Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jan van Nassau

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jan van Nassau

Een Duitse Calvinist in de Nederlanden

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Rede gehouden doorT>K. R. H. BREMMER, te Enschede, op de jaarvergadering van de Vereniging 'Protestants Nederland', gehouden te Amersfoort op 20 september 1980)

Op 15 oktober 1883 werd te Utrecht, in tegenwoordigheid van Koning Willem III, afstammeling in de rechte lijn van Jan van Nassau, een standbeeld voor Graaf Jan onthuld. Het geschiedde, aldus de krantenverslagen, met grote opgewektheid al viel de regen in stromen neer. Het had nogal wat voeten in de aarde gehad voor het zover was. In 1879 was het derde eeuwfeest van de Unie van Utrecht gevierd. Drie Utrechtse heren namen toen het initiatief tot het oprichten van een standbeeld voor Graaf Jan. Maar, aldus prof. Blok in zijn studie over Jan van Nassau, de commissie 'had met ernstige bezwaren te kampen: de vele, naar aanleiding van de tachtigjarige oorlog reeds gevierde gedenkdagen hadden talrijke geldelijke offers geeischt, zoodat menigeen aarzelde ook voor dit monument weder in de beurs te tasten' ^^ Het volgens uiterst zuinige liberale begrippen bestuurde Nederland van de negentiende eeuw, was nog onbekend met onze moderne subsidies, laat staan dat de overheid zelf zo iets zou ondernemen. Toch zorgde het in die tijd hooggeroemde particulier initiatief na enkele jaren modderen, dat het standbeeld er kwam. Het staat er nog: trots en fier kijkt Graaf Jan uit over het Utrechtse Domplein.

Had hij dat standbeeld verdiend? Bij de vierde eeuwherdenking van de Unie van Utrecht vorig jaar, in 1979, gingen er stemmen op die dat betwijfelden. De papieren van Graaf Jan stonden bij die herdenking niet zo hoog genoteerd als een eeuw eerder. Terwijl Laurens van de Spiegel, Nederlands laatste raadspensionaris, - stellig één van de grote figuren die dit ambt bekleedden - in zijn nog altijd belangrijke studie over de Unie van Utrecht van oordeel was, dat Graaf Jan de man was die de Unie had doorgezet, klonken er nu andere stemmen. Hij is nu in het oog van sommigen de calvinistische olifant die door de Gelderse kathoHeke porseleinkast liep. Ik denk vooral aan de verzamelbundel 'De Unie'van Utrecht' die vorig jaar bij Martinus Nijhoff verscheen. De analyse daarin van O. J. de Jong over Unie en Religie is bijzonder instructief, maar de bijdrage van A. E. M. Janssens over 'Het verdeelde huis. Prins Willem van Oranje en graaf Jan van Nassau bij de totstandkoming van de Unie van Utrecht' prikkelt beslist tot tegenspraak. Janssens volgt in zijn beschouwingen over Jan van Nassau duidelijk L. J. Rogier die zich over deze broeder van Oranje bepaald niet zachtzinnig uitliet. Hij contrasteert in zijn in 1974 verschenen 'Herdenken en herzien', een bundeling van studies, de Prins als 'een soepele relativist' met zijn broer als een 'xtQ]\\\ï]mgQ Duitse Prinzipienreiter'. Beide broers, aldus Rogier, 'werden in de winter van 1570 op 1571 van lutheraan calvinist' - het was zeker een strenge winter voegde hij er niet ongeestig aan toe - 'maar terwijl de oudste zich tot zijn dood als een soort hospitant van zijn nieuwe kerk gedroeg, werd de jongere er een grimmig zeloot van, een Filips II in Deutsch-reformierter Uebersetzung'^). Eerder had Rogier zich in het gedenkboek bij de troonsaanvaarding van Koningin Juliana in dezelfde geest uitgelaten. Hij schreef toen dat Graaf Jan in 'grimmige eenzijdigheid' en in strijd met zijn ambtseed, zich zette tot 'drastische protestantisering van het gewest' waarover hij stadhouder was. Rogier wond er geen doekjes om^' In 'Nassau en Oranje', de fraai uitgegeven bundel studies over het Oranjehuis ter gelegenheid van de troonswissehng, schenkt prof. Swart in zijn artikel over Willem de Zwijger ook enige aandacht aan Graaf Jan. Opnieuw komt hij er niet zo best af. Hij zou de vermoording van zijn broer in 1584 beschouwen 'als een straffe Gods waardoor het voortzetten van Oranjes zondige Fransgezinde politiek moest worden verhinderd'.'^)
Het is de moeite waard, vergadering. Graaf Jan nader te beschouwen. De herdenking van de Unie van Utrecht ligt ons vers in het geheugen. Ongetwijfeld heeft Graaf Jan daarbij een belangrijke rol gespeeld. Maar niet alleen daarin: hij is één van de krachtige steunpilaren van de Zwijger geweest in diens levensstrijd voor de vrijheid van de Nederlanden. Een vereniging als 'Protestants Nederland' doet goed in het door de roomse-liberale geschiedschrijving van Rogier en Geyl sterk beïnvloede Nederland de eer van dit roemruchte huis van Oranje-Nassau hoog te houden. En Graaf Jan was daarvan, zoals we zullen zien, niet één van de minste vertegenwoordigers, die nog zeer recent internationale erkenning vond.

Jan van Nassau werd tussen elf en twaalf uur in de nacht van 22 november 1536 geboren. Hij werd 17 december 1536 in de nog steeds bestaande slotkapel te Dillenburg gedoopt, waarschijnlijk met roomse ceremoniën, hoewel zijn ouders Luthers gezind waren. Hij was drie jaar jonger dan Willem van Oranje, de oudste zoon van Graaf Willem de Rijke en Juhana van Stolberg. Hij trouwde in 1559 met Elisabeth landgravin van Leuchtenberg. In datzelfde jaar overleed zijn vader. Twee jaar eerder, in 1557, had Willem van Oranje bij verdrag afstand gedaan van zijn rechten op de Duitse bezittingen van het huis. Na de dood van Willem de Rijke werd de erfenis zó geregeld dat Graaf Jan het stamslot Dillenburg en ruim de helft van het Graafschap ontving. De graven Lodewijk en Adolf erfden ieder een kwart, Hendrik kwam aan de erfenis niet te pas. Door het overlijden van zijn broers, die hun leven gaven in de Nederlandse vrijheidsstrijd, werd Graaf Jan vanaf 1574 de enige graaf van Nassau en Katzenelnbogen. Zelden is een famihe in de geschiedenis zo betrokken geweest bij een boven hun eigen belangen uitgrijpende zaak als deze broeders. Intussen: toen Graaf Jan als regerend Graaf in 1557 optrad, zag het er nog niet naar uit, dat zijn levensloop anders zou worden dan die van de vele Duitse Graven die het Rijk in die tijd telde. Hij zal er zelf ook niet van gedroomd hebben dat hij een rol in de grote Europese politiek zou gaan spelen. Dat werd anders in 1567. In dat jaar arriveerde zijn oudste broer met een omvangrijke hofstoet uit de Nederlanden op de Dillenburg. Hij had op tijd de wijk genomen voor het leger van Alva dat op bevel van Filips II in het voorjaar van 1567 uit Italië naar de Nederlanden trok om daar orde op zaken te stellen. Dat feit zegt zijn moderne biograaf Glawischnig die een voortreffelijke studie over hem schreef onder de titel 'Niederlande, Kalvinismus und Reichsgrafenstand 1559- 1584', Marburg 1973, haalde hem uit 'der relativen Beschaulichkeit seiner Grafschaft heraus und zog ihn, den kleinen Reichsgrafen, in den Strudel der groszen Pohtiek, in der Kampf um die Befreiung der Niederlande von der spanischen Herrschaft mit allen seinen Konsequenzen'.
Ik zal hier niet verhalen welk aandeel Graaf Jan had in de veldtochten van Oranje in 1568 en 1572. Glawischnig geeft een gedetailleerd overzicht van de enorme sommen die het Huis Nassau in deze veldtochten stak. Meermalen kwam in deze jaren het bescheiden graafschap Nassau aan de rand van het bankroet terwille van de Nederlandse zaak. Ook het jaar 1574 gaf een buitengewone krachtsinspanning te zien van de graven Jan, Lodewijk en Hendrik. Met behulp van Frans geld, want Frankrijk was in de internationale poUtiek van die tijd de grote tegenspeler van Spanje, en door verpanding van het zilverwerk van de Dillenburg, slaagde de Nassaus er in opnieuw een groot leger op de been te brengen. De bedoeling was Willem in Holland te hulp te komen, waar de vijand voor het eerst het beleg om Leiden had geslagen en in het hart van Holland stond. De afloop van die veldtocht is bekend. Op de Mookerhei versloeg Sancho d'Avila, de Spaanse bevelhebber, het Nassause leger. Lodewijk en Hendrik kwamen daarbij om het leven. Zelfs hun lijken zijn nooit teruggevonden. Graaf Jan ontsnapte de dans op het nippertje. Hij schrijft zelf in een brief uit mei 1577 dat hij, indien hij niet een paar dagen in Keulen was gebleven om de financiering van de verdere tocht te regelen, 'für Mockh gleichfalls mit im lauff bheven were'.®) Voortaan was hij de enige nog in leven zijnde broer van Oranje met wie Willem tot aan zijn dood op bijzonder vertrouwelijke voet heeft gestaan. Groen van Prinsterer heeft in zijn 'Archives' tientallen brieven gepubliceerd die tussen de broers werden gewisseld. Er zijn er ook vele op het Koninklijk Huisarchief, die nog niet gepubliceerd zijn. Al waren ze het niet altijd eens, zoals we nog zullen zien, ze bleven elkaar en de zaak van de Nederlanden tot het laatste steunen.
Wat zijn religie betreft: Graaf Jan was aanvankelijk evenals zijn ouders lutheraan. Maar vanaf 1567 verdwijnen uit zijn correspondentie kritische uitlatingen over de gereformeerde rehgie. In 1570 benoemde hij nog wel de orthodoxe lutheraan MörUn tot superintendent over zijn Graafschap. Maar in het voorjaar 1572 stond hij de Nederlandse vluchtelingen te Siegen al toe om de doop volgens de gereformeerde ritus te bedienen. Bij die gelegenheid schreef hij aan Bernardi, ook een lutherse superintendent, dat hij de calvinisten niet hield 'für unchristen oder den Papisten, Türken und Juden gleich' maar 'für christen und brüder, die zu dulden und nicht zu verdammen und öffentlich zu lästern wären.0
Zoals ik zoëven al meldde, stelt Rogier Graaf Jans overgang naar de gereformeerde religie in de winter van 1570 op 1571. Hij steunt daarbij op een studie van Heinrich Röttsches uit 1953 die uit het Koninklijk Huisarchief een stuk opdiepte, dat werd aangeduid 'als aanteekeningen betreffende het leven van graaf Hendrik'. In werkelijkheid ging het over Lodewijk van Nassau ontdekte Röttsches. Dat stuk verhaalt dat Lodewijk van Nassau in tegenwoordigheid van zijn broers Jan en Willem een disputatie liet houden op de Dillenburg tussen de lutherse theoloog Möring en Marnix van St. Aldegonde waarbij deze tenslotte, aldus het stuk, 'durch Gottes Hülfen, auch zur rechten erkenndnis kommen seindt und hernach die reformation in ihres Lands, Gott lob, ahngestellt haben'.®) Röttsches toont aan dat dit gesprek tussen 1570 en 1571 moet hebben plaats gevonden.
Glawischnig heeft nog al kritiek op deze vondst. Hij meent dat andere gegevens uit dit stuk onbetrouwbaar zijn en trekt de waarde van deze mededeling in twijfel. Volgens hem is Graaf Jan tussen 1572 en 1574 geleidelijk tot het calvinisme overgegaan. De gegevens op dit punt zijn volgens hem 'dünn'. Maar een feit is dat hij in 1577 de reformatie van luthers tot gereformeerd in zijn Graafschap doorzette. Later voerde hij zelfs in Nassau de Middelburgse Kerkorde van 1581 in. Zo werd Graaf Jan een overtuigd calvinist. Dit was voor zijn verdere levensgang van grote betekenis. Met de Paltz vormde Nassau zo een gereformeerd gebied in het Noordwesten van het Duitse rijk. Samen met de Hugenoten in Frankrijk en de opstandige Nederlanders vormden zij in Westeuropa een bolwerk tegen de doorwerking van de contrareformatie en tegen het bondgenootschap van Spanje met de Paus. Zowel de Paltz als Nassau hebben als achtergrond van de Nederlanden in die kritieke jaren van de opstand een belangrijke rol gespeeld. Terecht schrijft Glawischnig: 'Nur durch die Verbindung mit dem Kalvinismus konnte die niederländische Politik erfolgreich sein'.®) Terwijl de lutherse Duitse landsvorsten aktieloos bleven toekijken op het drama dat zich in de Nederlanden afspeelde, zette Graaf Jan zich er met zijn Graafschap restloos voor in. Het boek van Beza 'De jure magistratuum in subditos' stond 'nicht zur Zierde' in zijn bibliotheek schrijft Glawischnig.
Wanneer en waarom kwam Graaf Jan nu zelf uit Nassau naar de Nederlanden? Dat is in de huidige discussie een belangrijke vraag. Janssen in de eerder genoemde bundel, weet er wel een antwoord op. Hij schrijft, en het is eigenlijk een schandelijke beschuldiging tegen de Graaf, 'De Dillenburger graaf had in augustus van dat jaar (1577) gezin, huis en goed verlaten en was wegens grote financiële nood naar de Nederlanden komen afzakken om hier enig goed betaald emplooi te vinden'.^®) Hij schreef dat niet voor het eerst. In zijn studie in 1975 in de 'Geschiedenis van Gelderland', II, pag. 112, had hij vrijwel hetzelfde beweerd. ^^ Alsof Graaf Jan al niet vanaf 1567 bij de Nederlandse vrijheidsstrijd was betrokken. En bovendien: wat was de werkelijke reden dat de Graaf zijn Nassause post verliet? Het is de moeite waard daar de correspondentie van de beide broers voor na te gaan. In een brief van de Prins aan Jan van Nassau van 3 maart 1577 uit Middelburg vroeg deze zijn broer 'prendre la paine et faire ung tour jusques en Holande; car' vervolgt hij, 'oultre le contentement que je aurai de vous veoir, il se présentent plusieurs affaires de grande importance que je désirerois de les vous communiquer et avoir votre bon advis'.^^) De Prins gaf zijn broer de praktische raad zich in te schepen te Keulen, Emmerik of Wesel, en dan naar Dordrecht te varen, want, 'God lof, de wegen zelfs over de rivier zijn nu veilig'.
Dit briefje is van betekenis. De Prins schreef dit nadat in het najaar van 1576 de Pacificatie van Gent was gesloten. Er was in de Nederlanden een totaal nieuwe situatie ontstaan. Kennelijk had de Prins behoefte daarover met zijn broer van gedachten te wisselen. Het briefje geeft ook een beeld van de vertrouwensrelatie die er tussen beide broers was. In een latere correspondentie die zomer van 1577 dringt de Prins er bij zijn broer op aan zijn kinderen die op de Dillenburg al jaren lang een tehuis hadden gevonden: Maria uit zijn eerste huwelijk en Anna en Maurits uit het tweede, naar de Nederlanden te zenden. Dat was 18 juni 1577. In die tijd was graaf Jan doende het geld dat hij in de loop van de laatste jaren in de Nederlandse zaak had gestoken terug te krijgen. Dat waren geen geringe sommen. Het bedroeg toen al ƒ 600.000 en nog eens ƒ 30.000 die hij van de Paltzgraaf had losgekregen voor de veldtocht uit 1574 waarvoor hij Siegen verpand had. Frederik de Vrome was inmiddels gestorven en diens lutherse zoon Graaf Lodewijk was minder geneigd Graaf Jan uitstel van betaling te geven dan zijn vader. Het ging dus om geld voor de Nederlandse zaak geleend.
Het één met het ander leidde er toe dat de Graaf in augustus 1577 op reis ging. Maria, Anna en Maurits reisden met hem mee, evenals zijn eigen zonen Willem Lodewijk en Filips. Trosée, een historicus aan wie we op dit punt veel danken, schrijft: 'Ik vermoed met een kleine flotille'.")
Bij zijn aankomst in Nederland viel Graaf Jan om zo te zeggen met zijn neus in de boter. Zijn komst te Dordrecht viel juist samen met de plannen van de Prins om zich vanuit het Noorden naar Brussel te begeven. Op 2 september schreef Aerschot, één van de leiders van de opstand in het Zuiden naar de Prins: 'Jay aussy entendu que Monsieur le Conté Jéhan votre frére et Mademoiselle votre fille sont prés de vous'.^*) Op 18 september begaf Jan zich met de Prins naar Antwerpen en op de 23ste arriveerden beide broers te Brussel. Graaf Jan maakte daar de glorieuze intocht van Oranje mee in de stad van Alva en Requesens.
De reden van Graaf Jans tocht naar de Nederlanden was wel wat anders dan dat hij daar een goed betaalde betrekking zocht. De Prins had hem nodig, nu hij zich in het politiek bedrijf van het Zuiden stortte. Het front van de opstand was in een jaar tijd van de belegering en het verlies van Zierikzee nog in 1576, verschoven ver naar het Zuiden.
Intussen had Oranje een belangrijke politieke post voor zijn broer op het oog. Nu hij zich zelf in het politieke centrum van Brussel en Antwerpen bevond, had hij iemand nodig die leiding kon geven aan Holland en Zeeland, die wonderlijke staat-in-de-staat van die jaren. Vrijwel dadelijk na zijn komst te Brussel zond hij zijn broer naar het Noorden om daar met de leidende figuren van de opstand kennis te maken. Op 6 oktober schreef Caspar van Vosbergen, baljuw van Veere en later één van de ondertekenaars van de Unie van Utrecht, aan Marnix dat Graaf Jan daar was aangekomen en feestelijk ontvangen, zij het ook 'selon nostre petit pouvoir'.") Op het vuurwerk bij die gelegenheid ontstoken kon zelfs Don Juan jaloers zijn, vond Vosbergen. Van Veere reisde de Graaf naar Dordrecht. Op 8 oktober schreef Charlotte de Bourbon aan haar man, dat zijn broer daar 's middags om één uur was aangekomen 'avec le grand contentement des bourguemestre et de tout le peuple'!
Maar ondanks vuurwerk en enthousiaste ontvangsten lukte het niet de Graaf tot luitenant-stadhouder van Holland en Zeeland te benoemen. De Staten daar hielden de touwtjes liever in eigen handen en hielden de boot af. Men kan daarover bij Trosée belangrijke gegevens vinden.
Het was intussen zó dat Graaf Jan beslist niet om een baan in de Nederlanden zat te springen. Daarover informeert ons een correspondentie die hij in de loop van november voerde met Willem Landgraaf van Hessen voor wie hij van zijn hart geen moordkuil maakte. Zo schreef hij op 10 november dat de Staten van Holland en Zeeland er bij hem op aandrongen in het land te blijven. Graaf Jan tilde daar zwaar aan. Hij had, schreef hij, 'albereit in grosse ungunst, gefahr und beschwerung gesteckt, meine drey brüder selig, sampt haab und guttern, ungespart leibs und lebens, darbey auffgesetzt.' Hij verlangde er nu naar zijn eigen zaken weer te gaan doen, 'zu geschweigen das ich dieser land sprachen nit genugsam erfaren, noch mit auch der einwöner sitten, humores, und manieren odder prosesz zu handien sehr bekannt und noch viell weniger ahnmuttig seind'.^^
Hij kreeg overigens alle gelegenheid het politiek 'prosesz zu handlen' in Nederland van nabij te leren kennen. Want op 29 december vergezelde hij zijn broer naar het wespennest Gent toen deze daar orde op zaken probeerde te stellen. Bovendien, aldus Trosée, kreeg hij, toen de nieuwe landvoogd Matthias in Nederland was aangekomen, 'privaatles in meesterlijke zelfbeheersing en t a k t i e k ' b i j het gadeslaan van de omgang van de Prins met deze nieuwe pion op het politieke schaakbord van de Belgische groten.
Het waren voor Graaf Jan geen gemakkelijke maanden, die winter van 1577 op 1578. Hij kreeg weinig kans zijn grote daadkracht - want daarin muntte hij uit - in te zetten. Van het stadhouderschap in Holland en Zeeland kwam niets. Op 24 februari 1578 melden de Resoluties van de Staten van Holland: 'Opt scryven van zyne Excellentie (bedoeld is de Prins) van den 22en der voorleden maent January angaende danneminge van graeff Jan van Nassau als lieutenant generael is daerinne geresolveert, sulcx by de gedeputeerde van de steeden elck in den heuren zal mogen worden gerapporteert'. Daarmee was deze zaak voorgoed in de toen al fungerende politieke ijskast gezet. Maar nu kwam voor Graaf Jan een ander emplooi in het zicht. De Prins had, nu hij bemerkte dat hij Holland en Zeeland voor zijn plannen met zijn broer niet warm kon krijgen, een andere missie op het oog. In Gelderland vaceerde het stadhouderschap doordat Hierges, de stadhouder van dat gewest, zich bij Don Juan had aangesloten en zijn post had verlaten. Gelderland was op dat moment een uiterst zwakke provincie en een kritiek punt in de strijd tegen Spanje die voortging. Don Juan, de door de koning, na de dood van Requesens, benoemde landvoogd, had na zijn coup van juli 1577 het Zuidoosten stevig in handen: hij beheerste Luxemburg, Namen en na de door de Staatse troepen verloren slag bij Gembloers in januari 1578 ook het oosten van Brabant. De Prins had zelfs zijn residentie van Brussel naar Antwerpen moeten verleggen. De steden Kampen, Deventer en Roermond waren buitendien in handen van de koninklijke troepen. De langs deze steden uitgestoken vinger kon vanuit het Zuiden gemakkelijk tot een hand worden gemaakt, die Holland en Zeeland van het Noorden en Oosten kon scheiden. Er was de Prins veel aan gelegen dat gat te stoppen. Al in januari 1578 Hep de Prins rond met plannen zijn broer in Gelderland in te zetten. Trosée heeft aangetoond dat één van de Gelderse gedelegeerden bij de Staten Generaal, dr. Voeth, een overtuigd aanhanger van de Prins, in die geest met Oranje in januari al had overlegd.^®)
De eerste stap in die richting wamissie naar de Landdag van Gelre om te overleggen hoe de dreiging vanuit het Zuiden viel te keren. Op 25 januari berichtten de afgevaardigden van Zutfen naar de Gelderse Landdag aan hun thuis-magistraat, dat dr. Voeth die namiddag was aangekomen. Hij verklaarde 'dat ooc Grave Johan, Broeder des Prinsen, mede aencomen solde, om in vele gebreken der Lantschap te helpen verzien; also dat ons beducht, dat de questie des Stadholders by andere middelen sal opgeheven worden. Summa', zo gingen de pientere Zutfenaren verder, 'de handel wort vreemt, ende met seltsame practiken gedreven'. Dat neemt niet weg dat Graaf Jan op de Gelderse afgevaardigden diepe indruk maakte. Hij deed op 29 januari 'Met cierlike redenen in Hoochduytsche tale in de lengde syn wervinge', zelfs zo, dat 'een ieder, 't selve hoorende, verwonderde, Sonderlinge soo syn G. niet een verloren woort gebruyct'.^")
Op 22 mei 1578 kreeg Graaf Jan van Matthias zijn aansteUing tot stadhouder van Gelderland en op 2 juni werd hij te Nijmegen geïnstalleerd. Nu kreeg de Graaf zijn kans in de Nederlandse politiek een rol te spelen en hij greep die met beide handen. Het is bijzonder boeiend te zien hoe hij, vanaf het eerste ogenblik dat hij zijn ambt had aanvaard, zich als een terriër in de pohtiek vast beet. Binnen een half jaar had hij met soms zeer weerbarstige partners de Unie van Utrecht tot stand gebracht, het fundament voor het latere staatsbestel van de Repubhek der Zeven Verenigde Nederlanden. Het ging in de Unie van Utrecht om een verbond tussen Holland en Zeeland aan de ene kant en de provincies in het Noorden en Oosten aan de andere kant. Men bedenke dat alle provincies - behalve Luxemburg - de Pacificatie van Gent hadden gesloten, november 1576. Die had wat de religie betreft bepaald, dat Holland en Zeeland bij de gereformeerde religie zouden blijven. In de overige provincies zou de katholieke godsdienst gehandhaafd blijven, wel werd de vervolging krachtens de plakkaten van Karei V geschorst. De gereformeerden konden dus wel in het verborgene hun kerkelijk leven organiseren, alleen in Holland en Zeeland kon dat in het publiek.
De Pacificatie van Gent was inmiddels door de feiten achterhaald. Zowel in steden als Antwerpen, Brussel en vooral in Gent, maar ook in het Noorden in steden als Amsterdam, Haarlem, Schoonhoven die zich door een satisfactieverdrag bij de Pacificatie hadden aangesloten, begonnen de gereformeerden in het openbaar te vergaderen. Door de coup van Don Juan in de zomer van 1577 was het duidelijk geworden dat met de Koning op het punt van de godsdienst geen compromis te sluiten viel. Zodoende was er alle reden voor de gewesten die de opstand voortzetten en zich niet aan de koning onderwierpen, zich aaneen te sluiten. De Staten Generaal te Antwerpen voerden een zwak bewind, onderling verdeeld als ze waren. Holland en Zeeland vormden eigenlijk een staat-in-destaat maar beseften dat zij op hun eentje de strijd niet vol konden houden. Aldus ontstond de 'Nadere Unie', een nauwere aaneensluiting van die gewesten die de strijd tot het bittere einde wilden voortzetten. In die situatie heeft Graaf Jan ons land onwaardeerbare diensten bewezen. Ik zal hier niet de hele voorgeschiedenis van de Unie van Utrecht behandelen, ^i) ik begin bij het eerste overleg dat op aandrang van Graaf Jan in september 1578 te Arnhem werd gevoerd. Hij was toen dus enkele maanden in zijn Gelderse stadhouderschap bezig, en was erin geslaagd afgevaardigden van Holland, Zeeland en Utrecht naar Arnhem te doen komen om daar met zijn Gelderse Landdag te overleggen. Oldenbarneveh was aanwezig als pensionaris van Rotterdam, het waren zijn eerste stappen op het landelijke politieke pad. Op die conferentie te Arnhem had Graaf Jan grote moeite met zijn Gelderse heren. In feite voelde de meerderheid van de Landdag niets voor zo'n Nadere Unie. Zij wilden bij de Pacificatie van Gent blijven, zagen niet in dat die door de feiten was achterhaald. Op 8 september was Graaf Jan zover dat hij met de Hollandse, Utrechtse en Zeeuwse afgevaardigden tot een concreet project was gekomen. Het was een soort compromis tussen wat Oranje zélf oorspronkelijk had gewild en wat Holland en Zeeland wilden. Dat komt het duidelijkste uit in het artikel over de rehgie, art. 13. Dat werd in de loop van de verdere onderhandelingen ook nauwelijks meer veranderd en luidde aldus: 'Ende soeveel 't Poinct van de religie aenghaet, sullen hem die van Hollant ende Zeelant draegen (d.w.z.: gedragen) naer haerl. ghoetduncken ende d'andere provinciën sullen hem reguleren naer inhout van de religionsvrede bij den Eertshertoge Mathias, gouverneur ende cappeteijn generaal van deze landen met die van sijnen rade bij advis van de Generael Staten airede geconcipieert, soe verre die bij de provinciën geaccepteert wort'.
In Holland en Zeeland was om politieke redenen - dat moet niet uit het oog worden verloren - sinds 1573 de uitoefening van de roomskathoheke rehgie verboden. Daar was in feite een gereformeerd gemenebest ontstaan. Oranje als stadhouder had bij de Unie van Delft (1576) de opperhoogheid over deze provincies opgedragen gekregen met de opdracht de christelijke gereformeerde rehgie te handhaven. Intussen had Oranje in 1578 samen met aartshertog Matthias een project van religievrede ontworpen, volgens hetwelk beide religies op bepaalde voorwaarden naast elkaar zouden kunnen bestaan. Dit ontwerp was door de Staten Generaal in de zomer van 1578 naar de provincies om advies verwezen en werd hier in artikel 13 van de Nadere Unie opgenomen. Die religievrede kon dus volgens dit ontwerp door de verdragsluitende provincies, in feite souvereine staatjes, worden aanvaard. Na het sluiten van het Unieverdrag werd op 1 februari 1579 nog eens nadrukkelijk uitgesproken - het is de enige verandering die ooit in het Unieverdrag is aangebracht - dat zij die zich 'alleen aan den Roomschen godsdienst wilden houden', niet van het verdrag werden uitgesloten, maar dat de bondgenoten 'dezelven integendeel, daarin wilden ontvangen'.
Er werd nog één belangrijke zin aan artikel XIII toegevoegd. Het zou alles gaan als boven omschreven 'Mits dat een ij der particulier in sijn religie vrij sal moogen blijven ende dat men nijemant ter cause van de rehgie sal mogen achterhalen ofte ondersoucken, volgende die voors. Pacificatie tot Ghendt gemaeckt'. Van gereformeerde inquisitie zou dus in Holland en Zeeland geen sprake zijn. Die haatten de Hollanders en Zeelanders als de pest. Op deze compromisbasis hebben gereformeerden, roomskatholieken en libertijnen elkaar in de Unie van Utrecht gevonden..
Het kostte Graaf Jan de grootste moeite dit compromis er bij zijn Gelderse heren door te krijgen. Hij ontbood nog de achtste september de heren van Nijmegen, Arnhem en Zutfen op zijn salet, en hield een politieke donderrede. Daarbij zette hij ze voor het blok. Graaf Jan was een calvinistisch realist en hij wist precies wat op het spel stond. 'Dat men eene van tweeen soud moeten doen, of den vijandt onderworpen worden, oft geit ende voorraet te soecken; de vijant were bij de handt, ende villicht naerder als men meint'. Wat de religievrede betreft: 'men mochte exempel aen Duijtschlant ende Vrancrijc nemen: wanneer in Duijtschlant geen religionsvrede ware geweest, ten waere aldaer niet een Papist persoon gebleven, de dingen werden sleperlijc bij de hant genomen', en de dingen 'sleperlijc' bij de hand nemen was iets dat Graaf Jan bepaald niet lag. Hij verweet de Gelderse magistraten dat zij door de Koning - Fihps II - waren aangesteld en een 'Conincx herte hadden'. Hij wees erop dat zij van Artois en Henegouwen in het Zuiden ook bezig waren een Unie te sluiten maar dan pro de Koning. Later hep Graaf Jan de kamer binnen waar de Zutfenaren vergaderden en sprak toen zijn historische woorden over het zich 'salven ende smeren' met de Pacificatie van Gent. Hij verklaarde dat hij 'met Grooten arbeit de Gesanten van Hollant ende anderen hier gecregen hadde, ende schaemde sich denselven sulcken antwoort te geven' als de Geldersen wilden. 22)
Graaf Jan te vergelijken met iemand als Filips II zoals Rogier doet, is gewoon onzinnig en beledigend. Hij zag scherp dat de Pacificatie van Gent achterhaald was en stelde zich achter de godsdienstvrede van Oranje. Zo wilde hij legitieme ruimte scheppen voor de gereformeerden die zich ook in Gelderland begonnen te roeren. Mocht hij? Holland en Zeeland deden van hun kant de concessie dat buiten hun provincies de religievrede tot gelding kon komen. De klok daar terug te draaien was gewoon onmogelijk. Hij zag scherp dat Artois en Henegouwen wegdreven van de opstand in de richting van de Koning. Hij besefte het gevaar dat daarin niet alleen voor Gelderland maar voor heel het Noorden en Oosten lag.
De pohtieke donderrede van de Graaf had geen resultaat. De Gelderse heren bleven onwillig. Het is verbazingwekkend wat een aktiviteit Graaf Jan daarop in die laatste spannende maanden van 1578 ontwikkelde. Eind september was hij bij het leger voor Deventer. Dat bleef een Spaanse doorn in het Overijssels-Gelderse vlees. In oktober reisde hij naar de Dillenburg om in eigen huis orde op zaken te stellen. Op 18 en 19 november was hij weer in Gorcum, waar hij met de Staten van Holland de laatste hand aan het verdrag legde. In die maand capituleerde Deventer. Op 28 november reisde hij naar Antwerpen om met de Prins te overleggen. Samen met Oranje ging hij naar Gent om de chaotische toestand daar te bedwingen. Trosée schrijft: 'Wat precies tusschen graaf Jan en zijn broer is besproken valt slechts te 'veronderstellen'.23) Het is overigens ondenkbaar dat er tussen de beide broers die nu de zaak van Oranje- Nassau, van de Vrije Nederlanden én van de gereformeerde religie vertegenwoordigden, onenigheid was in de hoofdpunten van de pohtiek. Zij stonden samen aan het front in Noord West-Europa voor het calvinisme en zelfs van het protestantisme tegenover het verbond van Filips II en Paus Gregorius XIII met hun contrareformatie. Geoffrey Parker, een modern Engels historicus die het boeiende boek 'The Dutch Revolt' schreef, wijst er op dat sinds 1574 de onveranderde politiek van de Prins was 1. de vrijheid voor de uitoefening van de gereformeerde religie en 2. de handhaving van de vrijheid in de Nederlanden. Op 8 december had Graaf Jan nog een onderhoud met aartshertog Matthias met wie hij, hoewel die katholiek was, op goede voet stond en met de Raad van State. Óp 15 december reisde hij naar Arnhem waar hij opnieuw de Landdag had geconvoceerd. Hij drong bij dit onhandelbaar college op spoed aan. De Staten van Holland en Zeeland wilden nu boter bij de vis, de voorgestelde Unie 'uyt vele fondamenten ende circumstantien noodich', aldus Graaf Jan. Opnieuw kwam de vergadering niet tot besluiten. Er waren te veel absenten. De Graaf versaagde niet. Hij was alweer op reis naar Haarlem. Daar, aldus een dagboek van een Haarlems burger, requireerden burgemeesters de huizen van de 'bequaemste burgers' om de Staten van Holland en Zeeland te ontvangen 'om alhier die saecken der Nederlanden te hanteren'. Op 28 december reed de Graaf Haarlem binnen en logeerde in het Huis van Brederode waarvoor hij de stad 113 pond Vlaams in rekening bracht.
Onvermoeibaar opende hij 9 januari opnieuw de Landdag te Arnhem. Hij hield nu de Gelderse regenten in zijn merkwaardig gebroken Nederlands-Duits voor om niet 'durch ihrer versuymenis in sulcken ubel te gerathen'.25) Het was de hoogste tijd. Troepen van Parma die Don Juan had vervangen, waren een nieuw offensief begonnen en hadden Karpen in het Overkwartier al ingenomen. 36 Soldaten waren gevangen genomen en 'aen de appelboomen by dat slot gehangen'. 2«) De rillingen liepen de Gelderse heren langs de rug en de ridderschap besloot een deputaat naar Utrecht af te vaardigen. Op het laatste moment weigerden zij daar gekomen te tekenen. Zij zaten Graaf Jan tot het laatste toe dwars. Zij kregen uitstel tot 9 februari. Graaf Jan tekende zelf als eerste en voorlopig enige namens Gelderland.
Groen van Prinsterer tekent in zijn 'Handboek' bij de Unie van Utrecht aan: '23 Januari-Unie van Utrecht, inzonderheid voor het behoud der Hervorming'. Had hij daar het Unieverdrag juist mee gekarakteriseerd? Die vraag zou ontkennend moeten worden beantwoord als hij daar niet op liet volgen: 'in het belang der Gereformeerden, zonder aansluiting ook van Roomschgezinde Provinciën te beletten'.2®) Onder de ondertekenaars van het eerste uur bevonden zich niet alleen de Duitse calvinist Graaf Jan van Nassau maar ook de gereformeerde ouderling van Amsterdam Reinier Cant, de uitgesproken libertijnse advocaat van Holland Paulus Buys en zelfs een Utrechtse roomse kapittelheer als Jacobus Verhaer, vicedecanus Sancti Petri. De gereformeerden aarzelden niet zich met roomsen en libertijnen te verbinden nu het ging om de gemeenschappelijke zaak van het vaderland. De provincies die nu de Unie onderschreven, stonden voortaan aan één front met de rebellen van 1572. 'Henceforth', schrijft Parker, 'they were committed to fight for the total victory'.")
Graaf Jan bleef niet lang in de Nederlanden. Al in de loop van 1579 begon hij in zijn brieven te spreken over een eventuele terugkeer naar Dillenburg. In de zomer van 1579 overleed zijn vrouw en in 1580 zijn moeder Juliana van Stolberg. Zijn brieven in die laatste maanden in Arnhem staan vol klachten over de kritieke situatie waarin de Nederlanden in het algemeen en zijn gewest in het bijzonder zich bevond. In januari 1581 deelde hij zijn vrienden mee dat hij niet meer naar de Nederlanden zou teruggaan. Hij bleef op de Dillenburg, en in zijn eigen Graafschap. Daar lag zijn eerste vocatio, zijn eerste roeping schreef hij aan de Prins. Maar tot aan zijn dood bleef hij vanuit Nassau ijveren voor de Nederlandse zaak. Bijna 70 jaar oud overleed hij in 1606. Hij had de geschiedenis van de opstand, vanaf het wonderjaar 1566 tot bijna het sluiten van het twaalfjarig bestand aktief meebeleefd. Drie van zijn zonen sneuvelden in Staatse dienst. Ernst Casimir in 1632 voor Roermond; Lodewijk Günther in Zeeland in 1609; Philips in een treffen met Mondragon kort na het beleg van Groenlo in 1595. Een kleinzoon, Adolf zoon van Jan van Nassau-Siegen, sneuvelde in 1608 in dienst van het Staatse leger voor Rijnberk. Een andere kleinzoon, Johan Maurits de Braziliaan, bracht het tot veldmaarschalk in het leger van de staat in het rampjaar 1672 en was toen een stut en toeverlaat voor de jonge stadhouder Willem III. En welke grote onwaardeerbare diensten zijn zoon Willem Lodewijk aan het Gemenebest samen met Maurits heeft bewezen, behoef ik niet uiteen te zetten. Hij werd de stamvader van de Friese Nassaus die met koning Willem III in de mannelijke linie uitstierven.
In 1594 eindelijk sloten de Staten Generaal een verdrag met Graaf Jan waarbij zij hem toezegden 450.000 goudguldens te betalen als aflossing van de gelden die hij en zijn geslacht in de zaak van de opstand hadden gestoken. Met name Oldenbarnevelt heeft zich bijzonder ingespannen deze schuld prompt af te doen. In 1612 was ze vrijwel betaald meldt dr. Japikse.
Waarom was men er op uit bij de Unieherdenking in het vorige jaar het aandeel van deze Duitse calvinist in de grote zaak van de Nederlandse opstand zo te verkleinen? Er was geen enkele reden voor. Drs. Janssen, boven genoemd, wil aan het slot van zijn artikel Graaf Jan nog wel de 'grote gangmaker' noemen - dat toch wel - maar als eigenlijke 'doorzetters' noemt hij regenten als Floris Thin, Paulus Buys, Caspar van Vosbergen en anderen. Glawischnig zelf vat zijn visie op Graaf Jan zo samen: 'Seine Regierungszeit stellt einen Höhepunkt in der äuszeren wie inneren Politik Nassau-Dillenburgs dar, einen Höhepunkt, die in der besonderen politische und konfessionellen Situation, zum Teil aber auch in der Leistungskraft des Grafen und seiner Brüder seine Ursache hatte'
Protestants Nederland heeft alle reden, juist in een tijd van ontluistering van historische figuren, deze Duitse calvinist om zijn werk voor ons land te eren. Hij had zijn standbeeld op het Utrechtse Domplein dubbel en dwars verdiend!

Noten bij het artikel van dr. R. H. Bremmer

1) P. J. Blok, Jan van Nassau in Verspreide studiën, Groningen 1905, p. 172. ^ L. J. Rogier, Herdenken en herzien, Bilthoven 1974, p. 272. Koningin Juliana. Gedenkboek 1948, p. 48. ) Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis. Alphen aan den Rijn, 1979, p. 76. Rolf Glawischnig, Niederlande, Kalvinismus und Reichsgrafenstand 1559-1584, Marburg 1973, S. 81.
®) Archives VI, p. 93. Brief van Jan van Nassau aan zijn secretaris. O Glawischnig,/I. w., S.126.
®) Heinrich-Franz Röttsches, Luthertum und Calvinismus in Nassau-Dillenburg, 1953, S. 35.
9) Glawischnig,/l.w., S.125. A. E. M. Janssen in De Unie van Utrecht. Wording en werking van een verbond en een verbondsakte. Den Haag 1979, p. 115.
") 'Wegens grote financiële nood vanuit Dillenburg naar de Nederlanden gedreven om aldaar enig goed betaald emplooi te vinden'. Archives VI, p. 4.
") J. A. G. C. Trosée, Historische studiën, 1924, p. 236. Archives VI, p. 144. A.W., p. 182.
") T.a.p. »0 A.W., p. 241.
") Trosée, A.w., p. 255. ") In Dr. Gerard Voeth, voorbereider, verdediger en propagandist van de Unie van Utrecht in Bijdragen en Mededelingen Gelre, XXXVII, 1934. In P. Bondam, Verzameling van onuitgegeven stukken, V, 1781, p. 44/45 en p. 17. Wie zich hiervoor interesseert zie mijn Gereformeerde Kerk in de storm (1568-1579), uitgegeven bij J. Boersma, Enschede. ^^ Bij I. A. Nijhoff, Eerste handelingen van Jan Graaf van Nassau-Katzenellenbogen als stadhouder des vorstendoms Gelre en Graafschaps Zutfen, in Bijdragen Gelre, 1837. Graaf Jan beschrijft zijn Landdag ergens zo: 'daer d'eene froe, d'ander spaedt khomt, jederman durch einander schreit und niemant den anderen grundlich horen will'.
") Trosée, A.w., p. 201. Willem Jansz Verwer, Memoriaelbouck, Haarlem 1973, p. 206/207.
") L. E. Lenting, Gelderland in betrekking tot de Unie van Utrecht. In Bijdragen en Mededelingen Hist. Genootschap, Utrecht 1943, p. 327. A.W., p. 332. Handboek I, Baarn 1928», p. 161.
28) A.W., p. 162.
") Geoffrey Parker, The dutch revolt, London 1977, p. 194. 3
») R. Glawischnig, A.w., S.236.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1980

Protestants Nederland | 12 Pagina's

Jan van Nassau

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1980

Protestants Nederland | 12 Pagina's