Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

B. Nijenhuis, De tornado

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

B. Nijenhuis, De tornado

26 minuten leestijd

Toelichting
In dit artikel zijn fragmenten genomen uit de roman De tornado (1956) van Berend Nijenhuis (19 14 -19 7 2 ).1 De roman gaat over het raadsel van het lijden, dat God toelaat, terwijl Hij ook liefde is. De drie hoofdpersonen dreigen door dit raadsel vermorzeld te worden. Ieder hebben zij een verschrikkelijke gebeurtenis meegemaakt, die hen dwingt zich opnieuw op het doel van het leven te bezinnen, inclusief de vraag welke waarde het geloof voor hen heeft in lijden en schuld. Hun levens raken met elkaar verweven en langzamerhand ontdekken zij eikaars verleden.
Voor de landbouwdeskundige en boer Vergy Maulveau (42 jaar) komt dit door de dood van zijn vrouw Ma jade die als gevolg van de verwoesting van zijn eerste boerderij door een tornado om het leven is gekomen. Zelf had hij met haar willen sterven en redde hij haar niet, omdat hij dacht dat zij ongeneeslijk ziek was. Later bleek dat haar röntgenfoto’s met die van een ander waren verwisseld. Aangezien hij niet in zijn situatie wilde berusten, kocht hij elders de in verval geraakte ‘pesthoeve’ die sterk op zijn vorige boerderij leek. Vanwege wat Vergy in het verleden was overkomen had hij zich aan God ontworsteld en was hij een harde, genadeloze man geworden, die een krachtmeting aanging met God. De ‘pesthoeve’ werd zo genoemd omdat deze al drie keer te gronde was gegaan en omdat het er spookte. Er rustte als het ware een vloek op. Dit drukte de koopsom aanzienlijk. Vanwege het bijgeloof van de dorpsbevolking kostte het Maulveau echter moeite personeel te vinden. Daardoor startte hij met bijzondere mensen: Vergy dwong de gevaarlijke stroper Saren bij hem te komen werken. Verder deed dominee Jacob Kladak zijn huishoudster juffrouw Radek aan hem over en beval hij hem Ezen (5 6 jaar) als knecht aan. Deze gelovige man had een sterk verlangen naar de nieuwe aarde, waar hij geen last meer zou hebben van zijn zwakke lichaam.
Bij de tweede hoofdpersoon, de dorpsdominee Jacob Kladak (30 jaar), was de twijfel toegeslagen in zijn vorige gemeente door het mstorten van de galerij in de kerk op het moment dat hij stond te preken over de liefde van God. Sindsdien verweet hij God wat Hij hem en zijn gemeente had aangedaan. Daarna was hij zo ver mogelijk van zijn gemeente weggevlucht. Maar in zijn nieuwe gemeente kon hij niet de troost en steun geven die van hem werd verwacht. Hij kwam in een stormachtige crisis, vergelijkbaar met het onweer dat Job in de Bijbel overkwam. Hoewel dit geen antwoord op zijn vragen was, herstelde wel de relatie tussen hem en God en bood het hem zicht op een nieuwe toekomst. Dat gebeurde nadat hij voor de tweede keer geprobeerd had zijn gemeente te ontvluchten. Toen hij onderweg een raaf zag herinnerde hem dit aan de profeet Elia.2 Hij vroeg zich af of God ook hem een raaf gestuurd had om naar zijn werk terug te keren. Doordat hij niet kon zien of het hem was gelukt het dier te verdrijven sprong hij uit de net vertrekkende trein en smaakte hij op de grond. Eenmaal opgestaan zag hij de spoorlijn waarover hij gekomen was als ‘een lang glinsterend spoor dat over de heuvels heen naar de hemel leek te voeren als een draad van zilver’ . Hinkend ging hij verder door het leven: een verwijzing naar zijn naamgenoot, aartsvader Jacob, na zijn gevecht met God bij Pniël.3
De derde hoofdpersoon, de bewegingslerares Ilze Zarmut (27 jaar), worstelde met het lijden van haar broer. Hij was een krankzinnig geworden geallieerde soldaat, die na de oorlog was achtergebleven en jarenlang in de buurt van de pesthoeve bij de ruïne van het verwoeste kasteeltje had gezworven. Door zijn beestachtig schreeuwen in de nacht dacht de bijgelovige dorpsbevolking dat het daar spookte. Op een avond werd Vergy door de verzwakte soldaat aangevallen, maar Vergy wist hem gemakkelijk te overmeesteren. Daarmee ontmaskerde hij het ‘spook’. Berichten over deze gebeurtenis in de binnen- en buitenlandse pers deden Ilze, de zuster van de soldaat, naar de hoeve komen. Zij wilde weten in welke omgeving hij had geleefd. Vergy schrok zeer toen hij haar ontmoette omdat zij uiterlijk sterk leek op zijn overleden vrouw Majade. Hij zond haar zo snel mogelijk weg. Doordat Ilze na haar bezoek dichtbij de hoeve werd aangereden, kwam zij daar terug. Zij zou er lang blijven om te herstellen. Dat verblijf werd er niet gemakkelijker op toen zij verliefd werd op Vergy en op zoek ging naar het geheim van zijn verleden. En dat terwijl Kladak ook verliefd op haar was geworden.
Nijenhuis houdt in de roman tijd en plaats vaag, volgens Nijenhuis’ biograaf Werkman wellicht om aan te geven dat het in de roman om een universeel probleem gaat: de angst van de mens die van God vervreemd raakt, de eenzaamheid van de mens, die gekneusd is door lijden. Recensent Anne Wadman signaleerde in de keuze van de eigennamen een ‘cosmopolitische verdoezeling’, zodat het verhaal evengoed in Polen als in Frankrijk kon spelen.4
Wat de fragmenten zelf betreft: dominee Kladak heeft juist Vergy opgezocht nadat deze de vorige dag door het getuigenis van Ilze door de jury van de rechtbank was vrijgesproken. Hij moest zich verdedigen tegen de verdenking van moord op zijn vroegere knecht Saren, die uit wraak om zijn gedwongen vertrek de hoeve in brand wilde steken. Zelf had Vergy opgehangen willen worden om zo onder Gods vernietigende hand te boeten voor de dood van zijn vrouw Majade. Ilze had net de hoeve verlaten met de bedoeling er nooit meer terug te keren. Zij was door de bossen onderweg naar de ruïne. Vergy was haar gevolgd om te waarschuwen voor een naderende tornado, waar hij Gods vernietigende toorn op zichzelf in zag. Dit gold op een andere manier ook voor Kladak, die als een oudtestamentische profeet, moe van alle ellende op de wereld, de confrontatie met God aanging en Hem zijn geloofsvragen stelde.5

Romanfragment
Nadat [dominee Kladak] de laan uitgereden en linksaf gezwenkt was, zodat hij tussen de hoeve en de bijgebouwen door in de richting van de bossen kon zien, was hij ontzet afgestapt. Boven de bossen naderde in zwart en purper het oordeel waarover Vergy gesproken had.
Over het erf en tussen de bijgebouwen draafden mensen. De luide stem van juffrouw Radek echode bevelend en schril van haast over het erf. Mannen wierpen staldeuren open en dreven vee naar buiten, schreeuwend.
Dominee Kladak hoorde of zag het nauwelijks. Hij staarde als behekst naar de sombere verkleuringen boven de bossen, zijn ogen samengeknepen tot spleten.
“Dominee!” schreeuwde juffrouw Radek, “ kom daar weg, kom bij de gebouwen weg, het is een tornado.”
Zonder zijn ogen af te wenden van de verkleuringen schudde hij langzaam het hoofd. Toen begon hij ineens op de hoeve toe te rennen. Een mannenstem schreeuwde: “Dominee, niet in de hoeve!” maar hij luisterde niet.
Hij was de hoeve binnengegaan en de gang doorgedraafd, daarna een trap op, toen op goed geluk weer een gang door en weer een trap op. Daar had hij de deuren opengesmeten tot hij op een klein portaal gekomen was met weer een trap, afgesloten met een luik. Hij rende ook deze trap op, duwde het zware luik open tot het achterover bonzend in de schragen viel en stond een ogenblik later op de zolder. Hij bevond zich op de achterste helft. De voorste helft was afgesloten door een wand met deuren erin. Verder waren er vier bestofte ramen van gewapend glas. In de brede achtergevel waren drie deuren aangebracht met takels erboven en afgesloten met grendels. Hij was op een van de deuren toegelopen en had hem, de grendels terugslaande met zijn vuisten, geopend. Boven en voor hem kruifden witte schuimvlokken kantelend over torenende wolken als rotsblokken in de branding.
Dominee Kladak keek hijgend in de woelende diepten van de wentelende gevaarten. “ Eindelijk God,” zei hij, “ Ge zijt dus gekomen. Liever had ik U anders verwacht. Ik had U verwacht in Ilze, maar Ge verkiest opnieuw te komen in de vernietiging... zoals weleer. Maar misschien God is dit ook beter, misschien kan ik beter met U spreken in de vernietiging dan in de vrede. Hoor dan, God, hoor wat ik U te vragen heb: wat hebt Ge met Vergy gedaan? Wat hebt Ge met Zarmut6 gedaan? Wat hebt Ge met mij gedaan...?

De wind sloeg het gevelluik dicht met een daverende slag, maar Jacob Kladak trapte met zijn voet het luik weer open. Hij huilde. “Neen God, neen,” riep hij, “ zo krijgt Ge Jacob Kladak niet klein, dan kent Ge Jacob Kladak nog niet, dan moet Ge met andere argumenten komen.
Zesendertig waren het er. Alleen al de doden. Zesendertig gezinnen in rouw en verdriet, alleen omdat ze uit verlangen naar U gekomen waren naar Uw huis. Ik kan met de doden nog vrede hebben, maar wat moet ik zeggen tot de nabestaanden, hun harten verscheurd door verdriet?
Want ik moet hen nog steeds bezoeken, God. Ik ben gevlucht, ja ik ben gevlucht.
Zesendertig doden! Zeventien invaliden, verminkt voor het leven, daaronder drie kinderen. Ik vraag U niet eens naar het waarom, dat hebt Ge mij tenminste afgeleerd; ik zeg alleen maar dat er drie kinderen bij waren.
Het is wonderlijk, God. Nü twijfel ik niet aan Uw bestaan. Indien Ge maar tot mij komt in de vernietiging, dan weet ik het wel weer dat Ge er zijt. Maar is dat niet Uw eigen schuld?, zover hebt Ge het met mij gebracht.
Ik kan niet tegen U liegen, God. Gij weet dat ik hier gekomen ben om te sterven, ik kan niet tegen U liegen. Daarom moet ik U zeggen, eenmaal geloofd te hebben dat Ge tot mij zoudt komen in liefde. In Ilze. Wat zal ik zeggen: geloofd zij Uw Naam? Ik kan niet tegen U liegen, God, ik ben gekomen om te sterven, ik ben te moe, Gij weet hoe moe ik ben.
Maak mij niet bang, God. Het wordt donkerder. Van beneden hoor ik het angstig geschreeuw van de losgelaten dieren. Maar maak mij niet bang. Angst is geen element in een eerlijk gesprek, het trekt de feiten scheef.
Neen God, neen! Gij zult mij niet verhoren in de derde graad, ik laat mij niet hersenspoelen.
Waarom, indien Gij blijkbaar deze wereld moe zijt, maakt Gij er geen einde aan?
Goed, God, goed: ik word bang. Ik durf niet verder. Nu zal ik het dan Job laten zeggen.
“ ... De dag verga waarop ik geboren werd; de nacht, die zei de: Een jongske is ontvangen. Die dag zij duisternis, God in den hoge vrage niet naar hem...
... Mogen donkerheid en diepe duisternis beslag op hem leggen, moge wolkgevaarte zich over hem legeren, zonsverduistering hem verschrikken ...”7
Voor de tweede maal sloeg het luik dicht met een daverende slag.

Jacob Kladak lag geknield op de hoevezolder. Door de bestofte ramen kwam bijna geen licht meer.
“ Ik ben bang, Heer, ik ben zeer bang. Ge moet het mij vergeven wat ik U gezegd heb. Ge moet ook mijn leven sparen, want ik durf zo niet voor U te verschijnen.
Mijn opstand sterft op mijn tong, zie, Heer hoe bang ik ben.
Goed, Heer, ik zal het U zeggen: ik heb Vergy gehaat. Ik heb Vergy gehaat omdat hij mij Ilze afnam,8 vergeef mij Heer, Gij hebt mij al zoveel vergeven, vergeef dat er ook nog bij.
Het kon me eigenlijk ook niet schelen wat Zarmut overkomen was, ik beken het U. Ik kende hem immers niet eens, ik ben een mens, zijn leed raakte mijn hart niet. Ik was alleen maar blij nog een argument gevonden te hebben dat tegen U pleitte, vergeef ook mij dat, Heer.
Spaar de hoeve, Heer, laat mij nog mogen leven. En omdat Ge almachtig genoeg zijt om te geven wat Ge wilt, geef mij dan Ilze, Heer. En bekeer Vergy.
Gij zijt immers zo almachtig, Heer, het betekent niets voor U. En wat zal ik U dienen. Want ik zal begrepen hebben waarom Gij mij daarginds hebt weggejaagd: om hier Uw liefde weer te herwinnen. En ik zal Uw Eer groot maken en Uw Naam en Uw Koninkrijk.."
Voor de derde maal sloeg God het luik dicht met een daverende slag.

Jacob Kladak lag voorover op de zoldervloer.
“Ja, Heer, het is waar: mijn opstand stierf op mijn tong, mijn opstand stierf niet in mijn hart.
Maar nu, Heer, hoor naar mij:
... Wie is het toch die het raadsbesluit verduistert zonder verstand?...
Red de ziel van Vergy, Almachtige, red zijn ziel.
Gister is hij onder Uw oordeel niet gebroken. Zijt Gij vandaag reeds gekomen om hem te breken onder Uw genade?
Breek hem dan, God! Breek hem dan onder Uw genade! Red zijn ziel!
Hij is hier naar toe gekomen om U te tarten, ik heb het gevoeld vanaf het eerste ogenblik dat ik hem zag. Red zijn ziel.”
Hij ging staan en breidde zijn armen wijduit.
“O God,” bad hij, “Die de wateren meet met Zijn holle hand, Die de omvang der hemelen heeft bepaald met een span, Die de heuvelen weegt met een weegschaal...9
Breek Vergy door Uw genade.
Verdrijf de winden uit hun baan.
Verdrijf ze, Almachtige.
Spaar deze hoeve.
Breek hem door Uw genade.
Red zijn ziel...”
Toen liet hij zich terugzakken op zijn knieën, woordeloos, en daarna strekte hij zijn lichaam languit neer op de zoldervloer, zijn gezicht wegdrukkend tegen de planken.
“Dank Heer,” stamelde hij, “ ik heb geen vragen meer. Want ik ben vol van U.”
Ik heb Uw heerlijkheid aanschouwd als Zacharias.
En ik ben vol van U.
En indien Gij mij niet verhoren wilt, laat mij dan heengaan in vrede.
Opdat ik U nooit weer beledig met mijn twijfel.”
Zijn lippen waaraan het stof en de strovezels van de zoldervloer kleefden, bewogen bevend.
“ In vrede, Heer.
Want ik ben even oud als Zacharias.
Maar veel meer moe...”
Het dak begon te schudden.

Over de auteur en zijn werk10
Berend Nijenhuis werd op 16 november 19 14 in Heerenveen geboren als tweede van drie zoons van de winkelier in kruidenierswaren en fijne etenswaren Berend Nijenhuis (1886-1974) en Fennechien Niekamp (1883-1959). Wijkpredikant J. Overduin, bij wie Berend catechisatie liep, herinnerde zich het gezin als rechtlijnig, degelijk en sober. Nadat Berend de christelijke ulo en de Handelsavondschool te Heerenveen beide niet had afgemaakt, werkte hij eerst bij zijn vader in de winkel. Toen de zaak als gevolg van de crisis failliet ging, werd hij achtereenvolgens bij verschillende bedrijven vertegenwoordiger in sigaren, touw, kaas, melk e.d. Het ouderlijk gezin verhuisde in 1:93 5 met twee zoons naar Vught en een jaar later naar Den Bosch om zich in 19 37 in Arnhem te vestigen. Evenals in Heerenveen was Nijenhuis lid van de gereformeerde jongelingsvereniging daar. Hij deed toen ook belijdenis. Binnen een jaar keerde Nijenhuis jr. terug naar maar Den Bosch en werd hij verzekeringsagent. Vanaf de mobilisatie in 1939 tot aan december 1942 woonde hij weer bij zijn ouders en zijn broer Piet in Arnhem. Door tussenkomst van zijn oudere broer Henk kreeg hij daar een administratieve baan bij het Huis van Bewaring. Daarna keerde hij terug naar Vught waar hij bij zijn vriend Nico de Ruiter adjunct-directeur bij de ‘Renteloze Onopzegbare Hypotheken’ werd. Mettertijd werd deze werkkring een dekmantel voor zijn verzetswerk, waaronder hulp aan Joden. Op 8 december 1943 werd hij gearresteerd en overgebracht naar Kamp Amersfoort.11 Door contacten met Duitse officieren van zijn broer Henk, inmiddels onderdirecteur van de Koepelgevangenis in Breda, werd hij na enkele maanden uit dit kamp vrijgelaten.
Van 1945 tot voorjaar 1946 was Nijenhuis regio-redacteur bij deVeluweeditie van het dagblad Trouw in Apeldoorn. Daarna kreeg hij een baan bij het Ministerie van Wederopbouw, afdeling Arnhem, en ging hij voorgoed weer bij zijn ouders en broer Piet wonen. Op 1 januari 1947 werd hij burgerrechercheur bij de Politieke Opsporingsdienst, een zuiveringsinstantie van het Ministerie van Justitie, welke NSB’ers, Nederlandse ss’ers, collaborateurs e.d. voor berechting opspoorde. Daar hield hij het een jaar uit. Hierna had Nijenhuis geen vaste werkkring meer en verdiende hij hier en daar met uiteenlopende tijdelijke baantjes wat bij. Vanaf die tijd studeerde hij veel in de openbare bibliotheek van Arnhem en compenseerde daarmee zijn tekort aan opleiding. Hij las vooral buitenlandse schrijvers als de existentialisten JeanPaul Sartre en Albert Camus en de auteurs Graham Greene, Vicky Baum, Arthur Koestier en Kaj Munk.

Nijenhuis’ eerste verhalen en gedichten11 dateren uit de oorlogsjaren. Na de oorlog volgden ook een paar toneelstukken. Omstreeks 1950 koos hij voor het schrijverschap. Enige tijd vertaalde hij artikelen en maakte hij reportages voor het christelijke weekblad De Spiegel. Hier kwam een einde aan toen de redacteuren hem tegen de belofte in niet opnamen in het reportageteam en enkele van zijn vertalingen afkeurden.
Nijenhuis’ eerste roman Dossier 333 (1952) ging over de nasleep van de oorlog: enerzijds handelde deze over de door verraad omgekomen verzetsman Steven Verhuist, anderzijds over dominee Bas Wierewaay en zijn vrouw Betsy. Het speelt in een Brabants dorp, waar een straat naar Verhuist was vernoemd. Een christelijke roman waarin psychologie, misdaad en humor elkaar afwisselden en genade een belangrijke rol speelde.13 Het verscheen in de tijd dat vooral onder invloed van Sartre de eenzaamheid van de mens de Nederlandse literatuur beheerste. Een thema dat in het werk van Nijenhuis terugkeerde, met dit verschil dat er bij hem in tegenstelling tot Sartre het besef was dat door Christus’ verzoening de dood, twijfel en eenzaamheid in principe opgeheven zijn.14
Kort na het verschijnen van voornoemde roman publiceerde Nijenhuis een verhaal in Ontmoeting. Letterkundig en algemeen cultureel maandblad (1953), waarin hij in 1959 nogmaals zou publiceren's en leverde hij een bijdrage aan de bundel Gloria in Excelsis Deo (1954).16 In het genre verhalen was Nijenhuis goed, maar er werden er maar weinig van gepubliceerd. Zijn kunde op dit gebied bleek bij enkele romans, die feitelijk bestonden uit verschillende verhalen.
Met zijn tweede roman Laatste wagon (1954) bewees Nijenhuis een sterk psychologisch inzicht te hebben. De hoofdpersoon, de wanhopige en opgejaagde Tampy Burgerheem had haar ouders verloren bij het bombardement op Rotterdam en hunkerde in haar eenzaamheid naar liefde en verlangde ernaar dat haar hart in God kon rusten. Vooral toen zij als dubbelgangster van een beruchte spionne verstrikt raakte in de wereld van de misdaad. In deze roman ging het vooral om de overgave aan Gods leiding in plaats van aan het toeval. Eenzaamheid, excentrieke personen, misdaad en een geheim over een gevangenisstraf vanwege diefstal waren elementen van dit boek.17
Kort daarna rondde Nijenhuis een geheel andersoortige roman af: De familie Heesters (1955), een tamelijk luchthartige en vlot te lezen familieroman, waarin (ook) verliefdheid een belangrijke rol speelde en vergeving een christelijk motief vormde. De roman, die uit verschillende verhalen was opgebouwd, is volgens Werkman van een minder hoog literair peil dan de vorige.18
Vervolgens verscheen De tornado (1956), dat nog steeds wordt gezien als zijn meesterwerk. Volgens Werkman was het tegelijk een spookverhaal, een oorlogsroman, een liefdesroman en een satire over de dorpspolitie. Het vertoonde invloeden van Graham Greene en Kaj Munk. Een verdienste van deze roman was dat het geen zoetelijke en gezochte bekeringsgeschiedenis was.19 Volgens de in reformatorische kring bekende literair criticus C. Bregman was het ‘van een zeer hoog literaire klasse’, ‘één van de weinige christelijke romans die ons taalgebied in de twintigste eeuw te leveren heeft.’10 Ook de niet-christelijke wereld oordeelde over het algemeen positief over De tornado. In 2 0 1 1 werd deze roman herdrukt in de serie Christelijke Klassieken.11 Toen het Christelijk Literair Overleg eenmalig een canon van christelijke literatuur samenstelde, behoorde dit boek tot de top 15 .11
De roman De bordenloop van J. Kobald (1958) bestond evenals De familie Heesters feitelijk uit verschillende verhalen. Nadat Kobald door illegaal werk in de oorlog uit het lood was geslagen werd hij vertegenwoordiger in ingeblikte vis. Een beroep waarin hij zich niet gelukkig voelde. Hij was vader van een kleinburgerlijk, christelijk gezin en koesterde christelijke normen. In werkelijkheid was hij een twijfelaar, die vaak schietgebedjes deed, maar God bleef zoeken. Middenin zijn gewone bestaan weerhield hij zijn schoonzusje Fili van zelfmoord en haalde hij Flotje, de vriendin van zijn dochter Mientje, bij haar tante weg uit een volstrekt verloederde omgeving. Uiteindelijk waagde Kobald de sprong in het bijna-duister van het geloof.13
Als Nijenhuis al zijn plannen had kunnen realiseren zouden er meer romans van hem geweest zijn.14 Uit ontevredenheid over de inhoud wilde hij deze soms op het laatst niet meer afstaan aan zijn uitgever. Dieven in de nacht was feitelijk gereed. Daarin bleef een trein in een sneeuwstorm steken en moesten drie vrouwen, een kind en zes mannen met elkaar de nacht in een schaapskooi doorbrengen. Onder hen waren een zakkenroller, een dievegge van een kind, een pastoor en een emeritus-predikant. Werkman veronderstelt dat Nijenhuis tijdens het schrijven met zichzelf in conflict kwam en het daardoor een roman over godsverduistering werd en dat hij deze daarom niet afmaakte. Nijenhuis maakte toen zelf een geloofscrisis door inzake de rechtvaardigheid Gods en worstelde met de onoplosbaarheid van levensvragen. Deze roman bracht hem in conflict met zichzelf en de beoogde christen-lezer, aldus nog steeds Werkman.
In plaats daarvan verscheen een minder ‘serieuze’ roman: Tok tok tok, alweer geen ei (1965). Dit verhaal was hoofdzakelijk, aldus Nijenhuis, een synthese geworden tussen sprookje en satire, waarbij het wonder van de schepping (de broedende kip) hem als thema voor ogen stond. Het speelde in een dorp in de Betuwe, waar de kip Henriëtte, die de menselijke taal geheel beheerste, het verhaal vertelde aan haar kuikentje, dat nog in het ei zat. Het was een wat satirisch sprookje in de kolderieke sfeer, ‘een reactie van een geïrriteerd mens op die irritante maatschappelijke oppervlakteverschijnselen’ . In de veelal gunstige recensies van dit boek werd de humor soms minder gewaardeerd.15
Vervolgens werkte hij met onderbrekingen aan de roman Tussen mens en duisterling. Dit had een politieroman moeten worden, waarin de aanslag in Friesland op inspecteur Dikkeboom en zijn vrouw ‘een hoogtepunt van geraffineerde spanning’ vormde. Hoewel de uitgeverij het boek al bij de boekhandel had aangekondigd, verscheen het nooit.
Dat gold niet voor Nijenhuis’ volgende en laatste boek, Inspecteur Raynoldi en zijn arrestante (19 7 1), dat ook een politie- en misdaadroman was met daarin veel verwikkelingen rond een bankroof (de zaak-Kroonduijgel) en een spionagezaak. Hoewel het probleem van Gods leiding en aanwezigheid minder duidelijk aanwezig was dan in Nijenhuis’ eerdere romans was het een christelijke roman. Raynoldi vocht namelijk ‘zelfs met God om Hem de zekerheid te ontworstelen dat de wereld niet van de duivel is, om zichzelf te behoeden voor een hardheid en cynisme waardoor hij de gelijke zou worden van de volkomen gewetenloze figuren tegenover hem’. Opmerkelijk was in deze roman ‘weer de aandacht van Raynoldi en daarmee van Nijenhuis voor de mens, ook voor de mens achter de misdadiger’.16
Aan de naamsbekendheid van Nijenhuis heeft zeker meegewerkt dat vier van zijn zeven boeken verschenen in de vcL-serie van uitgeverij Kok,17 goed voor grote oplagen.18 Volgens Nijenhuis was een christelijke roman iets heel anders dan een preek. Hij wilde geen prediker of verkondiger zijn en merkte in dat verband op: “ Ik ben noch dominee, noch heilssoldaat, noch evangelist” . Zijn romans hebben vaak een complexe compositie, mede door de vele personen die erin figureren. Bij herlezing doorziet men de knappe opbouw pas echt goed. Typerend voor Nijenhuis’ romans zijn de rake en beeldende dialogen en zijn psychologische inzicht in de beschrijving van de romanfiguren, die terechtkomen in situaties waarin alle uiterlijke zekerheden wegvallen. De nasleep van de oorlog, avontuur, spanning, romantiek en eenzaamheid, afgewisseld met ‘humoristische beschrijvingen van het absurde in het dagelijks leven’ en ironie kenmerken zijn werk. Omdat Nijenhuis een groot liefhebber van de film was, koos hij in zijn twee eerste romans voor een filmische structuur door met een proloog te beginnen. In 19 57 verwoordde hij in vier artikelen over het protestants-christelijke boek, getiteld ‘Het boek in de baaierd van de 20ste eeuw’, de voorwaarden waaraan een goede roman volgens hem moest voldoen. Daarin moest het net als in de Bijbel gaan om ‘de strijd tussen de Vorst van het licht en de Vorst van de duisternis en om de overwinning van de Laatste en om de straf van de zonde, dat is (zonder God) de eeuwige dood’ .29 Hij had een afkeer van ‘onwaarschijnlijke vroomheid en van de zogenaamd “ realistische” zwartschrijverij’ . ‘De gebeurtenissen moesten gedekt worden door een psychologische en religieuze verantwoording’. 30
Inspecteur Raynoldi en zijn arrestante was nog maar net verschenen, toen Nijenhuis op 1 januari 19 72 aan de gevolgen van een longaandoening overleed, 67 jaar oud. Hij werd begraven op de begraafplaats ‘Heiderust’ in Rheden. Als tekst voor de grafsteen werd gekozen voor een verwijzing naar Psalm 23.


Noten

1. B. Nijenhuis, De tornado (Kampen 1956, eerste druk) blz. 294-295, 296-297, 298-299, 301-302.

2. 1 Koningen 17: 6. In een gesprek met Vergy had Kladak opgemerkt dat Elia ook terug moest toen hij geen zin meer had (blz. 50). De visionaire knecht van Vergy, Ezen, had eerder al gezegd: “ Eens zal Kladak overwinnen en de raven zullen hem navliegen” (blz. 216).

3. Genesis 32: 22-32.

4. Leeuwarder Courant, 25 januari 1958.

5. Uitgebreide samenvattingen van De tornado zijn te vinden in: Hans Werkman, Aangekruist. Boekbesprekingen van J.M.A. Biesheuvel tot jan Wolkers (Groningen 1982) blz. 1 17-124. Idem, Kees & Co. 2o bekende boeken besproken (Barneveld 1994) blz. 39-47 (vrijwel gelijk aan eerstgenoemde boekbespreking).

6. Zarmut was de krankzinnige soldaat, de broer van Ilze.

7. Job 3: 3-5 (nbg).

8. Jacob Kladak was verliefd geworden op Ilze en had haar dit ook verteld.

9. Vrij naar Jesaja 40: 12 (nbg).

10. De gegevens voor dit onderdeel zijn vooral ontleend aan Hans Werkman, Spitten en (niet) moe worden. Leven en werk van Bé Nijenhuis (Kampen 1995). Een eerdere korte samenvatting van het werk van Nijenhuis is te vinden in: B. Nijenhuis, ‘De kruik is gebroken’ en drie andere verhalen (ingeleid en toegelicht door Hans Werkman) (Cahiers voor christelijke literatuur) (Kampen 1977) blz. 8-10. Het lemma van Werkman in: Christelijke Encyclopedie (o.r.v. George Harinck), 11 (Kampen 2005) blz. 1304-1305. Zie verder de recensie van Jac. Schaeffer over eerstgenoemd boek, ‘Hans Werkman over B. Nijenhuis’, in: Bloknoot. Christelijk literair tijdschrift, jrg. 4, afl. 14 (november 1995) blz. 47-62, die geregeld tot afwijkende conclusies komt over persoon en werk van Nijenhuis. Zie voor korte reactie van Werkman daarop: Enny de Bruin, ‘Worstelen om genade. Ongepubliceerd werk van Nijenhuis krijgt 25 jaar na zijn dood nieuwe aandacht’, in: Reformatorisch Dagblad, 3 januari 1987. Verder de recensie van Dirk Zwart, ‘Op het scherp van de snede’, in: Bij de tijd, jrg. 4, afl. 3 (november 1995) blz. 29-30.

11. Nijenhuis schreef hierover het indringende gedicht ‘Amersfoort-Appèl’, opgenomen in: Werkman, Spitten en (niet) moe worden, blz. 155-156.

12. Voor de bevrijding verschenen enkele gedichten in De Vrije Pers en na de bevrijding in De Spiegel. In 1959 dichtte Nijenhuis nog enige lichtvoetig-melancholische tienerversjes, aldus Werkman, Spitten en (niet) moe worden, blz. 208.

13. Na zes drukken (1952 eerste, tweede en derde druk; 1963; 1980; 2001) verscheen deze roman in 2003 nog als groteletterboek. In 1954 verscheen er een Duitse vertaling van Irma Loets bij Gotthelf-Verlag te Zürich. In 1955 werd het boek door de ncrv als driedelig hoorspel uitgezonden en in 1957 herhaald. In 1963-1964 werd het gepubliceerd als feuilleton in het katholieke Vlaamse blad De Standaard.

14. Hans Werkman, “Ga slapen in de palm van Gods hand’. Eenzaamheid in de romans van B. Nijenhuis’, in: Henk van der Ent e.a. (red.), Over en weer. Schijverskontakt- boek met verhalen, gedichten, een essay, een hoorspel (Kampen/’s- Gravenhage 1977) blz. 55-70. Jac. Schaeffer,«.«., blz. 49 betwijfelt daarentegen of Nijenhuis zo veel kennis had van Sartres filosofisch existentialisme. Volgens hem zouden de gevechten, die de hoofdpersonen in de boeken van Nijenhuis leveren met God eerder zijn te herleiden tot de vragen van de psalmdichters: hoe kan ik blijven zien dat God goed is, dat God liefde is? (blz. 51).

15. ‘De wanhoop en de engel’ in: Ontmoeting, jrg. 7, nr. 1 (oktober 1953) blz. 17-19, een fragment uit: Laatste wagon, dat ingrijpend herschreven zou worden. Zie: Dirk Zwart, De gereformeerde bietebauw. Ontmoeting 1946-1964. Themanummer van Bloknoot, jrg. 5, nr. 4 (november 1996) blz. 39. Verder ‘Het meisje en de moordenaar’ in: Ontmoeting, jrg. 12, nr. 1 (februari 1959) blz. 165-168, dat ook is opgenomen in: Nijenhuis, ‘Dé kruik is gebroken’, blz. 33-37 en in: Werkman, Spitten en (niet) moe worden, blz. 16 7 -171.

16. ‘De brand’, in: Gloria in Excelsis Deo. Kerstbundel (o.r.v. Jo Kalmijn-Spierenburg) (Zwolle 1954) blz. 29-43. Herdrukt in: Okke Jager, B. Nijenhuis en Elja Vlas, Klokken over Rusland. [Kerstverhalen] (Kampen 1999) blz. 31-60. Zie voor nog drie ongepubliceerde verhalen Werkman, Spitten en (niet) moe worden, blz. 163-166.

17. Na drie drukken (1954,1978,1999) verscheen deze roman in 2002 als groteletterboek. In 1956 werd het door de ncrv als hoorspel uitgezonden. Nijenhuis had graag gezien dat dit boek was verfilmd. Zie n.a.v. tweede druk: C. Bregman, ‘Absolute tegenhanger van Hermans’ Donkere Kamer’; in: Reformatorisch Dagblad, 26 augustus 1978.

18. Na twee drukken (1955 en 1965) verscheen deze roman in 2002 als groteletterboek.

19. Bv. Zeeuwsch Dagblad, 28 augustus 1957.

20. Na vijf drukken (195 6 ,19 5 7 ,19 5 8 ,19 8 1,19 9 5 ) verscheen deze roman in 2002 als groteletterboek. Zie n.a.v. herdruk in 1995: J.J. Lakerveld. ‘Een tornado als Godsoordeel’, in: Opbouw, jrg. 40, nr. 1 1 (31 mei 1996).

21. Tjerk de Reus bewerkte deze druk van het boek licht en voorzag het van een nawoord. De daarin aangekondigde Tv-bewerking ging evenals een eerdere poging van Nijenhuis om het boek verfilmd te krijgen niet door.

22. Monica van den Berg e.a., ‘15 christelijke romans’, in: cv-Koers, jrg. 6, nr. 2 (maart 2012) blz. 56-63. De lijst werd opgesteld t.g.v. het 15-jarig bestaan van het Christelijk Literair Overleg. Tjerk de Reus was een van de samenstellers van de lijst. Boekrecensent Rudy Ligtenberg noemt dit boek ook nog geregeld. Zie bv.: Reformatorisch Dagblad, 14 maart 2007, 8 april 2008, 30 november 2009, 20 februari 2012, 19 januari 2013.

23. Na de eerste druk (1938) verscheen deze roman in 2000 als groteletterboek. Zie ook bespreking van Jac. Schaeffer, in: Bloknoot nr. 15 (februari 1996), blz. 30-34.

24. Hans Werkman heeft van broer Piet Nijenhuis een verzameling verhalen en romanfragmenten van B. Nijenhuis gekregen.

25. ]. van Doorne van Trouw waaraan Nijenhuis een deel van het boek als feuilleton aanbood, adviseerde Nijenhuis er een boek van te maken. Zie voor het citaat een interview met W.E. Steunenberg, opgenomen in: Werkman, Spitten en (niet) moe worden, blz. 15 1- 154 ; 152. In 1965 verschenen drie drukken van dit boek. Werkman vond de sprookjesroman grotendeels mislukt omdat het de pittige dialogen en de boeiende afwisseling van zijn andere romans miste. De leraar Nederlands N. Stam, ‘Humoristische en drakerige romans. Boeken van B. Nijenhuis nog steeds geliefd bij reformatorische scholen’, in: Reformatorisch Dagblad, 28 oktober 1994 (Plus-bijlage) blz. 7 vertelde het gesigneerde boek met opdracht zelfs te hebben verscheurd.

26. Herdrukt in 1993. Als feuilleton verschenen in Trouw, 1 1 november 1978-29 juli 1979. Zie ook: Schaeffer, Bloknoot, nr. 14, blz. 52.

27 . vcl staat voor Vereeniging tot bevordering van Christelijke Lectuur, opgericht in 1844 door H. Höveker en in 1909 door Kok opgekocht. Vanaf 1947 verschenen er in deze serie jaarlijks vier gebonden romans voor de halve prijs.

28. Hoewel het aantal drukken soms verschilde, telden de oplagen van Dossier 333. Laatste wagon, De familie Heesters en De hordenloop van ]. Kobald volgens Werkman in 1995 omstreeks 75.000.

29. ‘Het boek in de baaierd van de 20ste eeuw’, in: De Rotterdammer; Nieuwe Leidsche Courant, 27 april, 4, 1 1 en 18 mei 1957.

30. Dit zei Nijenhuis in een interview met P.J. Risseeuw in: De Rotterdammer, 8 december 1956, opgenomen in: Werkman, Spitten en (niet) moe worden, blz. 147-150; met name 148, 149.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2013

Historisch Tijdschrift GKN | 68 Pagina's

B. Nijenhuis, De tornado

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2013

Historisch Tijdschrift GKN | 68 Pagina's