Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het pausschap rondom 2000

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het pausschap rondom 2000

Referaat, uitgesproken op de openbare bijeenkomst van de Vereniging ‘Protestants Nederland’ op 27 mei 2000 in ‘Het Hof' te Dordrecht.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorige week - om precies te zijn op 18 mei - is de huidige paus, Johannes Paulus II, 80 jaar geworden. In 1978 werd de tot nog toe vrij onbekende Pool Karol Woytila door het conclaaf aangewezen als opvolger van Johannes Paulus I, die slechts een maand aan het bewind was geweest. Hij oogde toen als een jeugdig aandoend persoon, vitaal en vol energie. Nu, 22 jaar later, is hij een oude, afgeleefde man, die strompelend en stotterend zijn werk doet.

In de Rooms-Katholieke Kerk worden bisschoppen op hun 75e jaar geëmeriteerd, maar dat voorrecht valt de bisschop van Rome niet te beurt. De kerk kent geen rustende pausen. Maar in eigen kring klinkt steeds luider de vraag hoe lang dat zo moet doorgaan. Is het verantwoord dat een aftakelende grijsaard de leiding heeft van een wereldkerk? Het feit dat zo’n vraag gesteld kan worden, en dan niet door een willekeurige leek, maar zelfs door een kardinaal, bewijst dat ook in de roomse kerk anders tegen het pausschap aangekeken wordt dan vroeger. Toch is dat niet de reden waarom we vandaag ‘het pausschap rondom 2000’ aan de orde stellen. Alleen al de titel van dit onderwerp zou de suggestie kunnen wekken dat het pausschap vandaag iets anders zou zijn dan bijvoorbeeld het pausschap in het jaar 1000, of in het jaar 1500. Of dat juist is zullen we hopelijk wel zien. Maar dat èn Rome èn de Reformatie het pausschap anders beoordelen dan vroeger, dat is wel zeker. Of die andere beoordeling echter van invloed is op het instituut ‘paus’ is nog de vraag.

Historische ontwikkeling
We kunnen er niet omheen een vluchtige blik achterom te werpen en de twintig eeuwen die achter ons liggen te overzien. Want naar roomse opvattingen zit de paus op de stoel van Petrus. En iedere nieuwe stedehouder van Christus krijgt het bij zijn inhuldiging te horen: ‘Tu es Petrus’ (Gij zijt Petrus). Daarmee wordt expliciet gezegd dat alle pausen opvolgers zijn van Petrus en dat deze apostel de eerste bisschop van Rome was. Echter, ook als het waar zou zijn dat Petrus omstreeks het jaar 66 in Rome de marteldood zou zijn gestorven en daar begraven zou zijn, dan betekent dat nog niet dat zijn apostolisch ambt aan het einde van zijn leven de vorm zou hebben aangenomen van het leiderschap van de gemeente van Rome. Tegenwoordig wordt dat ook door de roomskatholieke theologen niet meer met zoveel stelligheid beweerd.

Het monarchisch episcopaat, het bisschopsambt, zoals wij dat kennen, is pas in de tweede eeuw ontstaan. We bedoelen daarmee dat één van de presbyters hoe langer hoe meer een dominerende plaats en functie kreeg in de gemeente en dat tenslotte de leiding bij hem berustte. Deze bisschop stak op het gebied van de leer, de eredienst en de tucht, vér uit boven de onmondige gemeenteleden. En elke plaats van enige betekenis had haar eigen bisschop, aan wie tenslotte de hele regio onderworpen was, want op de dorpen berustte het gezag bij de presbyters en de diakenen.

Tenslotte - ik ga nu enigszins kort door de bocht - begon Rome onder de grootste gemeenten een bijzondere plaats in te nemen. Het was de hoofdstad van het rijk, waarin zich de grootste en de meest welgestelde christengemeente bevond. Maar het allervoornaamste was dat Petrus en Paulus er waren gestorven. De bisschoppen van Rome waren zich dat zeer wel bewust en deden er alles aan om hun macht en hun invloed te versterken. Zo werd de bisschop van Rome langzamerhand beschouwd als de ‘primus inter pares’ (de eerste onder zijns gelijken), al was van een juridisch-organisatorisch gezag over de hele kerk nog geen sprake.

Pas onder Gregorius I (590-604) wordt de bisschop van Rome voor het eerst ‘papa’ (paus) genoemd. Deze titel berustte op een theologische interpretatie, waarbij de apostolische successie een rol speelde.

Petrus was de eerste onder de discipelen, zijn zetel was in Rome, en dus waren de bisschoppen van Rome zijn opvolgers.

Op deze wijze ontstond het papalisme, en zowel de wereldlijke macht als de bisschoppensynode stimuleerde deze ontwikkeling. Wel is er voortduretid sprake van golfbewegingen. Er zijn tijdperken geweest waarin de macht van de bisschop van Rome tanende was, daarna weer hoogtepunten in de 8e en 9e eeuw. Dan weer neemt de macht van de wereldlijke vorsten toe: de paus is een rijksbisschop en dient zich te onderwerpen aan de keizer. Het conflict spitste zich toe onder Hendrik IV, die in 1077 de beruchte gang naar Canossa moest maken. Een hoogtepunt van het pauselijk gezag was de periode van Bonifacius VIII (1294-1304), die voor het eerst de leer van de twee zwaarden verdedigde - de paus draagt een wereldlijk en een kerkelijke zwaard - waardoor de paus in feite boven de keizer stond. Daarna komt er weer een crisis, zo zelfs dat de paus in ballingschap gaat (Avignon). Pas vanaf de Reformatie constateren we een herstel van het pauselijk gezag, en dat loopt uit op het Eerste Vaticaans Concilie van 1870, met de afkondiging van de pauselijke onfeilbaarheid. Doch daarover straks meer.

Theologische fundering
Uiteraard kennen ook rooms-katholieke theologen de geschiedenis en er zal wel niemand onder hen zijn die serieus gelooft dat Petrus in Rome een status voerde, die ook maar in de verte lijkt op die van de latere bisschoppen van Rome. Desondanks prijkt op alle lijsten van pausen als eerste naam die van de apostel Petrus. Welke bewijzen worden darvoor op tafel gelegd? Exegetisch-dogmatisch rust het pausdom op drie vooronderstellingen:

dat Petrus door Jezus Zelf is aangewezen als de eerste onder de apostelen;
dat zijn primaat is overgegaan op zijn opvolgers;
dat de bisschoppen van Rome die opvolgers zijn.

Onder de discipelen is Simon Bar-Jona de figuur die het meest naar voren komt en naar buiten treedt. Tegen hem heeft de Heere Jezus gezegd: ‘Simon, Simon, ziet, de satan heeft u zeer begeerd om te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude. En gij, als gij eens bekeerd zult zijn, zo versterk uw broeders’ (Luk. 22:31-32). Simon kreeg de bijnaam Petrus (Rots). Hoe hij ook zou wankelen, toch was hij de man die na Jezus’ dood de kerk, de kleine kudde, zou leiden. De Handelingen der apostelen laten er geen twijfel over dat dat inderdaad gebeurd is
Aan Petrus heeft Jezus de sleutels van het Koninkrijk der hemelen toebetrouwd. De hemel heeft poorten en de onzichtbare sleutels daarvan liggen in Petrus’ handen. Hij is de gevolmachtigde huisbewaarder. Ook de woorden ‘binden en ontbinden’, d.w.z. juist of onjuist verklaren, is een macht die bij Petrus alleen berust. Na Zijn opstanding heeft Christus de voorname plaats van Petrus nog eens bevestigd met de woorden: ‘Weid Mijn lammeren, hoed Mijn schapen, weid Mijn schapen’ (Joh. 21:15-17).

Dat herdersambt van Petrus is doorgegeven. Rond het jaar 100 bleek de kerk van Rome al een bijzondere positie te hebben. Wat de bisschop van Rome maakte tot de eerste onder zijn broeders was het gezag van de oude apostolische gemeente die terugging op Petrus. De bisschop van Rome had als speciale taak, evenals Petrus, de kerk bij elkaar houden, haar in eenheid van belijden en leven bewaren. Daarom is de bisschop van Rome ook de gezagvolle voorzitter van het bisschoppencollege. Hij staat niet boven hen, maar is wel de richtinggevende onder hen. Zoals een hoofd bij het lichaam behoort, en er toch boven staat. Met deze en dergelijke argumenten motiveert de Rooms Katholieke Kerk het primaat van Rome. En wie nu mocht denken dat deze argumentatie afkomstig is uit de Middeleeuwen, of misschien uit de 19e eeuw, die slaat ‘De Nieuwe Catechismus’ op, verschenen in 1966, want daaraan is deze argumentatie vrijwel letterlijk ontleend.

Reformatorische opvatting
De Reformatie bedoelde niets anders dan een terugkeer naar de leer, dienst en tucht van de Oude Kerk. Vele malen vinden we, zowel bij Luther als bij Calvijn, dat ze geen nieuwe leer wilden brengen, alleen maar herstel van het oude christendom. De kritiek op de kerk van hun dagen zet dan ook niet in bij de paus. Het ging Luther allereerst en allermeest om de rechtvaardiging van de goddeloze. Worden we zalig uit de werken der wet, of door het geloof alleen? We kunnen met evenveel recht zeggen: het ging in de Reformatie om de drie Sola’s: Sola Scriptura, Sola Fide en Sola Gratia.

Wat natuurlijk niet inhoudt dat de kerkregering, en daarmee het pauselijke gezag buiten schot bleef! In het begin lijkt Luther nog naïef wat betreft zijn gedachten over de paus. In de beroemde 95 stellingen doet hij het voorkomen alsof de paus onkundig is van de aflaatkramerij. Althans, hij beweert dat de paus, als hij wist hoe zijn schapen het geld werd afgeperst, liever zou willen dat de St. Pieter tot as verbrandde (Stelling 50). Later veranderde deze visie. In 1520 verscheen het geschrift ‘Over de apostolische stoel’, van de Franciscaner monnik Alfeld, waarin Luther scherp werd aangevallen. In veertien dagen tijd schreef Luther een antwoord: ‘Von dem Papsttum’. Eén citaat:
‘Uit dit alles volgt dat de christenheid in de eerst bedoelde zin, die alleen de ware kerk is, geen hoofd op aarde hebben kan en mag, en door niemand op aarde, door geen bisschop of paus kan worden geregeerd. Alleen Christus in de hemel is het Hoofd en Hij regeert alleen’.
En ook: ‘Rome of de pauselijke macht zijn geen tekenen der christenheid. Want deze macht maakt geen christenen, zoals de Doop en het Evangelie doet. Daarom behoort zij ook niet tot de ware christenheid en is zij een menselijke ordening’. Verder weerlegt Luther alle teksten waarop Rome het primaat van Petrus tracht te funderen. Het komt hierop neer dat hij aantoont dat in Petrus alle apostelen worden aangesproken, en dat dus het apostolisch gezag niet alleen aan Petrus, maar aan alle apostelen is gegeven. In zijn latere werken is Luther steeds negatiever over de paus en zijn aanmatiging stedehouder van Christus te zijn. Nog een citaat:
‘Het is afschuwelijk en verschrikkelijk om aan te zien dat de hoogst geplaatste in de christenheid, die zich erop beroemt de plaatsbekleder van Christus en de opvolger van Petrus te zijn, zo werelds en prachtig voor de dag komt, dat geen koning en geen keizer het hem na kan doen, of hem daarin gelijk kan worden. Hij draagt de drievoudige kroon, terwijl de hoogste koningen maar één kroon dagen. Naar mijn mening moest hij echter, wanneer hij onder tranen tot God bad, in elk geval zulk een kroon afleggen, omdat onze God geen hovaardij kan verdragen. De paus kon beter door kennis en heiligheid groter zijn dan de anderen, en de kroon van de hoogmoed aan de antichrist overlaten’.

Het zou weinig moeite kosten, een boekdeel te vullen met negatieve uitspraken van Calvijn ten aanzien van het pausdom. Met name in Boek IV van de Institutie, waarin hij uitvoerig handelt over de kerk, rekent de hervormer van Genève grondig af met het primaat van Petrus. Ten onrechte, zo betoogt Calvijn iedere keer weer, noemt de paus zich vicarius Christi. Hij is geen bisschop, zeker geen hoofd van de kerk, en nog minder de opvolger van Petrus. In schrille kleuren beschrijft Calvijn herhaaldelijk de pauselijke tirannie over hen die werkelijk Christus toebehoren. Af ten toe noemt hij de paus zonder omwegen de antichrist.

De visie van Luther en van Calvijn komt niet voort uit blind antipapisme. Ze konden de aanspraken van Rome niet verkroppen omdat ze daarin een rechtstreekse aanslag zagen op Christus, Die het Hoofd van de gemeente is, en die gemeente vanuit de hemel regeert door Zijn Woord en Geest. Om nog even terug te komen op de polemiek van Luther met Alveld, laatstgenoemde had beweerd dat het in de rede ligt dat de kerk een hoofd heeft, omdat alle wereldse gemeenschappen een hoofd moeten hebben, anders zijn ze prijsgegeven aan anarchie en chaos. Dat is nu juist de fout zegt Luther, Rome maakt van de kerk een wereldse gemeenschap. Maar de christelijke kerk is de heilige vergadering van allen die op aarde in Christus geloven. En tot haar behoren allen die leven in geloof, hoop en liefde. Die vormen met elkaar een eenheid, een Rijk waarvan Christus Zelf heeft gezegd: ‘Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld’ (Joh. 18:36).

De opvatting dat de paus de antichrist is, heeft de Nadere Reformatie in grote lijnen overgenomen. Om slechts één voorbeeld te geven, in zijn bekende vragenboekje Voorbeeld der Goddelijke Waarheden stelt Abr. Hellenbroek de vraag: ‘Kan de paus van Rome niet het hoofd zijn van de kerk?’ En dan antwoordt hij zonder omwegen: ‘Nee, want die is de antichrist’. Ook in de beeldende kunst komt dit gegeven voortdurend terug. Er bestaat een plaat, een caricatuur, waarop Christus is afgebeeld, terwijl Hij Jeruzalem binnenrijdt op een ezel, en daarnaast de paus te paard. En dan volgt een lang gedicht dat begint met de woorden: ‘De Heer hier op een ezel rijdt, de knecht te paard vol kost’lijkheid’. En dat gaat zo een hele tijd door om te eindigen met de regels: ‘En zegt nu, zonder arg en list: Wie is de rechte antichrist?’

Onbetwiste leiding
Dat de kritiek vanuit de Reformatie aan Rome voorbij zou gaan lag voor de hand. In weerwil daarvan werd het pausschap steeds meer geconsolideerd. Na de Franse tijd, toen de paus was bevrijd uit de gevangenschap door Napoleon, probeerde de reactionaire paus Pius VII zijn gezag aldoor meer te versterken. Het hoogtepunt was wel het pontificaat van Pius IX (1846-1878), onder wie het ultra-montanisme z’n triomfen vierde. Onder ultra-montanisme (lett.: over de bergen) verstaan we het streven het kerkelijk gezag van Rome te centraliseren. In 1854 kondigde deze paus het dogma van Maria’s onbevlekte ontvangenis af. Dat betekende dus dat Maria, door een bijzondere genade van God, vanaf haar ontvangenis vrij zou zijn geweest van de erfzonde. Daarmee was een twist beslecht die al in de Middeleeuwen werd gevoerd tussen Franciscanen (voorstanders) en Dominicanen (tegenstanders). Dezelfde paus vaardigde in 1864 een encycliek uit waaraan een lijst van dwalingen was toegevoegd. Daarin werden vrijwel alle godsdienstige en wijsgerige stromingen veroordeeld, en werden het protestantisme en de bijbelgenootschappen ‘een pest’ genoemd.

Dat alles culmineerde in 1870 in de afkondiging van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid. Daartoe was in 1869 het Eerste Vaticaanse Concilie bijeengeroepen. Meer dan 750 bisschoppen uit de hele wereld waren in de St. Pieter bijeengekomen. En ondanks forse tegenstand, onder andere van de Duitse bisschoppen, sprak het Concilie met de grootst mogelijke meerderheid uit dat de paus onfeilbaar is, krachtens de Goddelijke bijstand, aan Petrus beloofd. Op 18 juni 1870 las Pius IX zelf de constitutie Pastor aeternus voor. Opvallende bijkomstigheid was dat dit gebeurde terwijl een ongekend noodweer boven Rome woedde, waarbij de St. Pieter in volslagen duisternis werd gehuld, en de bliksem niet van de lucht was. Het Concilie moest voortijdig het werk afbreken wegens de bezetting van Rome door de Italianen. Maar al spoedig stak in het verlichte Europa een storm van verontwaardiging op: hoe durfde de paus het zeggen dat hij onfeilbaar was? Overigens werd het verzet in eigen kring snel onderdrukt en legden ook de meeste tegenstanders zich bij het dogma neer.

De leer van de pauselijke onfeilbaarheid moet niét worden misverstaan. Het wil niet zeggen dat de paus als mens of zelfs als theoloog niet kan dwalen. Onfeilbaar is hij alleen als hij spreekt ‘ex cathedra’, en op die wijze een dogmatische of ethische beslissing bekend maakt. Maar wannéér hij dat doet bleef ook toen een open vraag. Nog nooit heeft een paus het aangedurfd om van een bepaalde uitspraak te zeggen, dat zij ‘ex cathedra’ was gedaan. Praktisch is er dus na 1870 niet zoveel veranderd. Daarvóór werd gestreden over de vraag of de paus onfeilbaar is, daarna over de vraag wanneer hij dat is. Toch heeft de uitspraak van 1870 vérstrekkende gevolgen, met name voor de verhouding Schrift en traditie. Trente had in het midden gelaten wat de voornaamste openbaringsbron is. Maar sinds Vaticanum I is toch het algemene gevoelen dat de Schrift onderworpen is aan de traditie. De traditie is de kerk en de kerk is de openbaring zelf. Zo ontstaat de volgende redenering: de traditie leeft in de kerk; de kerk spreekt zich uit in haar hoofd, de paus; de paus spreekt dus uit wat traditie is; in de paus spreekt de zich ontwikkelende openbaring; in de paus spreekt het Woord van God; de paus is dus onfeilbaar.

Wat in 1870 in Rome is gebeurd, is diep-ingrijpend: de mens, het schepsel, heeft zich daar gesteld boven de Schepper. Een ontwikkeling die diepe wortels heeft tot in de Middeleeuwen toe. Want Trente stelt naast de Schrift de traditie en naast het geloof de goede werken. Dat past in het roomse systeem van het leveren van een eigen bijdrage. Als zodanig zijn de uitspraken van 1854 en van 1870 de uiterste consequenties: in Maria en in de paus vergoddelijkte de mens zichzelf, en de coöperatie, de medewerking van de mens aan de genade van God, is in wezen de kern van het rooms-katholieke geloof.

Tot welke excessen dat heeft geleid bewijzen enkele roomse uitspraken uit de 19e eeuw. Theologen hebben het aangedurfd om te zeggen: ‘De paus is het geïncarneerde Woord, dat zichzelf voortzet’. Of: ‘De Zoon van God heeft drie soorten incarnaties: in de schoot van een maagd; in de eucharistie en in de grijsaard van het Vaticaan’. De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat er ook roomse theologen waren die deze uitspraken verafschuwden. Maar ze zijn wel uitvloeisels van het systeem dat een mens op de plaats van God stelt.

Eigentijdse vervreemding
In de eerste helft van de 20e eeuw groeide en bloeide de Rooms-Katholieke Kerk, ook in ons land. Alles wat rooms was stemde op de KVP, en lange tijd was deze partij de grootste. En de parochianen leefden volgens de voorschriften van Rome, waarvan de pastoor hen op de hoogte hield. Kortom, de rooms-katholieke kerk was een machtsfactor in de samenleving, waarmee terdege rekening werd gehouden. Niet voor niets verscheen over deze tijd een boek met de titel: ‘Het rijke roomsche leven’. Sinds de 60er jaren deelt ook de R-K Kerk volop in de gevolgen van de secularisatie. Dat vertaalt zich in een incidenteel bij wonen van de mis, en in de praktische afschaffing van de biecht, evenals in de vrijheid van politieke partijkeuze. En uiteraard is ook aan de R-K Kerk de gezagscrisis niet voorbijgegaan.

Dat is begonnen van onderop. Langzamerhand was het niet meer vanzelfsprekend dat de pastoor blindelings werd gehoorzaamd. Ook de roomsen waren mondige mensen geworden die zelf wel beslissingen konden nemen. Daarmee gepaard ging een toenemende onvrede met de leiding die van Rome uitging. Eigenlijk was men van mening dat Rome de ontwikkelingen afremde, met name op politiek en ethisch terrein. Dat heeft zich de laatste decennia alleen maar in verhevigde mate voortgezet. Vooral op het gebied van de sexualiteit hield en houdt Rome vast aan haar oude standpunten, terwijl vele rooms-katholieken allang eigen wegen gaan. Voorheen leefden de bezwaren ook wel maar werden ze onderdrukt, of men brak met de kerk. Tegenwoordig blijven de bezwaarden in de kerk, maar hun kritiek spreken ze openlijk uit.

De kritische houding t.a.v. het leergezag was - zoals gezegd - aan de basis begonnen, maar drong wel door tot de top. Met andere woorden: ook de paus had en heeft voor velen niet meer het laatste woord. Maar de opvolger van Johannes XIII, Paulus VI koos duidelijk voor een andere, meer behoudende koers. Een koers die, als ik het goed zie, door de huidige paus Johannes Paulus II, ondanks zijn vele buitenlandse reizen en zijn innemende persoonlijkheid, alleen maar wordt voortgezet. Nu is de paus natuurlijk niet alleen. In het verleden werd al te gemakkelijk een is-gelijk-teken gezet tussen Rome en de paus. Maar vele behoudende rooms-katholieken hebben al in een vroeg staduim betoogd dat de paus omgeven is door de curie, en dat in de praktijk daar de beslissing valt. Dat zal wel waar zijn, maar de traditie der eeuwen wijst toch de paus aan als de eerst verantwoordelijke. Op vrijwel alle terreinen is het bisschoppelijk gezag ondergeschikt aan dat van de paus. Nog steeds geldt de stelregel: ‘Roma locuta, res finita’.

Voor ons, als buitenstaanders, is het hoogst opmerkelijk dat aan de basis steeds meer stemmen opgaan die zeggen dat alles gewoon naast zich neer te leggen. En dat zijn dan niet alleen de zogenaamde leken, maar ook geestelijken.
Nog zeer recent werd publiek gemaakt dat kloosterzusters in de 60er jaren hebben meegewerkt aan de verspreiding van de anti-conceptiepil, met medewerking van de toenmalige bisschop van Den Bosch, Mgr. Bekkers. In reacties voor de radio werd dat door priesters openlijk goedgekeurd, en het gezag van Rome discutabel gesteld. Er waren opmerkingen te beluisteren als: ‘Moet een stelletje oude mannen in Rome bepalen hoe rooms-katholieken hier het huwelijk moeten praktiseren?’ Kortom, de kloof tussen de top en de basis van de kerk is voor ons gevoel onoverbrugbaar geworden, en we kunnen ons alleen maar verwonderen dat het niet tot een openlijke breuk komt. Binnen het protestantisme zijn kerken om minder zwaarwichtige redenen uit elkaar gevallen...

Onmogelijke toenadering
In het midden van de 20e eeuw is er in de R-K kerk een stroming opgekomen die afstand nam van de oude scholastieke denkwijze en weer probeerde allereerst te luisteren naar de Heilige Schrift. Deze stroming heeft in betrekkelijk korte tijd veld gewonnen. Op zichzelf kunnen we dat een verheugend verschijnsel noemen. Zelfs durfden rooms-katholieke theologen het aan om alle roomse dogma’s tegen het licht van de Schrift te houden. Helaas moeten we constateren dat vele van deze theologen beïnvloed zijn door de moderne Schriftbeschouwing, waarbij klassieke bijbelse waarheden anders worden geïnterpreteerd. Op deze manier worden de dogma’s anders verstaan, omdat de bijbelse woorden een andere vulling hebben gekregen. Zo kost het ook geen moeite om het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid te laten staan, maar er een andere inhoud aan te geven.

Men hoeft dan niet langer - en nu citeer ik letterlijk een rooms-katholieke theoloog - ‘onvoorwaardelijk en blind onfeilbare uitspraken te aanvaarden’, want dat is ‘een offer van het intellect, dat men niet kan zien als een evangelische opgave’. Wanneer men zulke uitlatingen serieus neemt, komt ons onwillekeurig in gedachten de titel van een boekje (overigens over literatuur): ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. Met andere woorden: zo kunnen alle officiële uitspraken van de R-K kerk met een andere inhoud worden gevuld. Maar of dat ook de bedoeling van Rome is...? Het is althans ondenkbaar dat zo’n interpretatie van rooms-katholieke zijde ooit zou worden goedgekeurd.

Er is dan ook m.i. geen enkele reden om in de veranderende opvattingen hoopvolle tekenen te zien inzake een toenadering tot Rome. Met opzet zeg ik dat zo, omdat dit van protestantse zijde regelmatig wordt beweerd. In de R-K Kerk zouden bijbelse inzichten veld winnen. In de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze zou Rome vandaag veel meer dpnken in de lijn van de Reformatie, en ook wat betreft de tegenwoordigheid van Christus in het sacrament zijn er meer reformatorische inzichten. Zelfs dp pauselijke onfeilbaarheid zou niet langer een struikelblok mogen zijn, want dat dogma wordt steeds minder serieus genomen of anders geïnterpreteerd.

Ik deel dit optimisme niet. Want het is van geen enkel belang hoe progressieve rooms-katholieken denken, doorslaggevend is alleen het r-k dogma, en de officiële uitleg daarvan. Sinds Trente heeft Rome nooit één dogma herroepen of anders uitgelegd. En wat er in 1870 in Rome is gebeurd, daarom kan niemand heen. Zelfs de milde paus Johannes XXIII noemde de mensen van de Reformatie ‘dwalende broeders en zusters’. Voor hen zal er alleen plaats zijn in de R-K Kerk wanneer ze zich scharen onder het gezag van de paus, die nog geen enkele van zijn pretenties heeft prijsgegeven.

En de Reformatie zal - wil ze zichzelf niet verloochenen - nooit kunnen instemmen met een zichtbaar hoofd van de kerk op aarde. Dat zou in strijd zijn met de heerschappij van Christus over Zijn Kerk, Die haar regeert door Zijn Woord en Geest, en zeker Zijn plaats niet met een mens wil delen.

ds. W. van Gorsel te Bergambacht

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

Protestants Nederland | 20 Pagina's

Het pausschap rondom 2000

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

Protestants Nederland | 20 Pagina's