De geschiedenis van de ontkerkelijking in Nederland
(Inleiding gehouden door drs. C. Blenk, hervormd predikant te Amsterdam, op de jaarvergadering van de Afdeling Delft van de Vereniging Protestants Nederland dd. 8 mei 1987.)
Toen de Duitse dominee Fliedner in 1830 een bezoek bracht aan Amsterdam, maakte hij een onvergetelijke zondag mee. "s Zondags heerst in de hele stad een heilige rust. Tot het tegen kerktijd loopt. Dan zien de straten zwart van de mensen, die zich naar de kerkgebouwen begeven. Gedurende de hele preek werd gecollecteerd omdat de diakenen zich met moeite een weg door de schare konden banen. De middagdiensten waren veel minder druk bezocht, maar om vijf uur waren de kerken weer stampvol. Indrukwekkend vond hij de viering van het Avondmaal. Hij maakte een dienst mee van 28 tafels met aan elke tafel 40 aanzittenden, zodat er alleen in die ene dienst meer dan duizend avondmaalgangers waren. Tenslotte bezocht hij nog de gezelschappen. Hij verbaasde er zich over dat er in Amsterdam zoveel waren'. Ook dat was Amsterdam! Zo heet ook het boek van dr. Evenhuis, waaruit ik dit reisverslag heb geciteerd (deel V, p. 140). Ook dat was Amsterdam: nu gaat nog 3 ä 4 procent van de stad naar enigerlei kerk; toen was het een kerkse stad. Er verrezen nieuwe roomse en 'afgescheiden' kerkgebouwen. In de vorige eeuw was heel Nederland kerkelijk! De volkstelling van 1849 kende geen onkerkelijkheid! 55% was Hervormd, 38% Rooms-Katholiek, en de rest was verdeeld over kleinere kerken. Natuurlijk zeggen officiële cijfers niet alles. Hier en daar zal er wel officiëuse onkerkelijkheid zijn geweest. De réveilman ds. De Liefde ging aan evangelisatie doen: in de Jordaan in Amsterdam en in de veenkoloniën: daar vielen blijkbaar de eerste gaten: in de grote steden en in de nieuwe dorpen. Maar van een massale uittocht was er geen sprake! Officieel verschijnt de onkerkelijkheid 'pas' op de statistieken na de eeuwwisseling. Wat zijn de oorzaken nu geweest? Ik ken nog steeds geen historicus die dit verschijnsel vanuit de bronnen beschreven heeft. Ik trek dan ook maar een paar lijnen. Ik vermoed dat de eerste 'dijkdoorbraak' plaats vond in 1857 toen de openbare school ontkerstend werd. Van ouds was de openbare school christelijk: er werd gebeden en uit de Bijbel verteld. Maar door de schoolwet van 1857 verdween de Bijbel van school. Let wel: niet om de onkerkelijken te gerieven, want die wären er niet. Maar om de Rooms-Katholieke en Joodse ouders tegemoet te komen; om het protestants- christelijke stempel van de openbare school weg te nemen. Dit was een wens van het opgekomen liberalisme, maar de conservatieven dachten niet anders. Pijnlijk is dat deze nieuwe schoolwet is ingediend en verdedigd onder een Christelijk ministerie: minister van der Brugghen, een Réveilman nog wel, wilde het Christelijk geloof niet opleggen. Zijn vriend. Groen van Prinsterer, was geschokt. Hij had voor Rooms- Katholieke en Joodse ouders een andere oplossing gehad: facultatieve splitsing. Maar dan zou de openbare school als zodanig Christelijk zijn gebleven. Nu voorzag hij de ramp: het volkskind in Nederland grootgebracht zonder de Bijbel! De wens van het liberalisme ging in vervulling: godsdienst privaatzaak. De Verlichting brak door. Ds. Chantepie noemde de staatsschool een broeinest van Multatuliaansche en ongodistische gezindheid. De openbare school kreeg steeds meer onderwijzers die gegrepen waren door Multatuli, de bekende schrijver, die zich openlijk atheïst noemde. Leerlingen van de kweekscholen dweepten met hem. Net als hij gingen zij 's zondags de duinen in, in plaats van naar de kerk. Multatuli brak de vrees voor het onschendbare. Hij was erelid van 'De Dageraad', eerst een blad, toen een vereniging, opgericht in Amsterdam, eerst nog modernistisch, na 1860 atheïstisch. Multatuli schreef een gedicht dat zeer beroemd werd: 'Gebed van de onwetende'. Het eindigde met de kreet: 'O, God, er is geen God'. Het vermorzelde veler voorstelling van een liefderijk en rechtvaardig God. Klemmend stelde Multatuli het probleem van de theodicee aan de orde: hoe is het ongelijk verdeeld leed in de wereld te rijmen met een Goddelijk bestuur? Met Multatuli ontdekken we dus een tweede en derde lijn: de invloed van moderne literatuur; de opkomst van het atheïsme in de 19e eeuw. Een verwant verschijnsel is het 'modernisme' in de kerk, en wel in de oude volkskerk, de Ned. Hervormde kerk. Dit modernisme had meer invloed dan de Dageraad. Grondleggers waren de leidse hoogleraar J. H. Scholten en de Utrechtse hoogleraar Opzoomer, die de Bijbel kritisch gingen lezen i.v.m. de opgekomen natuurwetenschap. De eerste generatie moderne predikanten bracht deze moderne overtuiging met geestdrift over op de gemeenten, als een ware hervorming en bevrijding, maar later schrokken de modernen zelf van het ontkerkelijkend effekt ervan. Een leerling van Scholten, ds. Busken Huet, eerst Waals predikant in Haarlem, maakt de bijbelkritiek populair in zijn 'brieven over de bijbel', ook in 1857. Dus in hetzelfde jaar als waarin de Bijbel verdween van de openbare school, werd hij in de kerk in diskrediet gebracht. De gemeente schrok ervan. Een leerling van Opzoomer, ds. Allard Pierson, kind van het Réveil, verloor door het modernisme het geloof van zijn kinderjaren. Huet en Pierson legden het predikambt neer (resp. 1862 en 1865) en gingen leven van de literatuur. Beiden waren begaafde kuituurhistorici. Hun invloed op de intellektuelen is groot geweest. Dat zulke predikanten niet meer konden preken, moet - hoe onmeetbaar ook -een ontkerkelijkende uitwerking gehad hebben! Busken Huet kritiseerde ook het werk van de zgn. predikantdichters: zo vernietigde hij het bekend gedicht 'De Schepping' van ds. Ten Kate. De 'Tachtigers' hielden een waar gericht over deze predikantdichters. Deze veelal Amsterdamse jonge dichters, die de 19e eeuwse burgerlijkheid striemden en kunst ter wille van de kunst bedreven, waren bijna allen pantheïst: Kloos, Verwey, Van Deyssel, Perk, Gorter, Van Eeden enz. De schoonheid is hun eredienst, hun god. Kloos dichtte: 'Ik ben een god in 't diepst van mijn gedachten'. Gorter en Perk waren domineeszonen. Hun beweging was onchristelijk en zal ook ontkerkelijkend gewerkt hebben. In de jaren '80 van de vorige eeuw kwam voorts het socialisme op. De grote profeet was Domela Nieuwenhuis, opnieuw een voormalig (Luthers) predikant. Ook hem had het modernisme gegrepen. Daarbij kwam het probleem van het lijden: zijn vrouw stierf in het tweede kraambed. Voor de eer van God, die dit toeliet, was het nog het beste niet te bestaan.... Hij hertrouwde, maar ook zijn tweede vrouw stierf. Nu begon hem alle geloof te ontzinken. In 1879 schreef hij 'Mijn afscheid van de kerk'. Hij gaf zich nu geheel aan het opkomende 'socialisme'. Hij trok overal volle zalen met arbeiders. Zijn profetische gestalte trok mensen die of nog niet of nog maar kort van de kerk vervreemd waren. Toen een friese arbeider hoorde dat Domela in aantocht was, riep hij uit: 'üs verlosser komt'! Domela ageerde tegen de vijf K's: kapitaal, kazerne, kerk, kroeg en koning. En inderdaad, waar Domela geweest was, begon de openlijke onkerkelijkheid. Nu wordt het ook zichtbaar op de statistieken: 1880: 0,3%, 1900: 2%, 1920 7,8<^7o enz. Intussen kon Domela zijn afkomst nooit verloochenen: op zijn buro stond de Jezusfiguur van Thorwaldsen, boven zijn bed hing de lijfspreuk van Caivijn"); toen hij de spoorwegstaking van 1903 nog beleefde als een oud man, citeerde hij de lofzang van Simeon: 'Nu laat gij. Heer, uw dienstknecht gaan in vrede, want mijn ogen hebben uw heil gezien....' Zo zagen wij dus de invloed van de 'Ismen': liberalisme, atheïsme, modernisme, pantheïsme, socialisme. Zo verloor dus de kerk zowel intellektuelen als arbeiders. En laten we bedenken: dezen 'ismen' stelden de kerk ook wezenlijke vragen!Het liberalisme stelde de vraag van de democratie; het atheïsme de vraag naar de Godsregering en het mensenleed; het modernisme stelde de vraag naar de verhouding geloof en wetenschap; het socialisme stelde het sociale vraagstuk aan de orde! De kerk had er de handen aan vol! Kuyper accepteerde de democratie en lanceerde de eigen Christelijke organisaties; maar de oude theocraten gingen niet met hem mee. De 'Ethische' richting in de Ned. Herv. kerk zocht naar een synthese tussen geloof en cultuur; maar de orthodoxie verkoos de antithese; ds. Talma, minister geworden, zette zich in voor sociale wetgeving, 'rode dominees' gingen nog verder, maar de 'rechtse' partijen vreesden het rode gevaar. In de 20e eeuw verloren de 'gangmakers' van de ontkerkelijking hun 19e eeuwse kracht: het liberalisme veranderde en slonk; het modernisme in de kerk kreeg als optimistische leer een harde klap door de wereldoorlog. Intussen zette de ontkerkelijking juist in de 20e eeuw door. Was het door de wereldoorlogen? Enerzijds zaten de kerken toen juist vol ('nood leert bidden'), anderzijds raakten velen - achteraf - het geloof in Gods voorzienigheid juist kwijt: zij konden niet meer geloven in God na Auschwitz. De officiële statistieken vertonen gewoon een doorgaande lijn van ontkerkelijking. De crisis van de jaren '30 heeft zeker velen van de kerk vervreemd, alleen al door hun afkeer van 'Colijn', maar de welvaartstijd na de oorlog heeft minstens zovelen van de kerk vervreemd! Armoede én rijkdom kunnen een mens van God losmaken, blijkbaar Een opvallend verschil tussen kerkverlating in de vorige eeuw en kerkverlating in deze eeuw is dat het vroeger een hele worsteling was, maar nu een geruisloos proces is geworden. Velen weten zelf niet waarom. Opvallend is ook, dat de ontkerkelijking in Nederland begon in de Hervormde kerk. Toen dr. J. H. Gunning in Utrecht eens op bezoek was bij een 'gemengd huwelijk' en de buren ter sprake kwamen zei de R.K. vrouw: 'Die gaan niet naar de kerk, want ze zijn Hervormd'. Dat was rond 1900! De Gereformeerde Kerken hadden tot diep in de 20e eeuw geen last van ontkerkelijking: bewuste, zelfbewuste, afscheidingskerk als zij waren. Maar ook de Rooms-Katholieke kerk kende tot de zestiger jaren geen ontkerkelijking: zij nam sinds 1930 zelfs de plaats van de grootste kerk in Nederland in! Het R.K. volksdeel was juist geëmancipeerd. Het modernisme kreeg hier geen kans. De paus had het sociale vraagstuk ontdekt en bevorderde kathoheke sociale aktie. Ook het socialisme kreeg dus geen kans. Pas in de jaren '60 breken de dijken in de Geref. Kerken en in de R.K. kerk. Maar de vloed is dan ook niet meer te keren. Ook hier begon het in de grote steden. In R.K. kring beschouwde men het gemengde huwelijk als voornaamste oorzaak. In de drie grote steden was al in 1950 30-44% van de huwelijken gemengd; van de hieruit geboren kinderen werd 42% buitenkerkelijk! Maar de verstedelijking als geheel is een belangrijke factor. In de stad lopen de kerken leeg. En daarachter zit de hele secularisatie. Een nieuw mensentype ontstaat: de religieloze voorgrondmens. Is die secularisatie onomkeerbaar? Is de vloed inderdaad niet meer te keren? Is in Christelijk Europa de grote afval gekomen, die komen zóu? Zei Luther al niet: het Evangelie is als een plasregen, die ook voorbij kan gaan? Grijp aan, want weg is weg!? Het enthousiaste Hervormde apostolaat heeft na de oorlog de afval ook niet kunnen keren! De Gereformeerde evangelisatie ä la ds, Overduin is ook verleden tijd. Zal het evangelisch élan van heden hetzelfde lot treffen? Laten de evangelischen de secularisatie niet onderschatten! Maar zij mag ons ook niet verlammen. In Afrika groeit het Christendom. In Korea bloeit het! Amerika kent geen kerkverlating, integendeel. De secularisatie in Europa is een barre Godsverduistering. Ik denk wel eens: 't is net een mistbank in de herfst. Dan hangt de mist in de lucht; je ziet geen hand voor ogen; het bestrijkt een heel gebied; niemand kan zich eraan onttrekken; niemand kan de mist wegvagen; zelfs de zon kan er dan niet doorheen komen. Parool is dan: niet onderschatten, die mist! Voorzichtig rijden; anders krijg je kettingbotsingen. Mist kan ook eigen schuld zijn: vuile steden trekken mist aan! Maar.... zo'n mistbank is toch plaatselijk! Elders schijnt de zon! En als het God belieft trekt de ergste mist op. Och, dat Gij de mistbanken scheurdet!
x) Lijfspreuk van Calvijn en van Domela Nieuwenhuis: 'Terar dum prosim' = Moge ik vergaan, als ik maar nuttig ben.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1987
Protestants Nederland | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1987
Protestants Nederland | 8 Pagina's