Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Late erkenning voor mr. A. Dirkzwager - de 'Ziener'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Late erkenning voor mr. A. Dirkzwager - de 'Ziener'

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Rotterdamse Algemeen Dagblad van 6 maart 1989 werden onder het hoofd 'Aanval op pausschap' enige flitsen vermeld uit de jaarvergadering van de Mariënburgvereniging, gehouden op 4 maart in Tilburg. Prof. dr. K. Walf, die canoniek recht doceert aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, noemde het pausschap van Joannes-Paulus II dramatisch voor de R.K. Kerk. Hij trekt alle macht aan zich en laat de bisschoppen niet vrij. Voortdurend worden zij bespied door pauselijke gezanten. Van collegialiteit van de bisschoppen, bepleit door het Tweede Vaticaans Concilie, is weinig sprake meer. De paus voelt zich de opperherder en de bisschoppen gedragen zich als 'zetbazen van de paus', in plaats van kritiek op hem uit te oefenen.

Naar aanleiding van deze schildering van de afhankelijke positie van de bisschoppen memoreerde de voorzitter van de bijeenkomst, prof. mr. Erik Jürgens, de al eerder door een rechter opgeworpen vraag of de bisschoppen nog wel hun Nederlanderschap kunnen behouden. 'Strikt genomen zijn zij immers in dienst van een vreemde mogendheid.'

Jürgens doelde hier op de storm, die mr. Dirkzwager, destijds rechter in de arrondissementsrechtbank van Rotterdam, in 1956 ontketende. In 1918 was het kerkelijk wetboek van de R.K. Kerk, de Codex Iuris Canonici, in werking getreden. De belangsteUing hiervoor van niet-R.K. Nederlanders was vrijwel nihil. Mr. Dirkzwager was misschien wel de enige een ambt bekledende jurist in Nederland, die de Codex bestudeerde en inzag dat kennis van de inhoud ook voor niet-R.K. Nederlanders van eminent belang is. Want het betreft hier een wetgeving, die van de Nederlandse wet afwijkt maar voor R.Katholieken van hogere gelding is, wat tot conflicten kan leiden. In 1953 publiceerde mr. Dirkzwager zijn boek: 'De Codex Iuris Canonici getoetst aan de Nederlandse wetgeving', waarin vermeld dat de R.K. Kerk een eigen strafrecht voor geestelijken heeft en dat wie in een kloosterorde intreedt verplicht is afstand te doen van grondrechten, die de Staat aan alle Nederlanders garandeert. Naast nuttige informaties gaf mr. D. echter helaas een minder juist beeld van de juridische structuur van de R.K. Kerk. Hij meende n.1. dat die structuur veranderd was ten gevolge van de Lateraanse Verdragen, die in 1929 gesloten waren tussen de H. Stoel en het koninkrijk Italië, toen Mussolini daar regeringschef was. Deze Verdragen bestonden uit een Tractaat, waarbij op volkenrechtelijk niveau de voormalige Kerkelijke Staat in miniatuurvorm hersteld werd onder de naam 'Citta del Vaticano' (Vaticaanstad), een Concordaat, dat de verhouding regelde tussen de H. Stoel en het koninkrijk Italië en een regeling van de schadevergoeding wegens de door Italië niet teruggegeven gebieden. Nu was de paus dus weer een wereldlijk monarch geworden, zij het over een klein grondgebied. Mr. D. meende echter, dat de paus nu al zijn wereldlijke macht aan Vaticaanstad ontleende en dat Vaticaanstad en Kerk nu samengevloeid waren in wat hij 'de Vaticaanse Staat' noemde. Dit was een vergissing. Naast wereldlijk monarch over Vaticaanstad is de paus op grond van de dogma's van het Eerste Vaticaanse Concihe van 1870 een supranationale wereldvorst van goddelijke rechtsorde en daarom verheven boven alle wereldlijke overheden: de heilige Apostolische Stoel en de Romeinse Pontifex nemen in de gehele wereld de eerste plaats in.

Door dit misverstand heeft mr. D. de vraag, die hij in 1956 aan de orde wilde stellen, onjuist geformuleerd, zodat de zaak waar het eigenlijk om ging niet uit de verf kwam. Op 17 maart 1956 schreef mr. D. aan de pas tot bisschop van Rotterdam benoemde Mgr. M. A. Jansen, dat zijn benoeming gekwalificeerd moest worden als treden van hem als Nederlander in vreemde staatsdienst (nl. van de Vaticaanse Staat) en dat hij mitsdien zijn Nederlanderschap zou verliezen, tenzij hij aan de Koningin verlof vroeg (en verkreeg) om dit ambt te aanvaarden. Deed hij dit niet, dan had mr. D. krachtens de Kieswet het recht bij B. en W. van Rotterdam bezwaar te maken tegen plaatsing van de bisschop op de kiezerslijst.

De bisschop antwoordde op 27 maart, dat zijn ambt niets te maken had met de Vaticaanse Staat en dat zijn gezagsverhouding tot de Paus van Rome uitsluitend betrekking had op de Paus als Hoofd van de R.K. Kerk. Hij behoefde daarom geen verlof tot aanneming van zijn ambt aan de Koningin te vragen. Hierop verzocht mr. D. in een brief d.d. 30 april aan B. en W. de bisschop uit het kiezersregister te schrappen. Uit de pers vernam mr. D., dat de bisschop aan B. en W. een antwoord had geschreven, ongeveer gelijkluidend met zijn brief aan mr. D. van 27 maart. Mr. D. schreef toen nogmaals aan B. en W.; hij wees op de grote politieke invloed, die het Hoofd van de Vaticaanse Staat via een bisschop in Nederland uitoefent en op de officiële ontvangst van de bisschop ten stadhuize, een eer die nooit ten deel was gevallen aan een Oud-Katholieke bisschop, een dominee of een rabbi. Hij begreep niet waarom de bisschop bezwaar had tegen de vergunning vragen. Als hij dit alsnog deed, zou hij zich gedragen als een volwaardige Nederlander en niet als iemand van een zich op godsdienstige gronden afscheidende groep. Met zijn protest hoopte hij een nieuwe aera in onze staatkunde in te leiden, waarbij de ingezetenen op andere basissen dan juist godsdienstige, zich aaneensluiten om ons vaderland zo goed mogelijk te besturen. Maar zijn protest, dat tot zoveel commentaar aanleiding had gegeven, had ten gevolge, dat hij telefonische en schriftelijke (natuurlijk) anonieme bedreigingen ontving.

B. en W. wezen het verzoek van mr. D. af in hun schrijven van 12 mei 1956. De paus geeft zijn opdracht tot een kerkelijke bediening in zijn hoedanigheid van Hoofd van de R.K. Kerk en niet als Hoofd van de Vaticaanse Staat. Nederlanders mogen iedere kerkelijke bediening aanvaarden, hiertoe is geen Koninklijke toestemming vereist. Mgr. Jansen is niet in vreemde staatsdienst getreden, heeft zijn Nederlanderschap niet verloren en is terecht in het kiezersregister opgenomen.

Inmiddels ontving mr. D. zoveel nachtelijke bedreigende telefoontjes, dat zijn huis onder politiebewaking gesteld werd. Zijn zoon in Buenos Aires schreef dat de kranten vol stonden van dit geval en informeerde wat er eigenlijk aan de hand was. Zijn broers kregen de grootste moeite met de afnemers van hun producten in het zuiden van het land, want de pastoors ontraadden die te kopen. Uiteindelijk besloot mr. D. de hele zaak verder te laten rusten. Maar waar het ten diepste om ging is niet beslist. Want de paus is als Hoofd van de Kerk wel degelijk een wereldvorst en nog wel supranationaal krachtens goddelijk recht. En de Romeinse Kerk is wel degelijk een Staat, eveneens supranationaal en krachtens goddelijk recht. Onder de benaming Heilige Stoel functioneert de Kerk volkomen als Staat op internationaal niveau. Men kan het lezen in 'The Holy See and the international order' (1976) door aartsbisschop H. E. Cardinale, destijds nuntius te Brussel voor België, Luxemburg en de Europese Economische Gemeenschap.

En - klap op de vuurpijl - de eis, die mr, D, aan de bisschop stelde, vergunning vragen aan de Koningin, is een kleinigheid, vergeleken met wat elders is bepaald, In het Concordaat van 1929 tussen de Heilige Stoel en Italië staat in art, 19, dat de Heilige Stoel, alvorens over te gaan tot de benoeming van een aartsbisschop of bisschop de naam van de uitgekozen persoon aan de Italiaanse regering moet meedelen teneinde zich ervan te vergewissen dat deze geen redenen van politieke aard heeft om tegen de benoeming op te komen, Art, 20 bevat een uitvoerige eed van trouw, die de bisschoppen in handen van het Staatshoofd moeten afleggen. Maar daarover heeft niemand in 1956 gesproken, In de grond der zaak zag. mr. D. de verhoudingen beter dan het leek. En ook zijn visie op de toekomst was juist. Voor een Verenigd Europa voorzag hij een overheersing van de R.K. godsdienst. Daaraan wordt nu gewerkt door de paus en Otto van Habsburg, die het voormalige Oostenrijkse Keizerrijk, dat het koninkrijk Hongarije en nog zoveel verschillende volkeren omvatte, als het ideale voorbeeld voor een Verenigd Europa ziet.

Nederland heeft zich van de Habsburgers vrijgevochten ter wille van de gewetensvrijheid. Moeten wij de tachtigjarige oorlog dan nog eens over doen?

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1989

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Late erkenning voor mr. A. Dirkzwager - de 'Ziener'

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1989

Protestants Nederland | 8 Pagina's