Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een lied over de Morgenster

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een lied over de Morgenster

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gezang 157 uit het Liedboek voor de Kerken wordt veelal opgevat als een lied voor Epifanië, dat wil zeggen voor de tijd direct na Kerstmis. In 2008 is het 400 jaar geleden dat de dichter van dit gezang, Philipp Nicolai (1556-1608), in Hamburg overleed. In liturgische handreikingen en boeken wordt dit gezang aanbevolen voor deze weken van het kerkelijke jaar. Zonder dat het met zoveel woorden gezegd wordt, wordt de zanger van het lied geïdentificeerd met een van de drie wijzen uit Mattheüs 2. De Morgenster wordt dan namelijk geïnterpreteerd als de ster van Bethlehem. Is dit juist? In de kosmografie is de Morgenster van oudsher de planeet Venus. Maar is zij dat in gezang 157 ook? Op deze vragen ga ik nader in.

De beginregels luiden in het Liedboek: ‘Hoe helder staat de Morgenster en straalt mij tegen van zover, de luister van mijn leven’. Het woord ‘mij’ duidt er op dat degene die het lied zingt de Morgenster ziet. De eerste die zich in West-Europa met het verschijnsel ‘ster van Bethlehem’ heeft bezig gehouden is theoloog-astronoom Johannes Kepler (1571-1630). In 1604 was in Europa een exploderende ster zichtbaar met een zeer grote lichtuitstraling; een zogenoemde supernova. Dit is een vrij zeldzaam verschijnsel. Kepler schrijft daarover een boek, Stella Nova (nieuwe ster), dat in 1606 uitkomt. In dit boek oppert hij de gedachte dat de ster van Bethlehem mogelijkerwijs ook zo’n verschijnsel is geweest. Maar dan wel gecombineerd met bepaalde samenstanden van planeten aan de hemel. Aan de hand van astronomische waarnemingslijsten van sterrenkundige Tycho Brahe (1546-1601) gaat Kepler terugrekenen en komt dan tot de conclusie dat in het jaar 7 v. Chr. enkele bijzondere conjuncties (samenstanden van planeten) hebben plaatsgevonden, die niet vaak voorkomen. Dit boek van Kepler is eigenlijk het startschot in de wetenschap om het verschijnsel ‘ster van Bethlehem’ te onderzoeken. Vóór die tijd werd het beschouwd als een ‘goddelijk licht’, een bovennatuurlijk verschijnsel (‘lumen divinum’). Dus als een verschijnsel dat buiten de normale orde van de natuur viel. Vanaf Kepler wordt de ster van Bethlehem benaderd als een natuurlijk verschijnsel, als iets dat door de natuur herhaald kan worden (‘lumen naturale’).

Wie schön leuchtet der Morgenstern

De orthodox-lutherse predikant Philipp Nicolai (1556-1608) heeft dit lied gepubliceerd in 1599. In dat jaar gaf Nicolai een boek uit, de Freudenspiegel des ewigen Lebens. Dat boek is een methodisch leerboek over het eeuwige leven, maar tevens is het een troost- en meditatieboek. Achterin dit boek zijn twee beroemd geworden kerkliederen opgenomen:

Wie schön leuchtet der Morgenstern en Wachet auf ruft uns die Stimme. Zowel de tekst als de melodie van beide liederen is van de hand van Nicolai, met dien verstande dat bij het eerstgenoemde lied voor een gedeelte gebruik is gemaakt van een oudere kerkliedmelodie uit Straatsburg, van Dachstein. Vermoedelijk zijn beide liederen al enkele jaren eerder geschreven. Maar het lied is in elk geval eerder verschenen dan het hemelverschijnsel van 1604 en de publicatie van Kepler daarover. Een intrigerende vraag die zich nu aandient is: heeft het zogenoemde Morgensterlied (Gezang. 157) eigenlijk wel betrekking op de Wijzen uit het Oosten en daarmee op Epifanië? Om deze vraag te beantwoorden is het goed om eerst eens de oorspronkelijke tekst van Nicolai hier weer te geven. Ik beperk me tot de coupletten 1, 3 en 4 (in totaal zijn het er zeven).

Wie schön leuchtet der Morgenstern
Voll nad und Wahrheit von dem
Herrn
Die süsse Wurzel Jesse
Du Sohn David auss Jacobs Stamm
Mein König und mein Bräutigam
Hast mir mein Herz besessen
Lieblich freundtlich
Schön und herrlich Gross und ehrlich
Reich von Gaben
Hoch und sehr prächtig erhaben.

Geuss sehr tieff in mijn Herz hineyn
Du heller Jaspis und Rubin
Die Flamme deiner Liebe.
Und erfreuw mich dass ich doch bleib
An deinem ausserwehlten Leib
Ein lebendige Rippe
Nach dir ist mir
Gratiosa coeli rosa
Kranck en glümmet
Mein Herz durch Liebe verwundet.

Von Gott kompt mir ein
Freudenschein
Wenn du mit deinen Eugelein
Mich freundtlich thust anblicken
O Herr Jesu mein trautes Gut
Dein Wort dein Geist dein Leib und
Blut Mich innerlich erquicken.
Nimm mich freundtlich
In dein Arme Dass ich warme
Werd von Gnaden
Auff dein Wort kom ich geladen.

Wat vooral opvalt bij bestudering van de zeven coupletten is de mystieke lading van de tekst. De Morgenster heeft bezit genomen van het hart van de dichter. Het ligt voor de hand om de Morgenster te associëren met Christus; zie Openbaring 22:16: de blinkende Morgenster. Christus woont in het hart van de dichter. In de 16e eeuw werd dit in het lutherse Duitsland officieel benoemd als de inhabitatio dei, de goddelijke inwoning. In de coupletten wordt de bevindelijkheid van de goddelijke inwoning op allerlei manieren uitgedrukt. De tweede helft van couplet drie is echter wel heel merkwaardig in dit verband: ‘nach dir ist mir gratiosa coeli rosa kranck und glümmet mein Herz durch Liebe verwundet’. In de Middeleeuwen werd Maria wel aangeduid als ‘mystieke roos’. ‘Gratiosa coeli rosa’ is vrij te vertalen met: begenadigde hemelse roos. Het valt dan niet moeilijk om hierin een titel voor Maria te ontwaren.

De voorstelling in de tempel

Met andere woorden: de dichter is hier in gesprek met Maria. De ik-persoon van het gedicht (het zg. lyrisch subject) zegt op deze plaats in het gedicht tegen Maria (in een vrije vertaling van mij): ‘net zoals jij, Maria, ben ik ziek, en net zoals bij jou, gloeit mijn hart door liefde verwond’. Bij de voorstelling van het kind Jezus in de tempel (Lucas 2) zegt Simeon tegen Maria: ‘Zie een zwaard zal door uw ziel gaan’ (Luc. 2:35). Mogelijkerwijs heeft Nicolai bij het maken van dit gedicht niet zozeer gedacht aan de Wijzen uit het Oosten (Matth. 2), maar meer aan de voorstelling van Jezus in de tempel (Lucas 2). Simeon heeft het in Lucas 2 namelijk ook over een licht: ‘want mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël’(Luc. 2: 30-32). Lucas laat Simeon hier zeggen waarover Jesaja al eerder sprak: ‘Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien’(Jes. 9), en ‘het Licht der heidenen’(Jes. 49). Dat is het licht van de ‘süsse Wurzel Jesse’. (couplet 1,3). In de 16e eeuw hoorde de lezing over Simeon bij het feest van Maria-Reiniging. Dat was het feest van de afsluiting van de Kersttijd, 40 dagen na 25 december, dus op 2 februari. In de rooms-katholieke traditie heet dat nu nog steeds het feest van Maria-Lichtmis. Het woord ‘licht’ in ‘Lichtmis’ heeft betrekking op het licht waarover Simeon zong. Het is nu heel aannemelijk om te stellen dat het lied niet hoort bij Epifanië (Matth. 2), maar bij het oude feest van Maria Reiniging (Lucas 2). Dit feest heeft vroeger in de Lutherse Kerk een plaats gehad, maar vandaag de dag niet meer. Terwijl in het gereformeerd protestantisme dit feest nooit bestaan heeft. De tweede helft van couplet drie werd al in de 17e eeuw ‘wegberijmd’. In een Duitse bundel uit 1676 klinkt het derde couplet als volgt:
Geuss sehr tieff in mein Herz hinein
O du mein Her rund Gott allein
Die Flamme deiner Liebe:
Dass ich in dir nur immerbleib
Und mich kein Zufall von dir treib
nichts kräncke noch betrübe
In dir lass mir
ohn auffhören
sich vermehren
Lieb und Freude
dass der Tod uns selbst nicht scheide.

Een ars moriendi - lied

Ars moriendi is de kunst van het christelijke sterven. Van de 14e tot de 16e eeuw was dit een bekend thema en was het actueel door het regelmatig uitbreken van bijvoorbeeld pestepidemieën. Luther benoemt de lofzang van Simeon als een stervenslied, waarin Simeon zijn eigen sterven bezingt (‘Nu laat Gij Heer Uw dienstknecht gaan in vrede’). Op grond van deze lutherse zienswijze is in de oude lutherse traditie de lofzang van Simeon, het zgn. Nunc Dimittis, hét lutherse Requiemgezang geworden. In berijmde vorm werd dat het koraal ‘Mit Fried und Freud ich fahr dahin’. Vanuit deze gegevens is het wel heel erg mooi om eens de lofzang van Simeon in de berijming van 1773 hier weer te geven.

Zo laat Gij, HEER, Uw knecht,
Naar ’t woord, hem toegezegd,
Thans henengaan in vrede;
Nu hij Uw zaligheid,
Zo lang door hem verbeid,
Gezien heeft, op zijn bede.

Een licht, zo groot, zo schoon,
Gedaald van ’s hemels troon,
Straalt volk bij volk in d’ ogen;
Terwijl ’t het blind gezicht
Van ’t heidendom verlicht,
En Isrel zal verhogen.

Het ‘licht’ van couplet 2, regel 1, is het Licht van de Morgenster uit het Morgensterlied. Toen Simeon dit licht had gezien kon hij in vrede sterven. Zo kon in het 16e-eeuwse Duitsland het Morgensterlied als troostlied bij het sterven fungeren. Het lied was dan ook opgenomen achter in de Freudenspiegel, dat kort na een pestepidemie verscheen.

Het altaarretabel in de Stadtkirche van Bad Wildungen

Eind 1586 wordt ds. Nicolai als predikant verbonden aan de Stadtkirche van het huidige Bad Wildungen, toen nog Niederwildungen geheten. In deze kerk staat een werkelijk schitterend altaarretabel uit 1403 van Conrad von Soest (1370-1422). Deze schilder verbleef onder andere enige tijd aan het Bourgondische hof. In de Tweede Wereldoorlog is dit altaarstuk, van hetzelfde niveau en kustzinnige gehalte als het altaarretabel in de St. Baafskerk te Gent, ter bescherming ondergebracht in een bunker in Wildungen (die bunker hoorde bij het hoofdkwartier van Görings Luftwaffe). Enkele jaren geleden is het altaarstuk geheel gerestaureerd. Het is volledig gaaf gebleven zoals het in de 15e eeuw was. Een unicum in Europa! Aan de altaartafel van dit retabel heeft de dichter-dominee Nicolai in de 16e eeuw in de lutherse eredienst het avondmaal bediend. Eén onderdeel van dit kunstwerk is gewijd aan de voorstelling van Jezus in de tempel: het tafereel van Lucas 2. In dit detail is een lichtende gewelfsteen zichtbaar, in een donker gewelf, die het goddelijke licht van boven naar beneden doorlaat. Binnen deze lichtende gewelfsteen is weer een vijfpuntige ster afgebeeld (zie foto’s). Deze steen symboliseert het licht waar Simeon over zong. Dat is het licht van Jesaja 9: ‘Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien’. Het ‘volk’ zijn de afgebeelde personen er onder. De Morgenster van het lied is waarschijnlijk de ster van deze afbeelding. De dichter heeft meermalen vlak voor dit geschilderde tafereel gestaan om het ‘Himmlisch Manna’ (hierover zingt vers twee van het lied van Nicolai) aan zijn gemeenteleden uit te delen. Vanuit deze optiek wordt een sterke onderlinge samenhang zichtbaar tussen de verschillende coupletten, én tussen het gedicht en de context. Na ruim 400 jaar wordt nu op de samenhang tussen het altaarretabel en het gedicht gewezen. Kortom: bij Nicolai’s Morgenster is het niet noodzakelijk om aan een astronomisch hemelverschijnsel te denken. De aanvang van gezang 157, vers 1 in het Liedboek luidt:

Hoe helder staat de Morgenster
En straalt mij tegen van zover
Een luister van mijn leven.

Ongetwijfeld heeft Schulte Nordholt hier de Wijzen uit het Oosten in gedachte gehad. Vanuit al het bovenstaande kom ik met een eigen vertaling van de beginregels:

Hoe helder schijnt het godd’lijk licht
Van binnen in mijn hart het zicht
Op Hem, de lieve Jezus.

Dat is een dichterlijke weergave van de oude lutherse mystiek, de zogenoemde ‘goddelijke inwoning’, en geheel in overeenstemming met wat Nicolai bedoelde te zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2007

Protestants Nederland | 24 Pagina's

Een lied over de Morgenster

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2007

Protestants Nederland | 24 Pagina's