Iets over het priestercelibaat
Er is enige tijd geleden nogal wat ophef gemaakt over berichten dat in Afrika priesters zich aan nonnen hadden vergrepen. In dit verband is er ook gewezen op de kwalijke kanten van de verplichte ongehuwde staat van de rooms-katholieke geestelijken. En dan gaan er stemmen op om het opgelegde celibaat maar af te schaffen of in elk geval de bepalingen te verzachten.
Terecht heeft men ook opgemerkt dat wij als protestanten maar niet al te hoog van de toren moeten blazen. Wij kennen de celibaatsplicht voor ambtsdragers niet. Maar ook in de reformatorische kerken komt het helaas voor dat (getrouwde) voorgangers zich vergrijpen aan vrouwelijke gemeenteleden. Niet zonder reden zijn er ook in de kerken van de reformatie meldpunten voor slachtoffers van dergelijk misbruik. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat dit artikel een schandaalkroniek wordt. Wel dachten we in verband met de vermelde voorvallen: hoe kwam men, juist in de r.k.-kerk, tot de eis dat een priester ongetrouwd moet blijven. Daarover iets meer in deze bijdrage
Bijbelse grond?
De gedachte achter het celibaat is wel, dat de maagdelijke staat, de algehele onthouding voortreffelijker is dan het huwelijk. Op zichzelf is dit huwelijk helemaal niet verkeerd volgens Rome. In een encychek van paus Pius XI (1922-1939) wordt op de goddelijke instelling ervan gewezen en op de noodzaak van het huwelijk tot instandhouding van het menselijk geslacht.'^ Maar toch wordt het celibataire leven hoger gewaardeerd. Men grondt dit op teksten als Matth. 19:12,29 (het "zich snijden" ter wille van het koninkrijk), 1 Cor. 7:7 (Paulus wilde wel dat alle mensen waren zoals hij, namelijk ongetrouwd) en ook Op. 14:4. Ook beroept men zich wel op Oudtestamentische teksten volgens welke men zich van seksuele gemeenschap moest onthouden voor men tot de Heere naderde of heilige handelingen verrichtte (b.v. Ex. 19:15 en 1 Sam.21:4vv). Maar laatstgenoemde bijbelgedeelten sluiten toch niet in, dat priesters en Levieten niet mochten trouwen. Het hele Oude Testament maakt duidelijk, dat dit wel anders was. En wat de plaatsen uit het Nieuwe Testament betreft, in bepaalde gevallen kan het goed en wenselijk zijn ongetrouwd te blijven, maar dat geldt lang niet iedereen, en ook niet de ambtsdragers. Maar het gaat niet alleen om bijbelse fundering in deze zaak, het is vooral de traditie, waarop men zich beroept.
De vroege kerk
Er was in 306 al een synode in Elvira in Spanje, die aan alle kerkelijke ambtsdragers oplegde dat ze zich van omgang met hun vrouwen hadden te onthouden, anders verloor men zijn kerkelijke waardigheid. Een volgende synode te Ancyra (het tegenwoordige Ankara) in 314 schijnt soepeler geweest te zijn. Over geestelijken die al getrouwd waren, toen het celibaat werd opgelegd wordt daar gezwegen. En als een diaken bij zijn wijding te kennen gaf dat voor hem een huwelijk noodzakelijk was werd dit toegestaan 2) En dan is er het bekende concilie van Nicea (325). Daar is niet alleen Arius veroordeeld, ook de celibaatskwestie is er aan de orde geweest. Bij de behandeling van deze kwestie hield een zekere Paphnutius, een bisschop uit Egypte, een vermaard geworden rede. Daarin waarschuwde hij, een te zwaar juk op te leggen, dat menige geestelijke niet zou kunnen dragen. Deze Paphnutius stond in hoog aanzien bij de keizer en was algemeen geacht. Voor zichzelf sprak hij niet; hij was zijn leven lang ongetrouwd en stond ver boven elke verdenking. Maar ondanks deze waarschuwende woorden bepaalde het concilie van Nicea dat geestelijken alleen hun moeder, zuster of tante bij zich in huis mochten hebben of een vrouw die boven verdenking stond. Dat hield toch in, dat geestelijken hun wettige vrouw moesten wegzenden 3) Ook de pausen Leo I (440-461) en Gregorius I (590- 604) legden in de westerse kerk trouwens de celibaatsplicht op aan elke gewijde geestelijke. Het ideaal van de onthouding, van de maagdelijkheid, werd in die tijd trouwens sterk gepropageerd, onder anderen door Ambrosius (340-397) en vooral door Hieronymus (± 348-420).
Tegenwerking
Ondanks de ferme taal van concilies en pausen was er ook veel verzet tegen deze celibaatsplicht. Dit had praktische redenen: de natuur bleek sterker dan de leer en veel geestelijken konden het niet opbrengen, in de algehele onthouding te leven. De waarschuwing van Paphnutius in Nicea was niet voor niets geweest. Heel de middeleeuwen lang heeft de kerk met het probleem geworsteld en moest de celibaatsverplichting weer in herinnering worden gebracht, soms met meer, vaak ook met minder resultaat. Maar er kwam ook kritiek op het strenge standpunt van de officiële kerk en die kritiek werd openlijk geuit. Dit kwam mede door de overdreven manier, waarop de maagdelijke staat geprezen en aanbevolen werd. Vooral Hieronymus ging zich hieraan te buiten. In een uitlegging van de gelijkenis van de zaaier, waarbij het goede zaad dertig-, zestig- en honderdvoudige vrucht voortbrengt stelde Hieronymus dat de honderdvoudige vrucht was voor de maagden, de zestigvoudige voor de weduwen en de dertigvoudige voor de kuis-gehuwden. Een wonderlijke manier van exegetiseren, waarbij maar één aspect van het christelijke leven in aanmerking wordt genomen. Tegenover dit overspannen kuisheidsideaal werd door meerderen de waarde van het kuise christelijke huwelijk verdedigd. En, wat belangrijker is, er werden ook kritische vragen gesteld bij het "semper virgo" van Maria, de vraag of Maria altijd maagd gebleven is. Dit is voor de rooms-kathoheken een belangrijk dogma. Maar men kan daar terecht aan twijfelen. In de Bijbel lezen we immers van broers en zusters van de Heere Jezus. Jakobus en Judas waren broeders van de Heere. Jozef en Maria hebben dus na Jezus meerdere kinderen gekregen. Voor Jezus geldt de maagdelijke geboorte, maar toch niet voor Jakobus en Judas. Hoe kan Rome nu handhaven dat Maria altijd maagd bleef? Hieronymus zei dat het hier niet om broers maar om neven van de Here ging. Maar dat is een schijnoplossing, een verlegenheidsuitlegging. Was nu het huwelijk van Jozef en Maria na de geboorte van Jezus een echt huwelijk, en niet een schijnhuwelijk, zoals Rome wel moet aannemen, dan is toch een belangrijk argument ter verdediging van de maagdelijkheid, van de ongehuwde staat, vervallen.
In de kerken van de reformatie heeft men veelal gebroken met het verplichte celibaat voor geestelijken. Luther trad in het huwelijk met Käthe von Bora, echter pas vijf jaar na zijn definitieve breuk met Rome. Calvijn heeft zich in zijn Institutie op meerdere plaatsen tegen het opgelegde celibaat gekeerd. In IV,9,14 wijst hij op 1 Tim. 4:1-3 waar staat dat er dwaalgeesten zullen komen en duivelse leringen zullen worden verbreid, b.v. het verbod om te huwen. Ook noemt Calvijn Hebr. 13:4, dat het huwelijk bij allen in ere moet zijn. Inst. IV,10,23 handelt weer over het priestercelibaat. Calvijn is dan niet mals in zijn kritiek en wijst op de wijd verbreide hoererij onder de geestelijke stand. Door dit verbod, lezen we, is in de kerk een poel van ongerechtigheid ingevoerd. In IV, 10,27 wordt op de zaak teruggekomen. Calvijn zegt daar dat het concilie van Nicea het gevoelen van Paphnutius heeft aangenomen, dat de bijslaap bij de eigen vrouw kuisheid was. Maar, zoals we zagen ook het concilie van Nicea verbood indirect het priesterhuwelijk. In IV,i2,27 kritiseert Calvijn voorts het bovenmate verheerlijken van de ongehuwde staat. Het huwelijk werd wel niet als onrein beschouwd, maar de waarde ervan werd toch verkleind. Daardoor ontstonden de bepalingen dat de geestelijken ongetrouwd moesten blijven of dat de gewijde priester en zijn echtgenote verder van huwelijksgemeenschap afzagen. Calvijn wijst er dan terecht op dat onder de apostelen en de eerste bisschoppen meerderen getrouwd waren. En ook heeft men het celibaat nooit als een absolute eis willen zien. Nergens in de Schrift vindt men er ook een goddelijk bevel toe.
We moeten wel bedenken, dat toen Calvijn dit alles schreef er inderdaad grote misstanden waren in de r.k.-kerk bij de geestelijkheid. Dat wordt door rooms-kathoheken zelf ook toegegeven. Veelal hadden de priesters een concubine of leefden losbandig. In de tijd van de contra-reformatie, en met name op het vermaarde Concihe van Trente heeft men aan die misstanden een einde willen maken wat ook wel voor een groot deel gelukt is. Maar de celibaatsplicht bleef wel onverminderd gehandhaafd. Nu eerst iets over het genoemde concilie en de daarop volgende tijd.
Het Trentse concilie
Het huwelijk werd dus in reformatorische kring hoger gewaardeerd dan bij Rome. Ook na Calvijn. De gereformeerde ethicus P. Wittewrongel (1609-1662) schreef in zijn 'Christelicke Huijshoudinghe' (evenals Calvijn al gedaan had) dat het huwelijk in ere moest zijn. Hij verwees daarbij ook naar Hebr. 13:4 en schrijft dan dat voor 'in ere' in het Grieks het woord timios wordt gebruikt. En dit woord timios wordt ook gebruikt voor het kostbare bloed van Christus en ook voor de kostbare edelstenen in Op. 21:11.4) Maar in de r.k.-kerk hield het Concilie van Trente (1545-1563) vast aan de celibaatsplicht. In de 25® zitting werden de volgende uitspraken gedaan: 'Als iemand zou zeggen dat geestelijken die in de heilige orden opgenomen zijn of reguliere (geestelijken) die de gelofte van kuisheid hebben afgelegd in het huwelijk kunnen treden, dat dit (dan) een wettige verbintenis is dat er anders niet overblijft dan het huwelijk te veroordelen en dat allen een huwelijk kunnen sluiten die niet gevoelen de gave van kuisheid te bezitten ook al zouden zij dit wensen, die zij buitengesloten. Voor hen die voorgeven de gave van kuisheid (van onthouding) niet te hebben wijst het concilie dan op 2 Cor. 10:13 dat God niet zal toelaten ons boven vermogen te verzoeken. Dit is echter o.i. een onjuist beroep. God zal ons niet bovenmate verzoeken, maar we moeten de verzoeking niet opzoeken en dat doet men als men een last op zich neemt waarvan men wel weet, dat men die niet dragen kan
De voorschriften van Trente zijn sindsdien krachtig gehandhaafd en zij die er tegenin gingen werden krachtig weersproken. De zeer conservatieve paus Gregorius XVI (1831-1846) vaardigde in 1832 een encycliek uit waarin hij spreekt van een afschuwelijke samenzwering tegen het celibaat van de geestelijken. De paus spreekt dan van filosofen, maar ook van geordende geestelijken, die zo vermetel waren om zich openlijk en herhaaldelijk tot de (wereldlijke) overheden te richtten om deze allerheiligste instelling teniet te doen.
Seminaries
In de tijd van de contra-reformatie wist men maar al te goed, welke misstanden er heersten bij de geestelijken. Daarover schreef Calvijn al in pittige bewoordingen, zoals we zagen. Toch wilde men het verplichtend ceUbaat handhaven. Maar men voelde wel, dat er dan iets gedaan moest worden aan de morele wantoestanden onder de clericalen zodat men weer vertrouwen in en respect voor de geestelijke stand zou hebben. Daarom werd in Trente ook besloten dat de bisschoppen seminaries moesten oprichten waar jonge mensen opgevoed en ingeleid werden in de kerkelijke disciplines om geestelijke te kunnen worden. Zo werden ze afgezonderd van de wereld vol verleidingen. Ze moesten onder voortdurend toezicht van de bisschop en van twee door hem gekozen oudsten staan. Waren ze ongezeggelijk of van slecht gedrag dan moesten ze streng gestraft worden, en als het nodig was weggestuurd 5) Dit idee van een seminarie was trouwens niet nieuw. In Nuce waren ze er al in de oudheid. E.J. Jonkers vertelt in een artikel in het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis (jrg. 1977) dat concilies van Toledo in Spanje in de jaren 527 en 666 al zulke voorschriften hadden gegeven. Zij die voor de geestelijke stand bestemd waren moesten worden ondergebracht in een gebouw dat aan de kerk toebehoorde en daar onder supervisie van de bisschop religieus onderwijs ontvangen. Op 18-jarige leeftijd werd hun dan gevraagd of zij voorts hun kuisheid wilden bewaren. En in 816 schreef het concilie van Aken voor dat jonge aspirant-geestelijken die in een klooster werden opgevoed, goed beschermd moesten worden en onderwezen door beproefde geestelijken. Overdag moesten ze gezamenlijk in één grote zaal wonen. En in de nachten sliep men in één gemeenschappelijke zaal. Daar moest steeds een lamp branden en niemand mocht iets onbehoorlijks doen. We kunnen wel zeggen, dat de bepalingen vanTrente "geholpen" hebben. Van wantoestanden onder de geestelijken hoorde men na die tijd veel minder. Al hebben de strenge bepalingen wel tot gevolg dat talrijken, vooral in deze 'oversekste' tijd zich niet meer voor het priesterschap beschikbaar stellen
Onderwaardering van het huwelijk
Ons bezwaar tegen de celibaatsverplichting houdt ook verband met het verschil in waardering van huwelijk en kuisheid bij Rome en ons. In het (r.k.) Theologisch Woordenboek (Roermond 1952) I kol 751 staat dat in het huwelijk de begeerlijkheid toch een (te) grote rol zal spelen. Dit te ontkennen zou zijn een ontkennen van de erfzonde en haar gevolgen. Ligt hier niet achter de mening dat de (seksuele) begeerte op zichzelf verkeerd en onrein zou wezen? De Bijbel spreekt er anders over. Denk maar aan het Hooghed en teksten als Spr. 5:19vv. Wel is die begeerte alleen zuiver als deze zich richt op de eigen man of vrouw. Op grond van 1 Cor. 7:32 kan men aanvoeren dat men zich als ongetrouwde beter kan wijden aan de zielszorg: men heeft immers niet de beslommeringen van een gezin, vrouw en kinderen die men verzorgen moet. Aan de andere kant kan het grote voordelen geven dat een voorganger van de gemeente getrouwd is. Hij kan zich de zorgen van een gezin beter indenken. En hoeveel domineesvrouwen waren en zijn hun man tot grote steun, ook in het gemeentewerk. Een 'open' pastorie, waar men zijn verhaal kwijt kan is er eerder als er een hartelijke, gastvrije domineesvrouw is. Dan moet de domineesvrouw ook niet een geëmancipeerde 'carrièrevrouw' zijn.
Intussen hebben we wel veel respect voor tal van mannen en vrouwen, ook onder protestanten, die vrijwillig van het huwelijk afzagen om zich aan taken in het Koninkrijk van God, b.v. in de ziekenverzorging, te wijden, zoals veel diaconessen deden. Maar dat is een taak van christelijke vrijheid en kan nooit, ook niet door een kerk, dwingend worden opgelegd.
De misbruiken in Afrika
We komen terug op de aanleiding voor dit artikel: het vergrijp door priesters aan nonnen in Afrika. Dit incident heeft nog geleid tot allerlei verwikkelingen, ook in het Europees Parlement. Communisten, socialisten en liberalen hebben daar gezamenlijk een motie ingediend teneinde dit alles te veroordelen. Men kan zich afvragen wat een Europees Parlement met een Afrikaanse zaak te maken heeft. Hebben we niet genoeg zorgen in ons eigen werelddeel? De C.D.A.-fractie in dit Parlement verzette zich dan ook heftig tegen deze motie, vooral de r.k.-leden. Zij zagen in de motie vijandschap. Het was allemaal gericht tegen de religie en met name tegen de r.k.-kerk. Daarin konden die C.D.A.-ers weieens voor een groot deel gelijk hebben. Zou het allemaal oprechte verontwaardiging geweest zijn? Of ook blijdschap dat men christenen weer eens 'een hak kon zetten?' Ook in de C.D.A.-fractie vond men trouwens dat de schuldige priesters moesten worden bestraft. De Christen-Unie en de SGP echter steunden de motie. Dat is ook wel weer te begrijpen. De vergrijpen van de priesters waren zo ernstig, dat ze in feite door de wereldlijke rechter moesten worden bestraft. Laat men het aan de 'kerkelijke' rechtspraak over, dan zou men de verdenking op zich kunnen laden dat de zaak min of meer in de doofpot gaat, en dat men de schuldigen toch te veel ontziet. De mogelijkheid van dit laatste moge blijken uit een zeer merkwaardige uitlating van r.k.-zijde. In een artikel in het Nederlands Dagblad van 6 april jl. over deze kwesde lezen we, dat de C.D.A.-parlementariër Mevrouw Maria Martens erop wees, dat de Afrikaanse priesters het cehbaat anders interpreteren. Voor hen is het alleen een verbod te trouwen, niet een verbod op seksuele relaties. Als je zoiets verneemt, breekt je klomp. Een eerlijk huwelijk mag dus niet, wel allerlei losbandigheid. Kan de r.k.-moraal zoiets toestaan?
Hoe nu verder? Intussen blijft men ook in de r.k.-kring met het priestercelibaat zitten. Op afschaffing behoeft men niet te rekenen. Paus Benedictus XV (1914-1922) de redacteur van de uitgave van het r.k. kerkelijk wetboek (De CI.C, Codex Iuris Canonici) zei in een toespraak op 16 december 1920 dat de kerk er nooit toe zal overgaan het cehbaat voor de westerse kerk af te schaffen of zelfs maar te verzachten. We leven weliswaar al meer dan 80 jaar later, maar geen van de pausen na Benedictus XV zou er ook maar aan denken de celibaatsplicht te wijzigen, ook niet de milde paus Johannes XXIII en zeker de huidige paus Johannes Paulus II niet. Wel heeft men gedacht aan de mogelijkheid van een getrouwde diaken, of toestemming voor oudere getrouwde mannen om tot priester gewijd te worden, waarbij ze getrouwd mochten blijven. Maar dat zijn allemaal lapmiddelen. Daarmee is de kwestie van het priestertekort niet opgelost. Waarom kunnen jonge getrouwde mannen het priesterambt niet bekleden, jonge mannen in de reformatorische kerken predikant kunnen worden? Ook een protestantse geestelijke kan zich misgaan. Maar dat is veel minder te verklaren en te verontschuldigen dan als een r.k.-geestelijke de 'kuisheidsbelofte' schendt, en heimelijk met een vrouw samenleeft. Natuurlijk is het niet gemakkelijk een eeuwenoude traditie opzij te zetten. Maar uiteindelijk moeten we ons toch door de Heilige Schrift, en niet door de traditie, hoe oud ook, laten leiden
1) Zie Denzinger: Encheiridion Symbolorum ed. K. Rahner 1957, p644,646 (2225,2228).
2) Zie E.J. Jonkers: Het celibaat van de 4de tot de 10de eeuw in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 1977,130-Jonkers a.art. 131
3) Zie J. Douma: De tien geboden. Kampen 1992, III 29
4) C. Mirbt: Quellen zur Geschichte des Papsttums und des Romischen Katholizismus. Tubingen 1924,329
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2001
Protestants Nederland | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2001
Protestants Nederland | 28 Pagina's