enkele verhalen over het leven in de pastorie van Ooster-Nijkerk (in de verhalen ‘Nijsterweerd’ ) op te tekenen.6 Deze verhalen worden anoniem als feuilleton gepubliceerd in De Christenvrouw, het maandblad van de Nederlandse Christen Vrouwenbond.7 Uitgeverij Bosch & Keuning te Baarn ziet er wel brood in en besluit de verhalen in 1953 te bundelen onder de titel Fransje en haar dominee. Het boek is populair, getuige het feit dat het in 19 55 , 1960 en 1963 is herdrukt. Jarenlang is het een geliefd cadeau geweest onder predikantsvrouwen (bijvoorbeeld bij intredes van predikanten).
De verhalen zijn ironisch en af en toe vroom van toon. Zelfspot wordt niet geschuwd. Terwijl de toon bij veel lezers in de smaak valt, zijn niet alle Ooster-Nijkerkers even gelukkig met de publicatie van het boek: ‘Mefrou het alles geleugent’ .8
In de nu volgende twee fragmenten klinken enkele karakteristieke elementen van het gereformeerde pastorieleven van die dagen door: de spanning in huis wanneer de preken voor komende zondag moeten worden geschreven (de rol van Fransje als secretaresse voor haar man Kees berust voor wat betreft hun jaren in het Friese dorp op de werkelijkheid), de stroom van mensen aan de deur, het leven in een ‘glazen huis’, het leven als relatieve buitenstaanders in een gemeenschap waar iedereen elkaar kent, de sociale verplichtingen en de pastorale taak9 van de predikantsvrouw.

Fragmenten
Particulier secretaresse10
Met een luid gerinkel plant Vogeltje11 de emmer met zeepsop op het marmer van de gang.
‘Pake sel je bij de hokse-bokse griepe,
falderalderiere, falderalderiere,
Pake sel je bij de hokse-bokse griepe,
falde-ralde...’
Eer ik op de plaats des onheils ben aangekomen, hoor ik de deur van de studeerkamer al opengaan. ‘Vogeltje!’ snauwt Kees. Pats, de deur is al weer dicht.
‘Hoe kan je dat nou doen, Vogeltje?’ fluister ik woedend, "t is zaterdag! Hoe kan dominee nou preken maken als jij zo voor de deur ligt te bulderen?’
Schuldbewust poogt Vogeltje zonder geluid het marmer te aaien, en op mijn tenen sluip ik weer naar de keuken. Als er nu maar niet zo vaak gebeld wordt vanmorgen. Kees is weer aangeland op een punt waarop het minste geluid een catastrofe teweeg brengt.
’s Maandags beginnen we altijd vol moed, onder een onbewolkte hemel. Maar zo tegen de vrijdag begint het weer te dreigen. Kees gaat afwezig zitten staren, en luistert ternauwernood naar wat ik zeg. Vrijdags en zaterdags is hij onzichtbaar. Als een schim ga ik door het huis, en alle boodschappen moeten bij de voordeur opgevangen worden. Preken, staat er met vlammende letters boven ons rustige leventje.
Vogeltje is maar moeilijk te trainen. Met haar opgewekte basstem voert ze aan de voordeur een luide conversatie. En hoogst tevreden over haar strategie galmt ze door de gang: ‘Daar was Ruurd van oude Hotske, mefrou, maar ik heb ’zeid dat doom’nee aan ’t preek’n maak’n is, hoor!’
De studeerkamer ligt naast de voordeur, en Kees zegt dat Vogeltje erger is dan alle boodschappen bij elkaar.
Soms informeer ik voorzichtig of alle dominees zo hun preken maken. Op maandag kan zo’n vraag er nog mee door. ‘O, maar deze week ben ik wel vroeg klaar, Frans. We kunnen zaterdagmiddag misschien wel een fietstochtje gaan maken, met dit mooie voorjaarsweer! We kunnen de oude dominee Broekema12 wel eens gaan opzoeken, dat is net een mooi tochtje.’
‘Durf je daar op zaterdag heen?’, vraag ik ontzet. Het idee dat hier zaterdagsmiddags iemand zo maar op bezoek zou durven komen!
‘O ja,’ zegt Kees droefgeestig, ‘hij is altijd donderdags al klaar met zijn preken. En dan weet hij ook al weer een tekst voor de volgende keer.’
Ik onderdruk met geweld de wens om de ega van dominee Broekema te zijn, in plaats van die van Kees. Want we gaan die zaterdag niet fietsen. Terwijl de zon heerlijk schijnt, en de knoppen haast van de bomen springen, moet ik de hele middag in de studeerkamer zitten. Kees dicteert, en ik moet als een razende pennen. De rook is om te snijden, en de studeerkamer ziet er uit alsof er een cycloon gewoed heeft. Als een getergde leeuw stapt Kees heen en weer, al gesticulerend. En ik schrijf, schrijf, tot mijn vingers haast lam zijn. De bel laten we gaan. ’s Nachts om half een ga ik verse koffie zetten. De beide preken liggen klaar op het bureau. Dan wandelen we nog een eindje de weg op. In het doodstille dorp brandt natuurlijk geen enkel licht meer.
Kees keert weer tot het leven terug. ‘O ja, Frans, dat is waar ook, we zouden vanmiddag naar dominee Broekema zijn gegaan. Nou ja, een andere keer, hè?’
‘Welja,’ zeg ik optimistisch, ‘volgende week zaterdag! Als hij dan tenminste niet aan zijn Kerstpreek bezig is. In ’t voren!’
‘Frans, duvel!’ zegt de dominee van Nijsterweerd. En dan is ’t maar goed dat alles donker is, en alle Pietsjes en Minkes op één oor liggen. Want ze zouden met recht en reden aanstoot kunnen nemen aan het gedrag van de pastoriebewoners, op de openbare weg.

Ik maak overigens alweer geen beste beurt in de ogen van Minke en Pietsje. Terwijl alle Nijsterweerdse vrouwen als furies aan ’t schoonmaken zijn, gaat ‘mefrou’ regelrecht tegen de adat in door dit natuurverschijnsel te negeren. Minke heeft Vogeltje al streng ondervraagd over dit vergrijp tegen de goede zeden. En Vogeltje heeft getrouw haar woorden overgebracht. ‘Minke sei, mefrou heeft meer verstand van boek’n leez’n dan van de huushouding.’
Op een zachte voorjaarsavond, als ik Kees tot het tuinhek breng, biedt het huisje van onze overburen een wonderlijke aanblik. Pietsje is bezig om met behulp van een emmer witkalk en een grote kwast de twee linden voor het huis tot op een meter hoogte wit te kalken. Meindert zit op het dak. Uit een tobbe met kokend water schept hij steelpannetjes vol die hij tegen de dakpannen opgooit. Vanaf de begane grond kijkt Minke met argus-ogen op hem toe.13
‘So,’ zegt Minke lief, ‘gaan doom’nee en mefrou wandel’n? ja, wij dochten, we moesten ’t huus vanavond maar buut’n om doen. Mien skoonzoon is de dakpann’n aan ’t broei’n met hete soda.’
Meindert neemt de gelegenheid listig waar om even uit te rusten. Hij hurkt in de dakgoot, en luistert naar zijn schoonmoeder. Minke informeert waarom ik niet schoonmaak. Als ze hoort dat ik het na een goed half jaar nog niet nodig vind, is ze even met stomheid geslagen. ‘En buut’n om dan?’ vraagt ze ontzet. In een visioen zie ik Kees op het dak zitten, met steelpannetjes kokend water smijtend. Ik belijd dat ik nog niet aan buut’n om gedacht heb.
‘Och,’ zegt Minke berustend, ‘mefrou komt uut Holland.’ Als ze gezegd zou hebben dat ik uit een zigeunerkamp kom, had haar stem niet minachtender kunnen klinken. Ze somt de heldendaden op die Pietsje en zij al verrricht hebben. ‘Achttien deur’n hebb’n we ’sopt,’ roemt ze.
Terwijl Kees en ik de Bergwierseweg14 opwandelen, nagestaard door Minke, poog ik het raadsel van de achttien deuren op te lossen. Waar, in vredesnaam, zijn die achttien deuren te vinden in het kleine huisje van onze overburen? Kees is vol vuur bezig over een artikel, dat hij vanmiddag heeft bestudeerd. Ineens barst ik in lachen uit. ‘O, Keessie, ze telt ze allemaal aan twéé kanten, snap je?’
Baldadig lachend flaneren we over de weg. En in de stille voorjaarsavond klinkt achter onze ruggen de kijfstem van Minke, die Meindert aanzet tot meer krachtsinspanning.

***

Zon en schaduw15
We zitten met wel zestig man op de deel van Spoelstra, aan lange tafels die met wit papier gedekt zijn.
Vanmiddag heeft Kees in ons kleine kerkje Harmke Spoelstra getrouwd met Jan de Vries, en nu zijn we bruiloft aan ’t vieren.
Kees trouwt deze weken aan de lopende band. Wie in Nijsterweerd trouwt, trouwt in mei. In mei worden nieuwe boerderijen betrokken, in mei verandert een boerenarbeider van betrekking. Harmke en Jan zijn al het vierde paar dat Kees getrouwd heeft in deze maand.
We raken een best lid van ‘Wees een zegen’ 16 kwijt, Harmke was onze secretaresse. En de meisjesvereniging laat zich dan ook deze avond niet onbetuigd. Ze hebben een tableau van psalm 150 opgevoerd, dat diepe indruk heeft gemaakt. Onze Vogeltje heeft er ook aan meegedaan, in een laken gespeld, met een kartonnen harp tegen haar omvangrijke boezem gedrukt.
Over de tafel heen poog ik de aandacht van Kees te trekken. We moeten nodig naar huis, ’t is de hele week al zo laat geworden. Vier bruiloften in twee weken is rijkelijk veel en de rest van ’t repertoire is gemakkelijk te raden.
We blijven ook meestal maar een uurtje.
Maar Kees is in druk gesprek gewikkeld met Reinder de Vries17, z’n oudste ouderling. En vrouw Spoelstra schept uit een grote stopfles de boerenjongens op.
Wat die boerenjongens betreft, ken ik nu het klappen van de zweep gelukkig. Het eerste glaasje in Nijsterweerd heeft mij zweetdruppels bezorgd. Dat was op een z 5-jarige bruiloft, Kees en ik zaten ons bezorgd af te vragen of het onbeleefd zou zijn om een lepeltje te vragen. We zagen geen kans om het glaasje rozijnen zonder lepeltje naar binnen te werken. In zo’n geval is de beste tactiek maar om af te wachten wat de anderen doen. ‘Maar famke,’ zei de zilveren bruid verstoord tegen haar dochter, ‘je hebt de speld’n vergeet’n!’ Een blikken doosje met spelden werd op tafel gezet en als in een pantomime volgden Kees en ik de bewegingen van de anderen, die in alle gemoedsrust met een speld de boerenjongens uit hun glaasje begonnen te consumeren.
Wietske Spoelstra, het jongste zusje van de bruid, geeft een rondje spelden. Ik hoop dat ze afgewassen zijn.
In een hoek van de deel wordt uitbundig gelachen. Uit een grote doos komt een wonderlijke verzameling oude hoeden te voorschijn. Minstens vier geslachten Nijsterweerdsters moeten deze taarten van hoeden op hun hoofden gehad hebben. Hoeden met veren, keelbanden, hoge zijden petten, oude melkpetjes, er komt geen eind aan. Ze worden rondgedeeld. En het spelletje van Maaike Meu,18 die een kast vol oude hoeden naliet aan haar erfgenamen, is al in volle gang.
Over de schalen met broodjes en de theelichtjes met trekpotten heen poog ik Kees in ’t oog te krijgen. Onder de zwart fluwelen hoed met de mottige struisveer staat zijn gezicht tamelijk wanhopig. Ik weet dat hij vanavond nog een artikel voor de classicale kerkbode moet schrijven en het is al tien uur. Arme Kees!
Reinder de Vries zit onbewogen met een babyzuidwestertje op zijn vierkante kop, en Botte Spoelstra knikt eens vriendelijk mijn kant uit. ‘Heeft mefrou wel skik?’ Ja, mevrouw heeft skik, en de jongelingschap van Nijsterweerd heeft nog veel meer skik, omdat mefrou uitgerekend een kaduke hoge hoed met omgekrulde randen heeft getroffen, die ze uit de vuilnisbak van de voor-voor-vorige pastoriebewoners moeten hebben gevist!

Als we tien minuten later op de stille weg staan, is het feest nog lang niet afgelopen. ‘Nog drie bruiloften krijgen we,’ zegt Kees somber, ‘niks aan te doen. En wegblijven gaat ook niet.’ ‘Weest blijde met de blijden, Keessie,’ poog ik hem op te monteren.
Maar eer we onze huisdeur binnengaan worden we herinnerd aan het tweede deel van de tekst.
Want aan het tuinhek staat Gerrit Boersma, Gerrit van Klaas en Gerritje. En hij vertelt ons met een nuchtere stem dat hun kleine meisje vanavond is overleden. Maar zijn hand die ons tuinhek omklemt is wit aan de knokkels, en langs zijn mond lopen twee diepe groeven.

‘Ik heb gezegd dat jij vanmiddag even komt, Frans,’ zegt Kees. Zelf is hij gisteravond direct met Boersma meegegaan.
En nu moet ik naar die moeder, die haar enig kind verloren heeft. Ik, die alles bezit wat er aan geluk en liefde op deze wereld te krijgen is, en die nog rijker hoop te worden in deze nazomer.
Ik durf niet. En Kees weet dat ik niet durf. Kees weet dat ik huiver voor alles wat met dood en leed te maken heeft. Maar toch moet ik er heen. O, we hebben wel eens eerder een sterfgeval gehad in de acht maanden dat we in Nijsterweerd wonen. Maar dat waren in beide gevallen oude mensen, en we zijn samen gaan condoleren. Maar nu stuurt Kees mij alleen. Ik weet niet wat ik zeggen moet. Kees heeft de vraag wel in mijn ogen gezien. ‘Ga maar, Frans, als je er zit weet je het wel.’ Als ik tegenwerp dat alle woorden hier onmogelijk en goedkoop zijn, zegt Kees: ‘Ja, dat zijn ze. Behalve Gods Woord. Ik heb alleen maar een paar teksten gelezen gisterenavond, met Gerrit en Janke.’
Ja, dat kan Kees doen. Maar ik? Op een bruiloft zitten, pret maken, genieten van de humor die ons leven hier zo volop levert, dat kan ik. Voor iets anders deins ik terug.
O, ik haat mezelf als ik de stille weg naar Oldeweerd19 op fiets. En tegelijk bid ik, voor Gerrit en Janke en voor mezelf.
Janke Boersma zit stil aan de tafel, met de handen in de schoot. Er staan heel wat gebruikte theekopjes, er is blijkbaar al veel bezoek geweest. Maar nu is ze alleen.
Als ik de achterdeur in kom, kijkt ze op. ‘Mefrou...,’ zegt ze toonloos. Dan zitten we samen aan de tafel. Zwijgend. Even later neemt ze mij mee naar het zijkamertje. Daar ligt het dode kindje in haar ledikantje. Ik geloof dat ik nog nooit iets heb gezien dat zó stil is. Hoe kunnen ze ooit zeggen dat een dood kind op een slapend kind lijkt? Aan een slapend kind is altijd iets van leven te bespeuren.
En dit is alleen maar dodelijk stil en wit.
Boven het ledikantje hangt het trouwportret van Janke en Gerrit. Een lachend stel forse jonge mensen, onwennig in de mooie kleren. Een stel zoals Jan en Harmke, gisteren op de bruiloft.
Twee jaren geleden zijn Janke en Gerrit zo begonnen. En nu ...
We zitten in de huiskamer en schreien samen. Ik schrei om het dode kind in het ledikantje, om ons eigen kind dat nog geboren moet worden, en om alle kinderen die eenmaal sterven zullen, en die een moeder met lege armen achter laten.
Dan pakt Janke mijn hand. ‘Ik sei tegen doom’- nee- -,’ hapert ze, ‘ik sei - -, moest ons popke daarvoor geboren worden - -,’ maar hij sei: ‘nee, maar om God te loven, Janke...’

Over de auteur en haar werk20
Margaretha Elisabeth (Greeth) Smitskamp is op 6 mei 1908 geboren te ’s-Gravenhage als het tweede kind21 van Herman Smitskamp (1881-1970) en Jannetje Adriana Ceelen (1881-1973). Haar vader, die niet meer opleiding had genoten dan de lagere school, is ten tijde van Greeths geboorte de eigenaar van een bakkerijtje, dat in de loop der jaren zou uitgroeien tot een van de grote broodfabrieken van Den Haag. Naast zijn werk bekleedt hij diverse functies in het kerkelijk en maatschappelijk leven: diaken, voorzitter van het schoolbestuur en de kieskring en wethouder van sociale zaken. Zijn weg is typerend voor de loopbaan van velen uit Abraham Kuypers ‘kleine luyden’ : in de loop der jaren opklimmen om uiteindelijk een topfunctie te bekleden/2 Greeths moeder is een volstrekt andere persoonlijkheid dan haar vader. Terwijl de laatste een ‘gesloten, consciëntieuze man’ met een groot verantwoordelijkheidsbesef is, is moeder Smitskamp een ‘voor ’t vaderland weg levende gezellige vrouw, die nergens van wakker [ligt]’ en die beschikt over een onuitputtelijke bron van verhalen.23
Greeth groeit op - zelf typeert ze haar jeugd als ‘beschermd en gelukkig’24 - in de Haagse Schilderswijk, om precies te zijn in de Rochussenstraat (nummer 38). Het gezin Smitskamp neemt in die straat een uitzonderingspositie in: ‘We waren de enigen die een telefoon en een dienstbode hadden, mijn moeder stond nooit op de stoep met de buurvrouwen te praten. Ze was ook anders gekleed, droeg graag grote hoeden met veren, en kwam zelf niet aan de deur als er [werd] gebeld’.25 Op zesjarige leeftijd gaan de kinderen Smitskamp naar de Keucheniusschool, een gereformeerde lagere school in de Haagse binnenstad. Hoewel ze beschikt over een goed stel hersenen, is doorleren er voor Greeth niet bij: ‘Naar de H.B.S. gaan had geen zin, omdat het toch zonde was om een meisje te laten studeren. Die trouwden wel later!’26 Aan de ‘Industrie-School voor Meisjes’ haalt ze in vier jaar haar diploma’s boekhouden, handelsrekenen en handelsrecht27, maar beleeft daar weinig voldoening aan: ‘Het boeide mij allemaal maar matig, ik had liever wat anders gewild. Bovendien hoefde ik mij veel te weinig in te spannen, vooral die eerste twee jaren was de stof veel te gemakkelijk. Misschien mede daardoor werd ik een lastige, keetschopperige puber! Het wat dromerige kind veranderde in een loeder van een meid, die ze met tegenzin haar hoge cijfers moesten geven op die tuttige school’.28 Zoals gebruikelijk voor een gereformeerd meisje gaat ze naar catechisatie en is ze lid van een meisjesvereniging.29
Na haar diplomering werkt ze drie jaar lang op een kantoor. In die jaren volgt ze in de avonduren Engelse les en begint ze in het diepste geheim met schrijven.30 Omstreeks 1930 besluit ze als schrijfster naar buiten te treden. Jarenlang zal ze boeken, verhalen, recensies en artikelen31 publiceren. Aanvankelijk verschijnen deze onder haar voluit geschreven naam Greeth Smitskamp. Later, na haar huwelijk met de predikant Jan Cornelis Gilhuis (1908-1993),32 schrijft ze meestal onder de naam Gr. Gilhuis-Smitskamp. Als predikantsvrouw woont ze achtereenvolgens in Ooster-Nijkerk (19 3 2 1936), Mijdrecht (1936-1940), Rotterdam-Zuid (Katendrecht; 1940-1945) en Amsterdam-Watergraafsmeer (1945-1967). Wanneer haar man, die in 1:955 's gepromoveerd op een studie naar de zending inlndonesië33, in 1967 wordt benoemd tot zendingspredikant in algemene dienst verhuizen ze naar Soest. Na de dood van haar man blijft ze daar wonen. Kort na haar 96s,e verjaardag is ze verhuisd naar een zorgcentrum te Soest.
Ze debuteert als schrijfster - zelf zegt ze in haar schrijfstijl te zijn beïnvloed door P.J. Risseeuw34 - met drie (in 1928 en 1929 geschreven) verhalen in het blad Opwaartsche Wegen.35 Korte tijd later verschijnt haar eerste roman.36 Nieuwe verhalen worden opgenomen in verzamelbundels en in het dagblad De Standaard.37 Een lange reeks kinderboeken volgt38, waaronder Een sneeuwbal vliegt in de woonschuit... (1950) - door Geert Mak op subtiele wijze genoemd in zijn boek De eeuw van mijn vader.39 Nog weer andere verhalen en rijmpjes verschijnen in enkele door haarzelf geredigeerde verzamelbundels, waarvan zij er één samen met haar oudste dochter schreef.40 Behalve als verhalen- en kinderboekenschrijfster wordt Gr. Gilhuis-Smitskamp ook bekend als recensent voor De Reformatie (1935-1940),41 Moeder (1946-1961)42 en Jong Gereformeerd (1961-1968)43 en als spreekster op kerkelijke avonden. Tenslotte publiceert ze samen met haar man twee meditatiebundels44 en verzorgt ze enkele vertalingen.45
Schrijven heeft voor Greeth Gilhuis-Smitskamp veel betekend. Om te beginnen schonk het haar plezier en voldoening. Ze had (en heeft) een talent voor het vertellen van verhalen. Door de verhalen ook op te schrijven, had ze naast haar taken als predikantsvrouw een eigen bezigheid en slaagde ze erin zichzelf te ontplooien. Tevens had het schrijven van boeken en verhalen een financieel oogmerk: de royalty’s voor haar boeken vormden een aanvulling op het traktement van haar man.
Dat ze zich op hoge leeftijd realiseert dat er veel in de (geloofs)wereld is veranderd, blijkt uit de relativerende terugblik op het vrome karakter van haar boeken: ‘dat hoorde nu eenmaal, dat er heel wat werd afgebeden. In vergelijking met kinderboeken van andere auteurs waren de kinderen in mijn verhalen toch best ondeugend’ .

Dirk van Keulen (1963), is werkzaam als bijstand in het pastoraat in de Protestantse Gemeente van Santpoort en Velserbroek. Studeerde h b o verpleegkunde en daarna theologie aan de vu. In Z003 gepromoveerd op Bijbel en dogmatiek. Schriftbeschouwing en schrijfgebruik in het dogmatisch werk van A. Kuyper, H. Bavinck en G.C. Berkouwer. Is gehuwd met een kleindochter van mw. Gr. Gilhuis-Smitskamp.

Noten
1. De gereformeerde kerk van Ooster-Nijkerk (classis Dokkum) telde in 1932 487 leden (waarvan 229 doopleden); de totale bevolking van het dorp bedroeg toen 940 zielen. De kerk was geformeerd in maart 1890 en stamde uit de Doleantie. In 1920 betrok de dominee een in 1910 gebouwde woning als pastorie. 2. Achtereenvolgens sprak hij over ‘Het profetische woord: 1. als het fundament der Kerk;

2. als het licht der wereld; 3. als het zaad des hemels’ (bron: Homiliarium J.C. Gilhuis, in het bezit van mevr. T.L. Dijk-Gilhuis).

3. Gilhuis houdt zijn afscheidspreek op zondag 12 juli 1936 over Ex. 13 :i7 - i9 en spreekt over ‘De weg der Kerk: 1. onder bestrijding; 2. onder beproeving; 3. onder beloften’ (Homiliarium J.C. Gilhuis).

4. Gr. Gilhuis-Smitskamp, Fransje en haar dominee, Baarn z.j. [1963]4, 53.

5. Ibidem, 12 9 ; vgl. 98: ‘Ze kennen elkaar allemaal van haver tot gort in deze kleine gemeenschap. Alleen Kees en ik zijn buitenstaanders’. Ruim zestig jaar later blikt ze in een brief ter gelegenheid van het eeuwfeest van de Gereformeerde Kerk van Ooster-Nijkerk vriendelijk terug: ‘Wij hebben de beste herinneringen aan de jaren 1932-1936, het begin van ons huwelijk en onze ambtsperiode. Mijn man heeft bij u ‘het vak geleerd’, en de ervaring die hij in onze gemeente mocht opdoen is voor hem gedurende zijn ambtelijk werk van veel belang geweest’ (in: Sj. Dijkstra, e.a., 1890-1990 100 jaar Gereformeerde Kerk Oosternijkerk, z.p.,z.j. [1990], 94). Een herinnering aan het naoorlogse Ooster-Nijkerk thans in: G J . van Klinken, "Mijn weetgierigheid is eindeloos’ In gesprek met prof. Hartvelt’, in: Profiel. Tkeologiebeoefening in Kampen 19JO-1990, Kampen 2004, 153-155.

6. Ze kan zich niet meer precies herinneren wanneer ze is begonnen de verhalen op te tekenen. In elk geval is dit na de Tweede Wereldoorlog geweest (mededeling M.E. Gilhuis-Smitskamp, 19 juni 2004).

7. Mededeling M.E. Gilhuis-Smitskamp, 19 juni 2004. Ik ben er niet in geslaagd de jaargang te achterhalen.

8. Ibidem.

9. Het gedeelte over het bezoek aan de moeder van het overleden kind is in de ogen van de auteur een van de beste stukken van het boek. Het is ‘letterlijk zo gebeurd zoals het is beschreven. Ik heb toen geleerd dat je in zo’n situatie maar het beste stil kan zijn en geen stichtelijkheden moet gaan debiteren’ (Mededeling M.E. Gilhuis-Smitskamp, 9 aug. 2004).

10. Gr. Gilhuis-Smitskamp, Fransje, 32-36. Geannoteerd a.h.v. mededelingen M.E. Gilhuis-Smitskamp, 19 juni 2004,

11. ‘Vogeltje’ is de hulp in de huishouding en heette in werkelijkheid Anne Faber.

12 . Dominee Broekema, die ook elders in het boek figureert, is een creatie van de auteur: karaktertrekken en kenmerken van verschillende predikanten uit de omgeving zijn tot één persoon samengevoegd: ‘de neus van de één op het gezicht van de ander.’

13. Meindert (die in werkelijkheid Van Dijk heette), Pietsje en schoonmoeder Minke (in werkelijkheid ‘Frou Dijkstra’) woonden schuin tegenover de pastorie en vooral de twee vrouwen vormden een cruciale schakel in het dorpse roddelcircuit.

14 . De Bergwierseweg was in werkelijkheid de weg naar Metslawier.

15. Gilhuis-Smitskamp, Fransje, 37-43. Geannoteerd a.h.v. mededelingen M.E. Gilhuis-Smitskamp, 9 aug. 2004.

16. De meisjesvereniging heette in werkelijkheid ook ‘Wees een zegen’. Zodra Jan Gilhuis als predikant was begonnen, moest zijn vrouw voorzitter worden van de meisjesvereniging: ‘Mefrou weet alles’ Enig probleem was dat alle besprekingen in het Fries plaatsvonden, een taal die de kersverse predikantsvrouw niet machtig was.

17. ‘Reinder de Vries’ heette in werkelijk Zwart. Hij was boer, maar had geen sterk gestel en moest om die reden regelmatig rust houden. Hij besteedde dan zijn tijd aan het lezen van theologische lectuur. Wanneer de gemeente van Ooster-Nijkerk vacant was, nam hij veel van de taken van de predikant waar. Een van zijn zonen zou later predikant worden.

18. De auteur kon zich de oorsprong van het spelletje van Maaike-Meu niet meer herinneren. Het spel, dat op iedere bruiloft werd gespeeld, hield in dat allerlei hoeden afwisselend door de een na de ander werden opgezet, wat voor veel hilariteit zorgde.

19. Oldeweerd was in werkelijkheid Niawier.

20. Veel gegevens in wat volgt zijn afkomstig uit de in het bijzonder voor haar kleinkinderen geschreven kleine autobiografie van mw. Gilhuis-Smitskamp, Tussen herinnering en vergeten, z.p. z.j. [1990], uitgave in eigen beheer, verzorgd door Henk Gilhuis, Jan C. Gilhuis en Liesbeth Thomas.

21. In het gezin Smitskamp werden tussen 1907 en 1917 zeven kinderen geboren waarvan er een op eenjarige leeftijd sterft. Greeths oudste broer Henk (19071970) zou later bekend worden als hoogleraar geschiedwetenschap aan de Vrije Universiteit.

22. Gilhuis-Smitskamp, Herinnering, 7-9.

23. Ibidem, 15 en 19. Over haar verhouding tot haar ouders schrijft ze: Tk was veel meer een kind van mijn vader dan van mijn moeder. Er gaat, nu ik zelf oud ben, geen dag voorbij dat ik vaak denk: ‘kon ik het nog maar eens aan mijn vader vragen’. Bovenal hij heeft mij het leven van een Christen voorgeleefd, zonder veel woorden op een onvergetelijke manier. De waarde daarvan kan nooit overschat worden’, (ibidem. 9).

24. Ibidem, 13.

25. Ibidem, 13.

26. Ibidem, 25.

27. Als predikantsvrouw schrijft ze later: ‘ Soms begin ik te vermoeden dat ik beter op een huishoudschool had kunnen gaan. Een mooi cijfer voor handelsrecht en het werken op een Burroughs boekhoudmachine geven geen enkele steun als je op je knieën in een stervend fornuis zit te blazen’. (Gilhuis-Smitskamp, Fransje, 46; zie ook 80-83).

28. Gilhuis-Smitskamp, Herinnering, 25.

29. Ze is lid van de meisjesvereniging ‘Die Mij Vroeg Zoeken’ (Gilhuis-Smitskamp, Herinnering, 29).

30. Gilhuis-Smitskamp, Herinnering, 27. Zij publiceerde onder de volgende namen: G. Smitskamp, Gr. Gilhuis-Smitskamp, Greeth Gilhuis-Smitskamp, G. Gilhuis-Smitskamp of M.E. Gilhuis-Smitskamp. Dit onderscheid is niet meegenomen in de navolgende noten.

31. Ik vond enkele artikelen terug: ‘De propaganda-arbeid in de Westerkerk- wijk’, in: Jong leven. Orgaan van den Gereformeerden Jeugdraad ’s-Gravenhage/Scheveningen 10 /12 (1 dec. 1930), i 4 i ; ‘Onwaarachtige Romantiek in de Kerstlectuur’, in: De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven 19 (1938-1939), 9 1-9 2 ; id., ‘Het boek vraagt onze aandacht’, in: Moeder 1946, 14 0 ; ‘Overpeinzing bij de boekenweek’, in: Jong Gereformeerd 8 (1964-1965), 1044-1045.

32. Jan Cornelis Gilhuis (Hardenberg, 9 jan. 1908 - Amersfoort, 2 aug. 1993). Zie over hem het In Memoriam door C.P.T. Rijper in Jaarboek 1994 van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Goes z.j., 518-519. Jan Gilhuis en Greeth Smitskamp kregen vijf kinderen: Dineke (1933), Herman (1934), Piet (1936), Marjanne (1941) en Titia (1944). De beide jongens zouden in de voetsporen van hun vader treden en ook predikant worden. De jongste dochter zou trouwen met een predikant (Wybe J. Dijk). Ook drie kleinkinderen zouden kiezen voor het ambt van predikant (Marijn en Gerson Gilhuis en Marjanne Dijk; laatstgenoemde gebruikte het boek Fransje en baar dominee in haar toespraak ter gelegenheid van de presentatie van Gerben Heitinks boek Biografie van de dominee: M.E. Dijk, ‘Gerben Heitink, Biografie van de dominee’, in: Predikant en Samenleving. Orgaan van de Bond van Nederlandse Predikanten 79/1 (jan./febr. 2002), 6-8).

33. J.C. Gilhuis, Ecclesiocentrische aspecten van het zendingswerk, metnamebij de ontwikkeling daarvan in Indonesië, bijzonder op Midden-Java, Kampen 1955

34. Mededeling M.E. Gilhuis-Smitskamp, 19 juni 2004. De schrijver Pieter Johannes Risseeuw (1901-1968) was afkomstig uit Den Haag; hij nam tal van initiatieven tot bundeling van krachten van protestants-christelijke schrijvers en schrijfsters.

35. ‘De poort gesloten?’, in: Opwaartsche Wegen. Tijdschrift op christelijken grondslag ter beoefening van de Nederlandsche letteren 7 (19Z9 -1930), 5 1 54; ‘Moeder’, in: Opwaartsche Wegen 7 (192.9 -1930), 245-248; ‘Het laatste spel’, in: Opwaartsche Wegen 8 (1930-1931), 236-239.

36. De stille zegepraal, Amsterdam z.j. [1931].

37. Bijvoorbeeld: ‘Harmientje en het nieuwe kindje’, in: P.J. Risseeuw (red.), Nieuwe oogst. Een bundel novellen, Nijkerk 1932, 65-80 ;‘Zielen op weg’, in: P.J. Risseeuw (red.), Negende Kerstboek, Nijkerk 1933, 55-80; ‘Vervulling’, in: De Standaard, kerstnummer 1934 (19 dec. 1934); ‘De Eisch’, in: De Standaard, kerstnummer 1936, 17 dec. 1936, 2; ‘Nieuw begin’, in: Bouwen en bewaren. Orgaan van den Bond van Meisjesvereenigingen op Gereformeerde Grondslag 17 (1936-1937), 82-84; ‘Ontwaakt, Uw lof ontvouwen’, in: Zondagsblad De Standaard, 7 januari 1939, 3; ‘Sterkte gegrondvest. Een verhaal uit de dagen van de Schoolstrijd’, in: Zondagsblad De Standaard, 3 juni 1939, 3; ‘Drie vrolijke vissers’, in: J. Kalmijn-Spierenburg (red.), Metz’n achten. Acht prettige verhaaltjes, ’s-Gravenhage 1946.

38. Zoo’n driftkop, Delft z.j. [1931]; Het karretje van Dirk Olie, Nijkerk z.j. [1934]; Ali gaat in een dienstje, Delft z.j. [1936]; Van Niekje, Riekje en de rozijnentaart, Delft z.j. [1938]; De tocht van Tamme, Nijkerk z.j. [1939]; Veilig in het donker, Nijkerk z.j. [1939]; Pit, Nijkerk z.j. [1940], oorspr. verschenen als feuilleton in Bouwen en Bewaren 20 (1939 -1940); De overwinning, Nijkerk z.j. [1946]; Nu moet je eens luisteren..., Nijkerk z.j. [1948]; Toen het Grote Huis er nog stond, Nijkerk z.j. [1950]; Een sneeuwbal vliegt in de woonschuit, Amsterdam 1950; Lummechien, Nijkerk z.j. [1955]; Een feestjurk voor Pietje, Nijkerk z.j. [1958]; Claudio, een jongen uit het bos, Amsterdam z.j.

39. ‘Een wereld glijdt voorbij, met honderden beelden, een wereld die doet denken aan het werk van de christelijke kinderboekenschrijver W.G. van de Hulst, een wereld van houten roeiboten, regenputten, bedsteden, klompen - behalve voor de dokter en de dominee - , paarden, voerlieden die hü zeggen, moeders die kousen stoppen, kachels die snorren en sneeuwballen die in een woonschuit vliegen, een wereld van ‘plekjes die niemand wist’ en grote borden met verboden toegang’ (G. Mak, De eeuw van mijn vader, Amsterdam/Antwerpen 1:999, 65-66; cursief DvK). Met dank aan Marjanne Gilhuis voor deze verwijzing.

40. Greeth Gilhuis-Smitskamp, e.a., Kleuterland. Een bundel verhalen vol zonneschijn en blijdschap, Wageningen z.j. [1937]; ‘t Is feest als moeder voor ons leest, Delft z.j. [1939] (ook in het Zuid-Afrikaans verschenen onder de titel Kom luister! mammie gaan lees!, Kaapstad/Pretoria z.j.); Wij lezen zelf! Leesserie voor Christelijke Scholen, deel a, deel 2-5, Zwolle z.j. [1949 -1953]; Fransje en haar dominee, Baarn z.j. [1953 ]; Gr. Gilhuis-Smitskamp en D. Thomas- Gilhuis, Een koffer vol verhaaltjes, Nijkerk z.j. [1962]; latere drukken van dit laatste boek werden in zijn geheel opgekocht door de uitgever van het weekblad Eva, die het boek cadeau deed bij het nemen van een abonnement op dit blad. Zie ook het verhaal ‘Een, twee, drie, vergeet mij niet’, in: Van land tot land. Een bundel zendingsverhalen, Kampen 1968.

41. Gr. Gilhuis-Smitskamp wordt van 4 okt. 1935 tot 16 aug. 1940 (na die datum was dit weekblad gedurende de oorlogsjaren op last van de bezetter verboden) genoemd onder de vaste medewerkers van De Reformatie. Vgl. G. Harinck, De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van bet gereformeerde leven 1920 -1940, Baarn 1993, 439.

42. Ze verzorgde van medio 1946 tot en met het laatste nummer (aug. 1961) voor dit blad recensies. Deze werden aanvankelijk geplaatst onder de rubriek ‘Moeders Boekenhoekje’; later: ‘Ons Leesuurtje’; nog weer later: ‘Moeder las voor U’; en tenslotte: ‘Hebt u al gelezen:’.

43. Er zijn recensies van haar hand verschenen in de jrg. 5 (1961-1962) tot en met i i (1967-1968).

44. J.C. Gilhuis en Gr. Gilhuis-Smitskamp, Aan U toegewijd, Rotterdam 1960; id., Dit was het nieuws. Bijbels dagstempel, Kampen z.j. [1977], ook in het Duits verschenen onder de titel Sie boren nachrichten. Andachten zur Bibel, Konstanz 1979.

45. Vertalingen uit het Duits: Jona. Een oud verbaal, opnieuw verteld door Dieter Kohl en getekend (stripverhaal) door Friedel Steinmann, Kampen 1979; Noach. Een oud verhaal, opnieuw verteld door Dieter Kohl en getekend (stripverhaal) door Friedel Steinmann, Kampen 1979; De Dikkerdaks aan de Mississippi: een stripboek met zes spannende vervolgverhalen [van] Hannes Hegen, Den Haag 1983 (eerder uitgegeven als de serie: Dig en Dag op stap, Oegstgeest); Petrus en de eerste christenen, geschreven en geïllustreerd door Laurent Lalo, Den Haag z.j. [1985]; Jezus en Jobannes de Doper, geschreven en geïllustreerd door Laurent Lalo, Den Haag z.j. [1985]; Elia en de profeten van Baal, geschreven en geïllustreerd door Laurent Lalo, Den Haag z.j. [19 8 5 ]; David en Goliath, geschreven en geïllustreerd door Laurent Lalo, Den Haag z.j. [1985].

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 2004

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

Gr. Gilhuis-Smitskamp, Fransje en haar dominee

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 2004

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's