Waar bleef het hoofd van Balthasar Gerards?
De moordenaar
Het blijft een merkwaardige figuur, deze Balthasar Gerards. In 1562 in de omgeving van het Franse Besançon geboren als zoon van de slotkastelein en plaatselijke rechter Jean Gérard en de Nederlandse Barbe d'Emskercke, werd hij blijkbaar aangelokt door de beloningen, die door Koning Filips II van Spanje bij banvloek van 15 maart 1580 over de Prins van Oranje in het vooruitzicht waren gesteld.
Begin mei 1584 kwam hij als François Guyon, zoon van een om zijn geloof omgebrachte hugenoot, naar Delft. Nadat hij door de Prins eerst naar Frankrijk was gezonden, kwam hij begin juli weer naar Delft terug. Onder valse voorwendsels wist hij van de Prins wat geld los te krijgen. In plaats van kleding en schoeisel kocht hij er twee pistolen voor. Op de 10e juli vervoegde hij zich bij de Prins om een paspoort voor de terugreis naar Frankrijk te verkrijgen. In afwachting van de komst van de Prins verborg hij zich achter een pilaar dichtbij de trap in het Prinsenhof, toen Sint-Aagtenklooster. Vanuit deze hinderlaag loste hij de dodelijke schoten op de Prins. Zijn snelle vlucht mocht hem niet baten. Weldra werd hij gegrepen en al de woede over deze laffe moord ontlaadde zich op Balthasar Gerards. Drie dagen lang werd hij „aan de scherpe tortuur onderworpen". Hij doorstond echter alle folteringen met de grootste zelfbeheersing. Een speciale rechtbank veroordeelde hem ter dood en dezelfde dag nog, 14 iuli, werd hij op de meest barbaarse wijze op de Markt in Deift terechtgesteld. Wie precies wil weten, wat er met hem gebeurd is, kan terecht in „Willem de Eerste, Prins van Oranje", door Prof. Dr. P. J. Blok, Amsterdam 1920, deel 2 bladzij 216.
Een van de minst erge dingen was, dat zijn hoofd op een staak op de Schooltoren achter de woning van de Prins werd tentoongesteld.
Het hoofd
In de nacht, die volgde op de terechtstelling, bleek het hoofd van Balthasar door onbekenden te zijn weggenomen. Veel later bleek, dat het hoofd in het bezit was van de apostolische vicaris der Noordnederlandse Missie, Sasbout Vosmeer. Deze heeft „als Delftenaar doch veel meer uit eerbied en verering voor Balthasar Gérard dat hoofd, als een kostelijk reliek, bewaard en het na zijn dood laten afgeven aan zijn priesterlijke kweekschool, welke te Keulen gevestigd was. Blijkbaar was hij van mening, dat Balthasar Gérard vroeg of laat onder de heiligen, althans onder de gelukzaligen van de Katholieke Kerk zou worden opgenomen". (J. C. van der Loos, Vaderlandse Kerkgeschiedenis (R.-K.), deel 1, bladzij 402/3).
Vosmeer had zelfs voor hem al een „officie" samengesteld. Een „officie" wordt gevormd door de dag- en nachtgetijden, die dagelijks door priesters en kloosterlingen gezongen of gebeden worden, hetzij afzonderlijk of met elkaar. Ook heeft Sasbout zich met een verzoek om zaligverklaring van Balthasar tot Rome gewend. Kardinaal Baronius antwoordde daarop, dat het hem door de vicaris toegezonden „officium" voor de man, die Oranje met standvastigheid had gedood, daarna onder „oneindige smarten" gestorven was, zou worden opgenomen in een „bij gelegenheid" op te maken „officium" voor een aantal „dergelijke gelukzaligen". Daarvan is echter niets gekomen.
Weggeworpen
Prof. Dr. P. J. Blok schrijft in zijn eerder genoemde boek, dat omstreeks 1618 het overblijfsel van de moordenaar, ondanks het protest van de opvolger van Vosmeer, Jacobus de la Torre, dat toen nog in het seminarie voor Nederlandse geestelijken te Keulen werd bewaard, smadelijk weggeworpen en het handschrift van de te zijner eer in te stellen kerkdienst in het vuur vernietigd werd. Maar het voornemen heeft bestaan en getuigt van de bittere haat der toenmalige geestelijkheid tegen de gedode vorst, die zij na vele jaren nog steeds bleef beschouwen als de hoofdoorzaak van de afval van zovelen. Zij vergat of wilde niet weten, dat het juist de gesmade en gehate Prins van Oranje was geweest, die de Katholieken zoveel mogelijk tegen de uiterste Calvinisten had beschermd, die de Religievrede, met verzekering van godsdienstvrijheid voor allen, had gewild. Zij kon hem evenmin begrijpen als de uiterste Calvinisten dit konden, hem, de voorstander vanouds ener algemene gewetensvrijheid, later ener algemene godsdienstvrijheid, die niet was van zijn tijd. Voor haar was hij het hoofd der verfoeilijke calvinistische ketterij, der ongehoorzaamheid aan de Koning en daarom haatte zij hem, de „tiran", met blinde haat, daarom vereerde zij zijn moordenaar, de „vrome Balthasar", als een martelaar voor het katholieke geloof, als een werktuig Gods. Daarom vierden de Bosse kanunniken dadelijk na de moord het bedrijf met een Te Deum. (Prof. Blok, bladzij 217).
(Overgenomen uit „De Hoeksteen", tijdschrift voor vaderlandse en kerkgeschiedenis, Ie jrg. nr. 2 (maart 1972). Redactie en administratie: Gerberasingel 94 te Berkel en Rodenrijs).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1972
Protestants Nederland | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1972
Protestants Nederland | 8 Pagina's