Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Tempel en de Loge (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Tempel en de Loge (3)

6 minuten leestijd

Dit is het laatste deel van een serie van drie artikelen over het boek 'De Tempel en de Loge'. De voorgaande twee artikelen werden achtereenvolgens geplaatst in het novembernummer 1991 (p.4) en het januarinummer 1992 (p.7).

Verdere lotgevallen van de Tempeliers
Volgens sommige geschiedschrijvers zouden de tempeliers naar Schotland zijn uitgeweken, waar koning Robert Bruce streefde naar de restauratie van een Keltisch koninkrijk met specifieke Keltische instellingen en gebruiken, waaronder misschien zelfs rituele mensenoffers. Bruce was door de paus geëxcommuniceerd, nadat hij zijn rivaal eigenhandig had vermoord voor het hoogaltaar in de kerk van de Grijze Broeders te Dumfries.
De Tempeliers zouden in Schotland een min of meer ondergronds bestaan hebben geleid en van daaruit gepoogd hebben hun invloed in Frankrijk te herstellen. Daar zouden zij weer zijn opgedoken als aanhangers van de Stuart-dynastie, die in 1688 de r.k. Jacobus II, koning van Schotland en Engeland, in zijn ballingschap waren gevolgd. Deze aanhangers van Jacobus, de jacobieten, hebben volgens de schrijvers niet alleen een zeer belangrijke invloed op de ontwikkeling van de vrijmetselarij uitgeoefend, maar zouden aanvankelijk ook de voornaamste hoeders en verbreiders hiervan zijn geweest.

Het schijnt, dat de hogere graden in de vrijmetselarij een exclusief jacobitische oorsprong hebben. Terwijl aanvankelijk in Engeland slechts de drie gildegraden - leerling, gezel en meester - in zwang waren, is het jacobitische stelsel van graden veel ruimer. Deze hogere graden zouden zijn ontleend aan ‘een verzameling van legenden, tradities en symboliek’. Dit stelsel, de Schotse rite, telt niet minder dan 33 graden, waarmee het de Yorkse en Franse rites overtreft.
Bepaalde graden zijn bv. ‘Groot Opperpriester van het Hemelse Jeruzalem’* ‘Prins van de Libanon’, ‘Hoofd van de Tabernakel’ en ‘Ridder Kadosh, de Volmaakt Aangenomene’.
Interessant is wat de markies d’Argens over de laatstgenoemde graad vermeldt. Hij wijst erop, dat de jacobitische loges in Frankrijk pretendeerden afkomstig te zijn van de tempelridders. Daarom zou in 1743 in Lyon de hiervoor genoemde ‘wraak’ of ‘kadosh’ graad zijn geïntroduceerd. Door de vrijmetselarij zou wraak moeten worden genomen wegens de dood van de laatste grootmeester van de tempeliers, Jacques de Molay.
Het stelsel van de Yorkse rite wordt vooral toegepast in de USA en kent drie speciale riddergraden, nl. Knight of the Red Cross, Knight of Malta en Knight Templar. Ook hier weer een herinnering aan de tempeliers.

De Verenigde Staten
Het laatste gedeelte van ‘De Tempel en de Loge’ is gewijd aan de rol van de vrijmetselarij in de strijd om de Amerikaanse onafhankelijkheid. Deze heeft zich daar ontwikkeld sedert het begin van de achttiende eeuw. Ook de jacobitische vrijmetselarij, die hogere graden bood, bleek daar veel aantrekkingskracht te hebben, vooral binnen het daar verblijvende Britse leger. De Royal Scots, het Koninklijk Schots Regiment in het Britse leger in Amerika, telde in 1755 al 29 loges. Andere regimenten, zoals de Royal Scots Fusiliers, bleven niet achter.

Ook in de politiek deed de vrijmetselarij zich gelden. Benjamin Franklin, ingewijd in 1731, tot grootmeester van Pennsylvania benoemd in 1734, als Amerikaans Ambassadeur in Frankrijk van 1776 tot 1785 lid van de belangrijke Franse loge ‘Neuf Soeurs’ (negen zusters) waarvan ook Voltaire lid was, deed in 1754 al een voorstel om de koloniën van Amerika te verenigen. Het idee van een ‘Verenigde Staten van Amerika’ zou van hem afkomstig zijn.
De auteurs wijzen op zijn gespleten persoonlijkheid, zijn tegenstrijdige belangstelling en levenswandel. Hij verzorgde de catechismus en de psalmen in een verkorte versie van het Anglicaanse liturgieboek. Hij stond bekend als een voorstander van gematigdheid, ijver en netheid. Tevens echter was hij lid van de Orde van St. Franciscus, in de volksmond ook Hellevuurclub genoemd.
Deze ‘orde’ was gesticht door o.a. de medeschrijver van het beknopte Anglicaanse liturgieboek, Sir Francis Daswood, de Engelse minister van Posterijen, bekend in jacobitische kringen.
Deze ‘Franciscanen’ praktizeerden neo-orgastische activiteiten. ‘De kelders onder het landgoed van Dashwood in West Wycombe zouden een boudoir worden voor de capriolen van wellustige ministers van de Posterijen’ (p. 244).

Franklin heeft met o.a. Washington, Randolph, Jefferson en John Adams achter de opstelling van de Amerikaanse grondwet gestaan. De eerste drie waren vurige aanhangers van de vrijmetselarij, Jefferson zei dat hij vrijmetselaar was en Adams sympathiseerde met deze beweging. De schrijvers vermelden, dat op de Amerikaanse dollar het grootzegel van Amerika werd gedrukt. ‘Het is onmiskenbaar magonniek - een alziend oog in een driehoek boven een vierzijdige piramide met dertien treden, waaronder op een rol de komst van een ‘nieuwe wereldlijke orde’ wordt aangekondigd, een van de oude dromen van de vrijmetselarij’ (p. 269).
Ook het ritueel bij het leggen van de hoeksteen van het Capitool te Washington door George Washington stond in het teken van symboliek van de vrijmetselarij. De hamer, de zilveren troffel, de rechthoek en het waterpas, die tijdens deze ceremonie door Washington zijn gebruikt zijn thans nog in het bezit van de Potomac Loge no. 5 van het district Columbia. De schort en de sjaal die hij droeg worden bewaard door zijn eigen loge, Alexandria no. 22 (p.270). Deze symbolen behoren bij de zinnebeeldige bouw van de tempel van Salomo, de nieuwe wereldorde. Het Capitool en het Witte Huis zouden vervolgens o.a. op aanwijzingen van Washington zodanig worden gebouwd, dat er octagonale patronen ontstonden waarin het kruis dat door magonnieke tempeliers als embleem werd gebruikt was verwerkt (p. 270). De Verenigde Staten moesten immers een toonbeeld vormen van de ideale vrijmetselaarsrepubliek (p. 250). Uit de beschrijving van het ontstaan door de auteurs blijkt, dat de nederlaag van het Britse leger en de overwinning van de kolonisten niet zozeer te danken was aan de superioriteit van de laatsten, maar dat veeleer in Engeland zelf machten aan het werk zijn geweest, die deze nederlaag stimuleerden, teneinde ruim baan te maken voor het begin van een nieuwe wereldorde.
Afgezien van Washington zijn nog minstens twaalf Amerikaanse presidenten vrijmetselaar geweest.

De schrijvers besluiten met het vermelden van de in 1919 opgerichte jeugdorganisatie voor jongens van veertien tot eenentwintig jaar, geleid door een internationale Hoge Raad van 250 vooraanstaande vrijmetselaars, de orde van De Molay. De orde beoogt de bevordering van persoonlijke en burgerdeugden onder de jeugd. De auteurs vinden het echter ongerijmd, dat een orde met deze doelstelling is genoemd naar een Franse Ridder, ‘die werd terechtgesteld wegens godslastering, ketterij, sodomie, zwarte kunst en diverse andere vormen van wangedrag’ (p. 275).

‘De Tempel en de Loge’ is bepaald niet door geestverwanten van bijbelgetrouwe christenen geschreven. Veel ook wat de schrijvers naar voren brengen is al in eerdere boeken door anderen vermeld. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is, dat in een tijd als deze weer eens de aandacht wordt gevestigd op de religieuze romantiek van de middeleeuwse ridderorden en van de vrijmetselarij. Het verlangen naar een nieuwe wereldorde, die na de Golfoorlog door de president van de VS, Bush wordt geproclameerd reikt tot ver in het verleden. Van deze nieuwe wereldorde wil de mensheid anders dan de aartsvader Abraham, zelf de bouwmeester zijn. Abraham immers heeft door het geloof vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land, want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is. (Hebr. 11:9 en 10).


N.a.v. Michael Baigent en Richard Leigh: De Tempel en de Loge. Uitg. Tirion te Baarn. Prijs: ƒ 49,50.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992

Protestants Nederland | 8 Pagina's

De Tempel en de Loge (3)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992

Protestants Nederland | 8 Pagina's