Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Twee vrouwen in oorlogstijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee vrouwen in oorlogstijd

Gesprekken met Tiny Nawijn en Mien Bouwman

21 minuten leestijd

Inleiding
In de eerste helft van de twintigste eeuw traden vrouwen in de Gereformeerde Kerken in Nederland veel minder met hun opvattingen naar buiten dan de mannen. Dat mag niet doen vergeten hoe essentieel hun aandeel geweest is in de vormgeving van de gereformeerde levensopvatting. Ook over de rol van vrouwen (moeders en meisjes) in de Tweede Wereldoorlog is betrekkelijk weinig geschreven, maar zij was - in de gezinnen, in de illegaliteit — vaak van essentieel belang.
Het eerste hieronder afgedrukte gesprek werd op 6 februari 2004 gevoerd met mw. T. Boessenkool-Nawijn. We spraken elkaar in haar woning in Punteren, met uitzicht op haar tuin, waar de sneeuwklokjes in bloei stonden. Het tweede interview, met mw. W. Vooren-Bouwman, vond plaats op 27 januari 2004 in haar woning te Bennebroek. De gesprekken werden gevoerd met het oog op een studie naar prof. G.H.J. van der Molen, maar zij leverden ook meer algemene gezichtspunten op, van belang voor een goede beeldvorming van vrouwenlevens in ons (kerkelijke) verleden.


1: Herinneringen van mw. Tiny Boessenkool-Nawijn

Kampen

Op i november 1906 ben ik in Kampen geboren, als dochter van Yfke de Boer en dr. Wopke Nawijn. Vader was als classicus verbonden aan het gereformeerd gymnasium. We woonden aan de Vloeddijk 78. Tot mijn vriendinnen behoorde Co Kok, de dochter van de bekende uitgever J.H. Kok. Schuin tegenover ons huis stond de Burgwalkerk, toen nog met statige proffenbanken. Aanvankelijk kerkten we hier, later in de Nieuwe Kerk aan de Broederweg, hoek Ebbingestraat. Vader bleef echter de Burgwalkerk frequenteren, die hem de uitkomst bood van een doventelefoon.
Klaas Schilder was een oud-leerling van mijn vader. Ze hielden contact, Schilder is heel wat keren op verjaardagsbezoek geweest. Mijn ouders in Kampen zouden in 1944 met de Vrijmaking meegaan (anders dan ik zelf); ze vonden dat Schilder groot onrecht was aangedaan. In Amsterdam speelde het kerkelijke conflict minder nadrukkelijk. Ik vond het erg: die verscheurde gemeenschap, mensen die elkaar zo goed kenden en nu overhoop lagen. Het kostte me zelfs enige moeite om naar Kampen toe te gaan. Welke kerk zou ik op zondag moeten bezoeken?

Huwelijk
Op de ijsbaan heb ik mijn echtgenoot leren kennen: de uit Dedemsvaart afkomstige Frederik Boessenkool. Hij was student theologie, ik gaf handwerkles aan de openbare mulo. Freek had nog maar vier keer gepreekt of hij werd door een ramp getroffen: kinderverlamming (polio). Tot zijn dood in 1992 heeft hij niet meer kunnen lopen.
We waren verloofd. Freek kwam in 1929 bij ons thuis wonen. Prof. Jan Ridderbos, de oudtestamenticus, kwam hem daar opzoeken. Hij wond er geen doekjes om: ‘Boesje, je zit nu wel leuk in de Dogmatiek van Bavinck te lezen, maar heb je er al aan gedacht hoe dat moet wanneer je de preekstoel niet op kunt?’ Met andere woorden: aan een beroep als predikant viel niet te denken. Het alternatief was: een nieuwe studie, rechten ditmaal. Vader Boessenkool, een landbouwer, zei: ‘Eén studie heb ik kunnen betalen, een tweede dat gaat niet meer.’ Min of meer op de bonnefooi zijn we toen naar Amsterdam vertrokken. Directeuren van middelbare scholen werden aangeschreven of ze leerlingen hadden die ‘bijgewerkt’ moesten worden. Dat ging heel goed, naast zijn rechtenstudie aan de vu had Freek voldoende leerlingen om zich financieel te kunnen redden. Colleges liep hij aan de Keizersgracht. Ondanks alle moeilijkheden was hij van nature een vrolijk, gezellig mens, die de kunst verstond om van het leven te genieten.
Zelf had ik inmiddels de middelbare acte kunstnaaldwerk (nijverheidsacte) gehaald, en werd lerares aan de Middelbare Meisjesschool in de Euterpestraat. In de Loomanstraat woonde ik samen met mijn verloofde, wat met het oog op zijn ziekte veruit het meest praktisch waS. Alles ging keurig in het nette, maar het leverde toch opgetrokken wenkbrauwen op, dat samenwonen.
In 1933 zijn we getrouwd, in Kampen. De verbinding tussen Kampen en Amsterdam per nachtboot over de Zuiderzee was voor m’n man een ware uitkomst. Met de rolstoel de loopplank op en af, een plek in de salon - het ging vele malen gemakkelijker dan in de trein. Toen een bureaucraat op het Kamper stadhuis beweerde dat we enkel daar in de echt verbonden konden worden - stel je voor, met die trappen! - toog mijn moeder verontwaardigd naar burgemeester N. Okma, een Fries net zoals zij. Okma heeft ons getrouwd, in het huis van mijn ouders.

Amsterdam
Als meester in de rechten bleef mijn man verbonden met zijn faculteit aan de vu. Naast zijn werk als repetitor voor rechtenstudenten begeleidde hij hbs-ers die theologie wilden gaan studeren, maar die daarvoor eerst bijgespijkerd moesten worden in de oude talen. We woonden in de Andreas Schelfhout - straat in West, met uitzicht op het Surinameplein. De studenten van m’n man kwamen voor hun lessen bij ons thuis. Behalve in de Euterpestraat gaf ik nog les op diverse andere scholen. Daarnaast dreef ik met twee collega’s een atelier, we verzorgden er weefcursussen en andere dingen.
Onze oudste dochter werd geboren in 19 37. Via Ditje Wielenga (een dochter van de beroemde D.K. van Soemba) bereikte ons het verzoek of we drie zoons van het gezin F.L. Bakker bij ons in huis wilden nemen, met het oog op hun opleiding in Nederland. De ouders kwamen hun kinderen zelf brengen, in 1938. Met de jongens wuifden we ze uit vanaf het Weesperpoortstation. De trein ging naar Genua, vandaar vertrok de boot naar Nederlands Indië. Ik vond dat afscheid hartverscheurend. De oudste zoon Bakker is na verloop van tij d bij de classicus Douwe Buwalda in Kampen terecht gekomen, de twee jongsten bleven bij ons. Toen de oorlog uitbrak werden de verbindingen met Indonesië verbroken. Inmiddels woonden we aan de Quinten Massijsstraat iz in Zuid.

Engelse piloten
Mijn man werd door de Duitsers gearresteerd in september 19 4 1. De geschiedenis begon met het neerstorten van een Engels vliegtuig boven de Achterhoek. De piloten werden verborgen door een plaatselijke boer, die echter geen woord Engels sprak. Journalist Jan Willem Achterkamp, verloofd met m’n schoonzus, sprak die taal wel. Met mijn man en anderen probeerde hij een manier te bedenken om die vliegers weer naar Engeland te krijgen. Het was een gekke tijd, ieder deed maar wat, je besefte gewoon niet dat je met vuur speelde. De piloten werden door Piet Nolte opgehaald en naar Amsterdam gebracht. De bedoeling was om contact met Londen te leggen en ze dan vanaf een eenzaam plekje in Noord-Brabant door een vliegtuig te laten oppikken. Maar het liep fout. De zaak werd verraden, nota bene door een oud-leerling van de christelijke hbs in de Moreelsestraat. De piloten en de betrokken Nederlanders werden gepakt. De laatsten kregen een proces, waarin doodstraffen werden geëist en in enkele gevallen voltrokken. Mijn man wist aannemelijk te maken dat hij alleen al gezien zijn fysieke conditie onmogelijk aan actieve Feindbegünstigung had kunnen doen. Het werd een veroordeling wegens Beihilfe: zes jaar tuchthuis. Piet Nolte wist zich verminderd toerekeningsvatbaar verklaard te krijgen en ontsnapte op die manier aan een doodvonnis. Hij kwam in een psychiatrische inrichting in Siegburg terecht.
Mijn man werd eerst naar de vlakbij ons huis gelegen Euterpestraat gebracht, vervolgens naar de Weteringschans en daarna naar het gevangenishospitaal van Scheveningen. Daar had hij het niet slecht. Maar vandaar is hij overgebracht naar het Duitse Rheinbach. Tegen het einde van de oorlog, toen de geallieerden oprukten uit het westen, is hij nog op transport gezet naar het oosten. Als door een wonder heeft hij het tenslotte allemaal overleefd. Aan de Quinten Massijsstraat bleef ik achter met mijn twee pleegzoons en drie kinderen: een dochter van vier, een jongetje van twee jaar en een baby van vijf maanden. Onze jongste dochter Gezina (Gea) zou pas op 9 februari 1947 geboren worden. Vernoemd naar Gesina van der Molen.

De Quinten Massijsstraat
Als huismoeder kwam ik na de arrestatie van m’n man aan banen buitenshuis nauwelijks nog toe. We leefden van dag tot dag. Goede vrienden hielpen, ook financieel. Piet van ’t Hof, de latere rector van het gereformeerd gymnasium, nam de leerlingen van m’n man over maar maakte het geld over aan ons.
Tegenover ons woonde de Telegraaf-journalist “Pasquino” , boven ons NSB-ers. Wanneer ze zaten te feesten met Duitse officieren maakten ze een heidens kabaal. Daar weer naast woonde echter een heel ander gezin: de rooms-katholieke dames Nolte. De moeder was een jaar of zeventig (toen vond ik dat oud), dochter Roos (de oudste) was lerares in Volendam en Agnes aan het rk Meisjeslyceum aan de Reinier Vinkeleskade. Zoon Piet was een gestudeerde maar wat morsig ogende figuur, die vanwege dezelfde pilotenaffaire door de Duitsers was opgepakt als mijn man. De Noltes kerkten in de Obrechtstraat. Een vroom katholiek gezin, waar een crucifix aan de wand hing en waar geregeld de pastoor over de vloer kwam. Voor het behoud van Piet werd dagelijks een rozenhoedje gebeden. Roos was een schat, ze was altijd in de weer voor iedereen in de buurt. In de hongerwinter liep ze met een kinderwagen op en neer naar Volendam. Kreeg ze haar buit van paling, brood en groente veilig langs de controle bij het IJ, dan liet ze er ieder in delen. Bij Agnes luisterden we ’s avonds naar de verboden Engelse radio. Ondanks het gevaar en ondanks die NSB-ers gaven mensen als de Noltes en anderen een hecht buurtgevoel. De Quinten Massijsstraat was een heel erg fijn straatje. Wanneer ik ’s avonds bij de Noltes langsging konden ze aan mijn manier van bellen horen dat het goed volk was.

Razzia's
Het allerergste wat we in de Quinten Massijsstraat hebben meegemaakt was de deportatie van de joodse Amsterdammers. Een razzia hield in dat de Duitsers huis na huis afgingen. Deden de bewoners niet open, dan trapten ze de deur in. Op een zondagmorgen hebben we dat meegemaakt. De hele buurt was afgezet, de bruggen over de Boerenwetering door militairen afgezet. Een lange stoet mensen werd door de straat afgevoerd. Het waren allemaal mensen die we kenden. De kinderen stonden bij de deur. Ik haalde ze op: ‘Kom binnen. We willen het niet zien.’ In dit stadium konden we niets meer voor onze joodse buurtgenoten doen. We hoorden dat ze werden afgevoerd naar de Hollandse Schouwburg in de Plantagebuurt. Diezelfde zondag preekte professor Klaas Dijk in de Raphaëlpleinkerk. Ik herinner me niets meer van wat hij gezegd heeft, wel dat de stemming zeer gedrukt was.
Nadat de mensen afgevoerd waren, kwamen vrachtwagens om hun spullen uit de huizen te halen.

Onderduikers
We hebben in de oorlog heel wat mensen over de vloer gehad. Wim Speelman kwam geregeld langs, aanvankelijk samen met studiegenoot Arie van Namen van Vrij Nederland. Bruins Slot kwam wel eens een boterham eten. Wim heeft menige zaterdag bij ons onder de douche gestaan. Hij was ontzettend fel in de strijd tegen de Duitsers. Je zag dat ook aan de blik in zijn ogen, wanneer hij het daar over had. Die enorme inzet in de strijd tegen onrecht deelde hij met Gee van der Molen. Ook werden er vanuit ons huis telefoontjes gepleegd. We kenden iemand bij de posterijen die goed was, die kon voor ons nagaan of onze telefoon niet werd afgeluisterd.
Gesina van der Molen was een zeer zelfstandige vrouw en ze herkende dat in de manier waarop ik het huishouden aan de Quinten Massijsstraat bestierde. ‘Hoe is dat nou in jouw huwelijk’, vroeg ze eens. ‘Ben je daar ook de baas? Moet je je aanpassen wanneer je man straks terugkomt uit de Duitse gevangenschap?’ Helemaal ongelijk had ze niet: ik was er al danig aan gewend geraakt alle belangrijke beslissingen zelfstandig te nemen.

Joodse kinderen
We hebben wel eens een joods kind in huis gehad, gebracht door Hester van Lennep, in een draagwiegje. Het was maar voor tijdelijk: Hester en haar man Sandor Baracs probeerden de kinderen uit Amsterdam weg te krijgen, naar Friesland vooral. De NSB-ers boven moeten die kinderen hebben horen huilen (terwijl ik zelf geen kinderen meer in die leeftijd had!), maar ze hebben ons niet aangegeven. Sandor Baracs schreef de buitenlandberichten voor Trouw, het kinderwerk was vooral het terrein van zijn vrouw. Maar ook hij had er slag van om op een leuke manier met kinderen om te gaan, wanneer hij langskwam noemden ze hem ‘oom Piet de kunstenmaker’.
Het motief voor het kinderwerk was heel duidelijk: het redden van levens. Bekering tot het christendom was geen vooropgezet doel. Maar als het er toch van kwam, kan worden aangenomen dat een overtuigde christin als Gesina van der Molen zich daarover verheugde. Het christendom gold als het enigzaligmakend geloof, en de kracht daarvan ervoeren we zelf in de bezetting als nooit tevoren. Alleen in het geloof was het uiteindelijke behoud, ook met het oog op het hiernamaals.
Mijn broer Evert Nawijn heeft in Friesland veel kinderen ondergebracht. Zijn vrouw en hij hadden geen kinderen. Van hun joodse pleegkinderen vond één na de oorlog de eigen ouders terug, die het ook overleefd hadden. Ze zijn naar Israël gegaan, naar een sinaasappelplantage. Het andere pleegkind had haar hele familie verloren, die hebben ze geadopteerd en christelijk opgevoed.
‘Mamma, de kinderen op school zeggen dat ik joods ben’ , vroeg ze eens, ‘is dat erg?’ ‘Nee hoor’, zei mijn schoonzus, ‘de Here Jezus was ook joods’.

Terugkijkend
Wanneer ik jongeren kan helpen om zich een beeld te vormen van die tijd, werk ik daar graag aan mee. Maar of ik vannacht zal kunnen slapen? Je herinnert je de goede dingen, maar óók het verdriet, de zorg en de angst.

Naschrift: mw. Tiny Boessenkool-Nawijn is op 7 maart 2004 in Lunteren overleden. ‘Tot het laatste toe was zij vol belangstelling’, schreven de kinderen.

2: Verslag van een gesprek met mw. Mien Bouwman

Achtergronden

Op het eiland Urk heb ik een prachtige jeugd mogen beleven. Mijn vader J.J. Bouwman (189 1-1974) was daar predikant. Hij had gestudeerd in Kampen, na het Drentse Gees (gemeente Oosterhesselen) was dit zijn tweede standplaats. Thuis lazen we De Heraut en De Reformatie. In 1928 nam m’n vader een beroep aan naar Almelo. Daar heb ik het lyceum doorlopen, om vervolgens in Deventer door te leren als lerares landhuishoudkunde. Dit vak was vanuit Denemarken in Nederland geïntroduceerd. Doel was het bevorderen van een verantwoorde voedingsleer (groente niet langer twee uur laten koken!) en eigentijdse inzichten betreffende hygiëne, voorlichting enzovoort.
Na de vooropleiding kwam ik ‘in praktijk’ bij de familie Buurma, bij de grens tussen de provincie Groningen en Duitsland. Het was toen al oorlog. Vanuit Emmen nam ik de tram naar Ter Apel, vandaar ging het per fiets naar Sellingen. Ik had me voor mijn praktijkstage geen beter adres kunnen wensen. Mevrouw Buurma kon alles met haar handen. Kippen plukken, hooi optasten, zuurkool inmaken, het ging allemaal even vlot. Een sterke vrouw in alle opzichten, wijs en dapper. Maar, zoals nu eenmaal gebruikelijk in een gereformeerd gezin van die tijd: haar man had thuis het laatste woord! ‘Pa is boas, pa mut ’t waitn.’

Wim Speelman
Wim en ik hadden elkaar leren kennen via onze ouders, die elkaar toevallig ontmoet hadden op het strand van Noordwijk. Zijn vader was predikant in Nieuwveen en consulent van Nieuwkoop. Van 19 17 tot 1925 had hij in Sellingen gestaan. Ds. Speelman was aan het begin van de oorlog al wat ouder.
Hij bewonderde de calvinistische ‘voormannen’, vooral prof. H.H. Kuyper van de vu. De principes waren strak: nooit mocht je onwaarheid spreken, zelfs niet tegen de Duitsers! Nu, strak in de principes waren zijn kinderen ook, maar dan wél op een andere manier... Het voorlezen van Kuypers driestarren in De Heraut vormde een vast ritueel in huize Speelman. Na het uitbreken van de oorlog begon Wim zich er geërgerd van af te wenden. Zijn oudere broer Jan, arts op Dennenoord in Zuidlaren, las in de zomer van 1940 met tranen van ontroering in de ogen het betoog van Schilder in De Reformatie: ‘De schuilkelder uit, de wapenrusting aan’. Dat waren de woorden die we nodig hadden! [...]

Vrij Nederland
Van september 1942, tot en met december werkte ik als onderduikster in het Christelijk Tehuis voor Werkende Vrouwen, Prinsengracht 997 in Amsterdam. Directrice was juffrouw Koster. Een beter onderduikadres kon ik me niet wensen. Vanaf januari 1943 heb ik met Wim meegewerkt in de illegaliteit.
Over het conflict in Vrij Nederland tussen Wim en Henk van Randwijk is al veel geschreven. Van Randwijk was in menig opzicht een ideale verzetsman. Zo leek hij een zesde zintuig te hebben voor situaties waarin gevaar dreigde. Maar tevens was hij een ontstellend autoritaire figuur. Hij wilde alles weten, op schrift, niet alleen van de redactie maar ook van de verspreidersgroep. Het bracht hem in groot conflict met Wim en met Henk Hos. Die beschouwden Van Randwijks leiderschap over Vrij Nederland geenszins als een vanzelfsprekendheid, en zeker niet wanneer hij meende iets te zeggen te hebben over de verspreiders. Van Randwijk was betrekkelijk laat bij Vrij Nederland betrokken geraakt. ‘Wij hebben hem gevraagd in het blad te gaan schrijven’, zei Wim. [...]
Het was eind 1942 duidelijk dat de breuk in Vrij Nederland definitief was. Zelf had ik met die breuk niets te maken, dat was een zaak van Wim en zijn vrienden. Wel kende ik de Vrij Nederland-mensen. Arie van Namen was een achterneef van Wim. Zij hebben me nooit verteld dat Wim gepakt was en waar, terwijl ze dat wel wisten. Wij tastten volslagen in het duister. Voor ons, voor mij en zijn familie, was Wim “ verdwenen” . Na Wims ontsnapping uit het grootseminarie in Haaren in Brabant, in december 1942, troffen hij en ik elkaar op een adres bij Staphorst. Zijn ouders werden op oudejaarsavond gearresteerd (ze hebben tot april 1943 gevangen gezeten). Toen dat gebeurde, begreep moeder Speelman meteen dat Wim gepakt was geweest en ontsnapt moest zijn. [...]

Trouw
In de eerste periode van Trouw verbleven Wim en ik meest in de provincie Groningen, ondermeer op een duikadres in Ulrum. Wim was de onbetwiste leider van de organisatie van het blad. In december 1943 kwam het bericht dat de hele Trouw-ploeg in Amsterdam opgepakt was, op één na. Wim besloot toen naar Amsterdam te gaan, het centrum van het Nederlandse verzet. Huib Ottevanger en Niklaas Buurma namen Wims taken in Groningen over. [...]
In Amsterdam kwam ik wel eens bij Gesina van der Molen en Mies Nolte. Zij stonden onder meer in contact met Tiny Boessenkool in de Quinten Massijsstraat. Ik herinner me hoe ik bij Gee en Mies aan huis op een zondagochtend een joodse jongen op luizen heb zitten kammen. ‘Hebt u er al weer een, tante?’, zei hij vrolijk.
De inspanning om joodse kinderen te laten onderduiken was mooi, maar tegelijk hartverscheurend werk. Ik zie me nóg met zo’n kind achterop door Amsterdam-Zuid fietsen, in de bezetting... Rifka Vleeschhouwer heb ik pal voor ze gedeporteerd zou worden meegekregen van haar ouders, bij een tramhalte, het was zo gebeurd. Stel je voor wat dat voor de ouders geweest moet zijn, hun kind mee te geven aan een wildvreemde! [...]

Verzetsmensen
Zelf heb ik meer dan vijftig om het leven gebrachte verzetsstrijders gekend. Van de doden van Vught kende ik er vijftien of zestien zelfs goed. Toen de aanslag van Johannes Post op de Weteringschans mislukte [14 juli 1944], behoorde ik tot degenen die de geredden op hadden zullen halen. Ik hoorde het schieten, wist toen dat het mis was. Dat vergeet je niet. Om nog maar niet te spreken van begin ’45, van drukker S.P.J. Bakker en zijn personeel, van Wim...1 Je kreeg een stuk eelt op je ziel, anders redde je het niet. In het laatst van de oorlog was er verdraaid weinig waar ik nog van in paniek raakte. Je dacht met een soort verbetenheid bij jezelf: ‘Als ik het opgeef, dan is alles voor niets geweest.’ Het ging erom om in elke situatie exact de juiste beslissing te kunnen nemen. Vaak lukte dat ook. Maar later, soms pas veel later, kwamen die nooit helemaal verwerkte gebeurtenissen toch weer boven. Je bent het verleden nooit kwijt. De stemmen, de gezichten die je nog zo voor je kunt halen.
Als vrouw leefde je toen in een wereld die gedomineerd werd door mannen. Dat gold zelfs voor het verzet. ‘Mannen, ik zou jullie door elkaar willen rammelen!’, heb ik toen wel eens gedacht. Maar je kóós natuurlijk. Was je eenmaal in het verzet gerold, niet zelden via familie of vrienden, dan ging je door. We wisten wat we deden. Zelf breidden we het netwerk van het verzet verder uit. Ondanks fricties (de gewetensnood van velen om een noodleugen uit te spreken!) was de hechte gereformeerde wereld daarvoor ideaal. Bij een dominee kon je altijd terecht. Was hij zelf niet bereid om te helpen, dan wist hij altijd wel een gemeentelid die dat wel was. En verraden zou hij je niet.
We dreven op de kracht van ons christelijk geloof. Hoe sterk die kracht ervaren werd, blijkt duidelijk uit de brieven van de ter dood veroordeelden. Henk Hos kwam niet uit een kerks milieu, maar had veel met mijn vader over het geloof gepraat. Ties Jansen schreef vanuit de gevangenis in Scheveningen aan zijn vrouw Imke dat hij verlangde naar de vereniging met Christus, naar de tijd waarin hij voor altijd het avondmaal zou vieren met het Lam.

De bevrijding
In 1945 zat ik met Bruins Slot, Berghuis en andere Trouw-mensen ondergedoken in de Reggestraat. Waarschijnlijk was het een joodse woning geweest. André Donner heeft hier eveneens een tijdje gewoond, in januari. Gee van der Molen en Mies Nolte zaten ook ergens in de Rivierenbuurt. Van Gijs Kuipers van de luisterpost kregen we in mei het grote nieuws: ‘Morgen zijn we vrij!’ Gesina kwam diezelfde avond bij ons langs om te horen of we het bericht al vernomen hadden.
Kees Streef was in de oorlogswinter 1944-1945 penningmeester van Trouw. Geld was in de laatste fase van de bezetting geen probleem meer. Iedereen wilde ons maar al te graag ondersteunen. Het bevrijdingsnummer van Trouw vloog weg. De exemplaren hadden, ruim van tevoren gereed gemaakt, in depot op het grote moment liggen wachten. Ze waren nog aangepast aan het overlijden van president Roosevelt. Op de dag van het Damgevecht [7 mei 1945 waarbij vanuit de Groote Club door Duitsers op de feestvierende menigte werd geschoten] hebben Jaap Dienske en ik de opbrengst de trappen van het Standaardgebouw op gezeuld: een jutezak vol geld. Jaap was hoofdverspreider in Nieuw-West. Zijn oudere broer Henk was door de Duitsers gefusilleerd. [...]
Het vreemdst aan de bevrijding was dat iedereen die geen lid geweest was van NSB of SS er nu op stond ‘goed’ geweest te zijn. Bij officiële gelegenheden waren de mensen van de Binnenlandse Strijdkrachten haantje de voorste. We dachten er het onze van. Ook in onze eigen kring. De eerste zondag na de bevrijding ging ik met Bruins Slot en Pim Eringa vanuit de Reggestraat naar de Waalkerk. (...). De dominee die voorging in de Waalkerk had zich in de afgelopen jaren voorzichtig opgesteld. Het verzet had niet veel steun van hem ontvangen. En nu las hij met plechtige stem het avondmaalsformulier voor, daaraan toevoegend dat ook NSB-ers zich hadden te onthouden. We waren verontwaardigd: wat gaf deze man het recht zich boven anderen te verheffen?

Na 1945
Als we zelf in het laatste deel van de oorlog geen plannen gemaakt hadden voor de opvang en verzorging van de vrouwen en kinderen van onze omgekomen vrienden, was er waarschijnlijk nooit wat van gekomen en was er geen Stichting ’4o-’45 ontstaan. Jan Smallenbroek behoort tot degenen die zich er geweldig voor ingezet hebben, hij overlegde ook met de overheid over de juiste vorm. Ik heb ervoor gewerkt van 19 7 7 tot 1985.
Zelf hadden we daarnaast de eigen stichting Trouwfonds, met Jaap Dienske als penningmeester. Zo konden we de gezinnen van de omgekomen medewerkers steunen en activiteiten organiseren als kindervakantiekampen. Ik was één van de ondertekenaars van de stichtingsakte en fungeerde van het begin tot het eind als secretaresse.
Wim was dood. Ik ging terug naar Almelo, viel daar terug op de aloude patronen. Werd voorzitster van de meisjesvereniging. Dat jaar is een zwart gat voor me, op de een of andere manier kan ik me er nauwelijks iets van herinneren. Op een gegeven moment heb ik een enorme streep gezet door de oorlog. De weg lag vooruit. Ik voelde een geweldige levenshonger. Ik dacht: ‘Ik heb het overleefd en wil verder.’ [...]
Vanaf de jaren zestig nam de behoefte aan contact tussen oude bekenden uit het verzet weer toe. Tijdens de begrafenis van Bruins Slot, waar trouwens ook Gerben Wagenaar van de cpn aanwezig was, zei Gesina: ‘Zo jammer dat we elkaar eigenlijk alleen bij nare dingen treffen.’ Daarna zijn we met Trouw-reünies begonnen. Inmiddels is dat ook alweer verleden tijd, de oude garde was er tenslotte te klein voor geworden. [...]

Noot
1. Op 29 jan. 1945 deed de sd een overval bij de Amsterdamse drukkerij van S.J.P. Bakker waar het illegale Trouw werd gedrukt. Bakker en zeven personeelsleden werden gearresteerd; terwijl de sd nog bezig was kwam Wim Speelman binnenlopen. Ondanks het feit dat hij perfect uitziende (valse) identiteitspapieren bij zich had, herkende de leider van de sd hem onmiddellijk als de ontsnapte gevangene Wim Speelman. Bakker werd met vier personeelsleden (de kantoormensen werden vrijgelaten) gefusilleerd in Zaandam op 9 februari. Speelman kwam voor een executiepeloton te staan op 17 februari 1945. Zie: L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 10b Het laatste jaar II. Eerste helft. Den Haag 1981, 548-549.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2005

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

Twee vrouwen in oorlogstijd

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 2005

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's