Van biecht tot Luther en van Bonhoeffer tot biecht (1)
Al enige tijd word ik sterk geboeid door de persoon en het werk van Dietrich Bonhoeffer. Hij stemt me tot denken, geeft nieuwe inzichten en brengt me regelmatig tot instemmend geknik. Maar – al hoofdschuddend - ben ik het zo nu en dan ook níet met hem eens. Soms gaat het boek zelfs voor korte tijd terug in de kast. Dan heb ik even de tijd nodig om een confrontatie te verwerken. Een treffen tussen Bonhoeffer en mij – tussen een christelijk leven en mijn leven. Zo is er in ieder geval één kwestie die door Bonhoeffer wordt aangedragen waarvan ik niet los kom. Dat betreft de biecht. Bonhoeffer breekt namelijk een lans voor de biecht, vooral als voorbereiding tot de gemeenschappelijke gang naar het Heilig Avondmaal. Wat mij intrigeert, is de vraag hoe Bonhoeffer tot deze overtuiging is gekomen.
Uitgerekend één van de grote theologen uit de 20e eeuw houdt een pleidooi voor de biecht. Hij is opgegroeid in een nauwelijks kerkelijk meelevend gezin. Hij wordt vooral gekenschetst als een Luthers theoloog. Nota bene juist hij pleit niet alleen voor de biecht, maar praktiseert deze ook, voor het eerst in zijn predikantenseminarie en broederhuis. Als zijn argumenten voor de biecht Bijbels gefundeerd zijn, kunnen we er niet omheen, maar zullen we naar zijn profetisch geluid moeten horen. Hoezeer klanken als ‘de biecht’ dan ook zijn verbonden aan Rome! In Bonhoeffers tijd trok – terecht of onterecht - menigeen de neus op voor de katholieke praktijken, het monnikengedoe, te Finkenwalde. Daarom wil ik graag eens kort nagaan wat dr. Maarten Luther leerde ten aanzien van de biecht. Vervolgens wat Bonhoeffer voorstond en dan ben ik benieuwd wat mijn reactie is op zijn betoog. Ik neem u graag mee op deze ontdekkingsreis.
Luther
Luthers gedachten omtrent de biecht komen we natuurlijk met name tegen in woord en geschrift, waarin hij de strijd opneemt tegen de inzetting en de misbruik van de sacramenten die de Roomskatholieke kerk naast de doop en het avondmaal heeft ingesteld. Wat goed was aan de drie delen van de boetedoening – berouw, boete en genoegdoening – heeft Rome, zo is de kritiek van Luther in hoofdlijnen, ingewisseld voor macht. De belofte die bij de boete behoort, is overgegaan in gewelddadige tirannie. Zelfs het geloof is niet meer nodig... Belijdenis doen van zonden – een vorm van de biecht dus - is echter noodzakelijk en van Godswege geboden (Matth. 3:6; I Joh. 1:9-10), aldus Luther. Christus leert ons de broeder die zondigt te vermanen en - als deze niet luistert - het de gemeente bekend te maken. Wanneer de broeder de herhaalde vermaning nog niet ter harte neemt, moet deze worden uitgesloten (Matth. 18:15-18). Wanneer de broeder zich voegt naar de vermaning, zal hij zijn zonde(n) erkennen en belijden. Ook de ‘geheimblijvende biecht’, de zogenaamde oorbiecht, bevalt Luther wonderlijk goed. Hij kan het niet anders zien dan troostvol en nuttig. ‘ik zou niet graag willen dat zij niet bestond; ik verheug mij er veelmeer in dat zij in de kerk van Christus in gebruik is, daar zij juist voor verontruste gewetens het enige redmiddel is.’ Luther vervolgt: ‘namelijk in zóverre als, nadat wij aan onze broeders een blik in ons geweten hebben gegund en het kwade dat wegschool hem in een vertrouwelijk gesprek hebben bekend gemaakt, wij uit de mond van onze broeder, maar als door God uitgesproken, het woord der vertroosting ontvangen, waardoor, indien we het door geloof aannemen, wij vrede verwerven in de barmhartigheid Gods, die door de dienst van onze broeder tot ons spreekt.’ In Luthers grote catechismus lezen we: ‘Wie een christen is of het graag wil zijn, vindt hierin een betrouwbare raad, dat hij gaat biechten en de kostbare schat halen.’ Die kostbare schat is de vrijspraak, een vrolijk hart en een gerust geweten!
Misbruik
De Hervormer keert zich echter fel tegen het misbruik van en rond de biecht. Zo laakt hij de priesters die de biechtelingen hun zonden aan de gemeenten laten bekend maken, niet om hun gewetens te ontlasten, maar integendeel: om hen te kwellen… Wel de priester uithangen, maar aan de verkondiging van het Evangelie komen ze niet toe! In plaats van de mensen te bewegen tot geloof, leren deze priesters het volk goddeloze zaken, ‘monsterachtige- fantastische voorstellingen’, die tegen de dienst van God indruisen. Zaken als het doen van bedevaarten, heiligenverering om daardoor het vertrouwen te zetten op allerhande ceremoniële werken. Maar juist het gedwongen worden tot deze werken staat het zalig worden in de weg! Tegenover de zonden wordt gewezen op de goede werken en hoe vollediger de biecht is - zo wordt gezegd - hoe meer genade bij God wordt verworven… Uit Mattheüs 18 blijkt dat we geen priester, bisschop of paus nodig hebben om elkaar de zonden te belijden, zo leert Luther. ‘Ik zou de vorsten van Babel (…) willen vermanen, dat zij (…) de bevoegdheid om de belijdenis van verborgen zonden aan te horen voortaan toevertrouwen aan alle broeders en zusters, opdat een zondaar zijn verborgen zonde zou mogen bekendmaken aan wie hij maar wilde, om vergiffenis en vertroosting, dat is: het woord van Christus, uit de mond van zijn naaste te verkrijgen.’ Tot zover Luther. Wat een verrassing! De biecht wordt niet tot de grond toe afgebrand, maar de christen wordt juist door de Reformator opgewekt tot de biecht!
Bonhoeffer
Ruim vier eeuwen later pakt een andere Duitse theoloog de draad weer op. De boeiende figuur van Dietrich Bonhoeffer heeft zijn gedachten over de biecht voornamelijk vastgelegd in zijn boek Gemeinsames Leben. We hebben dit werk op merkwaardige wijze te danken aan de duistere dertiger jaren van de vorige eeuw. Bonhoeffer wilde in eerste instantie nog niets over het gemeenschapsleven – waaronder de biecht - aan het papier toevertrouwen, zolang het nog niet volledig in de praktijk was beproefd. De sluiting van het seminarie in 1937 door de Gestapo brachten hem er echter toe zijn gedachten over het christelijke gemeenschapsleven vroegtijdig te verwerken tot boek (1939). Gemeinsames Leben is een aantal jaren geleden opnieuw in Nederland uitgegeven in het boek met de titel Verborgen omgang, door de vertaler niet ten onrechte getypeerd als één van de bevindelijke werken van Bonhoeffer. Na de hoofdstukken Gemeenschap, De dag met elkaar, De dag alleen en De Dienst volgt het hoofdstuk met de titel Biecht en avondmaal.
Christelijke gemeenschap
Waar doelt Bonhoeffer eigenlijk op met de term ‘christelijke gemeenschap’? Deze term houdt voor hem in: gemeenschap met de broeders door en in Jezus Christus. Dit is geen ideaal, maar een goddelijke werkelijkheid. Zij is een geestelijke en geen psychische werkelijkheid. Zij is in haar wezen pneumatisch, door de Heilige Geest tot stand gebracht. De ene christen heeft de ander nodig, die hem het Woord van God brengt. Hij kan zichzelf niet helpen, zonder zich in de waarheid te vergissen. Hij heeft de broeder nodig als de drager en verkondiger van het goddelijk heilswoord en hij heeft hem alleen nodig om Christus’ wil. De inleidende woorden op het thema Biecht en avondmaal neemt Bonhoeffer uit Jakobus 5:16: ‘Belijdt daarom elkaar uw zonden.’ Wie met zijn kwaad alleen blijft, blijft helemaal alleen. We kunnen als gelovigen, als vromen, gemeenschap hebben met elkaar, maar durven we ook zondaar te zijn? ‘De ontsteltenis bij vele christenen zou ontzettend zijn, als plotseling een echte zondaar onder de vromen terecht zou komen.’ Het is echter de genade van het Evangelie om te komen als zondaar. Het theologisch fundament voor de biecht legt Bonhoeffer in het volgende uitgebreid citaat: ‘De nood van de zondaar en de barmhartigheid van God, dat was de waarheid van het Evangelie in Jezus Christus. In deze waarheid wilde hij dat Zijn gemeente zou leven. Daarom gaf Hij aan de Zijnen het mandaat om de belijdenis van zonde aan te horen en de zonde in Zijn naam te vergeven. ‘Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend’( Joh. 20:23).
De gemeente
Daarmee heeft Christus voor ons de gemeente, en in haar de broeder, tot genade gemaakt. Hij staat nu in de plaats van Christus. Tegenover hem hoef ik niet meer te huichelen. Voor hem alleen, in de hele wereld, mag ik de zondaar zijn, die ik ben; want hier regeren de waarheid en de barmhartigheid van Jezus Christus. Christus werd onze broeder om ons te helpen. Nu is door Hem onze broeder voor ons tot Christus geworden, door de volmacht van Zijn opdracht. De broeder staat vóór ons als het teken van de waarheid en de genade van God. Hij is ons tot hulp gegeven. Hij hoort onze schuldbelijdenis aan in de plaats van Christus en hij vergeeft ons onze schuld in de plaats van Christus. Hij bewaart het geheim van onze biecht, zoals God het bewaart. Ga ik biechten bij de broeder, dan ga ik tot God. Daarom gaat in de christelijke gemeenschap de oproep uit tot de onderlinge biecht en vergeving als tot de grote genade van God in de gemeente.’ Tot zover de basis die Bonhoeffer legt voor zijn pleidooi tot het biechten, die ons de gereformeerd- protestantse wenkbrauwen doet fronsen. Een eenvoudige broeder in Christus’ naam de zonden kwijtschelden?
‘In de biecht’, vervolgt de Duitse theoloog, ‘vindt de doorbraak naar de gemeenschap plaats. De zonde wil met de mens alleen zijn. Zij onttrekt hem aan de gemeenschap. Hoe eenzamer een mens wordt, des te verwoestender wordt de macht van de zonde over hem. In het duister van het niet-uitgesprokene vergiftigt zij het hele karakter van de mens. Dat kan gebeuren zelfs midden in de vrome gemeenschap.
Licht in de duisternis
Maar in de biecht breekt het licht van het Evangelie door in de duisternis en de afgeslotenheid van het hart. Doordat de belijdenis van schuld geschiedt voor het aangezicht van de broeder in Christus, wordt de laatste burcht van de zelfrechtvaardiging prijsgegeven. De uitgesproken zonde heeft alle macht verloren. De broeder is niet meer met zijn kwaad alleen; de gemeenschap draagt de zonde. Nu staat hij in de gemeenschap van zondaren, die leven van de genade van God in het kruis van Jezus Christus. Nu mag hij zondaar zijn en zich toch verheugen over de genade van God. Naast de doorbraak naar de gemeenschap, vindt in de biecht de doorbraak naar het kruis plaats. De wortel van alle zonde is de hoogmoed. Dat maakt de biecht tegenover de broeder tot de diepste verootmoediging. Ze doet pijn, ze maakt nederig en slaat de hoogmoed gevoelig neer. Het is niemand anders dan Jezus Christus Zelf, Die Zich niet schaamde om als misdadiger voor ons gekruisigd te worden. Het is eigenlijk niets anders dan gemeenschap met Christus, die ons in dit smadelijke sterven van de biecht brengt, opdat wij in waarheid zullen deel hebben aan Zijn kruis. Dit brengt dan ook met zich mee dat de doorbraak naar het nieuwe leven plaatsvindt. Waar met de zonde gebroken is, daar is bekering. ‘Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming’ (Spr. 28:13).
Goddelijke wet?
Is de biecht een goddelijke wet? Nee, zegt Bonhoeffer, maar wel een aanbod van goddelijke hulp voor de zondaar. Aan degenen, die ondanks al hun zoeken en hun moeite, de grote blijdschap van de gemeenschap, van het kruis, van het nieuwe leven en van de geloofszekerheid niet kunnen vinden, moet het aanbod duidelijk worden gemaakt, dat ons in de biecht tegenover de broeder is gedaan. Wie zal een hulp, waarvan God het nodig vond om die aan te bieden, zonder schade van de hand kunnen wijzen? Bij wie mogen we biechten? Bonhoeffer hanteert het uitgangspunt: iedere christelijke broeder, volgens de belofte van Jezus. Zijn we bang dat onze broeder ons niet begrijpt? Wie onder het kruis van Jezus leeft, wie in het kruis van Jezus de diepste goddeloosheid van alle mensen en dus ook van het eigen hart heeft ontdekt, die staat niet vreemd meer tegenover welke zonde dan ook. Wie van het verschrikkelijke van zijn eigen zonde, waarvoor Jezus aan het kruis werd geslagen, eenmaal is geschrokken, schrikt van de ergste zonde van de broeder niet meer. Alleen de broeder onder het kruis kan mijn biecht aanhoren. In de dagelijkse ernstige omgang met het kruis van Christus raakt de christen zijn houding van menselijk oordelen en zwakke toegeeflijkheid kwijt en ontvangt hij de geest van de goddelijke ernst en de goddelijke liefde. Voor de psycholoog mag ik alleen maar ziek zijn, maar voor de christelijke broeder mag ik een zondaar zijn. Waar het Woord van de Gekruisigde levend is, daar zal ook de biecht van de broeder kunnen zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2008
Protestants Nederland | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2008
Protestants Nederland | 24 Pagina's