Van klooster naar wereld
In het nummer van 1-15 november 1970 van „Internationale Katholieke Informatie" troffen wij een artikel aan over het onder bovenstaande titel verschenen proefschrift van mej. M. I. Th. van der Leeuw ter verkrijging van een doctoraat in de sociologie. Mej. dr. Van der Leeuw heeft haar proefschrift gebaseerd op het werken met een experimentele groep van 30 ongehuwde en 15 gehuwde uitgetreden kloosterzusters, waarvan de uitkomsten werden vergeleken met 30 ongehuwde en 15 gehuwde ,,leken van gelijksoortige sociale structuur". Ofschoon volgens bedoeld artikel in IKI opvallende gegevens niet in het proefschrift te lezen zijn willen wij toch enkele gegevens noteren zoals: ruim 20% van de zusters gaf niet-religieuze motieven op voor de intreding in het klooster; 40% voelde zich onzeker op de dagen voorafgaand aan de eeuwige professie, 26% twijfelde al vanaf de eeuwge professie of eerder; bijna 33% verliet het klooster uit verzet tegen te groot conformisme, bijna 30% wegens slechte persoonlijke relaties, ruim 20% wegens de zinloosheid van het kloosterleven enz. Volgens IKI heeft voor een gering aantal de uittreding van het klooster „negatieve gevolgen" gehad in godsdienstig opzicht en ook: ruim de helft van de uitgetreden zusters neemt afscheid. Tegenover dit laatste staat er wat schrijnend: „door het klooster werden doorgaans weinig materiële voorzieningen voor de uitgetredenen getroffen", waarbij men dan dient te bedenken dat deze „zusters" ten minste gedurende meerdere jaren voor de kloostergemeenschap hebben gewerkt voor niet veel anders dan „kost en inwoning". Naar wij uit andere bron vernamen ontvangen de uitgetreden kloosterlingen meest een uitkering van
ƒ 800,—, ƒ 1.000,— of ƒ 1.500,— teneinde in hun eerste behoeften (kleding, huisvesting enz.) te voorzien. . . .
Met betrekking tot het voorgaande schreef mr. A. Dirkzwager te Rotterdam ons het volgende: , , . . . . Zo weten wij dus weer uit de dissertatie van dr. V. d. Leeuw dat er in ons vaderland ruim 27.000 religieuzen wonen. Liever zou het mij echter zijn geweest, zo de arbeidsinspectie over het vraagstuk van de religieuzen, van de kloosterlingen in het algemeen en derzelver uittredingen zou hebben gerapporteerd. Want - de naar Nederlands recht nietige - overeenkomsten, gesloten tussen religieuzen en kloosterlingen met hun organisaties en congregaties vallen naar Nederlands recht onder de arbeidswetgeving, waaromtrent de arbeidsinspectie vèr-strekkende bevoegdheden en dus plichten heeft t.a.v. de controle over de arbeidsomstandigheden waarin wordt gewerkt.
In de praktijk geschiedt zulks echter niet, want als overblijfsel uit archaïsche tijden vormen kloosters en soortgelijke inrichtingen rechtsenclaves met eigen judicatuur en gezagsverhoudingen. De overeenkomsten gesloten tussen religieuzen en kloosterlingen met hun organisaties worden beheerst door de bepalingen van het r.k. kerkelijk wetboek, de Codex Juris Canonici, in de artikelen 487-681. Uitvoerig worden daarin geregeld de verplichtingen en de plichten van de kloosterlingen. Verplichtingen en plichten waartegenover geen rechten staan, omdat zij afstand moeten doen en hebben gedaan van alle rechten die als „mensenrechten" worden gekwalificeerd, te weten het recht op vrijheid, het recht om te huwen, het recht op vrije meningsuiting, op vrijheid van geloof en van handelen, terwijl bij sommige kloosterorden dan bovendien nog de meer of minder strenge zwijgplicht bestaat - dat is het verbod om te spreken. En al die overeenkomsten worden dan gesloten „voor eeuwig". Nu is het waar, dat in de laatste tijd velen die „voor eeuwig" hadden gecontracteerd van die beloften ontslagen worden en met meer of minder vrijheid in de maatschappij terugkeren. - Zulks geschiedt dan niet op bevel of krachtens beslissing van de gewone burgerlijke rechter onder wiens bescherming een ieder, die zich op het grondgebied van ons koninkrijk bevindt, staat, maar krachtens beslissing van bisschop of abt onder wiens jurisdictie en gezag de kloosterling of religieuze zich naar rooms kerkelijk recht bevindt. De beslissingen van deze „kerkelijke overheden" zijn autoritair en worden niet gepubliceerd. Oncontroleerbaar is hoeveel verzoeken om van „eeuwige beloften" verlost te worden niet worden ingewilligd. Dit is des te vreemder en onbevredigender, omdat sedert 1929 de Vaticaanse Staat is opgericht of hersteld, wiens wetgeving identiek is met die van het R.K. kerkgenootschap, welke Staat als zodanig ook door Nederland is erkend. Des te onbevredigender, omdat de Vaticaanse Staat in zijn wetgeving supranationaliteit postuleert, met gevolg dat het r.k. volksgedeelte geneigd is meer waarde te hechten aan de wetgeving van de Vaticaanse Staat dan aan die van de Staat der Nederlanden. - Het kloosterwezen, dat ongestoord en ongecontroleerd door de overheid, hier te lande een - zij het kwijnend - bestaan leidt en lijdt, is één van de zichtbare gevolgen van die toestand. Aan de erkenning van de Vaticaanse Staat door de Staat der Nederlanden moet een einde komen. Redenen te over, omdat deze Vaticaanse Staat verre van democratisch is, doch autoritair en „theocratisch" wordt geregeerd, in zijn wetgeving de rechten van de mens (N.B. „Verdrag van Rome") niet erkend, geen scheiding maakt tussen wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht en op meerdere wijzen de vrijheid van zijn dienaren beknot....''
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971
Protestants Nederland | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971
Protestants Nederland | 8 Pagina's