Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De betekenis van de gemeenschap met Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De betekenis van de gemeenschap met Christus

in de theologie van John Owen (III)

21 minuten leestijd

Owen was een gereformeerd theoloog. De visie van de Reformatie op de verhouding tussen Schrift en kerk was voor hem van fundamenteel belang. Niet de kerk bepaalt hoe wij de Schrift moeten verstaan, maar uit de Schrift weten we wat de kerk is. Dat neemt niet weg dat Owen, evenals de reformatoren, zich verbonden weet met het katholieke erfgoed uit de eeuwen voor de Reformatie. Daarbij sloeg hij de Vroege Kerk veel hoger aan dan de Middeleeuwen. Met de Vroege Kerk beleed Owen God als de Drieenige God en Christus als God geopenbaard in het vlees. Ook de middeleeuwse theologie heeft Owen niet volledig afgeschreven. Integendeel, zijn leer van de verzoening is gestempeld door de inzichten van de middeleeuwse aartsbisschop van Canterbury, Anselmus. Evenals Anselmus heeft Owen geleerd dat Christus aan Gods recht genoeg heeft gedaan. Wij kunnen hierbij nog opmerken dat Owen diep onder de indruk is van de eenheid van de kerk in haar gemeenschappelijk geloof in Christus en haar liefde tot Hem 1).
Owen heeft de kennis van de Persoon van Christus en van de weldaden van Christus onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Onze liefde tot Christus is gebaseerd op wat Hij voor ons heeft gedaan en nog doet als Middelaar. Als wij Christus waarlijk kennen, leven wij uit zijn kruisverdiensten en de kracht van Zijn opstanding 2). Het plaatsvervangend lijden was voor Owen het hart van het christelijk geloof. In Vinciciae Evangelicae; or the Mystery of the Gospel Vindicated and Socinianism Examined spreekt Owen over de dood van Christus onder drie gezichtspunten, namelijk verlossing als prijs, verzoening als offer en genoegdoening als straf 3). De gezichtspunten van prijs, offer en straf vullen elkaar aan.

Owen legt een sterke voorkeur aan de dag voor het beeld van betaling van de schuld. Het is in strijd met Gods rechtvaardigheid dat de zonden tweemaal worden gestraft 4). Christus heeft volledig onze plaats ingenomen. Daarom is het onmogelijk dat degenen voor wie Christus gestorven is, verloren gaan. Hier blijkt de nauwe relatie die Owen legt tussen de aard van de verzoening en de reikwijdte ervan. De reikwijdte van de verzoening was voor Owen een zeer aangelegen punt. Heel nadrukkelijk heeft Owen keer op keer gesteld dat Christus alleen voor de Zijnen is gestorven. Zijn boek The Death of Death in the Death of Christ is aan dit thema gewijd. Deze leer van de particuliere verzoening was voor Owen geen schaduw over het evangelie, maar een wezenlijk deel van de inhoud ervan. Christus heeft niet de mogelijkheid van verzoening verworven die pas door ons geloof werkelijk wordt, maar Hij heeft de verzoening zelf verworven. Het geloof is geen aanvulling op de verzoening, maar een vrucht ervan. Owen vond de leer van de particuliere verzoening in de Schrift. Dan kunnen we met name het evangelie van Johannes noemen, waar Christus zegt dat Hij Zijn leven aflegt voor Zijn schapen en daarnaast de nieuwtestamentische brieven. Als de apostelen betuigen dat Christus voor ons gestorven is, richten zij zich niet tot de wereld, maar tot de gelovigen die nooit meer van de liefde van God gescheiden kunnen worden. Owen heeft zich met name op Romeinen 8 vers 31 t/m 39 beroepen 5).
Owen ontkent dat de leer van de particuliere verzoening strijdig is met de oproep tot geloof. Hij brengt naar voren dat mensen niet worden genodigd in Christus te geloven, omdat Christus voor hen is gestorven, maar omdat zij zondaren zijn en Christus voor zondaren is gestorven. Het eerste wat wij een zondaar vertellen, is dan ook niet dat Christus persoonlijk voor hem is gestorven, maar dat er een weg van verzoenmg en aanneming is, dat er bij God vergeving te verkrijgen is 6). Al is de verzoening tot stand gebracht voor de uitverkorenen, de verzoening is in zichzelf algenoegzaam. Daarom kan Owen zeggen: Hij spreekt over de oneindige waarde van Christus' bloed, dat duizenden werelden had kunnen redden 7). Er is reeds op gewezen hoe Owen in zijn prediking zonder reserve Christus aanbood. De particuliere verzoening deed voor Owen niets af aan het aanbod van genade, maar maakte wel duidelijk welke Zaligmaker aan verloren zondaren wordt aangeboden, namelijk een in alle opzichten volkomen Zaligmaker.

Ter verdediging van de leer van de particuliere verzoening beroept Owen zich niet alleen op de Schrift, maar doet hij ook een appèl op de gewetens van alle christenen. Het fundament van hun troost wordt weggenomen als de uitspraken in de Schrift dat Christus voor ons is gestorven, ons met God heeft verzoend, ons heeft gekocht enz. slechts betekenen, dat deze zaken mogelijkerwijze volgen uit datgene wat Christus heeft gedaan. De zekerheid en troost van een christen is gebaseerd op het feit dat Christus metterdaad voor hem stierf 8). In de leer van de particuliere verzoening ging het Owen om de vastheid van Gods trouw en genade. Dat blijkt ook uit de volgende zinsnede in een brief die hij schreef aan Cromwell. Owen wenste Cromwell toe dat hij 'de aanwezigheid van onze goede God mocht hebben, in een levend gevoel van Zijn onveranderlijke liefde in Christus tot uw persoon' 9).Terecht heeft Wallace een verbinding gelegd tussen Owens visie op de reikwijdte van de verzoening en het sterk christocentrische karakter van Owens theologie 10). De leer van de particuliere verzoening laat zien hoe persoonlijk het karakter van de dood van Christus voor ons is.

Het werk van de Heilige Geest
Owen heeft een negendelige verhandeling over het werk van de Heilige Geest geschreven onder te titel Pneumatologia. Evenals Calvijn kan Owen getypeerd worden als een theoloog van de Heilige Geest. Owen is zich ervan bewust geweest, dat voor hem niemand in de kerkgeschiedenis zo uitvoerig op de verschillende facetten van het werk van de Heilige Geest was ingegaan, als hij dat deed 11). De bron van het geestelijke leven is voor Owen de vernieuwing door de Heilige Geest en de inhoud ervan de gemeenschap met Christus. In A Discourse concerning the Holy Spirit valt de nadruk heel sterk op het eerste. In Zijn vernieuwende werk is de Heilige Geest de Geest van Christus. De aandacht voor de Heilige Geest en zijn werk gaat bij Owen niet ten koste van de aandacht voor de persoon en het werk van Christus. De Heilige Geest is voor hem altijd de Geest die niet alleen van de Vader, maar ook van de Zoon uitgaat. Owen wenst niet over de Heilige Geest te spreken zonder Christus, en niet over Christus zonder de Heilige Geest 12). Waar het Owen in het werk van de Heilige Geest om gaat, is dat de Heilige Geest volstrekt soeverein is in het wederbaren van zondaren. Een mens kan zich niet, noch wil zich voorbereiden op het ontvangen van genade. De wedergeboorte is het soevereine werk van God in het hart en leven van een mens. De soevereiniteit van de Heilige Geest in het wederbaren van zondaren onderstreept dat een mens enkel uit genade zalig wordt. In de theologie van Owen vormen de gemeenschap met Christus en de inwoning van de Heilige Geest de brug tussen Gods eeuwig welbehagen en de uitvoering daarvan in de tijd. Gods eeuwige welbehagen wordt namelijk gerealiseerd via de gemeenschap met Christus en de inwoning van de Heilige Geest.

Bij de ontwikkeling van de leer van de Heilige Geest heeft Owen zich naar zijn eigen getuigenis op drie bronnen gebaseerd en wel de Heilige Schrift, het inzicht van de Vroege Kerk en de bevinding van hen die oprecht geloven 13).
Onder de kerkvaders nam Augustinus voor hem een bijzondere plaats in. Hij ziet deze namelijk als een model voor het werk van de Heilige Geest in het hart. Owen is ervan overtuigd dat niemand Augustinus evenaart in observatie van de verborgen werking van de Geest in het verstand en de zielen van mensen. Dat geldt dan zowel voor de werkzaamheden van Gods Geest die tot de bekering leiden, als voor de activiteit van Gods Geest in de bekering
zelf 14).

De bekering van Augustinus, zoals deze door hemzelf in de Confessiones is beschreven, heeft Owen uitvoerig weergegeven in het zesde hoofdstuk van boek 111 van A Discourse concerning the Holy Spirit 15).

We besteden aandacht aan drie facetten van het werk van de Heilige Geest zoals Owen dat beschrijft, namelijk de wedergeboorte, de heiliging en de verzegeling met de Heihge Geest. Het geestelijk leven vangt voor Owen daar aan waar het beginsel van genade aan de mens wordt meegedeeld. Deze mededeling van het beginsel van genade vindt plaats in de wedergeboorte. Daarbij komt ook de vereniging met Christus tot stand. Owen heeft wedergeboorte; geloof, rechtvaardiging en heiliging wel logisch, maar niet chronologisch van elkaar onderscheiden. In de wedergeboorte wordt de zondaar met het rechtvaardigend en zaligmakend geloof begiftigd, dat hem met Christus verenigt en zo heilig met God doet wandelen 16).

In A Discourse concerning the Holy Spirit geeft Owen een uitgebreide analyse van de natuur van de wedergeboorte en de wijze waarop zij tot stand komt. Vóór hij op de wedergeboorte als zodanig ingaat, brengt hij de werkingen van de Heilige Geest die voorafgaan aan de wedergeboorte ter sprake. De gedachte dat er sprake is van een voorbereiding op de wedergeboorte is kenmerkend voor het puritanisme. Waar het puriteinen om ging, was dat het geloof in Christus niet in een vacuüm ontstaan. Packer heeft erop gewezen dat voor de puriteinen het concept van de voorbereiding tot de wedergeboorte in en evangelisatorische context staat 17). Alleen een zondaar die weet van zijn verlorenheid, zal de toevlucht nemen tot Christus. Een predikant die wijst op de noodzaak van schuldkennis is als en dokter die zijn patiënt duidelijk maakt dat hij ernstig ziek is om hem zo op het belang te overtuigen dat hij zich onder behandeling dient te stellen.

Voor Owen staat vast dat er een verschil is tussen overtuigen van zonde en bekering tot God. Een mens die alleen weet van overtuiging van zonde en schuld, gaat darmee verloren 18). Overtuigingen van zonde leiden niet onlosmakelijk tot het ontvangen van genade 19). Wanneer personen onder overtuiging van zonde gebukt gaan, is het niet onze eerste taak om hen te troosten, maar om hen tot het geloof in Christus te bewegen 20). Daar waar de zondaar door de wederbarende werking van Gods Geest ingaat op de nodigingen van het evangeHe eindigt het algemene werk van Gods Geest en begint Diens zaligmakende werk. De Heilige Geest gebruikt de nodigingen van het evangelie om een zondaar met Christus te verenigen. Zo gaat de zonde over van het verbond der werken in het verbond der genade 21).

In samenhang met het onderscheid tussen algemene en bijzondere genade maakt Owen een verschil tussen 'wettisch' en 'evangelisch berouw'. Het wettische berouw gaat vooraf aan wedergeboorte en geloof, terwijl het evangelische berouw juist eruit voortvloeit 22). De wet maakt ons bekend wat zonde is. In die zin is de kennis van de zonde door de wet. Deze kennis van zonde krijgt echter pas een geestelijk en zaligmakend karakter door de kennis van Christus. Zijn lijden voor de zonden verbreekt ons hart 23). Geloof en evangelisch berouw zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden 24).  In gemeenschap met Christus wordt de vrees uit de kennis van zonde weggenomen en krijgt de kennis van zonde de gestalte van droefheid naar God 25). De wedergeboorte is voor Owen de wortel van de heiliging 26). Toch is de heihging niet automatisch het resultaat van de wedergeboorte. Het nieuwe leven in ons is bij voortduur afhankelijk van Gods genade. Gelovigen vragen of de Heilige Geest hen bij voortuur innerlijke, heiligende en versterkende genade geeft 27). Niet alleen de wedergeboorte, maar ook het geloof wordt door Owen de wortel van alle waarachtige gehoorzaamheid aan God genoemd 28). Wedergeboorte en geloof zijn immers onafscheidelijk met elkaar verbonden. De beoefening van het geloof in de Persoon van Christus is de bron van alle evangelische gehoorzaamheid 29). Het geestelijke zien op Jezus is het middel om Hem gelijkvorming te worden 30). Heiliging is dan ook slechts een plicht voor gelovigen. De eerste opdracht voor ongelovigen is niet heiliging, maar bekering tot God en geloof in Christus (31).
In verband met de heiliging heeft Owen nog een zeer behartenswaardige opmerkingen gemaakt die ik graag doorgeef, namelijk: 'heilig zijn is noodzakelijk, weten het te zijn kan een verzoeking zijn' (32).

Owen was er diep van overtuigd dat de gelovigen hun leven lang te strijden hebben tegen hun zondige aard. De gedachte dat wij in dit leven onze zondige aard volkomen kunnen overwinnen, wees hij radicaal van de hand (33).
De heiligheid van het evangelie wordt niet bereikt of behouden zonder een voortdurende strijd tegen de zonde (34)
 In The Nature, Power, Deceit and Prevalency of the Remainders of Indwelling Sin in Believers heeft hij zich uitdrukkelijk met dit onderwerp beziggehouden. De uitdrukking 'de zonde, die in ons woont' komen wij tegen in Romeinen 7 vers 20. Het lijdt voor Owen geen twijfel dat in de tweede helft van Romeinen 7 een gelovige aan het woord is 35). Ik wijs erop dat de aandacht voor de blijkende realiteit van de inwonende zonde niet alleen theologisch, maar ook psychologisch van groot belang is. De geachte dat een christen in dit leven van de strijd tegen de zonde kan uitkomen, leidt namelijk of tot hoogmoed, of tot depressiviteit. Geen van beide kan als vrucht van de Geest worden getypeerd. De realiteit van onze blijvende zondigheid onderstreept, dat wij alleen door het geloof in Christus en de ons in Hem geschonken gerechtigheid rechtvaardig voor God zijn. Al is er veel verdoemelijks in ons, toch is er geen verdoemenis voor ons, omdat wij in Christus rechtvaardig voor God zijn en zo vrede met Hem hebben.

In zijn visie op de verzegeling met de Heilige Geest ging Owen ten opzichte van zijn puriteinse geestverwanten en tijdgenoten een eigen weg. In de puriteinse traditie, waarin Owen opgroeide, was men ertoe overgegaan het komen tot geloof en de verzegeling met de Heilige Geest chronologisch van elkaar te scheiden. De verzegeling van de Heiige Geest zag men als een subjectieve ervaring die van gelovigen de volle zekerheid van het geloof schenkt. Owen heeft zich in eerste instantie aangesloten bij deze onder de puriteinen algemeen geaccepteerde zienswijze. In The Death of Death in the Death of Christ schrijft Owen dat de Heilige Geest de liefde Gods in het hart van de gelovigen uitstort, nadat zij zijn gerechtvaardigheid en vrede met God hebben gekregen. Deze gevoelvolle ervaring van Gods liefde stelt hij gelijk aan de verzegeling met de Heilige Geest 36). In 1675 schrijft Owen in Of commimion with God the Father, Son and Holy Ghost dat hij niet geheel zeker is over de betekenis van het beeld van de verzegeling met de Heilige Geest 37). Wel is hij ervan overtuigd dat de verzegeling met de Heilige Geest allereerst wijst op het feit dat god ons beschermt. In tegenstelling tot velen van zijn geestverwanten gaat hij ervan uit dat niet de beloften, maar de gelovigen worden verzegeld. In het genoemde werk verstaat hij onder de verzegeling met de Heilige Geest, dat wij vanuit de werkelijkheid dat de Heilige Geest ons aan Christus gelijkvormig maakt, een levend gevoel hebben van de liefde die God ons heeft gegeven met een troostvolle overtuiging dat Hij ons heeft begenadigd 38).

In deel VIll van Pneumatologia, A Discourse of the Holy Spirit as a Comforter, dat postuum werd gepubliceerd, vinden wij Owens gerijpte visie op de verzegeling met de Heilige Geest. Owen trekt hier welbewust consequenties uit zijn al eerder verworven inzicht dat niet de beloften, maar de personen van de gelovigen worden verzegeld. Hij verstaat nu onder de verzegeling met de Heilige Geest, de mededeling van de Geest Zelf aan de gelovigen en niet de genadige werkingen van de Geest ten opzichte van de gelovigen. Deze genadige werkingen ziet hij als een effect van de verzegeling met de Heilige Geest. De verzegeling met de Heilige Geest vindt direct bij de effectieve roeping plaats. Dan worden wij in en nieuwe relatie tot God, tot Christus en tot de heiligen geplaatst. Owen verbindt evenals de hoofdstroom van het puritanisme de verzegeling van de Heilige Geest ook met de zekerheid van het geloof verbinden. Aan de mededeling van de Heilige Geest ontspringt namelijk het trostende werk van de Heilige Geest en het doorgaande getuigenis van de Heilige Geest. Owen bestrijdt nadruklelijk dat één bepaalde daad van de Geest in de gelovigen hen tot de zekerheid van het geloof brengt 39).

De volharding der heiligen
Voor Owen is de volharding der heiligen de kroon op de leer van vrije genade. Zij is verbonden met het centrale leerstuk van de Reformatie, namelijk de rechtvaardiging door het geloof. Het is onmogelijk dat gelovigen uit de staat van de rechtvaardiging vallen 40). In het leerstuk van de volharding der heiligen komen alle lijnen van de leer van vrije en soevereine genade samen. Gods liefde is een liefde zonder einde omdat het een Hefde zonder begin is. Gods besluiten zijn onveranderlijk. Het is onmogelijk dat degenen voor wie Christus stierf, verloren gaan. De Heilige Geest wordt in de wedergeboorte blijvend aan de gelovigen medegedeeld. 41).

Zijn visie op de volharding der heiligen heeft Owen uitvoerig uiteengezet in The doctrine of the Saints' Perseverance Explained and Confirmed. Daarin beroept hij zich niet alleen op meerder gereformeerde theologen, maar ook op Augustinus en op de middeleeuwse theoloog Thomas Bradwardine (plm. 1290-1349). Evenals Anselmus was Bradwardine aartsbisschop geweest van Canterbury. Dit laat zien dat Owen zich in zijn genadeleer bewust aansloot bij de Augustijnse traditie uit de eeuwen vóór hem 42). De leer van de volharding der heiligen wordt volgens Owen door God gebruikt om Zijn volk ons gevoel van Zijn liefde te geven 43). De volharding der heiligen vorm de garantie dat wij niet alleen van ons geloof, maar ook van onze uiteindelijke zaligheid zeker kunnen zin. De zekerheid dat Gods liefde onveranderlijk is, geeft de gelovigen vreugde (44). Omdat deze troost onlosmakelijk is verbonden met het offer en de voorbede van Christus, betuigt Owen dat deze leer Christus liefelijk voor onze ziel maakt 45).

Slot
Owen wenste allereerst een theologie te beoefenen in gehoorzaamheid aan de Schrift. Omdat de Schrift de zaligheid alleen uit genade leert, was Owen ook een overtuigd gereformeerd theoloog. Tegelijkertijd was deze strenge calvinist mild in zijn oordeel over anderen. Meer dan eens bracht hij naar voren dat personen, ondanks leerstellige afwijkingen, naar zijn overtuiging blijk gaven van waarachtig geestelijk leven. Het geestelijk leven stond of viel voor hem niet met scherp dogmatisch inzicht 46). Zo is Owen ervan overtuigd dat, ondanks het feit dat de leer van de rechtvaardiging gebrekkig kan zijn geformuleerd, de rechtvaardiging als geestelijke realiteit het deel is van alle gelovigen de eeuwen door. Het valt hem op dat theologen zich in hun meditaties en gebeden vaak anders uitdrukken dan in hun leerstellige geschriften 47).  De rechtvaardiging kan het deel zijn van hen die het juiste inzicht in de leer van de rechtvaardiging missen 48).

Onder ander hieruit blijkt dat Owen niet alleen een gereformeerd, maar ook een katholieke theoloog wilde zijn. Met grote kennis van de geschriften van theologen uit zijn eigen tijd en uit de hele kerkgeschiedenis voor hem schreef hij zijn doorwrochte theologische karakter. Hij hield preken voor het Engelse parlement, waarbij hij de Engelse volksvertegenwoordigers ertoe opriep hun macht en invloed aan te wenden ten dienste van Hem. Die de Overste is van de koningen der aarde. Hij was ook een herder van zieken die onbekeerden tot Christus begeerde te leiden en Gods kinderen wenste op te bouwen in het allerheiligst geloof, waarbij de christen juist in die weg al meer leert verstaan dat de waarachtige en aan God welbehaaglijke gestalte van het geloof de bedelaarsgestalte is.

Bij het verstaan en doorgeven van de boodschap van de Schrift komen altijd weer de vragen naar voren: wie is God, hoe zijn wij rechtvaardig voor Hem en hoe kunnen wij tot Zijn eer leven? Bij het beantwoorden van deze vragen is Owen één van de heiligen die wij als een gids kunnen gebruiken. Packer heeft de puriteinen in geestelijk opzicht getypeerd als reuzen 49). Voor Owen geldt dat niet alleen als het gaat om zijn vroomheid, maar ook om zijn theologische denkkracht. Tegelijkertijd dienen wij hier aan toe te voegen dat Owen zich ervan bewust was, dat al onze theologische formuleringen slechts ten dele zijn. Ook daarin kurmen wij van hem leren. Owen besluit Meditations and Discourses on the Glory of Christ met de volgende woorden: 'Er is voor ons hierin verder niets te doen, dan dat wij van nu voortaan altijd al onze meditaties die daarop betrekking hebben, afsluiten met de diepste zelfvernedering, vanuit een gevoel van onze onwaardigheid en onbekwaamheid om deze dingen te begrijpen, van bewondering voor die uitnemende glorie die wij niet kunnen begrijpen, en van vurige verlangens naar die tijd, wanneer wij Hem zullen zien zoals Hij is, eeuwig met Hem zullen zijn, en Hem zullen kennen, zoals wij gekend worden' 50).  In heel zijn theologie gaat Owen om de eer van God. Zijn theologie kan daarom worden samengevat in de regel van de Avondzang:
'Drie-enig God, u zij al d' eer'. 


Dit is het laatste artikel in een serie van drie.

De auteur is hervormd predikant te Elspeet. Hij promoveerde op 11 oktober 1999 aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken te Apeldoorn. Zijn proefschrift had als titel: 'Die mij heeft liefgehad'. De betekenis van de gemeenschap met Christus in de theologie van John Owen (1616- 1683). Een handelseditie verscheen bij uitgeverij Groen te Heerenveen.


Noten:
1. The works of John Owen (zie noot 1, aflevering 1). l:6ff.; 13:129,145; 15:77ff.; 24:346.

2. 1:162,223

3. 'I. Redemption, as it is a price; II. Reconciliation, as it is a sacrifice; III. Satisfaction, as it is a punishment'. 12:508.

4. 10:88, 246ff.

5. 10:98, 154,182,421.

6. 6:523; 10:314, 407ff

7. If there were a thousand worlds, the gospel of Christ might, upon this ground, be preached to them all, there being enough in Christ for the salvation of them all, if so they will derive virtue from him touching him in faith; the only way to draw refreshment from this fountain of salvation'. 10:297.

8. 10:98,154,182,421.

9. ll:288ff

10. 'That you may have the presence of our good God in a living sense of his unchangeable love in Jesus to your person'. The correspondence of John Owen, p. 85

11. D.D. Wallace, 'The Life and Thought of John Owen to 1660: A study of the Significance of Calvinist theology in English Puritanism', Princeton University 1965, p. 336.

12. 3:2.

13. 2:257.

14. D.D. Wallace, Puritans and Predestination: Grace in English Protestant Theology, 1515-1695, Capel Hill, North Carolina 1982, p.l85.

15. 'the plain testimonies of the Scripture, the suffrage of the ancient church, and the experience of them who do sincerely believe' 3:10.

16. 'for I must say, that, in my judgement, there is none among the ancient or modem divines unto this day, who, either in the declarations of their own experiences, or their directions unto others, have equalled, much less outgone him, in an accurate search and observation of all the secret actings of the Spirit of God on the minds and souls of men, both towards and in their recovery or conversions' 3:349.

17. 3:337-365.

18. 1:485-490; 3:207ff.; 5:93ff.; 11:123.

19. J.I. Packer, Among God's Giants: The Puritan Vision of the Christian Life, Eastbourne 1991, pp. 48,226; zie ook R.B. Bickel, Light and Heat: The Puritan View of the Pulpit and The Focus of the Gospel in Puritan Preaching, Morgan, Pennsylvania 1999, pp 131ff.

20. 6:377.

21. 5:75.

22. 3:410.

23. 24:319.

24. 'legal' en 'evangelical repentance'

25. 2:95ff.

26. 5:213.

27. 2:196; 6:379.

28. 3:299; 6:166.

29. 3:531ff.; 7:440; 9:351.

30. 'the daily exercise of faith on Christ as crucified. This is the great fundamental means of mortification of sin in general, and which we ought to apply unto every particular instance of it'. 7:527. Zie ook: 3:364.

31. 1:243,305.

32. 1:292,0582.

33. 6:35.

34. 'To be holy is necessary; to know it, sometimes a temptation'. 6:601.

35. 3:462; 6:25.

36. 7:171.

37. 6:158.

38. 10:277.

39. 'I am not very clear in the certain pecular intendment of this metaphor'. 2:242.

40. 2:243.

41. 4:405.

42. 11:159.

43. ll:120ff

44. Onder andere uit het beroep dat Owen doet op Anselmus en Bradwardine blijkt dat ook hij, ook al was hij een congregationalistisch puritein, belang hechtte aan de continuïteit met het katholieke erfgoed uit de eeuwen vóór de Reformatie. Zowel Anselmus als Bradwardine waren Engels vertegenwoordigers van het augustijnse gedachtegoed.

45. 11:113.

46. 11:5.

47. 'This doctrine renders Jesus Christ lovely to our souls, to the soul of believers' 11:398.

48. 'I am very slow to judge of men's acceptation with God by the apprehension of their understandings'. 12:8.
Zie ook 5:18.

49. 'hence it has been observed, that the schoolmen themselves, in their meditations and devotional writings, wherein they had immediate thoughs of God, with whom they had to do, did speak quite another language as to justificaton before God then They do in their wrangling, philosophical, fiery disputes about it. And I had rather learn what some men really judge about their own justification from their prayers than their writings. Nor do I remember that I did ever hear any good man in his prayers use any expressions about justification, pardon of sin, and righteousness before God, wherein any plea from anything in ourselves was introduced or made use of. 5:18.

50. 5:164.

51. J.I. Packer, Among Gods' Giants, p. 11.

52. 'There is nothing farther for us to do herein but that now and always we shut up all our meditations concerning it with the deepest sense of self-abasement, out of a sense of our unworthiness and insufficiency to comprehend those things, admiration of that excellent glory which we caimot comprehend, and vehement longings for that season when we shall see him as he is, be ever with him, and know him even as we are known'. 1:415.
 











Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 2002

Protestants Nederland | 24 Pagina's

De betekenis van de gemeenschap met Christus

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 2002

Protestants Nederland | 24 Pagina's