Oldenbarnevelt: bewonderd en bestreden staatsman
Johan Oldenbarnevelt (1547-1619) behoort tot de grote figuren van onze geschiedenis en is door de Romeins dan ook opgenomen in hun rij van erflaters.1 Zijn tragisch einde spreekt tot de verbeelding en roept mededogen op. Wie kan over Oldenbarnevelt spreken zonder te denken aan de terechtstelling op het Binnenhof? In de woorden van de historicus Robert Fruin (1823-1899): "Wie kan zijn naam uitspreken zonder smartelijke herinneringen bij zich op te wekken; wie zich de man voorstellen zonder het moordschavot op de achtergrond"!2
Beeldvorming
Oldenbarnevelt was staatsman. Maar na zijn dood werd hij tevens symbool van een partij en ontwikkelde zich een patriottisch- romantische traditie waarin de landsadvocaat getekend werd als kampioen van de vrijheid en gezien werd als de held die door een laaghartige prins Maurits was vermoord.3 Aan het begin van deze traditie, die eind achttiende eeuw een grote bloei beleefde,'4 staat de dichter Joost van den Vondel (1587- 1679) wiens beroemd geworden gedicht Het Stockske van Oldenbarnevelt, waarvan de beginregels vroegere generaties middelbare scholieren vertrouwd waren, zich sterk in het collectieve geheugen heeft vastgezet.5 Het patriottisch-romantisch beeld, dat we ook aantreffen in Vondels toneelstuk Palamedes of de vermoorde onschuld (1625) en door de Amerikaanse geschiedschrijver John Lothrop Motley (1814-1877), auteur van een tweedelige studie over Oldenbarnevelt, werd overgenomen,6 is echter nooit door iedereen gedeeld. De negentiende-eeuwse cultuurhistoricus Conrad Busken Huet (1826-1886) hekelde de historische onjuistheid van Vondels voorstelling en wees erop hoe in 1625, dus binnen enkele jaren, de openbare mening ten gunste van Oldenbarnevelt was veranderd. Reeds toen wist men niet meer, of wilde men niet meer weten, met welke geweldenarijen Oldenbarnevelt zijn politiek had willen doorzetten en deed men het voorkomen alsof, met uitzondering van zeker aantal ul-tracalvinistische duisterlingen, het gehele land altijd op de hand van de advocaat was geweest. Tevens wees Huet erop dat, in tegenstelling tot de indruk die lezing ervan maakt, ook Het Stockske eerst enkele jaren na de terechtstelling was geschreven.7 Prachtig blijft de dramatische zeggingskracht van dit vers. Het orthodox-protestantse of, zo men wil, het orthodoxromantisch beeld van Oldenbarnevelt het spiegelbeeld van het patriottischromantische. Voor vertegenwoordigers van het Réveil, dat sterk hechtte aan het drievoudig snoer God-Nederland-Oranje, als Bilderdijk, Van der Kemp en Da Costa, was prins Maurits de grote held en Oldenbarnevelt de vijand van vaderland, godsdienst en Oranje, terwijl ook Groen geïnspireerd werd door een religieus en fundamenteel orangisme, een perspectief van waaruit Oldenbarnevelt al snel als onvaderlandslievend werd beschouwd en waarbij niet geschroomd werd een aantal van zijn daden als misdadig te beschouwen.8 Hierbij moet overigens wel worden aangetekend dat Groen - hier toont zich de historicus die recht wil doen aan het verleden- desondanks oog had voor de grote verdiensten van de landsadvocaat. Interessant in deze is zijn briefwisseling uit 1858 met Da Costa, die kritiek had uitgeoefend op het zijns inziens te gunstig beeld dat Groen van Oldenbarnevelt had gegeven,9 een beeld waarvan de Réveilpredikant Hasebroek echter zowel de christelijke verschoning als de verzachtende psychologische verklaringen van het gedrag van de grote vaderlander loofde.10 Groens waardering voor Oldenbarnevelts verdiensten bleek eveneens uit zijn begeleidend schrijven bij de toezending van de door Van Deventer uitgegeven Gedenkstukken van Johan van Oldenbarnevelt en zijn tijd aan koning Willem III in 1865,11 terwijl hij in zijn Maurice et Barnevelt (1875) tegenover Motley was opgekomen voor de integriteit van beiden.12 Sindsdien is er geen wetenschappelijk historicus meer die het oude verhaal van de mokkende en wraakzuchtige prins Maurits en de grijze martelaar voor de vrijheid verder vertelt; de zaak is veel ingewikkelder, aldus Algra, schrijver van het vijfdelige overzichtswerk Dispereert niet, 13 waarin de vaderlandse geschiedenis vanuit orthodox-protestants perspectief verteld wordt en waar men dus geen verheerlijking van Oldenbarnevelt hoeft te verwachten. Als voorbeeld van Groens historische rechtvaardigheid, die principiële stellingname niet uitsloot, mag tevens gelden dat hij, als teken van verzoening en mits gegrond op onbevangen onderzoek en wederzijdse waardering, niet afwijzend stond tegenover een standbeeld van Oldenbarnevelt, al verbond hij hieraan wel de voorwaarde dat deskundigen van alle richtingen, in het voetspoor van de uitnemende historiekenner Fruin, dan ook tot een onpartijdig oordeel over prins Maurits zouden komen. Zijn geestverwant Abraham Kuyper kon zich hierin niet goed vinden. Voor Kuyper, die zich hier in gezelschap van Da Costa bevond, was Oldenbarnevelt, samen met Johan de Wit, de leider van de partij (bedoeld wordt hier de regentenpartij) die de schat die God in het Oranjehuis aan ons land had gegeven had willen ontroven. Maar ook Kuyper kon niet ontkomen aan erkenning van het formaat van deze twee regenten en typeerde hen als grondleggers van ons volksbestaan in de tweede orde; de eerste was natuurlijk Willem van Oranje. In de orthodox-protestantse beoordeling van Oldenbarnevelt was dus wel sprake van nuanceringen.14 Ten slotte was er, naast het patriottisch-romantisch en orthodox- protestants beeld, nog een derde beeld, dat van de democratisch- liberale stroming eind negentiende eeuw die weliswaar weinig hechtte aan God en Oranje, maar voor wie het vaderland van grote betekenis bleef. Tot deze stroming behoorde de letterkundige Albert Verwey (1865-1937), die in zijn toneelstuk Johan van Oldenbarnevelt de landsadvocaat verheerlijkte en tegen de calvinisten verdedigde.15 In schoolboeken en (populaire) geschiedschrijving hebben deze beelden, zo nauw verbonden aan de felheid van politieke en godsdienstige tegenstellingen in het verzuilde Nederland, tot lang in de twintigste eeuw standgehouden. Nog eind jaren zeventig kon worden geschreven dat het proces tegen Oldenbarnevelt nog steeds een bron van meningsverschillen vormde.16 Een moderne biografie: Knapen over Oldenbarnevelt als bouwer van de Republiek In onze ontzuilde en relativerende postmoderne tijd is de felheid van veel tegenstellingen echter veelal verdwenen en is, na de lijvige vijfdelige biografie (1960-1972) van Jan den Tex (1899-1984) die zich zoveel mogelijk boven de partijen wilde stellen,17 het moment rijp geworden voor een meer zakelijke benadering van Oldenbarnevelt die door Fruin, in een korte maar knappe en evenwichtige schets, de grootste Nederlandse staatsman is genoemd.18 Een dergelijke benadering vinden we in de recent verschenen biografie, de eerste na die van Den Tex, als we tenminste de biografisch schets van Geert Janssen, Het Stokje van Oldenbarnevelt (2000) niet meerekenen,19 van de historicus en journalist Ben Knapen, waarin Oldenbarnevelt beschreven wordt als vormgever van de Nederlandse staat zoals die zich in en door de strijd tegen Spanje heeft ontwikkeld en die als Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tot 1795 heeft bestaan. We geven een indruk van de inhoud van deze biografie, waarbij we, ter vergelijking, soms een uitstapje naar andere literatuur maken, en proberen vervolgens haar waarde voor de geschiedschrijving vast te stellen. Oldenbarnevelt groeide op in Amersfoort, studeerde in Leuven, Heidelberg en Padua en werd, na enkele jaren werkzaam te zijn geweest als advocaat, in 1576 stadspensionaris van Rotterdam, waarmee hij de hoogste ambtelijke post ter stede bekleedde. In 1586 werd hij landsadvocaat van Holland. Deze functie, in theorie een dienende, maar in de praktijk een uitvoerende, bracht hem in het centrum van de macht. Als landsadvocaat van het machtige gewest Holland vervulde hij een sleutelfunctie in het binnen- en buitenlandse beleid van de jonge Republiek die zich onder zijn krachtige en tegelijkertijd behoedzame leiding en diplomatie tot één van de machtigste staten van Europa ontwikkelde en daarmee was hij, naar een door Knapen aangehaalde uitspraak van Jan Romein, de eerste burger sinds de oudheid die wereldpolitiek heeft gemaakt. Aan de titel landsadvocaat van Holland heeft Oldenbarnevelt een wereldhistorische betekenis gegeven. Hij was inderdaad de pleitbezorger van zijn land in de wereld en heeft van Holland, vóór hem een uithoek van de wereld, voor een eeuw lang het middelpunt van Europa gemaakt.20 Na zijn ambtsaanvaarding kon Oldenbarnevelt al spoedig zijn diplomatieke talenten ontplooien in de confrontatie met de Engelse landvoogd Leicester, aan wie de Staten-Generaal, na de dood (1584) van prins Willem, in 1585 de soevereiniteit hadden overgedragen en die als gouverneur-generaal in theorie met het hoogste gezag bekleed was, maar met wie vanaf het begin conflicten waren over de grenzen van dat gezag. De essentiële vraag hierbij was: bij wie berust uiteindelijk de macht? Bij Leicester of de Staten-Generaal, de vertegenwoordiging van de zeven gewesten waarin het machtige gewest Holland een leidende positie bekleedde. Met het uiteindelijke vertrek (1587) van Leicester - over wiens bestuursperiode de grote negentiende-eeuwse romancière mevrouw Bosboom-Toussaint een boeiende en knappe historisch-psychologische romancyclus heeft geschreven,21 een werk dat door Knapen echter niet wordt vermeld - eindigde de strijd in het voordeel van het gewest Holland en zijn landsadvocaat. Dit was een diplomatieke "tour de force", want niet alleen was Leicester tot smadelijk vertrek gedwongen, het was Oldenbarnevelt daarnaast tevens gelukt in de opstandige gewesten Utrecht, Gelderland en Overijssel Hollands macht te doen veroveren. Dit was gebeurd met gedram, durf, intrige en inzicht en tevens een dosis geluk, aldus de auteur.22
Tien jaren
Vanaf 1588, het eigenlijke geboortejaar van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, ontwikkelde de Republiek, naar een woord van Busken Huet een curiositeit die niet tot in het oneindige kon voortbestaan,23 zich buitengewoon gunstig. Een bijzonder licht valt hierbij op het tijdvak 1588- 1598, waaraan Fruin zijn befaamd geworden werk Tien jaren uit de Tachtigjarige Oorlog 1588-1598 heeft gewijd. Tien jaren waarin zich grote veranderingen hadden voltrokken. Zo groot dat men wel van een metamorfose mag spreken: "Hoe is alles veranderd! De noordelijke gewesten, de roemrijke Zeven, zijn voorgoed bevrijd, voorspoedig te land en ter zee, de regering is eensgezind en door het volk geëerbiedigd; het leger volgzaam en uitmuntend aangevoerd; de schatkist voortdurend gevuld door gewillig opgebrachte belasting".24 De groei van deze jaren was niet alleen aan Oldenbarnevelts krachtige en geoefende hand en zijn diplomatieke talenten te danken. Ze was evenzeer te danken aan prins Maurits, die in deze wonderbaarlijke jaren een reeks van militaire successen behaalde en de ene stad na de andere veroverde. Aan het begin van deze militaire triomftocht stond de verovering van Breda (1590), bekend geworden als Het turfschip van Breda. Het verhaal hiervan, een van de verhalen die hebben bijgedragen aan het romantisch beeld van het vaderlands verleden bij generaties schoolkinderen, wordt door Knapen tamelijk uitvoerig naverteld;25 zo ook andere militaire successen als de belegering en inneming van Geertruidenberg (1593).26 Interessant om te lezen is dat Oldenbarnevelt vaak aanwezig was bij belegeringen en nauw betrokken bij de besluitvorming, waarbij hij regelmatig vergezeld werd van andere leden van de Staten-Generaal, het hoogste staatsorgaan in de Republiek.27 In deze jaren was er, ondanks verschil in karakter en positie, een goede en vruchtbare samenwerking tussen Oldenbarnevelt als hoogste burgerlijke leider en prins Maurits als hoogste militaire leider. Zij waardeerden elkaar en hadden elkaar nodig. Grosso modo vormden zij toen een ideale combinatie, aldus Knapens typering.28 De eerste gaf vorm aan nieuwe staatkundige verhoudingen die twee eeuwen zouden duren, schiep orde in de belastingen, gaf een krachtige financiële grondslag aan de nieuwe staat, bevorderde door onder andere de oprichting van de VOC (1601) - een slagvaardige economische en militaire organisatie die de positie van Hollandse regenten en de macht van het gewest Holland in en buiten de Republiek verder verankerde29 - de handel, en verzekerde door zijn diplomatieke talenten en contacten aan de vorstenhoven de Republiek een eigen en machtige positie in Europa, terwijl de laatste in binnen- en buitenland grote faam genoot als legerleider. Dit alles wordt door Knapen helder en levendig beschreven en menigeen kan hier zijn kennis van de vaderlandse geschiedenis opfrissen.
Slag bij Nieuwpoort
Veel aandacht wordt besteed aan de Slag bij Nieuwpoort (1600) hetberoemdste jaartal in de vaderlandse geschiedenis. De tocht naar dit Vlaamse kuststadje was een idee van Oldenbarnevelt en bedoeld, naast uitroeiing van het kapersnest Duinkerken dat de handel veel schade berokkende, om de hele Vlaamse kust in handen van de Staten-Generaal te doen geraken en zodoende de Republiek een sterke militaire en politieke positie in het Europese krachtenveld te bezorgen. Oldenbarnevelts enthousiasme werd door prins Maurits echter niet gedeeld. Deze zag grote en onverantwoorde risico's aan de onderneming. Hij kon echter weinig anders doen dan gevolg geven aan de verlangens van de Staten- Generaal in casu die van Oldenbarnevelt. Ook hier bleek weer eens duidelijk dat prins Maurits, al werd hij dan eerbiedig aangesproken als Excellentie, in wezen een dienaar van de Hoogmogende Heren van de Staten-Generaal was, een positie waarover Oldenbarnevelt, die voor adel overigens een snobistische bewondering had, in zijn soms belerende en neerbuigende houding tegenover de prins ook weinig twijfel liet bestaan.30 De expeditie naar Nieuwpoort werd groots aangepakt. Op de rede van Vlissingen lagen meer dan twaalfhonderd schepen (een groter aantal dan de Armada van 1588 had geteld) maar door de weersomstandigheden moest men vroegtijdig aan land gaan. Na lange marsen door onbekend gebied bereikte men uiteindelijk Nieuwpoort. Maar hier bleek het Staatse leger ingesloten te zijn door de Spaanse hoofdmacht. De Staten-Generaal beseften dat ze een verkeerde beslissing hadden genomen en bezwoeren elkaar prins Maurits nooit meer te dwingen tot een tocht die hijzelf bij voorbaat afkeurde. Op 2 juli 1600 stonden het Spaanse en Staatse leger tegenover elkaar. Aanvankelijk bleef de strijd onbeslist, maar na enkele uren sloegen de Spanjaarden, in paniek geraakt door de kanonnen van prins Maurits, op de vlucht. Formeel was de slag, waarbij 4000 soldaten gesneuveld waren, geëindigd in een overwinning voor de Republiek, maar naar Knapens mening was deze overwinning, door een modern geschiedschrijver getypeerd als de opperste triomf van methode over kracht,31 naast de tactiek en behoedzaamheid van Maurits, vooral een kwestie van geluk geweest. De prins zelf zal dat anders hebben gezien. Hij knielde neer en dankte God voor de overwinning".32 Knapen laat het bij deze vermelding. We kunnen echter niet nalaten de woorden van een ontroerde Maurits hieraan toe te voegen, "seggende met tranen in de oogen: o Godt, wie zijn wy menschen, dien Gy sulcken eere gedaen, en overwinning gegeven hebt".33 Oldenbarnevelt en de Staten-Generaal wilden nu verder trekken en Nieuwpoort en Duinkerken alsnog veroveren. Maar prins Maurits, die altijd zeer voorzichtig was met de inzet van mensenlevens, en moeite had met het gemak waarmee Oldenbarnevelt vanwege zijn politieke ambities duizenden soldaten zag sneuvelen,34 voelde hier weinig voor en na enige strijd werd besloten tot de aftocht. Deze voortijdige aftocht illustreert de mislukking van de tocht naar Nieuwpoort. Zij betekende immers dat de grootste offensieve campagne uit de geschiedenis van de Republiek in feite op een fiasco was uitgelopen en de zege zinloos was geweest. Zinloos omdat het doel niet was bereikt en de Republiek haar macht niet in Vlaanderen had kunnen vestigen. Aldus Knapens conclusie.35 In de officiële propaganda echter werd de slag bij Nieuwpoort voorgesteld als een grootse overwinning en prins Maurits als de krijgsheld die roem voor zichzelf en de Republiek had vergaard.36 Dit heroïsch-nationalistisch beeld wist vooral in de negentiende eeuw het romantisch-vaderlands gemoed van velen te raken37 en vond zijn dichterlijke vertolking in Da Costa's De Slag bij Nieuwpoort (1859)38 naar Groens woorden een getuigenis van de rijkdom van onze heerlijke moedertaal en van het dichterlijk en christelijk gemoed van de dichter.39 Tot in de schoolboekjes van de twintigste eeuw heeft dit romantisch-nationalistisch beeld standgehouden.40 Nieuwpoort markeerde een begin van verandering in de relatie tussen Oldenbarnevelt en Maurits, al zou het onjuist zijn hierin de basis te zien van alle latere tweedracht tussen de landsadvocaat en de prins. Maar onmiskenbaar was een sluipend proces van verandering en vervreemding begonnen.41 Een proces met een fatale afloop. Maar dat wist nog niemand.
Het Twaalfjarig Bestand: verwijdering tussen Oldenbarnevelt en prins Maurits.
Het proces van vervreemding en vijandschap tussen Oldenbarnevelt en prins Maurits schreed voort en in de loop van 1607, toen met Spanje een tijdelijke wapenstilstand werd gesloten, was de landsadvocaat, die vrede zowel onvermijdelijk als wenselijk zag, de personificatie van de vredespartij geworden en Maurits de centrale figuur van de oorlogspartij."42 De wapenstilstand leidde niet tot vrede, maar tot het bekende Twaalfjarig Bestand (1609-1621). Het was in deze jaren dat de Republiek door hevige godsdiensttwisten tussen remonstranten en contraremonstranten werd beroerd. Het verschil tussen hen spitste zich toe op de uitverkiezing. De remonstranten of arminianen geloofden - we volgen Van Deursens definitie - dat verkiezing een vrucht van geloof was, terwijl contraremonstranten of gomaristen geloof als een vrucht van verkiezing zagen.'43Het ging hier om een voor de moderne mens nauwelijks meer navoelbare existentiële kwestie, maar waarover de strijd in grote hevigheid werd gevoerd en waardoor de kerk onderling zeer verdeeld en in grote beroering geraakte. Als handhaver van rust en orde voelde de staat zich geroepen het schisma, dat op een burgeroorlog dreigde uit te lopen, met machtsmiddelen te beslechten, waarbij in de ogen van de contraremonstranten - die hierbij natuurlijk konden verwijzen naar de Remonstrantie van 1610, waarbij de Staten de predikanten een zwijgplicht ten aanzien van moeilijke theologische problemen hadden opgelegd"44- op onaanvaardbare wijze de leervrijheid werd aangetast. Dit was een standpunt dat de landsadvocaat, die in deze zijn autoriteit overschatte en de scherpte en het groeiend gewicht van de godsdienst onderschatte niet kon begrijpen.45 Naar zijn mening werden niet de opvattingen van de contraremonstranten als zodanig aangetast, maar slechts hun verzet tegen de bevelen van een overheid die herstel van rust en vrede wenste en daarom eiste dat remonstranten en contraremonstranten elkaar als broeders zouden erkennen.46 Het hoeft geen verwondering te wekken dat deze afgedwongen verdraagzaamheid geen succes had. Tolerantie kan niet met intolerante middelen worden opgelegd. Toen niet en nu ook niet. Maar niet iedereen begrijpt dit. Voor Oldenbarnevelt was het vanzelfsprekend dat, zoals Knapen dit populair uitdrukt, de staat de baas was, even vanzelfsprekend als dit voor de calvinisten onaanvaardbaar was."47 Oldenbarnevelt begreep niet dat geen calvinist, geheel anders dan een remonstrantse predikant als Uyttenbogaert die in zijn traktaat 't Ampt der Overheyt in Kerckelijcke Saeken (1610) bij predikantsbenoemingen, vaststelling van de leer, bijeenroeping van synoden en vaststelling van hun agenda, juist het gezag van de staat over de kerk had bepleit,48 het aan de wereldlijke overheid zou overlaten haar de beslissing over de grenzen van de kerk te laten.'49 De strijd raakte in een stroomversnelling toen prins Maurits, die eerder had geweigerd om militair op te treden tegen een verwachte bijeenkomst van contraremonstranten in de Grote Kerk in Den Haag, na een lang rijpingsproces, in juli 1617 openlijk een contraremonstrantse dienst in de Haagse Kloosterkerk bijwoonde en sindsdien hun zijde koos. De val van Oldenbarnevelt kon nu niet meer lang uitblijven. In veler ogen was de landsadvocaat de afgelopen jaren bovendien al steeds meer verdacht geraakt. Tegenstanders zagen in hem "een Hollandse regent die arminianen de hand boven het hoofd hield en mentaal niet veel moeite kon hebben met het dulden van katholicisme. Zij zagen een man die zich sterk liet leiden door Frankrijk - een land met steeds katholieker wordende bestuurders en hooguit getolereerde protestanten; zij zagen iemand die geen moeite had vrede met Spanje te sluiten".50 Voor Oldenbarnevelt was dit alles onvoorstelbaar. In zijn ogen was hier van niets anders sprake dan van samenzwering tegen het gewest Holland. Dit kon hij niet dulden. Holland was voor hem de kern van de Republiek en wie Holland aantastte zaaide verdeeldheid. Duidelijk was dat de twee partijen - de contraremonstrantse voor wie geloof en vaderland samenvielen en die elke toenadering tot Spanje als verraad aan het duur bevochten geloof zag, en de remonstrantse die naar vrede verlangde - elkaar al vreemder eigenlijke drama van de Republiek in deze bestandsjaren het wederzijdse onvermogen zich nog langer in de ander te verplaatsen. Verdwenen is dan elk vertrouwen en er rest weinig anders meer dan zich te verschansen achter termen als samenzwering en verraad.51 Van Deursen schrijft in dezelfde geest en spreekt van een tragisch conflict.52 Tragisch omdat Maurits en Oldenbarnevelt hardnekkig en consequent vasthielden aan ongegronde verdenkingen jegens elkaar. Maurits verdacht Oldenbarnevelt ervan dat deze de Republiek wilde uitleveren aan Spanje, terwijl de laatste Maurits ervan verdacht naar de soevereiniteit te streven.53
Arrestatie en vonnis: standpunten hierover
Op 29 augustus 1618 werd Oldenbarnevelt gearresteerd. De tegen hem ingebrachte beschuldigingen waren landverraad en hoogverraad. Landverraad, omdat hij de Republiek rijp zou hebben gemaakt voor uitlevering aan de Spanjaarden en hoogverraad, omdat hij een greep naar de macht had willen doen; hij zou de kerk hebben aangetast en Maurits hebben willen afzetten. De beschuldiging van landverraad konden de rechters niet waarmaken en ze hebben deze dan ook ingetrokken. Anders lag dat bij de beschuldiging van ondermijning van godsdienst en staatsorde. Dit stond voor de rechters - twaalf uit het gewest Holland en twaalf uit de overige zes - wel vast en ze veroordeelden hem tot de doodstraf."54 Strikt genomen was deze zwaarste straf geen argument; Oldenbarnevelt had immers gehandeld in dienst van zijn opdrachtgevers: "Maar het was geen normaal proces maar een politiek proces waarin staatsopvattingen botsten en waarbij de straf ook bedoeld moest zijn om overwinning en nederlaag te markeren. Zo kwam de rechters tot hun vonnis van de doodstraf Algra typeert het proces eveneens als een politiek proces en acht juist daarom het vonnis onrechtvaardig. Het onrechtvaardige was hierin gelegen dat politieke activiteit, uitgaande van een bepaalde staatkundige opvatting - namelijk die van de soevereiniteit van het gewest Holland - als misdadig werd gebrandmerkt, zonder dat men zich op geschreven recht kon beroepen.55 De conclusies van Knapen en Algra wijken weinig af van die van Fruin. Deze drukt het alleen anders uit: "Rampzalige partijschap, die de grote staatsman aan het eind van een moeitevol leven een schandelijke dood deed sterven en met zijn bloed de grote krijgsheld bezoedelde, met wie hij zoveel zorgen en zoveel roem gedeeld had".56 Taal die ver verwijderd is van de zakelijkheid van de moderne geschiedschrijving. Bovenstaande conclusies sluiten aan bij die van Gerlach eind jaren zeventig die eveneens van een politiek proces spreekt. Een weinig opvallende formulering. Opmerkelijk is echter wat hij eraan toevoegt. Opmerkelijk door de duidelijke en bijna ouderwets scherpe stellingname. We geven het citaat in zijn geheel: "Ook al houdt men rekening met het onmiskenbaar politieke karakter van het proces - en het is natuurlijk mogelijk op grond daarvan met een beroep op het staatsbelang ook nog het doodvonnis te vergoelijken of zelfs toe te juichen - dan blijven er, gemeten aan de normen van recht en billijkheid van die tijd, genoeg redenen over om procesvoering en vonnis onrechtvaardig te achten en hoeft men zelfs niet de eeuwenoude schandbenaming 'gerechtelijke moord' (mits in ruime zin opgevat) niet te schuwen. Zó werd het in elk geval gezien door de voornaamste medeverdachten van Oldenbarnevelt, die de fatale meimaand 1619 overleefd hadden".57 De voltrekking van de doodstraf - na een proces waarvan de barse en harde vormen ook door Oldenbarnevelts tegenstander Da Costa, die aan Groen schrijft dat hij evenmin als deze het doodvonnis zou hebben kunnen ondertekenen, werden bekritiseerd58 - had niet hoeven plaats te vinden indien Oldenbarnevelt of zijn familie gratie had gevraagd aan prins Maurits. Een gratieverzoek zou echter erkenning van schuld hebben ingehouden. Dit was voor Oldenbarnevelt ondenkbaar. Even ondenkbaar als gratieverlening zonder schuldbekentenis voor Maurits. Noch een gratieverzoek van de Friese stadhouder Willem Lodewijk, noch een pleidooi van Louise de Coligny haar stiefzoon Maurits op andere gedachten te brengen mochten baten. Evenmin de verzoekschriften van de familie en de Franse gezant. Koppigheid van de twee hoofdpersonen leidde tot verlies bij beiden. Bij Oldenbarnevelt tot het verlies van zijn leven.59 Bij Maurits, waarover Van Deursen schrijft dat als er een rechtbank voor de geschiedenis bestond deze over hem ondubbelzinnig het schuldig zou uitspreken, tot verlies van menselijkheid.60 Weliswaar had hij het conflict met Oldenbarnevelt gewonnen, maar hierbij had hij niet de grootmoedigheid gehad, die hij als soldaat zo vaak getoond had te bezitten.61 Het doodvonnis bleef gehandhaafd en werd op 13 mei 1619 voltrokken. Aan het leven van een groot man - groot als bouwer van een staat die twee eeuwen lang een unieke en belangrijke positie in de wereld heeft bekleed - was een einde gekomen. In hun Resolutieboek tekenden de Staten van Holland op: "Een man van grooten bedrijve, besoigne, memorie ende directie, ja, singulier in alles. Die staet, sie toe, dat hij niet en valle, ende sy Godt syne siele genadigh. Amen".62
Oldenbarnevelt als persoon
Knapen heeft een interessante biografie van Oldenbarnevelt geschreven, waarbij hij zich, bij gebrek aan persoonlijke documenten, beperkt tot het openbare leven van Oldenbarnevelt, tot de advocaat als bouwer van de Republiek. Zeventiende- eeuwers - in onze tijd van al te grote en vaak smakeloze openhartigheid doet dit weldadig aan - waren niet gewoon veel aandacht aan eigen persoonlijk leven te besteden. Uit de beschikbare gegevens laat zich echter wel een zeker beeld van de landsadvocaat als afleiden, is niet positief, beschrijft mens Dit beeld bijzonder Knapen hem als een geweldige drammer en scherpslijper, als een man die bereid was grote en soms onvoorstelbaar grote risico's te nemen. Ook was hij sterk overtuigd van eigen gelijk en in het verlengde hiervan schroomde hij niet vijanden te maken. Tevens was hij bijzonder gevoelig voor maatschappelijk aanzien en hield hij heel goed eigen financiële belangen in het oog, al zou het, naar de maatstaven van zijn tijd, onjuist zijn hem corrupt te noemen.63 Knapen drukt het allemaal nogal nuchter uit. Passend bij de zakelijk geworden eenentwintigsteeeuwse geschiedschrijving. Maar in wezen komt dit overeen met de beknopte karakteristiek die Fruin van hem gaf. Een karakteristiek die het waard is in haar geheel te worden geciteerd: "Hij was een man van voorbeeldige moed en volharding, die op het doel, dat hij zich na rijp beraad gekozen had, onversaagd afging, door geen tegenspoed afgeschrikt, door geen voorspoed tot roekeloosheid verlokt. Koelbloedig en streng; een man die zichzelf en zijn krachten gevoelde, hoogmoedig boven zijn afkomst en stand; heerszuchtig en eigenzirmig, en toch behendig in het leiden van vergaderingen, waarin hij de plaats van dienaar bekleedde, en wier zelfgevoel licht geraakt werd. Eerlijk, en toch niet onbaatzuchtig; zijn eigen voordeel zoekend, terwijl hij de belangen des lands behartigde. Een goed patriot, zoals hij, op het punt van te sterven, zich nog beroemde; maar die het heil des lands onafscheidelijk achtte van de belangen zijner partij en van zijn eigen gezag. Een man, die niemand onverschillig liet, die aan sommigen dwepende bewondering en gehechtheid inboezemde, anderen met afkeer en bittere haat vervulde. Het toonbeeld van de oud-Hollandse regent, met velerlei gaven van verstand en gemoed toegerust, die men niet kan nalaten te bewonderen en te vereren, maar die men niet zal beminnen". 64 Tot dit type regent moet ook een andere grote staatsman hebben behoord: Gijsbert Karei van Hogendorp (1762-1835). Dat was althans het geval in de ogen van diens zoon Willem die schrikbarende en talloze punten van gelijkenis tussen zijn vader en Oldenbarnevelt had ontdekt, een vergelijking die we weinig tegenkomen. Gelijkenis die niet alleen de publieke zaak betrof. Beiden hadden die "autocratische trots, die stoïsche hoogmoedigheid, diezelfde soort van onbuigzaamheid van karakter, diezelfde aanleg om zich zoo geheel door driften en hartstochten te laten wegslepen, diezelfde verblindheid. God verhoede alle verdere rapprochementen".65Fruins schets is duidelijk en scherp, maar met gevoel voor de tegenstellingen die in een groot man als Oldenbarnevelt waren en met erkenning van diens bijzondere gaven. Een dergelijke beoordeling, maar na hetgeen hiervoor is gezegd moge dit niet verwonderen, vinden we niet bij Fruins tijdgenoot Da Costa die in zijn opstel 'Prins Maurits en Oldenbarneveld', bedoeld als eerherstel voor de in de toonaangevende liberale geschiedschrijving verguisde prins Maurits, de sluwheid, de heerszucht en partijzucht van Oldenbarnevelt tegenover de oprechtheid, de vaderlandsliefde en vroomheid van Maurits stelt.66 De rooms-katholieke historicus J.L. Rogier (1894- 1974) voelde nog minder sympathie voor de naar zijn zeggen door Vondel met een martelaarsaureool getekende Oldenbarnevelt en typeerde hem kortweg als "een dominerende, tirannieke figuur, die opviel door een onaandoenlijkheid die gevoelloosheid scheen".67 De marxistische historicus Jan Romein (1893-1962) die opvallend waarderend over Oldenbarnevelt schrijft, noemt zelfoverschatting eveneens een karaktertrek van Oldenbarnevelt. De fee der politiek mocht aan zijn wieg hebben gestaan: "Maar deze verleidelijke fee is een kwade fee. Onder haar bloemen van roem en rijkdom verbergt zij de giftige bessen van zelfoverschatting en koppigheid, van een al te zeer overtuigd-raken en te lang overtuigdblijven van eigen gelijk. Oldenbarnevelt heeft er te veel van gegeten".68
Waardering en plaatsbepaling van Knapens biografie
Knapens boek is ongetwijfeld een biografie waarin de hoofdpersoon recht wordt gedaan. De zakelijkheid en nuchterheid waarmee dit gebeurt verdient waardering. Waardering bij velen zal ook de vlot leesbare stijl oproepen, een stijl waarbij echter wel een enkele kanttekening past. Deze stijl, hoe verdienstelijk op zich, heeft voor een historische studie, waarin het aankomt op een weloverwogen en rustige weergave van de feiten, waarbij de schrijver zelf zich zo min mogelijk tussen het verhaal en de lezer moet plaatsen, echter ook haar beperkingen. Meer dan eens namelijk gaat de leesbaarheid over in trivialiteit, in journalistiek die gemakkelijk en goedkoop effect wil sorteren. In een serieuze historische studie, en als zodanig wil dit boek toch beschouwd worden, is dit weinig passend. Evenmin passend is het gebruik van woorden als gedonder.69 Bijzonder veel gevoel voor godsdienstige nuances lijkt de auteur evenmin altijd te hebben. Schrijvende over de verkiezingsleer van het calvinisme zoals die onder andere door Gomarus, op wie zich de contraremonstranten beriepen, werd gehuldigd schrijft hij dat hier sprake was van een "onverbiddelijke geloofsopvatting, waarin de gelovige als zondig wezen vanaf de kansel voortdurend op zijn donder kreeg".70 Wie zo schrijft, wel geheel verschillend van de invoelende wijze waarop een historicus als Van Deursen hierover in zijn Bavianen en slijkgeuzen schrijft71 weet zich misschien verzekerd van de bijval van een gemakzuchtig en ongelovig publiek dat al sinds jaar en dag onuitroeibare vooroordelen tegen het calvinisme koestert en dat ook wel zal blijven doen,72 maar geeft tevens blijk van onbegrip voor een wezenlijk element van het calvinisme. Dit is des te meer jammer omdat Knapen, die blijkens de literatuurlijst de belangrijkste literatuur over de godsdiensttwisten heeft gelezen, in het algemeen zakelijk over de controverse tussen remonstranten en contraremonstranten schrijft. Desondanks is dit een waardevolle biografie. Waardevol ook omdat zij de verschillende visies op Oldenbarnevelt helder samenvat. Zij heeft echter ook haar beperkingen. Zij deed mij denken aan het bekende woord van Goethe dat elke generatie haar eigen geschiedenis schrijft. Want dit geschiedverhaal over Oldenbarnevelt weerspiegelt de nuchtere en ontzuilde geschiedschrijving van de eenentwintigste eeuw. Geschiedschrijving die ongetwijfeld haar verdienste heeft. Zij kan ons met minder vooringenomenheid naar het verleden doen zien en misschien beter dan voorheen mensen en verschijnselen in hun werkelijke gedaante leren kennen. Tegelijkertijd is er, en dat geldt ook voor Knapens boek, met deze neutrale en vlakke, deze postmoderne geschiedschrijving iets verloren gegaan. We bedoelen hiermee een zeker gevoel voor lyriek en dramatiek. Voor de grootsheid en verhevenheid van het leven, voor het drama van de geschiedenis dat niet langer meer in felle kleuren wordt geschilderd en waartegenover ook niet meer hartstochtelijk positie wordt gekozen. De literair ingestelde mens die graag wordt meegevoerd naar de weidse horizonten van de geschiedenis zal dit als een verarming ervaren. Maar degene die een goed leesbaar verhaal over een van de grootste vaderlandse figuren wil lezen zal enkele goede uren met dit boek doorbrengen.
1) 'Jotiari van Oldenbarnevelt, 1547-1619 Hollands advocaat', in: Jan en Annie Romein, Erflaters van onze beschaving. Nederlandse gestalten uit zes eeuwen. Amsterdam 1976 11 blz. 157-182.
2) R. Fruin, Tien jaren uit de 80-jarige oorlog 1588-1598. Dieren 1984, blz. 52.
3) Ben Knapen, De man en zijn staat, johan van Oldenharnvelt 1547-1619. Amsterdam 2005, blz. 337.
4) Ibid., blz. 338.
5) Ibid., blz. 337.
6) Ibid., blz. 336.
7) Cd. Busken Huet, Het land van Rembrandt. Studiën over de Noordnederlandse beschaving in de zeventiende eeuw. 's- Gravenhage 1974, blz. 244-245.
8) Knapen, De man en zijn staat, blz. 339.
9) Brieven van Mr. Isaac da Costa. Medegedeeld door Mr. Groen van Prinsterer, derde deel (1856-1860). Amsterdam 1876, blz. 154- 155. Zie tevens de verdere bladzijden t/m 172.
10) G. Groen van Prinsterer, Schriftelijke nalatenschap. Uitgegeven door C. Gerretson en A. Goslinga. Vierde deel. Briefwisseling derde deeh 1848-1866. Bewerkt door H.J. Smit. 's-Gravenhage 1949, blz. 330.
11) Ibid., blz. 776.
12) R. Kuiper, 'Tot een voorbeeld zult gij blijven'. Mr. G. Groen van Prinsterer (1801-1876). Amsterdam 2001, blz. 214. 13) A. en H. Algra, Dispereert niet. Tzointig eeuwen historie van de Nederlanden, deel 2. Franeker 1987 10, blz. 52.
14) Briefivisseling van Mr. G. Groen van Prinsterer met Dr. A. Kmjper 1864-1876. Bewerkt door A. Goslinga. Kampen 1937, blz. 290. Zie ook: Algra, Dispereert niet, deel 2, blz. 51.
15) Knapen, De man en zijn staat. blz. 341.
16) H. Gerlach, 'Het bestand in de Noordelijke Nederlanden 1609-1621', in: Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel 6. Bussum 1979, blz. 312.
17) Knapen, De man en zijn staat, blz. 16.
18) Fruin, Tien jaren, blz. 52.
19) Knapen, De man en zijn staat, blz. 15.
20) Ibid., blz. 342. Zie ook: Jan Romein, 'Johan van Oldenbarnevelt', blz. 182.
21) De cyclus bestaat uit drie delen: 1. Leycester in Nederland (1846). 2. De Vrouzven uit het Leijcestersche tijdvak (1850). 3. Gideon Florensz (1855).
22) Knapen, De man en zijn staat, blz. 77.
23) Busken Huet, Land van Rembrandt, blz. 253.
24) Fruin, Tien jaren, blz. 8.
25) Knapen, De man en zijn staat, blz. 112-118.
26) Ibid., blz. 138.
27) Ibid., blz. 123.
28) Ibid., blz. 133.
29) Ibid., blz. 200-201.
30) Ibid-, blz. 184-185.
31) Jonathan I. Israël, De Republiek 1477-1806, deel 1: tot 1647. Franeker 1996, blz. 287.
32) Knapen, De man en zijn staat, blz. 172.
33) A.Th. van Deursen, Maurits van Nassau 1567-1625. De winnaar die faalde. Amsterdam 2000, blz. 179.
34) Knapen, De man en zijn staat, blz. 184.
35) Ibid-, blz. 179.
36) Ibid., blz. 183.
37) Ibid., blz-. 164.
38) 'De slag bij Nieuwpoort. Eene bladzijde uit de geschiedenis van Neêrlands Roem en Grootheid' in: Da Costa's Kompleete Dichtwerken, uitgegeven door J.R Hasebroek, deel 3. Leiden 1870 8, blz. 173-193.
39) Brieven van Mr. I. da Costa, deel 3, blz. 196.
40) Knapen, De man en zijn staat, blz. 183.
41) Ibid., blz. 184-185.
42) Ibid., blz. 219.
43) Van Deursen, Maurits van Nassau, blz. 227.
44) Gerlach, 'Bestand in de Noordelijke Nederlanden 1609- 1621', blz. 300.
45) Knapen, De man en zijn staat, blz. 265.
46) A.Th. van Deursen, 'Maurits', in: Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis. C.A. Tamse (Red.). Alphen aan den Rijn 1979, blz. 105.
47) Knapen, De man en zijn staat, blz. 259.
48) Israël, De Republiek 1477-1806, deel 1, blz. 470.
49) Van Deursen, 'Maurits', blz. 105.
50) Knapen, De man en zijn staat, blz. 271.
51) Ibid., blz. 272.
52) Van Deursen, 'Maurits', blz. 105.
53) Ibid., blz. 101. Zie tevens: Van Deursen, Maurits van Nassau, blz. 267. 54) Knapen, De man en zijn staat, blz. 318. 55) Algra, Dispereert niet, deel 2, blz. 69.
56) Fruin, Tien jaren, blz. 52.
57) Gerlach, 'Bestand in de Noordelijke Nederlanden 1609- 1621', blz. 312.
58) Brieven van Mr. I. da Costa, deel 3, blz. 163.
59) Knapen, De man en zijn staat, blz. 319-320. Zie ook: Van Deursen, Maurits van Nassau, blz. 272-275.
60) Van Deursen, Maurits van Nassau, blz. 265.
61) Knapen, De man en zijn staat, blz. 329.
62) Ibid-, blz. 327.
63) Ibid-, blz. 334.
64) Fruin, Tien jaren, biz. 53.
65) W. van der Zwaag, 'Willem van Hogendorp, de staatsman van het Réveil', in: W. van der Zwaag, Twaalf Réveilgetuigen. WiUem Bilderdijk en zijn geestvenmnten. Bameveld 2003, blz. 201.
66) I. Da Costa, 'Prins Maurits en Oldenbarneveld', in: I. Da Costa, Opstellen van godgeleerden en gesciiiedkinidigen inhoud. Uitgegeven door H.J. Koenen, deel 3. Amsterdam 1862, blz. 138-151.
67) Lemma in: De Crofe Winkler Prins, deel 17. Amsterdam 1982.
68) J. Romein, 'Johan van Oldenbarnevelt', blz. 167.
69) Knapen, De man en zijn staat, blz. 61.
70) Ibid., blz. 255.
71) A. Th. van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt. Franekcr [1991 2], blz. 227.
72) Zie hierover: W. Nijenhuis, Hoe calvinistisch zijn wij Nederlanders? Amsterdam 1994
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 2006
Protestants Nederland | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 2006
Protestants Nederland | 16 Pagina's