Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ernst Bohlmeijer, De dominee en zijn mevrouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ernst Bohlmeijer, De dominee en zijn mevrouw

17 minuten leestijd

Toelichting
In dit artikel volgen drie fragmenten uit het boek De dominee en zijn mevrouw van Ernst Thomas Bohlmeijer (geb. 1965).1 Het boek beschrijft de levens van de ouders van Ernst in vooral de jaren dertig, veertig en vijftig van de vorige eeuw: Pieter en Margreet Bohlmeijer-Meijer. Pieter Bohlmeijer (geb. 1922)2 wilde graag naar de Koninklijke Militaire Academie (kma ) in Breda maar de Tweede Wereldoorlog doorkruiste dit plan. Zwervend door Duitsland, waar hij eerst verplicht tewerkgesteld was, raakte hij in de nadagen van de oorlog onder de indruk van de ontreddering van de mensen. Op dat moment kreeg hij de roeping om theologie te gaan studeren. Voor zijn tewerkstelling werkte hij in de eerste jaren van de oorlog op het kantoor van een levensverzekeringsmaatschappij. Hier ontmoette hij Margreet Meijer (geb. 1926). De eerste kennismaking verliep met horten en stoten, maar er groeide een grote genegenheid tussen beiden. Tijdens de oorlog hielden ze contact. Wanneer Pieter dreigde vast te lopen in de studie - waarbij vooral de ‘Heussi’3 het struikelblok was - besloten ze snel te trouwen. Het boek beschrijft de jeugd, de opleidingsjaren en de eerste schreden van dit domineesechtpaar in twee gemeenten in de jaren vijftig. Afwisselend komen de dominee en zijn mevrouw aan het woord. Elk hoofdstuk begint met een korte impressie van het heden (vijftig jaar na dato), waarna het verhaal overspringt naar het verleden. Het boek is te typeren als literaire non-fictie. Het maakt een aantal persoonlijke verhalen en belevingen zichtbaar van een jong echtpaar dat zich staande moet houden in de mores van kerkelijke gemeenten in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Het boek is gebaseerd op interviews die Ernst Bohlmeijer met zijn ouders hield. Het is daarmee grotendeels op autobiografische verhalen gebaseerd, maar verwoord en verbeeld door de schrijver. Dat betekent dat niet alles letterlijk gebeurd en gezegd is als het gedrukt staat. De eerste twee fragmenten werden opgetekend uit gesprekken met Ernsts vader en in het laatste is zijn moeder aan het woord.

Fragmenten
Vandaag is het zover. Mijn laatste preek. Al jaren ben ik emeritus, maar preken ben ik blijven doen. Het geeft me voldoening wanneer de gemeentes mij bellen. Na al die jaren nog steeds gewenst. En ik houd van het ritueel. Op zaterdagavond loop ik nog even de preek over Job na, vijftien jaar geleden geschreven, maar hij gaat ermee door.4 Hier en daar wat polijsten, een andere zinswending, aanhaken op een actueel thema. Dierbare, vertrouwde preek.
Ik houd ook van het ritueel van de voorbereiding. De zondag is de enige dag dat ik bereid ben op te staan en zonder moeite vroeg kan opstaan. De toga vouw ik nauwkeurig op, zodat hij precies past in de oranjevergeelde aktetas. De ritssluiting is kapot. Ik eet mijn ontbijt en ga ruim op tijd op weg. Het is de enige dag dat ik ontspannen en rustig kan rijden. Dit in tegenstelling tot andere dagen als ik weinig geduld heb. Dan foeter ik op de auto’s voor mij en scheld ze uit voor zondagsrijders. Wanneer ik dan even later aan het wandelen ben, heb ik spijt en ben ik poeslief tegen de eerste beste voorbijganger: ‘Lekker weertje hè?’, ‘Wat een prachtig herfstzonnetje, mevrouw, u heeft een prachtig wandeltempo!’ De mensen knikken vriendelijk en lopen snel door.
De plaatsjes waar ik vandaag doorheen rijd, liggen er nog verlaten bij. De stoplichten knipogen en lijken op deze ochtend vooral een vriendelijk, groen mededogen uit te stralen. Na Dieren, waar rechts de bossen en heuvels liggen die ik zo goed ken, even naar links en dan naar rechts de snelweg op. Langs de slome IJssel richting Arnhem.
Vandaag treed ik definitief uit Uw dienst, God. Heb ik U goed gediend? Vier gemeentes, vele lichtingen soldaten. Heb ik ze Uw barmhartige stem voldoende laten horen? Een mensenleven wordt vooral bepaald door zijn keuzen. Maar hoe weet je of je de juiste keuze hebt gemaakt? Niet door de wetten te hebben gehoorzaamd die de één in de gevangenis doen belanden en de ander op vrije voeten stellen. Niet door het vergaarde geld. Niet door het applaus dat ons ten deel valt wanneer het doek van onze loopbaan valt. Zelfs niet door de reproductie van onze namen in de geschiedenisboeken. Slechts door het innerlijk weten in Uw geest te hebben gehandeld. Sluit de ziel een pact met de duivel of met U? Dat is de vraag. Heb ik voldoende mensen geholpen bij het maken van keuzen? Had ik meer kunnen doen? De twijfel slaat toe. Als ik me straks onderdompel in de zee van Uw Genade, kom ik dan bovendrijven? Eén klein knikje, een oogwenkje misschien.
Getoeter. De auto achter mij. Ik blijk al een tijdje voor het groene stoplicht van de rotonde te staan. ‘Zondagsrijder’, roept de automobilist, ‘doorrijden.’ Ik verontschuldig me lachend. God, U zou toch niet in zo’n Mercedes rijden? Eerder toch in zo’n mooie oude Citroën, zo’n snoek, of desnoods een lelijk eendje met open dak? U zou toch niet toeteren, maar eerder uw groot licht even opsteken? Misschien kan ik daar mijn preek mee beginnen. ‘Beste mensen, vandaag is mijn laatste preek en ik heb eindelijk God gezien. Hij reed in een lelijke eend.’ Ha!

***

‘Dominee, ik wil u wat vragen.’ Voor mij stond Jelske Cijsouw met open jas en fris gelaat maar sombere ogen. ‘Mijn man gaat verloren.’
‘Oh, nou kom er dan maar even in, Jelske.’
Ik leidde haar naar de eetkamer, waar we net hadden gegeten. Mijn vrouw stond in de keuken de afwas te doen. Het was mijn vrije uurtje voordat ik naar de catechisatie moest om zeven uur. Ik was dus enigszins verstoord.
‘Ja, ik maak me grote zorgen. Mijn man gaat nu al zes maanden niet naar de kerk. Hij wil er niet over praten. “ Ik heb daar niets te zoeken,” zegt hij. Dat is toch vreselijk, dominee. Ik ben zo bang voor de toorn Gods.’
‘Zo snel is God niet boos, Jelske. God kijkt naar de hele levenswandel en het bezoek aan de kerk is daar slechts een klein onderdeel van. Maar ik beloof je dat ik hem volgende week op zal zoeken. Hij werkt op havens van Vlissingen, is het niet? En hoe laat heeft hij altijd pauze tussen de middag?’
‘Van 12 uur tot 12.45 dominee. Dank u wel.’
‘Ik zal mijn best doen.’
Net als in Wilnis had ik er gewoonte van gemaakt de ‘moeilijke’ gemeenteleden op hun eigen terrein op te zoeken. Het was mijn specialiteit geworden. Nog steeds het branieschoppertje uit Hilversum. Maar eigenlijk was het de beste manier om mijn verlegenheid te verbergen. En dus stond ik volgende week woensdag om kwart voor één te wachten bij de schaftkantine. Cijsouw kwam naar buiten en aarzelde even toen hij mij zag staan.
‘Komt u voor mij?’ vroeg hij nors.
‘Ja, jongen, ik wou eens even met je praten, is dat goed?’
‘Als u dat wilt. Maar dan moet u wel met me meekomen, want ik moet intussen aan het werk.’
Ik voelde wel de bijna schofferende uitdaging in zijn stem en houding. De snelle looppas over het terrein. Ik besloot te volgen. Cijsouw stopte bij een kraanmachine en zonder om te kijken begon hij bijzonder snel en behendig omhoog te klimmen. Ik keek omhoog. Een ijzeren, open pyloon van veertig meter. Al halverwege, dan weer links, dan weer rechts klimmend bewoog Cijsouw. Ach, Piet, dit is jouw jacobsladder, stug omhoog blijven kijken, dan is er niets aan de hand, zei ik tegen mezelf om me moed in te praten. Daar ging ik. De eerste tien meter vielen mee, daarna werd de schacht steeds smaller. Als ik even uitrustte en toch naar beneden keek werd de kraan een draaikolk met een grote aanzuigende werking. Misselijkheid, slappe benen.
Op dat moment had ik al mijn overredingskracht nodig om rustig te blijven, diep te ademen en in de verte te kijken. Kijk daar ligt Oost-Souburg en onze kerk. Daar verder weg het licht van de vuurtoren van Domburg. Langzaam, maar gestaag klom ik verder, tot ik me zowaar in een kleine cabine bevond, waar ik half hangend, half zittend op adem probeerde te komen. Cijsouw begon aan hendels te trekken en te duwen waarna we af en toe kort naar links en rechts bewogen. Ver beneden werden containers aan de haak geslagen en op andere plekken neergezet.
‘Dit heb ik nou altijd eens willen meemaken,’ begon ik, ‘kraanmachinist.’ Cijsouw trok zijn wenkbrauwen op en keek me voor de eerste keer pas goed aan. Was deze dominee gestoord of oprecht meelevend?
‘Ach, het is een beroep.’
‘Maar wel een beroep met perspectief, hoe lang doe je dit werk nu al?’
Daarop begon hij toch iets te vertellen, over zijn fascinatie voor de havens en de kunst van het kraanbesturen, vooral met stevige wind. Toen we even konden pauzeren, draaiden we verder in de rondte, zodat we een goed uitzicht hadden op Walcheren.
‘Ze hebben God al voorgesteld als horlogemaker, maar kraanmachinist zou ook goed kunnen. Draaiend in een cabine, zit hij aan de hendels van het leven.’
‘U zegt het dominee.’
‘Mensen worden maar klein en nietig als je hier zo boven zit de hele dag. Kleine pionnetjes op het wereldtoneel.’
‘Misschien.’
‘Je vrouw is bij me geweest, ze maakt zich zorgen, omdat je niet meer naar de kerk gaat en ook niet meer bidt.’
‘Dominee, u timmert aan de verkeerde weg. Het geloof is voor mij oorlog, brandstapels, uitbuiting. De bijbel is een boek met mooie verhalen. De mensen maken er mooie, wonderbaarlijke sprookjes van. Het is een manier om hun eigen ellende niet onder ogen te zien. Ik geloof in macht en onmacht. Ik geloof in het collectief. De vakbond, dat is voor mij broederschap.’
‘De twaalf apostelen zou je toch ook als vakbond kunnen zien? Met de boodschap van naastenliefde en solidariteit.’
‘Dominee, u bedoelt het goed, maar spaart u zich de moeite. We zitten hier hoog en u ziet een pastoraal, vredig landschap. U begint te filosoferen over de nietigheid van de mens in het grote geheel, u maakt de mens lijdzaam. Ik zie industrieën. Ik zie mensen voor een schamel loon arbeiden. Ik zie ze de kroeg ingaan en ’s avonds hun vrouw slaan. Als ik naar beneden kijk, zie ik de kaalslag en verrijking.’
Er viel een stilte. Dit had ik niet verwacht. Deze radicale afwijzing van het geloof. Ik was gewend aan schuldgevoel, aan verbittering en twijfel. Maar deze man had een nieuw geloof betrokken. Sterk. Een grote tanker zette langzaam vaart richting de Noordzee, getrokken door een drietal sleepbootjes. Vier bastonen ten afscheid.
‘Ik moet weer eens gaan. Misschien hebben we meer gemeen dan we denken. We zijn allebei wereldverbeteraars, Cijsouw. Jij hebt het wapen van de actie, ik moet het hebben van het woord.’
‘Dominee, ik had nooit verwacht dat u mij zou volgen.’
‘Ach, ik houd mij aan mijn woord.’
Even later dankte ik de hemel dat ik weer met mijn beide benen op de grond stond. Missie niet geslaagd. Toch was ik niet uit het lood geslagen. Deze man was niet ‘verloren.’ Ik fietste naar huis. Het hoofd vol van gedachten over God en de wereld. Waar stond de kerk? Waar was de verbinding van woord en daad? Op deze middag kreeg de wind geen vat op mijn voorhoofd.

***

Een naar incident. De penningmeester van de kerk bleek al twee j aar kerkgeld voor eigen gebruik aangewend te hebben. Mijn man kwam met het nieuws verslagen thuis. Brederveld5, zijn collega, had hem gevraagd om dit op te lossen, omdat hij zelf geen idee had hoe. Hij besloot om eerst nog maar eens te gaan praten met de penningmeester of hij het geld zou kunnen terugbetalen. Bij het gesprek was ook de vader aanwezig, een steenrijke rederij houder.
‘Dominee, ik zal het bedrag per direct aan de kerk terugbetalen, maar ik zou zeer erkentelijk zijn wanneer dit niet aan de grote klok werd gehangen.’
‘Ik zou het prettig vinden als we het zo konden oplossen. Dit is inderdaad niet iets waar we trots op hoeven te wezen. Ik kan het echter niet alleen beslissen. Ik zal begin volgende week een vergadering beleggen bij mij thuis. Dan vraag ik mijn collega en de boekhouder er ook bij.’
De volgende dinsdag om drie uur zou het gesprek plaatsvinden. Om twee uur zei mijn man dat hij nog even ging brommen om te ontspannen. ‘Om drie uur ben ik terug.’ Tegen drieën arriveerden de penningmeester en zijn vader, Brederveld, de collega-predikant, en de boekhouder. De sfeer was gespannen. Om de ban te breken schonk ik thee met een mariakoekje. Om tien over drie werd ik ongerust. Die vreselijke man van mij. Waar hing hij uit? Een tweede kopje thee voor de steeds norser kijkende mannen. Ik liet de koekjestrommel maar open op tafel staan. ‘Hij zou hier echt om drie uur zijn, hij moest nog een belangrijk bezoekje afleggen, hij zal hier echt wel zo zijn, misschien heeft hij motorpech.’ Om halfvier komt mijn man eindelijk binnen met verwilderde haren. ‘Sorry, mensen, ik was even in slaap gevallen langs de kant van de weg.’ Zijn verlegen, verontschuldigende lach. O lieve heer, wat zei hij nu. Ik zag de fronsen en ergernis van de mannen. Z o ’n belangrijke bijeenkomst en de dominee valt in slaap in het weiland. Een week later kregen we nog een boze brief van de boekhouder. Dat hij dit toch wel erg vervelend had gevonden. Hij wist niet hoe wij erover dachten, maar zijn tijd was bijzonder kostbaar. Mijn man stuurde een kaartje vol excuses terug.
Al vrij snel na onze komst in Souburg hadden we een afspraak met Brederveld en zijn vrouw. Ze zeiden dat ze erover dachten voor hem een toga te kopen. Ik schrok. Dat wilden wij ook dolgraag, maar we hadden er het geld nog niet voor. Dit vond ik een afgang. Eerst hij en dan een half jaar later mijn man als een nalopertje. Ik hoorde de mensen al denken. We spraken af dat we nog zes maanden zouden wachten en dan tegelijkertijd een toga zouden kopen. In de ochtenddienst Brederveld in toga en ’s middags mijn man. We zouden de gemeente verrassen. Twee maanden later zei de vrouw van Brederveld, die ik bij de bakker tegenkwam, dat ze de toga hadden gekocht en dat haar man hem aanstaande zondag ging dragen. Ik was furieus. Hoogverraad. In machteloze woede stortte ik mijn verhaal uit bij De Koning en zijn vrouw6, die net zaten te lunchen.
‘Moet je nou eens horen ...’
De Koning was zeer kordaat: ‘Morgenmiddag gaan jullie samen een toga laten aanmeten. Ik schiet het geld voor. Je betaalt maar terug als je het geld hebt.’
Ik viel hem om de hals, zo blij was ik. ‘Arie, al beland je ooit nog in de strengste gevangenis, ik kom je opzoeken,’
Die zondag zat ik trots in het bankje rechtsvooraan. Het zwarte fluweel. Toen mijn man de zegen uitsprak, spreidde het fluweel zich als een harmonica uit. Het symboliseerde voor mij de bijzondere positie die mijn man als dominee innam. Tussen God en de mensen.
Behalve onze drie eigen kinderen7 hadden we nog vier voogdijkinderen. Marry, die erg gemakkelijk de liefde van mannen tot zich nam. Marijke, die erg gemakkelijk het geld van andere mensen tot zich nam. En Jan en Joke, de kinderen van een vader die al te gemakkelijk de realiteit uit het oog verloor en dreigde zijn gezin te vermoorden. Jan en Joke waren maanden achtereen bij ons in huis. Vooral Joke kon goed met de kinderen overweg en hielp met allerlei klusjes. Marry en Marijke kwamen een keer per week langs voor de gezelligheid en een gesprekje. Ze waren alle vier toegewezen door de kinderrechter. Op kerstavond kwamen ze alle vier eten. Dan zorgde ik voor veel snoep en zongen we allerlei liedjes.

Eigenlijk hadden we nooit uit Souburg moeten vertrekken. Het leger had kunnen wachten. Het telefoontje van Zuidema8 dat in Arnhem een plek vrij kwam voor een legerpredikant bracht mijn man in extase. Hij had zich tijdens het jaar legerdienst zo prettig gevoeld, zo op zijn gemak, dat deze kans wortel schoot. Er was geen houden aan. Het leek of het gisteren was dat ik de koffers en dozen had uitgepakt, die ik nu weer moest gaan pakken. Ik was nog lang niet toe aan het afscheid van opnieuw zovele dierbaren. Maar dominees zijn nomaden van de ziel. Gods woord is hun huis. ‘Pakt uw tent op en wandelt.’ Op zoek naar nieuwe woestenijen en meren, waar de ondoorgrondelijke stilte hoorbaar moest worden gemaakt. Jezus was een wandelaar. De tabernakel werd immer weer gedragen naar nieuwe oorden. Beweging was de traditie. En als vrouw van de dominee kon ik geen nee zeggen. Maar heimelijk vervloekte ik de onrust die de roeping met zich meebracht.
De laatste dienst. Een volle kerk. Mijn ogen dwaalden rond en bleven steken bij het donkere gelaat van één persoon, de fietsenmaker. Regelmatig ging mijn man bij hem langs voor een nieuwe spaak, een band of een praatje. Het bij wonen van kerkdiensten zag hij niet meer zitten. Nu was hij er.

Over de auteur en zijn werk
Ernst Thomas Bohlmeijer beschrijft - met uitzondering van de impressies van het heden - in dit boek het leven van zijn ouders zoals dat was tot het moment dat hij zelf in 1965 te Arnhem werd geboren. In 1990 rondde hij de studie psychologie af te Leiden, waarna hij in verschillende instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (ggz) werkte. Het moet in het jaar 1998 geweest zijn dat hij - zonder enige schrij versambities - zijn ouders voorstelde om hen te interviewen over hun jeugd en hun ervaringen als domineesechtpaar. Zijn motief: het behoud van de mooie verhalen die zijn ouders konden vertellen.9 Elke maand krabbelde hij vijf vragen op de achterkant van een sigarendoos en vertrok hij met sigarendoos en cassetterecorder naar Ruurlo en later Zutphen om zijn ouders te interviewen. Later besloot hij de verhalen op papier te gaan zetten. Terwijl hij daarmee bezig was, kreeg hij de smaak te pakken en besloot hij er een verhaal van te maken. Dit verhaal trok de aandacht van René van Gruting, uitgever te Westervoort, waarna het boek in 2004 het licht zag.
Ernst Bohlmeijer is sinds 2000 verbonden aan het Trimbos-instituut, het landelijk kennisinstituut voor geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke zorg te Utrecht. Hij promoveerde op 7 maart 2.007 aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op het verband tussen depressie op latere leeftijd en stijlen van herinneren, waarbij mensen ofwel bitter zijn over hun verleden ofwel hun verleden ‘bejubelen’ .10

Noten
1 . Ernst Bohlmeijer, De dominee en zijn mevrouw, Westervoort 2004, blz. 79-80, 83-86,94-97. Over dit boek zijn enkele kleine recensies verschenen. Daarnaast interviewden de ncrv, Radio Gelderland en de kro Bohlmeijer en zijn ouders uitgebreid naar aanleiding van dit boek.

2. Ds. P.A. Bohlmeijer, geb. 4 juli 1922 te Amsterdam. Hij woonde van zijn 3e tot 24e jaar in Bussum. Pred. te Wilnis 19 sept. 1954; Oost- en West-Souburg 14 sept. 1958; legerpredikant in lang verband 8 okt. 1962; Maassluis 6 febr. 1966; Eefde-Gorssel 28 mrt. 19 7 1; leraar godsdienstonderwijs aan het Groen van Prinsterercollege te ’s-Gravenhage 1 aug. 1975 - 1 dec. 1983. Emeritus 4 juli 1987.

3. Karl Heussi, Kompendium der Kirchengeschichte, Tübingen 1907-1909 (tot en met 1981 zestien drukken). Het betreft een indrukwekkende reeks feiten en jaartallen van de kerkgeschiedenis, waarvan Bohlmeijer het onzinnig en frustrerend vond om ze uit zijn hoofd te moeten leren. Zie: Bohlmeijer, a.w., blz. 47.

4. Ds. Bohlmeijer hield zijn laatste preek in 1988 in Arnhem over de tekst uit het gevecht van Jacob met de engel: ‘Ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent’ (Genesis 32:26) in plaats van een tekst uit het boek Job, zoals in het boek is te lezen.

5. Ds. G.D.L. Brederveld (1914-1991) was predikant in Oost- en West-Souburg in de periode 1952-1968. Zie over hem een in memoriam van Ch.H. Swen in: Jaarboek 1992 van de Gereformeerde Kerken in Nederland, blz. 486-487.

6. Deze gemeenteleden uit Souburg verhuisden later naar de omgeving van Nijmegen en waren aanwezig bij de afscheidsdienst van Bohlmeijer. Zie: Bohlmeijer, a.w., blz. 87.

7. Lauri (geb. 1954), Arno (geb. 1956) en Lex (geb. 1959). De auteur was toen zelf nog niet geboren.

8. J.C. Zuidema was jarenlang lid van het deputaatschap voor de geestelijke verzorging van land-, zee- en luchtmacht.

9. Ernst Bohlmeijer e.a. (red.), De betekenis van levensverhalen. Theoretische beschouwingen en toepassingen in onderzoek en praktijk, Houten 2007.

10. E.T. Bohlmeijer, Reminiscence and depression in later life, Utrecht 2007.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2007

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's

Ernst Bohlmeijer, De dominee en zijn mevrouw

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2007

Historisch Tijdschrift GKN | 56 Pagina's