Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat is reformatorisch?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat is reformatorisch?

23 minuten leestijd

Referaat door drs. K. Exalto uitgesproken in de bijeenkomst van „Protestants Nederland" te Zwolle op 28 oktober 1977.

Wat is reformatorisch?
Een kenmerk van de dynamische tijd waarin wij leven is dat op verschillende terreinen van het leven allerlei woorden en begrippen zijn verouderd en dat er andere, nieuwe woorden en begrippen voor in de plaats zijn gekomen. Ook op het kerkelijk terrein is dit een verschijnsel dat zich duidelijk heeft voorgedaan. Om een voorbeeld te geven: het woord 'antithese' dat eens zo'n belangrijke rol speelde is geheel uit de mode geraakt; men spreekt tegenwoordig liever van 'solidariteit'. Woorden als dialoog en polarisatie hoorde men vroeger weinig of in het geheel niet gebruiken. Horizontalisme en verticalisme waren onder het kerkvolk onbekende begrippen .
Bepaalde woorden zijn sterk in waarde gedaald, gedevalueerd; andere woorden namen hun functie over. Wij denken aan het woord 'christelijk'. De aanduiding christelijk was vroeger meer dan genoeg. Het christelijk onderwijs bijvoorbeeld droeg een duidelijke signatuur. Het grensde het onderwijs dat onder deze naam gegeven werd qua beginsel duidelijk af naar de kant van het openbare, het neutrale onderwijs.
Maar ieder weet dat dit allang niet meer het geval is. Het etiket christelijk zegt in onze tijd maar weinig meer. Als gevolg daarvan heeft men al sinds enige tijd gezocht naar een andere kwalificatie, naar een woord dat duidelijker geprofileerd is, dat meer en beter kan aangeven dat men zich gebonden weet in spreken en handelen aan het Woord Gods en dat duidelijker de grens trekt tussen wat men wèl en wat men niét beoogt. Zulk een kwalificatie, zulk een begrip heeft men gevonden in het woord 'reformatorisch'. Reformatorisch onderwijs, reformatorische scholen, en ook een Reformatorisch dagblad. Waarschijnlijk is voorlopig met het woord 'reformatorisch' de zaak die men wil aanduiden gedekt. Al moet het wel voor mogelijk worden gehouden dat op de duur ook dit woord gaat vervlakken.
In ieder geval, er zijn gevaren. Men kan tevéél onder deze naam gaan verenigen. Men kan de oorspronkelijke betekenis van het woord uit het oog verliezen. Men kan onider 'reformatorisch' gaan onderbrengen wat er in wezen niet bijhoort. Men kan hetgeen in werkelijkheid niet meer is dan een segment van het oorspronkelijk reformatorische gaan houden voor het geheel Of een latere ontwikkeling vani het zuiver reformatorische, eventueel een afbuiging daarvan of een scheefgegroeide ontwikkeling tot norm verheffen, waardoor men, waarschijnlijk onbewust en ongewild, op gespannen voet komt te verkeren met het oorspronkelijk reformatorische. Al deze overwegingen maken het noodzakelijk het woord 'reformatorisch' zoals het heden gebruikt wordt te her-ijken. Heeft het nog wel zijn oorspronkelijke betekenis, waarde en gewicht, en wat is dan die oorspronkelijke betekenis en waarde, en dat gewicht?
Wij willen trachten in deze lezing, in grove lijnen, daar op in te gaan, daar een antwoord op te geven. En hoe zouden wij dat beter kunnen doen dan door aansluiting te zoeken bij hetgeen al vanouds als het kenmerkende van de Reformatie der 16e eeuw geldt, te weten de belijdenis van het sola scriptura, het solo Christo, het sola fide en het sola gratia? Wij willen trachten bij de behandeling van elk der 4 sola's hun oorspronkelijke intentie aan te wijzen, maar verder ook hun inhoud te confronteren met diverse moderne theologische opvattingen enerzijds en afwijkingen of gevaren binnen eigen kring, waar men zo graag voor reformatorisch wil doorgaan, anderzijds.

Sola scriptura
Alleen de Heilige Schrift! Reeds het Humanisme riep om een terugkeer tot de bronnen, maar besefte niet het unieke van het getuigenis Gods in de Schrift van het Oude en het Nieuwe Testament. Luther daarentegen werd in zijn geestelijke worsteling om een genadig God geworpen op het Woord. In het Woord Gods vond hij na bange strijd uitkomst, vrede voor zijn ziel. Wat hij nergens en bij niemand had kunnen vinden, dat vond hij bij Christus in het Evangelie. Ogenschijnlijk was het een louter exegetische ontdekking die hij opdeed aan Romeinen 1 : 17, waar gesproken wordt over de rechtvaardigheid Gods die in het Evangelie geopenbaard is, uit geloof tot geloof -, in werkelijkheid was het veel meer dan dat. Hoe hoog aangeschreven kwam nu dat Woord Gods bij hem te staan. Het werd de bron waaruit hij leefde. En het bleef dat ook. Doctor der H. Schrift te zijn werd Luther de hoogste eer, de titel waarop hij zich meermalen in de hitte van de strijd heeft beroepen, niet om het karakter der geleerdheid dat er aan eigen is, maar omdat hij zich geroepen wist niets dan dat Woord te moeten doceren -, doctor komt van doceren.
Het sola scriptura heeft bij Luther, en ook bij de andere reformatoren van stonde aan gestaan in een antithetische verhouding tot het beroep op de traditie. Er was in de loop der eeuwen binnen de kerk van Rome een traditie gegroeid die het Schriftgetuigenis overwoekerde. De leeruitspraken der pausen, de canones (besluiten) der concilies, en het kerkelijk wetboek waren in alles beheersende zin gezaghebbend voor geloof en leven. Men kon zich tegenover hen niet met goed recht beroepen op de Schrift. De Schrift, ook al was zij in de middeleeuwen niet geheel onbekend, functioneerde toch niet in het kerkelijke en geestelijke leven. Dat was wel het meest merkbaar in de prediking.
Via pauselijke en conciliaire uitspraken heersten in de kerk de meningen van mensen. En daartegen vooral richtte zich Luthers verweer. De kerk was naar zijn oordeel afgebracht van het vaste fundament van het Woord Gods en overgeleverd aan de, menigmaal dwaze, meningen van mensen, aan allerlei dwaalbegrippen. Hij stelde Gods Woord tegenover mensenwoord.
Diep was Luther overtuigd van de claritas, de duidelijkheid de perspicuitas, de doorzichtelijkheid van het Woord Gods. De H. Schrift is niet duister. Wat tot onze zaligheid nodig is is duidelijk in haar geopenbaard. De kerk mag zich niet met haar eigen gezag stellen boven de Schrift, zij heeft het Woord Gods te dienen, en anders niet. Ziehier wat de diepste bedoeling is geweest van de belijdenis van het sola scriptura; bij Luther maar verder ook in heel de Reformatie. Stappen wij nu met deze belijdenis eens even over naar onze eigen tijd. De actualiteit ervan is onmiskenbaar.
Nog altijd is Rome er. Nog altijd heeft in Rome de kerk een gezag dat haar niet toekomt. Gods Woord heeft in haar nog nimmer de plaats gekregen die het toekomt. Al mogen de leden van de kerk van Rome tegenwoordig de bijbel lezen, de traditie, of anders gezegd: de kerk zelf bindt de handen en verblindt de ogen. Het Woord komt niet echt zelf aan het woord. Dat is voor een belangrijk deel te wijten aan de pretenties die door de rooms-katholieke kerk gevoerd worden. Maar in onze tijd ook wel aan het feit dat binnen de kerk van Rome, evenals in zovele andere kerken, de invloed van het moderne denken en van de geest des tijds zich doet gevoelen.
Men is geraakt in de ban van een modern kritische benadering van de Schrift. De moderne mens heeft de neiging zich autonoom te gevoelen; hij stelt zich met zijn rationele overwegingen, zijn modern levensgevoel, zijn vrije ethische opvattingen of gebrek daaraan tegenover en boven de Schrift. Hij is zelfbewuster dan zijn vaderen ooit waren. In extreme gevallen meent hij het beter te weten dan Paulus en dan Jezus zelf. Zijn kritiek kleedt zich, in het moderne theologische denken, in het gewaad van het evolutionisme. Men kan daarvan een voorbeeld vinden in de Nieuwe Katechismus. Men ziet heel het Schriftgetuigenis opgenomen in een groot geschiedenisproces. Aan het begin vani de mensheid staat een hordewezen, dat zich geëvolueerd heeft tot wat de mens heden is. 's Mensen religieuze ontwikkeling zou gelijke tred hebben gehouden met zijn ontwikkelingen in andere opzichten. De documenten van het Oude en het Nieuwe Testament passen in dit geestelijk evolutieproces, als vertegenwoordigers van bepaalde stadia daarin. Het openbaringselement is er zogoed als uit geëlimineerd.
De taak die de moderne theologie, zowel in haar roomse als in haar protestantse vleugel, op zich genomen heeft is die van een her-interpretatie. Men her-interpreteert de Schrift met het oog op de eisen van heden; waarbij men bewust selectief te werk gaat. Qua methode is dit hetzelfde recept dat Rome al van oude tijden heeft voorgeschreven. Alleen vroeger was het de kerk die voor zich opeiste de Schrift te mogen interpreteren en her-interpreteren, thans is het de individuele moderne onderzoeker of dogmaticus. In wezen is er vergeleken met de tijd der reformatoren niet zo veel veranderd. Opnieuw en nog steeds staat de belijdenis van het sola scriptura tegenover het beroep op menselijke meningen.
Wij moeten ons door het gewaad van de wetenschappelijkheid van deze meningen niet laten misleiden. Het zijn in wezen niet anders dan menselijke meningen. Hun wetenschappelijkheid is aanvechtbaar; maar wat nog erger is: zij ontkrachten het Woord Gods. Zij snoeren het spreken van de levende God in Zijn Woord af, zodat het de hoorders niet bereikt. Het resultaat is dat de gemeente niet meer uit dat Woord leeft. En dat kan niet anders dan haar ondergang zijn, en is dat ook. Aan de andere kant, wie prijs stelt op het woord 'reformatorisch' en dat wezen wil in geloof en praktijk, zal evenzeer op zijn hoede dienen te zijn, nl. voor klein-menselijke tradities, en vooral voor de eigenmachtigheid van eigen, louter menselijke overwegingen, redeneringen en voorschriften. Het woord 'reformatorisch' mag nooit een alibi verlenen voor het niet meer luisteren naar het Woord Gods zelf. Wat reformatorisch wordt genoemd mag alleen maar een brugfunctie verlenen, een brug zijn tussen het Woord en degenen die het dienen te horen. Het mag niet een eigen instantie met eigen vulling, met eigen inhoud en met eigen gezag, tussen het Woord en zijn hoorders in, worden. Want dan heeft men onder de schijn van het reformatorische een nieuw Rome opgebouwd.

Solo Christo
Alleen Christus! Al spoedig na zijn reformatorische ontdekking heeft Luther achterdocht gekregen ten aanzien van de in die tijd gangbare Maria- en heiligen- verering. In toenemende mate heeft hij ermee gebroken. Wanneer het heil alleen in Christus is, waarom dan nog bidden tot Maria en de heiligen? Het heeft Luther veel strijd gekost te breken met de eeuwenoude religieuze gewoonten. De heiligenverering was een diep ingeworteld gebruik. Men was er als christen in die tijd geheel mee vergroeid.
En toch heeft Christus het in Luthers leven gewonnen. Hij bleef als Enige in wie het heil is over. Hoe hartelijk zijn de woorden die Luther onder andere in zijn preken aan Christus gewijd heeft. 'Was Christum treibet', wat Christus leert, dat was hem canoniek, al het andere niet. Bekend is zijn uitspraak dat elke preek die hij hoorde waarin Christus gemist werd hem flauwe kost was. Indrukwekkend is wat Luther geschreven heeft over de 'heilige ruil' die een zondaar met Christus dient aan te gaan: Hij onze zonden, wij zijn gerechtigheid. Luther is nooit terecht gekomen in de Christusmystiek der roomse mystici en evenmin in de Jezusdevotie der middeleeuwen, die later ook in het Piëtisme ingang vond, Christus was hem de Man, de gestorven en opgestane Zaligmaker, het Lam dat geslacht was -, maar daarover sprak hij dan ook met warmte, met liefde.
Bij de uiterlijk wat koel aandoende Calvijn treft men hetzelfde aan. Hoe hartelijk en innig zijn spreken over de gemeenschap met Christus. Vlees van Zijn vlees en been van Zijn gebeente. Geen mystiek bij Calvijn, maar wel een unio mystica, een verborgen geestelijke eenheid met Christus. Niet zonder en buiten het geloof om, juist dóór het geloof. Terecht is al veel aandacht geschonken aan het sterk christologische element in Calvijns theologie. Hoewel hij bekend staat als de man van de dubbele praedestinatie zal toch niemand hem er ooit van kunnen betichten, dat hij in zijn theologie en prediking alles gesteld heeft onder de beheersing van de praedestinatie. Veeleer domineren bij hem Christus en diens heilswerk. Een onaangevochten zaak was daarbij voor de reformatoren hetgeen de oude kerk aangaande Christus beleden heeft en heeft vastgelegd in haar christologisch dogma. Christus Gods én mens. Het een niet zonder het ander.
Alle reformatoren hebben zich fel gekeerd tegen het arianisme, dat ook in hun dagen zich weer vertoonde. Wij denken vooral aan Calvijns strijd met Servet en met de socinianen. Er was geen denken aan dat men de godheid van Christus in twijfel trok. Evenmin Zijn mensheid. Men aanvaardde in Christus de beide naturen, de goddelijke en de menselijke. Over de verhouding van die twee naturen tot elkaar verschilden Luther en Calvijn, maar niet over hun beider aanwezigheid in Christus. Er was een religieus belang mee gemoeid. Dat verklaart de felheid waarmee men deze zaak verdedigde.
Men was zich terdege bewust dat met het loslaten van de godheid van Christus ons heil verloren gaat. Dat dan niet meer de verzoening door Zijn bloed te handhaven is; dat de rechtvaardiging door het geloof - de grote ontdekking der Reformatie - dan in het niet verdwijnt; dat men dan niet anders dan een moralistisch christendom kan'overhouden. Heden zijn wij daar volop getuigen van. De ramp heeft zich voltrokken. Het arianisme is troef in het modern theologische denken. Het gevolg is dat wij zitten met een moralistisch christendom. Waar de kracht uit is; en dat voor de wereld geen boodschap meer heeft. Dat zich gelijk gemaakt heeft aan andere humanistische of liever revolutionair-humanistische bewegingen en groeperingen.
Men kan geen boek opslaan over de Nieuwtestamentische theologie of het begin ervan biedt een louter menselijk beeld van Jezus van Nazareth. Dat Hij de Messias, de Christus was, zou Hijzelf niet hebben geweten en er zou zelfs geen sprake van zijn, dat Hij zichzelf zou hebben gehouden voor de Zoon van God. Hoogstens heeft Hij zichzelf gehouden voor een profeet en voor een baanbreker van het koninkrijk Gods in deze wereld. Pas na Zijn opstanding zouden zijn discipelen. Zijn volgelingen. Zijn gemeente Hem gekwalificeerd hebben als meer dan een gewoon mens. Niet dat deze opstanding zich in de eigenlijke zin van het woord zou hebben voltrokken. De discipelen hebben hoogstwaarschijnlijk een visioen gehad waarin zij Jezus zagen als hun opgestane Heere. In elk geval: het graf was niet leeg. Alleen in de gedachtenwereld of geloofswereld van de discipelen heeft de gestorven Jezus voortgeleefd als de opgestane Christus. En toch, zelfs toen werd Hij nog niet gehouden voor de Zoon van God. Pas bij Paulus en Johannes zegt men, vindt men daartoe, onder gebruikmaking van hellenistische mythen, de eerste aanzetten; ik zeg: aanzetten meer niet. Dat Christus de Zoon van God zou zijn, zo beweert men, is pas het geval in de latere theologie: de theologie der oude kerk. Onder invloed van het griekse denken, met gebruikmaking van hellenistisch erfgoed, is de godheid van Christus, Zijn wezensgelijkheid met de Vader dogma geworden.
Deze gang van zaken vindt men ook in tal van moderne dogmatieken. Men begint met Jezus van Nazareth. Men tracht Hem uit zichzelf te verklaren. Men voegt dan verder wel het een en ander aan Hem toe, maar men zet in ieder geval niet déze stap dat men Hem houdt voor de wezensgelijke Zoon des Vaders. Laat het duidelijk zijn: dit is in elk geval niet reformatorisch, is zelfs het tegenovergestelde daarvan. Theologen die bevangen zitten in dit schema kan men onmogelijk nog tot de reformatorische theologen rekenen, zelfs niet tot de christelijke theologen in algemene zin; zij hebben zichzelf buiten de gemeenschap der gelovigen gezet.
Hun geloofsleer biedt een christendom zonder verzoening. Dus een christendom waarin het eigenlijke ontbreekt. Waarin de zielen ledig worden gelaten. Waardoor zij naar het verderf worden geleid. In dit loochenen van het eeuwige zoonschap van Christus zit iets van de geest van de antichrist. Maar nu ook weer de andere kant. Mensen plaatsen voor Christus of tussen Christus en ons, Christus niet de plaats geven die Hem toekomt in de prediking, in het geloofsleven en in de geloofspraktijk is een gevaar dat altijd de kerk en haar leden bedreigt.
Is Christus niet de inhoud en het merg van de prediking dan wordt de gemeente voos. Dan worden de geesten rijp voor de moderne theologie die het doen moet met Jezus van Nazareth, die op zijn hoogst een edel mens is met wat extra kwaliteiten. De christen met al wat hij was en geworden is, met al wat hij ontvangen en ondervonden heeft, mag nimmer de plaats innemen van Jezus Christus zelf. Die een naam moet dragen boven alle naam. Maar dan zullen wij niet koud en te objectief over Hem mogen spreken. Hij is het waard aangeprezen te worden met alle krachten die ons gegeven zijn. Goede wijn kan men slechts aanprijzen als men haar zelf geproefd heeft. Wie zelf in de gemeenschap met Hem leeft kan dat leven anderen van harte aanbevelen.
Christus kan alleen hoog zijn waar wij laag zijn. Hij kan alleen groot zijn als wij klein zijn. Hij kan alleen Zaligmaker, Redder zijn als wij verloren zondaren en verloren zondaressen zijn. Hier is de Reformatie diep van overtuigd geweest. Zo is het door vele van haar kinderen beleefd. Gepreekt, beleefd en op allerlei wijze uitgedragen. Reformatorisch staat niet tegenover christelijk. Als men christelijk maar verstaat als: leven bij en uit Christus. Dan dekken reformatorisch en christelijk elkaar. Het is een noodsprong als men van het woord 'christelijk' afziet en grijpt naar het woord 'reformatorisch'. Als reformatorisch niet meer hetzelfde als christelijk is, dan is reformatorisch niet meer wat het naar haar wezen en oorsprong was, en nog steeds behoort te zijn.

Sola fide
Alleen het geloof! Al op de eerste bladzijde van Luthers beroemde Sermon von den guten Werken komen wij de volgende uitdrukking tegen: „Het eerste en voornaamste, en alleredelste werk is het geloof in Christus." Tegen een traditie van vele eeuwen in stelde Luther het geloof weer centraal. De werken hadden het geloof van haar plaats verdrongen, Luther heeft haar haar plaats teruggegeven; in de prediking en in heel het geloofsleven. Wanneer Luther, in aansluiting aan Joh. 6 : 28-29 ook het geloof een 'goed werk' noemt, bedoelt hij dat in de oneigenlijke zin van het woord. Het geloof is nl. niet een werk in die zin dat de mens het in eigen krachten zou kunnen volbrengen; het geloof is een werk van de Geest in zondaarsharten. Luther en al de reformatoren hebben in het stuk der rechtvaardiging alle werken buitengesloten. Geen enkel werk draagt bij of kan bijdragen tot 's mensen rechtvaardigheid voor God. Alleen het geloof rechtvaardigt. Omdat het aangrijpt en zich toeeigent de gerechtigheid die Christus verworven heeft.
Hier staan wij bij het hart van de Reformatie. De leer der rechtvaardiging door het geloof alleen noemde Luther het artikel waarmee de kerk staat of valt. Hij ontleende deze leer vooral aan de brieven van Paulus en Petrus en aan het Evangelie van Johannes, maar vond haar verder ook in heel de Schrift. Vooral door middel van de prediking is deze leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen (sola fide) velen tot zegen geworden. Duizenden hebben het bevrijdende dat er in is persoonlijk mogen ervaren. Altijd weer groeide in de kerk de behoefte aan deze reformatorisch prediking. Zij biedt de enige ware troost, het enige ware houvast in leven en sterven.
Maar zij is bepaald niet onaangevochten gebleven. Rome heeft haar publiekelijk veroordeeld, op het concilie van Trente. In doperse kringen vond zij van het begin af weinig onthaal. Het Pietisme legde andere accenten. In de 18e eeuw, de eeuw der verdraagzaamheid, zwakte zij af. In de 19e eeuw was men zelfs niet in staat haar kracht ook maar enigszins te beseffen. Al waren er wel enkelingen, als Kohlbrugge, die haar handhaafden. In onze eigen tijd gaat er een nieuwe golf van eigengerechtigheid en moralisme over het kerkelijke leven. Moralisme is de macro-ethiek, libertinisme is de micro-ethiek. Onder het gezichtpunt van een Rijk Gods dat men meent door eigen krachten te kunnen realiseren, werpt men zich op wat men ziet als verbetering van maatschappij en wereld. Maar de modellen die men daarbij hanteert zijn meer ontleend aan een linkse ideologie dan aan het Woord van God.
In het laatste boek van dr Feitse Boerwinkel: Meer dan het gewone, Over Jezus en zijn bergrede (Ambo 1977) is het: werk, werk, en nog eens: werk! En anderen, als Ter Schegget en Krijn Strijd zijn nog veel fanatieker. Zij gelijken op de drijvers die het volk Israël tot steeds zwaardere inspanningen ophitsten. Tegen deze wettische geest, dit dopers fanatisme keerde zich enkele jaren geleden, in 1971 het z.g. Getuigenis.
Hier kunnen de mensen niet meer bij ademhalen, laat staan echt leven. Dit is een herleven, in modern gewaad, van het eeuwenoude kwaad van het zoeken van een gerechtigheid uit de werken, waarmee toch geen mens voor God ooit zal kunnen bestaan. De band met de Reformatie is hier geheel doorgesneden. Dit drijven heeft met de reformatorische prediking zelfs de schijn niet meer gemeen. Maar ook nu willen wij weer het blad omkeren, en naar binnen kijken. De leer en de prediking van de rechtvaardiging door het geloof alleen is nooit een vanzelfsprekend bezit. De eigengerechtigheid is ons aangeboren. Het leven des geloofs uit de verworven gerechtigheid van Christus is genadegave Gods, werk des Geestes. Wij hebben immer de neiging onszelf met al wat wij zijn en doen op de voorgrond te schuiven. Wij hebben nauwelijks één goed werk volbracht of wij kijken er tegenop alsof wij al de hele Wet vervuld hebben.
En vervolgens, het Pietisme (met erkenning van al het goede dat er in is) heeft vooral de wedergeboorte op de voorgrond geplaatst. In de wijze waarop vele pietisten deze wedergeboorte beschreven hebben is het geloof niet meer dan een onderdeel van het nieuwe leven. De geestelijke mens is dan al bijna geheel compleet eer het geloof aan hem toegevoegd wordt. Zo komen langs een omweg de mens en zijn innerlijke en uiterlijke daden en werken toch weer centraal te staan. Hij is dan niet meer de goddeloze die door het geloof alleen gerechtvaardigd en gered wordt. Ook dan kan men niet meer aanspraak maken op een reformatorische prediking en geloofsbeleving.

Sola gratia
Alleen genade! Sola fide en sola gratia zijn onafscheidelijk verbonden. De gerechtigheid van Christus die door het geloof wordt aangegrepen is genade. Zij wordt ons omniet toegerekend. Zij is in de eerste plaats gunst van God, favor Dei. God ziet mij niet meer aan in mijzelf maar in Christus en bekleedt mij met Zijn gerechtigheid. Het sola gratia werd door de reformatoren gesteld tegenover alle verdienstelijkheid. In de kerk van Rome worden de goede werken voor verdienstelijk gehouden. Het huis des Vaders was daardoor in de tijd van de Reformatie veranderd in een huis van geestelijke koophandel. De kerk trad op als een bankierszaak. De verdiensten van de overtollige goede werken der heiligen samen met de verdienste van Christus vormden bij wijze van spreken de inleggelden. Aan degenen die tekort kwamen konden uit dit kapitaal kredieten worden geleend. Geestelijke goederen werden omgezet in geld. En zo maakte Rome zich breed in deze wereld. Zij was een macht onder de vele wereldse machten. En om deze macht te handhaven en uit te breiden begaf zij zich steeds verder op het pad van het verlenen van aflaat en andere geestelijke koophandel.
De Reformatie heeft de kerk terug geroepen tot haar eigenlijke taak en roeping: verkondigster te zijn van Gods genade in Christus. Een genade die geheel omniet geschonken wordt. Die geen tegenprestaties eist. Die de ontvanger tot dankbaarheid noopt. En die een zodanige geestelijke kracht in zijn leven is dat hij dag aan dag opstaat in een nieuw leven.
En dan komen de ware goede werken. Eindeloos heben de reformatoren herhaald, dat zij er zelfs niet aan dachten ooit te ijveren tegen de goede werken, alleen maar ijverden voor de ware goede werken. Die een vrucht zijn van het geloof. Alle andere 'goede werken' hebben slechts de naam en de schijn. Genade en goede werken staan niet tegenover elkaar, zomin als de rechtvaardiging en de heiliging. Dit is alleen dan het geval als de zondaar meent langs de weg der werken aanspraak te kunnen maken op goddelijk loon. Als een huurling. Wie een kind is praat niet zoveel over goede werken, maar dóet ze. Uit liefde; uit dankbaarheid. Deze goede werken geschieden spontaan.
Op deze spontaniteit heeft vooral Luther sterk de nadruk gelegd. Tegen een appelboom zegt men niet dat hij appels moet voortbrengen, dat doet hij vanzelf, omdat hij een appelboom is. De mens moet eerst goed zijn door het geloof dan brengt hij goede werken voort. De Heere zag Abel aan, en toen ook zijn offer. Niet wie goede werken doet is een heilig mens, maar een heilig mens doet goede werken. Later heeft Calvijn, rekening houdend met de weerbarstigheid van onze zondige aard, wat sterker dan Luther nadruk gelegd op de functie van de Wet in het leven van de christen. Er zijn geboden Gods die ons manen tot een heilig leven. Maar het is het geloof alleen dat tot zulk een heilig leven ons bekwaam maakt.
Het sola gratia is ook na de tijd van de Reformatie gelukkig nooit geheel en al in de reformatorische kerken verklonken. Soms wel overstemd. En het klonk ook niet altijd even krachtig. Wij zijn zo licht geneigd onszelf verdiensten bij God toe te kennen. Het huurling-zijn ligt ons beter dan het kind-zijn. Een huurling kan volstaan met het minimale, een kind ziet op geen uren en over-uren. Het is goed reformatorisch te leven uit genade en toch zich geheel in te zetten, uit dankbaarheid, voor de zaak des Heeren.
Aan het zoeken van het heil in de weg der werken is het roemen in de mens verbonden; wie het heil gevonden heeft in de genade Gods in Christus roemt ook, maar niet in de mens maar in Christus. Hiermee is ons een onbedriegelijke toetssteen in handen gegeven om te beoordelen wat reformatorisch is en wat niet. Er is veel snoeverij in deze wereld; ook wel godsdienstige snoeverij. Daar heeft men dan het spoor der Reformatie verlaten. Waar men leeft uit de reformatorische prediking zal men altijd de Naam des Heeren grootmaken. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen. . . .

Wat is reformatorisch?
Onszelf verootmoedigen voor God vanwege onze zonden en onze reinigmaking en zaligheid buiten onszelf zoeken, in Jezus Christus. Anders gezegd, in bijbelse termen, reformatorisch is wat Paulus eens heeft beleden: „Hetgeen mij gewin was, heb ik om Christus' wil schade geacht. Ja, gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere, om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof; opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens. Zijn dood gelijkvormig wordende: of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden" (Fil 3, 7-11).

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977

Protestants Nederland | 12 Pagina's

Wat is reformatorisch?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977

Protestants Nederland | 12 Pagina's