Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hiëronymus van Alphen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hiëronymus van Alphen

Een belangwekkende protestants-Nederlandse figuur uit de achttiende eeuw.

13 minuten leestijd

Een van de weinige achttiende-eeuwse schrijvers die onder ons nog algemene bekendheid geniet, is Hiëronymus van Alphen. Hij heeft dit vrijwel uitsluitend te danken aan de naar Duits voorbeeld geschreven gedichtjes voor zijn kinderen na de dood van zijn eerste vrouw in 1775. Een paar jaar later - in 1778 en 1782 - werden ze in drie bundeltjes uitgegeven.

Ze waren van stonde aan bijzonder populair, wat niet zo verwonderlijk is, want ze munten uit door een voor die tijd ongekende eenvoud en natuurlijkheid, gepaard aan een liefdevol begrip voor de kinderziel. Wie kent niet het gedichtje De Pruimeboom?

Jantje zag eens pruimen hangen,
o! Als eieren zo groot.

Kort na de tweede wereldoorlog werd nog de eerste bundel naar de oorsponkelijke uitgave nagedrukt. Evenals dat bij 'Vader Cats' het geval is - zij het in mindere mate - zijn ook passages uit Van Alphens werk spreekwoordelijk geworden, zoals de laatste regels van onderstaande gedichten.

DE WARE VRIENDSCHAP
Een vriend, die mij mijn feilen toont,
Gestreng bestraft, en nooit verschoont.
Heeft op mijn hart een groot vermogen:
Maar 't laag gemoed, dat altoos vleit.
Verdenk ik van baatzugtigheid.
Ik kan zijn bijzijn niet gedogen.
Die zelden prijst, spreekt vriendentaai.
Die altoos vleit, liegt menigmaal.

DE ONBEDACHTZAAMHEID
Zie Keesje! deze doode mug
Vloog nog zoo even blij en vlug.
Maar 't is door onbedachtzaamheid.
Dat zij nu dood op tafel leit.

Zij had in 't kaarslicht zulk een zin.
En vloog er onvoorzigtig in.
Nu ligt zij daar; maar 't is te laat;
Er is voor 't mugje nu geen raad.
Zij werd bedrogen door den schijn.
O! laat ons dit tot leering zijn.
Dat, eer men iets gewigtigs doet,
Men zich wat lang bedenken moet.
Eén uur van onbedachtzaamheid
Kan maken dat men weken schreit.

Een beetje uit de tijd met al die brave Hendriken en Hendrika's, en al dat geredeneer? Dat zal waar wezen! Maar hoe zal het nageslacht oordelen over het 'verhaalloze' postmodernistische, cynische geschrijf van sommige gevierde hedendaagse auteurs? Toch vormden deze kindergedichten slechts een interessant nevenaspect van het geheel van Van Alphens literaire arbeid. Voor zijn tijdgenoten was hij in de eerste plaats bekend als estheticus, die op het terrein van de literatuur logisch beredeneerde hoe het moest, en daarnaast als schrijver van religieus getinte verzen. In méér dan één opzicht is hij, ook nog voor ons, een belangwekkende figuur. Maar allereerst iets over zijn levensloop.

Keerpunt
Hiëronymus van Alphen werd in 1746 geboren te Gouda, waar zijn vader lid van de vroedschap was en schepen. Als student in de Rechten leidde hij, samen met zijn vrienden, onder wie Leonard van de Kasteele en Jan Both Hendriksen, aanvankelijk een opgewekt en onbekommerd leven. Zijn literaire belangstelling ging in die tijd vooral uit naar galante, lichtvoetige poëzie. Omstreeks de tijd dat hij zich aan de Leidse hogeschool liet inschrijven - in 1767 - ontving hij echter een brief van Both Hendriksen, die, als door een wonder, net genezen was van een zeer ernstige kinderziekte. Hierin schreef deze dat het hem berouwde voordien zo zorgeloos geleefd te hebben. Nu hij oog in oog gestaan had met de grote Rechter van hemel en aarde, wilde hij een nieuw leven beginnen in dienst van Jezus, de enige toeverlaat voor zondaren, en hij spoorde zijn vrienden aan zijn voorbeeld te volgen. 'De brief ging van hand tot hand en miste zijn uitwerking niet. Weldra bekeerden ook Van Alphen en Van de Kasteele zich tot een leven, waarin Christus' middelaarschap centraal stond'. (Zie de inleiding van Bloemlezing uit het werk van Hiëronymus van Alphen door RJ. Buijnsters, 1977, waaruit o.m. in dit artikel werd geput.)

Tijdens zijn leven vervulde Van Alphen hoge ambten in de Republiek. In 1780 werd hij Procureur-Generaal bij het Hof van Utrecht, in 1787 Pensionaris van Leiden en in 1793 Thesaurier-Generaal van de Unie. Het was de tijd van de burgertwisten. Twee partijen stonden lijnrecht tegenover elkaar: de Patriotten, die alle heil van de Fransen verwachtten, en de Prinsgezinden, die het Oranjehuis trouw wilden blijven en zich meer tot de Duitsers en Engelsen aangetrokken voelden. Ze mondden tenslotte onder druk van Frankrijk uit in de Bataafse Omwenteling, de 'fluwelen revolutie', die een eind maakte aan de Republiek der Verenigde Nederlanden en de Bataafse Republiek inluidde. Stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland. Van Alphen nam ontslag bij de Overheid; als Prinsgezinde weigerde hij het nieuwe regime te dienen. Als ambteloos burger trok hij zich terug op zijn buiten Oostbroek bij Den Haag, waar hij in 1803 overleed.

Pre-romanticus
De politieke gebeurtenissen stonden natuurlijk niet op zichzelf. Ze hadden alles te maken met een mentaliteitsverandering ten gevolge van geestelijke ontwikkelingen, die je ruwweg als volgt zou kunnen weergeven: van een optimistische mensbeschouwing naar een pessimistische; van het primaat van het verstandelijke, redelijke, geconstrueerde en beheerste, met zijn geborgenheid door vasthggende waarden en normen, naar het gevoelige, natuurlijke, spontane, originele en fantasierijke, met zijn hoogst persoonlijk avontuur: de verbeelding aan de macht, geen imitatie (nabootsing) maar creatie (schepping); van het apollinische naar het dioynische; kortom van Verlichting en Classicisme naar Romantiek. Het buitenland gaf daarbij steeds de toon aan. Het ging ook hier meer om een verlegging van de accenten. Is de trend eenmaal door een beperkte kring van kunstenaars en intellectuelen gezet, dan volgt de maatschappij als vanzelf, omdat ze er klaar voor is, waardoor het levensgevoel zich drastisch kan wijzigen. De schrijver Hiëronymus van Alphen bevond zich op deze glijdende schaal ergens halverwege. Hij wordt dan ook samen met Jacobus Bellamy en Rhijnvis Feith tot de pre-romantici gerekend.

Zowel op kunstzinnig als godsdienstig gebied weerspiegelt dit alles zich in Van Alphens leven en werk, want hij was allerminst een behoudend man. Voor zijn generatiegenoten gold hij als ultra-modern met zijn voortdurend verzet tegen de tijdgeest en het conventionele gerijmel van het dichtgenootschap Nil Volentibiis Arduum (niets is moeilijk voor hen die willen). Latere geslachten hebben in hem te veel de man van de Pruikentijd gezien.

Dat blijkt om te beginnen uit zijn essay Theorie der Schoone Kunsten eji Wetenschappen van 1778, een bewerking van het gelijknamige Duitse werk van Riedel. Ofschoon hij eerst heel andere opvattingen had gehuldigd, hekelde hij daarin het lage niveau van de toenmalige Nederlandse letterkunde. Niet door regels en voorschriften, opgesteld door het theoretisch verstand komt kunst tot stand, niet door navolging van grote voorgangers, maar door 'de genie', dat wil zeggen het persoonlijke, het oorspronkelijke in de kunstenaar, dat door het gevoel gestuwd wordt. De bezielde dichter schept van binnenuit! Deze nieuwlichterij lokte hevig protest uit. Net als bij zijn kindergedichtjes treft óns de rationalistische ondertoon.

In de loop der jaren evenwel zien we zijn esthetisch-kritische belangstelling verflauwen. De literatuur gaat in zijn leven allengs een steeds kleinere plaats innemen, terwijl zijn religieuze betrokkenheid onder invloed van het Duitse Piëtisme steeds sterker wordt. De politieke troebelen, die een scheiding der geesten teweegbrachten, zullen daaraan zeker debet geweest zijn, maar vooral ook zijn persoonlijke omstandigheden. Te denken valt aan de dood van zijn vrouw na drie jaar huwelijk. Dan ontviel hem in 1786 zijn achtentwintigjarige mede-strijder, voor wat de literaire kritiek betreft, de schrijver Jacobus Bellamy. Zijn gedichten werden voortaan voornamelijk geïnspireerd door religieuze ontroering. Ze sluiten aan bij de inheemse 'bevindelijke' traditie van dichters als Camphuysen, Lodenstein, Voet en Schutte. Met zijn gaandeweg zich verdiepende piëtistisch getinte orthodox- christelijke levensvisie en zijn stellingname ook op godsdienstig terrein tegen de geest der eeuw - de 'ware' verlichting is niet te vinden bij Rousseau, maar in de wetgeving op de Sinai', de prediking, de christelijke leer en de Hervorming! - is hij een voorioper van het Réveil geworden.

Uit de bundel Proeve van Stichtelijke Mengel-Poëzij van 1771 volgen hier drie van de tien srofen van De vrolijke Reiziger en het gedicht Wat moeten wij doen? De speelse vorm en de klankrijkdom verraden duidelijk Van Alphens vertrekpunt.

DE VROLIJKE REIZIGER
I
Wijk weereldsch gewemel
Ik moet naar den hemel;
Verhinder me niet.
Weg zonden! zwijgt lusten!
Ik wil hier niet rusten
In 's vijands gebied.

VIII
Verkeere ik in 't eenzaam
Met Jesus gemeenzaam.
Dan wensche ik niets meer;
En reize ik met an 'dren,
Wij troosten malkand'ren
En loven den Heer.

X
En wat zou mij hindren,
'k Zie de uurtjens reeds mindren.
Laat weereldsch gedruis
Mijn moed niet verslappen;
Nog weinige stappen,
En dan ben ik t'huis.

WAT MOETEN WIJ DOEN?
I.D.D.D. (waarschijnlijk: In Deze Donkere Dagen)

Zwijgen, bukken, God verbeiden,
Volgen waar hij ons wil leiden;
Steunen op zijn trouw en magt.
Psalmen zingen in den Nacht;
Hooren wat ons God wil leeren;
Zijn bevelen dadig eeren.
En voor de uitkomst willig blind.
Stil zijn als 't gespeende kind;
Wars zijn van het angstig zorgen.
Voor den naderenden Morgen;
Bij het kwaad, dat ons ontmoet;
Steeds gelooven, God is goed;
Biddend waken, moedig strijden,
Needrig wachten, hopend lijden.
Vrolijk zijn met stil ontzag.
Zijn de Lessen van den dag.

Een passage uit Klaagzang, een breedvoerig gedicht geschreven na de dood van zijn eerste vrouw, Johanna Maria van Goens, wekte bij orthodox-protestants Nederland hevige verontwaardiging.

Maar denktge, Jansje lief! ook somtijds niet aan mij;
Aan mij!.. Zoudtge op uw hart
nooit mijn belangen dragen.
Van 't geen uw blijdschap stoort, dit weet ik, zijtge vrij;
Maar egter kuntge veel voor mij bij Jesus vragen.
Gij kendet mijn ellend; gij wist waaraan ik kwijn;
Nu is de toegang tot Gods liefde U nooit geslooten.

Wat waren dit voor roomse, ketterse gedachten. Christus is onze enige voorspraak en middelaar bij de Vader! Het gevoel had het hier gewonnen van het belijden.

Kerkelijke liederen
Van Alphens bijdrage aan de totstandkoming van de bundel Evangelische Gezangen van 1807, vormt een hoofdstuk apart. Reeds jaren werd in de Nederlandse Hervormde Kerk de behoefte gevoeld aan het zingen van 'vrije', dat wil zeggen niet direct op de psalmen teruggaande, liederen tijdens de eredienst. In 1796 werd de zaak van de gezangen in de provinciale synode van Noord-Holland aanhangig gemaakt. Gelderland, bij monde van de Barneveldse predikant Ahasverus van den Berg, was daar zeer mee ingenomen. De classis Delft had reeds in 1793 de invoering van gezangen voorgesteld als middel ter bewaring van de rechtzinnigheid en uit vrees voor het ontstaan van aparte 'genootschappen' met liederen die de toets van kerkelijk niveau niet zouden kunnen doorstaan. Ook Van Alphen, evenals zijn vriend Van de Kasteele en Feith, betoonde zich een warm voorstander en toog ijlings aan het werk om zijn aandeel aan een toekomstige bundel te kunnen leveren. Zo verscheen in 1801 zijn Proeve van Liederen en Gezangen voor den openbaaren Godsdienst in de verwachting dat alle, of althans de meeste van zijn liederen 'als kostbare kleinoden' zouden worden opgenomen. Maar daarin werd hij zeer teleurgesteld.

De gezamenlijke provinciale synoden hadden uiteindelijk een commissie ingesteld om tot bundehng van verantwoorde gezangen te komen onder leiding van Ahasverus van den Berg. Deze was over het algemeen zeer ingenomen met Van Alphens dichtwerk, maar vond de inhoud van dienst Proeve niet geschikt voor kerkelijk gebruik. In 1803 kwam deze commissie voor het eerst bij elkaar en twee jaar later reeds was ze met haar werk gereed. Ook haar oordeel viel negatief uit. De dichter was inmiddels overleden. Ze was van mening dat in zijn liederen het eigen ik te veel op de voorgrond was gesteld, te individualistisch waren om de gemeente tijdens de eredienst op de lippen gelegd te worden. Toch werden in de bundel Evangelische Gezangen die in 1807 werd ingevoerd, nog dertien liederen uit Proeve opgenomen, bovendien nog zes uit zijn vroeger werk. In Psalmen en Gezangen voor den Eeredienst van 1938 is dat aantal teruggebracht tot negen en in Liedboek voor de Kerken van 1973 staat nog slechts één lied van zijn hand, namelijk gezang 291 Nooit kan 't geloof teveel verwachten. Zeker achteraf bezien lijkt dit oordeel terecht, maar dat geldt niet minder voor vele wei-opgenomen liederen: ze zijn te tijdgebonden. Tussen piëtistische gemoedsvroomheid en pre-romantische sentimentaliteit bestaat een duidelijke verwantschap. Alleen grote dichters overstijgen de tijd waarin ze leven. Te weinig wordt bij dit soort zaken bedacht dat het niet zozeer is 'we heffen aan', maar 'we stemmen in' met het lied der Kerk (V.d Leeuw), en dat als bij de psalmen het ik zich dient te verbreden tot de gehele gemeente. Bovenal: waar gaat het in de eredienst in de eerste plaats om, om de persoonlijke stichting of de eer van God? Een paar voorbeelden uit zijn Proeve.


EEN LIED
Wijze, Ps. XXXVIII of LXI

Jesus is mijn Heer en Koning
Die m' een woning
In mijn Vaders huis bereidt.
Wat mij hier ook moog ontbreken.
In die streeken
Wagt mij rust en zaligheid.

Mijn verwagting zal niet wijken.
Niet bezwijken,
'k Sta op eene rots gegrond.
Jesus heeft mijn naam ten leven
Opgeschreven,
Hij, die nooit beloften schond!

Dat mijn ziel met woord en daden,
Op haar paden,
Zig dan gandsch aan Hem gewenn'!
Laat, vooral, mijn laatste dagen
Blijken dragen.
Dat ik Jesus eigen ben. (eerste, vierde en laatste strofe)

-

EEN LIED
Wijze, Ps. CXXXIV, of C

Mijn geest verheugt zig, dat bij God
't Bestier is van mijn weg en lot;
Dat Hij mij vreugd of ongeval
Naar mijn behoefte zenden zal.

Als wij de doodsvallei betreên.
Laat ons de beste vriend alleen.
Maar Jesus draagt ons in zijn schoot,
Tot aan, en over, graf en dood.

Die tijd komt stil, maar zeker aan.
Als ik mijn grafjjlaats in zal gaan.
Bereid u voor dien stond, mijn Geest!
Opdat ge dan niet ijdel vreest.

Maar ach! Hoe houde ik mij gereed?
'k Heb hals-sieraad noch staatsiekleed!
Hoe ga ik Jesus in 't gemoet.
En val Hem waardiglijk te voet?

In zijnen mantel ingehuld.
Heb ik een deksel voor mijn schuld;
En 't kleed van zijne heiligheid
Is mij tot sieraad toebereid.

Ach! niets van ons! maar 't al van Hem!
Zo komt men in Jerusalem!
Zo treedt men nedrig-onbevreesd,
Gods tempel in, bij 't eeuwig feest.

(eerste en vijf laatste strofen)


Voorloper van het Réveil
Het is aangrijpend te lezen dat er zich van de man, die in zijn verzen zo van de vaste Rots van zijn behoud wist te getuigen, gedurende zijn laatste ziekte een grote somberheid meester maakte, die sommige vrienden verbaasden en verschrikten. Reeds stervend ontbeerde hij nog 'het water des levens dat ligchaam en ziel verkwikt', aldus een getuige. Gelukkig dat ons eeuwig wel of eeuwig wee niet van onze laatste ogenblikken hoeft af te hangen. 'Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad' (2 Kor. 5 vers 10). En: God alleen kent de Zijnen! Rest nog te vermelden dat Hiëronymus van Alphen in onze letterkunde de cantate introduceerde met De Sterrenhemel.

Hoewel Hiëronymus van Alphen als estheticus de belofte van zijn jonge jaren niet heeft in gelost, als voorloper van het Réveil overschaduwd werd door de profetisch-luidruchtige, geniale Bilderdijk en als dichter van kerkelijke liederen tekortschoot, verdient hij een blijvende plaats in de Nederlandse cultuurgeschiedenis. Met name als schrijver van kindergedichtjes heeft hij baanbrekend werk verricht. Ze luidden een nieuwe periode in: die van het kind in de literatuur.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Protestants Nederland | 12 Pagina's

Hiëronymus van Alphen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

Protestants Nederland | 12 Pagina's