Gelijkenis tussen natuur en bovennatuur
Kerk en ambt bij Thomas van Aquino
Evenals in de twee voorgaande artikelen (PN van april en mei), zij wij in dit artikel bezig met het ontdekken van de kern van de r.k. sacramentsleer. Daarmee is tegelijk de basis van de hele r.k. kerkbeschouwing gemoeid. De werkelijkheidsbeschouwing van Thomas van Aquino speelt in de r.k. vise een zeer belangrijke rol. Vandaar dat wij proberen wat meer zicht te krijgen op de theorieën van deze belangrijke Middeleeuwse theoloog en filosoof.
'Analogia entis'
Thomas beklemtoont dat er een groot verschil is tussen de benedennatuurlijke werkelijkheid van de onderbouw en de bovennatuurlijke werkelijkheid van de goddelijke bovenbouw. De laatsgenoemde werkelijkheid is niet meer het terrein van de natuurlijke kennis, maar dat van de geloofskennis. De goddelijke openbaring komt ons te hulp om dat terrein in zoverre te kennen als God nodig acht voor onze verlossing. Maar, ook bij het verwerven van bovennatuurlijke geloofskennis speelt het natuurlijke verstand van de mens nog een belangrijke rol. Naar Thomas' inzicht wordt geloofskennis namelijk methodisch op vergelijkbare wijze eigengemaakt als de kennis van de natuurlijke onderbouw.
Deze opvatting hangt samen met zijn visie op de wijze van bestaan in de universele werkelijkheid: de structuur van de inhoud. Op dit punt bestaat er volgens hem een principiële vergelijkbaarheid tussen natuur en bovennatuur. Het bestaan in de eeuwige werkelijkheid kan worden vergeleken met het bestaan in de eindige werkelijkheid. Thomas voert hier een term in: de 'analogie-van-het-zijn', de 'analogia entis'. De principiële vergelijkbaarheid maakt het mogelijk voor het natuurlijke verstand om door te dringen in de bovennatuurlijke kennis van God, zij het met hulp van Gods genade.
Hieraan hangt ook de heilsmogelijkheid van de mens! Verlossing is alleen mogelijk in het op deze wijze samendenken van de menselijke natuur en de goddelijke genade.
Het thomistische systeem veronderstelt een zodanige analoge samenhang tussen natuur en bovennatuur, dat met het oog op het heil een samenwerking mogelijk en geboden is tussen het menselijke verstand en de goddelijke openbaring. 'Het natuurlijke verstand stijgt van onderen af boven het weten van het geschapene tot God omhoog. En God komt van boven de mens door openbaring tegemoet.' Meyer vraagt zich af 'wat er van het systeem zou overblijven als men de filosofische onderbouw en de filosofische doordringing van de geloofsinhoud zou wegnemen'. Hij stelt m.i. terecht dat met dit analogievan- het-zijn-begrip de hele thomistische theologie 'staat of valt'. (1)
Materie en vorm
In verband met Thomas' theorie van de sacramentaliteit van kerk en ambt is het nuttig om nog wat dieper in te gaan op zijn filosofische werkelijkheidsleer. Hoe poogt hij verder duidelijk te maken, dat de natuur een opwaartse kracht bezit, die tot in het bovennatuurlijke kan doordringen?
Wij brengen in herinnering, dat naar het inzicht van Thomas, de waarneembare dingen zijn gestructureerd volgens een zekere gelaagdheid. Lagere dingen steunen hogere, nemen zelfs een gedeelte van hen in zich op; hetgeen opklimmen tot het hogere mogelijk maakt.
Sprekend over de geschapen dingen introduceert Thomas twee begrippenparen: materie/vorm en potentie/ actualiteit.
Door materie en vorm wordt het ding in twee delen gescheiden. Door potentie en actualiteit wordt het ding in twee toestandswijzen beschouwd. De potentie geeft het ding een vermogen om zich te ontwikkelen tot een bepaalde vorm en die vorm geeft het ding actualiteitswaarde. Voor het gemak hanteren wij hier alleen de termen materie (materia) en vorm (forma). Elk ding is de samenstelling van materie en vorm. Materie is de basis van het wordingsproces. Vorm is hetgeen het ding maakt tot dat wat het werkelijk is of zijn moet.
Thomas wil uitleggen dat in de dingen zelf een stuwkracht aanwezig is van lager naar hoger, van onvolkomen naar volkomener. De materie van een ding is niet wat het ding kan en moet worden. De vorm heeft meer zijnswaarde dan de materie. De vorm is het betere, heeft betrekking op het opperste zijnsbeginsel, neemt deel aan het goddelijk bestaan. De vormen verlenen aan de dingen een 'trappensysteem', dat het ordeningsbeginsel is van het hele universum.
De analogie-van het-zijn, maakt het mogelijk dat met deze stuwkracht ook wordt opgeklommen tot in de niet waarneembare bovennatuur. Er is geen gelijkheid van bestaan tussen de natuurlijke dingen en de bovennatuurlijke, verre van dat, maar er is wel een vergelijkbare structuur. De laatste krachtstoot is niet die van het 'intrinsieke' natuurlijke goddelijke vermogen, maar van Gods bovennatuurlijke genade. Dezelfde God die de dingen hun goddelijke potentie en vorm schonk, begiftigt de natuur met zijn verlossende bovennatuurlijke genade. Daardoor kan ook naar het bovennatuurlijke deel van de werkelijkheid toe, het bestaansgehalte trapsgewijze worden verwerkelijkt.
Door de verlossingsgenade van God wordt de reeds met scheppingsgenade geïnspireerde en in de natuur opgeklommen mens, boven de natuur opgeheven en opgenomen in de transcedente werkelijkheid.
Deelname aan het hogere
De analogie-van-het-zijn tussen natuur en bovennatuur, kenmerkend voor de structuur van de universele werkelijkheid, maakt dit trappensysteem mogelijk. Het eind van elke trede is het begin van de volgende. De lagere trede verschaft reeds een zekere deelname aan de hogere trede. Dat wil zeggen, de lagere bezit het hogere weliswaar niet ten volle, maar staat er toch wezenlijk mee in verbinding. Aldus Thomas in het eerste deel van zijn Summa Theologiae. (2).
Dit beeld van een bij de structuur van de hele werkelijkheid behorende trap, die de immanente onderbouw verbindt met de transcedente bovenbouw vormt de sleutel tot Thomas' theologie. Het is elementair in zijn sacramentsgedachte en daarom in zijn opvattingen over kerk en ambt. De volgende keer hopen wij uiteen te zetten hoe Thomas deze filosofische visie toepast in zijn sacramentsleer.
NOTEN
1. H. Meyer, Thomas von Aquin - sein system und seine geistesgeschichtliche Stellung; Hannstein, Bonn, 1938; pp 54-57.
2. Meyer, a.w. 152-167 over Summa Theologiae 1, q. 47 a.1; q.45 a.7
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1991
Protestants Nederland | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1991
Protestants Nederland | 8 Pagina's