Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het verleden als leverancier van munitie voor het heden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het verleden als leverancier van munitie voor het heden

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kan de slavernij ons tot voorbeeld dienen, hóe om te gaan met het verleden met het oog op onze plaatsbepaling in het heden? Het verleden blijft ons allen danig parten spelen, of we het nu leuk vinden of niet. Dat is alleszins begrijpelijk. Immers, het punt waarop we in het heden zijn aangekomen, is bereikt via de weg van het verleden. Dat geldt voor onze persoonlijke geschiedenis. We zijn voor een belangrijk deel geworden die we geworden zijn door onze ouders en de opvoeding- en vormingsweg die we hebben afgelegd. De mate waarin we ons van ons verleden bewust zijn, is constituerend voor onze persoonlijkheid. Het geldt niet minder voor een land of een volk(sdeel).

Keuzes en gebeurtenissen uit het verleden bepalen voor een groot deel de (beleving van) de werkelijkheid van landen en volken in het heden. Het verleden is onmisbaar om werkelijk zicht te krijgen op onze persoonlijke en collectieve identiteit. Het bestuderen van het verleden is dan ook veel meer dan een bezigheid voor hobbyisten. Zonder de bewustwording van ons verleden zijn we identiteitsen cultuurloos. De cultuurhistoricus Johan Huizinga ((1882-1945) noemde de geestelijke vorm waarin een volk zich rekenschap geeft van haar verleden, cultuur. Nu kunnen we onze cultuur en het verleden op allerlei manieren gebruiken en misbruiken. Het moge duidelijk zijn, dat dit gebruik en misbruik meer zegt over ons zelf dan over het verleden. Laat ik een voorbeeld noemen: In onze tijd is de waarde van verdraagzaamheid erg belangrijk. Dan gebeurt het dat Willem van Oranje uit de 16e eeuw als lichtend voorbeeld van tolerantie uit het verleden gebruikt wordt, om een eigentijdse waarde te bevestigen. Of het verleden wordt als arsenaal gebruikt om personen of momenten van “bevrijdend handelen” ten toon te stellen. De Beeldenstormers worden door Louis Paul Boon in zijn “Het geuzenboek” als proletarische voorhoede van een internationale klassenstrijd gezien. Het verleden wordt in het heden gekwalificeerd aan de hand van het criterium of het een emancipatorische werking heeft gehad. Calvinisten hebben niet alleen de uitverkiezing met zich meegebracht, maar ook het kapitalisme en de democratie.

Eigentijdse bril
Ja, zo kun je het verleden ook bekijken. Met de bril van de eigen tijd. Dan is er ook nog de eeuwige neiging om de mensheid in vrienden en vijanden te verdelen, of in een “goed of fout-schema” te persen. Aan welke kant heb jij in de Tweede Wereldoorlog gestaan”? Niet zelden is dan een morele zigzagkoers het gevolg. Vanuit een morele “Wiedergutmachung” ten opzichte van de Joden steunen we in politieke zin de staat Israël door dik en dun. Totdat in 1973 met de oliecrisis ons Hollandse dilemma tussen de dominee en de koopman weer parten begint te spelen. Vandaag de dag zijn in veler ogen de Joden “fout” en de Palestijnen “goed”. Omdat hier het modieuze morele voorschrift van steun aan de onderliggende partij per definitie bepalend is voor een stellingname. We zijn hier gekomen op het punt van het gebruik en misbruik van de geschiedenis voor het heden. Dit gebeurt door historici en door anderen. De geschiedenis wordt  gebruikt als een wapenarsenaal ter bevestiging van het ingenomen standpunt. Soms gaat het nog verder: dan is het heden niet alleen de vanzelfsprekende leverancier van de moraal voor de eigen tijd, maar ook voor het verleden.

Armand Zunder
We willen in dit artikel aan de hand van het debat over het slavernijverleden een standpuntbepaling innemen ten opzichte van het nut en het gebruik van de geschiedenis. Op 1 juli was het 145 jaar gelden dat de slavernij in de Nederlandse koloniën is afgeschaft. Juist door te vertellen hoe dit slavernijdebat wordt gevoerd, is mijn artikel over dit onderwerp niet alleen bespiegelend van aard, maar wil ik ook mijn levensbeschouwelijk bepaalde keus in de discussie over gebruik, nut en zin van de geschiedenis verantwoorden. Marcel van Engelen schreef op 25 juni 2008 in De Pers een artikel over het slavernijverleden van Nederland onder de titel: “Nederland zal een forse prijs moeten betalen voor de slavernij”. Deze titel is een uitspraak van een zekere Armand Zunder. Zunder is een Surinaamse econoom die in 2009 hoopt te promoveren op wat in het artikel genoemd wordt “miljardenclaim voor wat onze voorouders is aangedaan”. Dat hij niet in Nederland kan promoveren omdat zijn onderzoek niet voldeed aan wetenschappelijke eisen, geeft genoeg te denken, maar houdt ons nu niet bezig. De beweringen van Zunder zijn de zoveelste in een lange rij van de afgelopen tijd. Rond de millenniumwisseling speelde in Nederland een hevige discussie over de wenselijkheid van het plaatsen van een slavernijmonument. Het is zover gekomen. Op 1 juli 2002 is het Nationaal Monument Slavernijverleden onthuld in het Oosterpark in Amsterdam. Tegelijkertijd gingen er stemmen op om herstelbetalingen te doen aan de nakomelingen van de slaven. De aanwezigheid van bijna een half miljoen Surinamers en Antillianen in ons land speelde in deze discussies een duidelijke rol. Het is onmiskenbaar dat de slavenhandel en de slavernij een onderdeel uitmaken van de identiteit van Surinamers en Antillianen. Het slavernijdebat heeft in dezelfde tijd van de discussie over het monument een stevige impuls gekregen door het boek van de Leidse historicus en hoogleraar P.C. Emmer. In 2000 verscheen zijn De Nederlandse slavenhandel 1500-1850. Dit populairwetenschappelijke handboek over Nederland en de slavernij bevat een compleet overzicht van de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel en de slavernij in de koloniën.

Storm van reacties
Het boek veroorzaakte een storm van reacties. De eerste druk maakte zoveel emoties los, dat de auteur een tweede druk in 2003 van een nawoord voorzag, waarin hij zich genoodzaakt zag zich te verantwoorden tegenover de vele reacties. Een groot deel van de spraakmakende pers en de publieke opinie was in de jaren tachtig van de vorige eeuw begonnen in het reine te komen met, wat vaak genoemd wordt, een ereschuld uit het verleden. Uitspraken als “de grootste misdaad tegen de menselijkheid” en andere werden in het slavernijdebat gehoord. Kortom, in deze tijd was de lakmoesproef voor de juiste morele standpunten iemands mening over de slavernij. Politieke correctheid won het van wetenschappelijke argumenten. De emancipatie van onze zwarte medemens bepaalde de standpuntbepaling over dit maatschappelijke en politieke issue. In het licht van datgene wat ik hierboven schreef laat het zich raden, dat in dit recente slavernijdebat de geschiedenis dienst deed als grabbelton voor eigentijdse morele standpunten over het verleden. Emmer was in het koor van de politieke correcte menigte een stoorzender. Met een keur aan bewijsvoering weerlegde de Leidse slavernijspecialist tal van ontstane mythen over de slavernij. Zoals de bewering dat Afrika en de koloniën door de slavenhandel en de slavernij een economische aderlating zouden hebben ondergaan, die nog steeds in het heden doorwerkt. Of dat de in maatschappelijk opzicht niet-gelijke positie van Surinamers en Antillianen veroorzaakt zou zijn door de slavernij. Ook maakt Emmer duidelijk dat Nederland nauwelijks iets verdiend heeft aan de slavenhandel en de slavernij in de koloniën.

Niet uitzonderlijk
Op rustige wijze documenteert Emmer dat de behandeling van slaven in die tijd niet uitzonderlijk was. Integendeel. Het niet voorkomen van slavernij in Europa was een uitzondering. In der rest van de wereld was dit verschijnsel de norm. Hij maakt aannemelijk dat het lot van vele slaven in de koloniën beter was dan in het land van herkomst. Ook de buitenproportionele mishandeling van de slaven op de schepen is een mythe. Vaak stierven er net zoveel of meer leden van de bemanning van het slavenschip dan vervoerde slaven. Eigenlijk bleef in de bewijsvoering van Emmer niet één van de (voor)oordelen over de slavenhandel en de slavernij in stand. Maar er is in dit vooral door de emotie beheerste slavernijdebat meer aan de hand. Behalve de praktijk om vanuit “het politiek correcte denken” te beginnen met het veroordelen van degenen die de slavenhandel en de slavernij bedreven, valt er in deze veroordeling ook nog eens een opvallende selectiviteit waar te nemen. Immers, de slaven vormen slechts één van de vele groepen die volgens de huidige maatstaven, in het verleden ernstig tekort gekomen zijn. De complete lijst hier op te noemen zou te ver voeren, maar enkele voorbeelden kunnen deze selectieve verontwaardiging duidelijk maken. Emmer noemt onder andere de omvangrijke ramp die de Indianen heeft getroffen. Na de komst van Columbus zijn tientallen miljoenen Indianen door oorlog en ziekte gestorven. Ook de Joden, homoseksuelen en zigeuners kunnen wijzen op ernstige misdaden tegen de menselijkheid. De Spanjaarden verjoegen en vermoordden in dezelfde tijd als het begin van de slavenhandel, 300.000 Joden.

Mensonwaardig
In deze tijd werd in de Dertigjarige Oorlog (1618- 1648) maar liefst tweederde van de bevolking in Midden-Europa door de strijdende partijen vernietigd. Zeer veel verstandelijk gehandicapten werden mensonwaardig behandeld. Wanneer claimen de familieleden van de Gorcumse martelaren, eerherstel en herstelbetalingen? Hele volksstammen van paupers en proletariërs kregen van de 16e tot en met de 19e eeuw te veel voedsel om te sterven, maar te weinig om in leven te blijven. Na de Tweede Wereldoorlog zien we in Nederland periodieke en publieke uitbarstingen van schuldbekentenissen. Eerst tegenover de slachtoffers van de Jodenvervolging, daarna tegenover ons kolonialisme in het toenmalige Nederlands Indië, de slavenhandel en de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen. Nog weer later was er een excuusgolf in verband met de slachtoffers van het blanke apartheidsregime in Zuid-Afrika en onze historische betrokkenheid daarbij. In deze situaties gaat het om in historische, demografische, geografische en algemene zin, nog te traceren en te identificeren nakomelingen van in het verleden misdeelde en mishandelde groepen en of volksdelen. Vanwege een nationale, internationale of politieke situatie wordt de discussie over het onderwerp actueel en manifest. Het wordt tijd het onderwerp van de Nederlandse slavenhandel en de slavernij zelf kort aan de orde te stellen, teneinde een standpuntbepaling in te nemen over het nut en het gebruik van de geschiedenis.

Afzetgebieden
De slavenhandel begon in ons land in hetzelfde jaar als het gereedkomen van de Statenvertaling, namelijk 1637. Met eerst Brazilië als “afzetgebied” en later het Caribische gebied, preciezer gezegd, Suriname en de zogenoemde Nederlandse Antillen. Naast deze officiële afzetgebieden, verkochten de Nederlanders overigens slaven aan iedereen die er geld voor bood. Het totale aantal slaven dat door Nederlanders is vervoerd, wordt op ongeveer een half miljoen geschat. Dat is ongeveer vijf procent van de totale slavenhandel. Met recht is de gedwongen verplaatsing van 12 miljoen Afrikanen wel de grootste onvrijwillige deportatie uit de geschiedenis genoemd. Zoals gezegd kwamen de slaven uit Afrika en gingen zij naar de Nieuwe Wereld (Zuid- en Midden Amerika), omdat de Indianen niet bestand bleken tegen de zware arbeid op de plantages van de kolonisten. In Nederland is de slavenhandel officieel verboden door Koning Willem I in 1814. Uit de binnenlanden van Afrika werden de slaven door Afrikaanse vorsten en stamhoofden naar de kust verplaatst. Daar werden ze verkocht aan de Nederlandse handelaren. De West-Indische Compagnie (WIC) en een groot aantal particuliere bedrijven hielden zich er mee bezig. Met allerlei ruilgoederen als textiel, geweren en alcoholica (dus geen spiegeltjes en kralen zoals sommige verhalen ons willen doen geloven), gingen de slaven van de Afrikanen zelf naar de Nederlandse mensenhandelaren over. De mensen waren dus al slaaf voordat ze aan de Nederlanders verkocht werden. In Afrika bestond onafhankelijk van de Europese slavenhandel, slavernij. Onder verschrikkelijke omstandigheden werden de slaven vanuit het binnenland naar de kust getransporteerd, om vervolgens onder dito omstandigheden verscheept te worden naar Zuid- en Midden Amerika. Van daaruit gingen de Nederlandse schepen - zo mogelijk beladen met huiden, cacao of tabak - terug naar Nederland.

Slaventransporten
Over het transport met en de behandeling op de schepen is begrijpelijkerwijs al veel te doen geweest. De slaven werden gebrandmerkt en daarna aan kettingen gebonden in kooien vastgelegd. Vooral het gebrek aan verse lucht en allerlei (infectie)ziekten doordat men in urine en menselijke uitwerpselen verkeerde, veroorzaakte veel dodelijke slachtoffers. Gemiddeld kwam zo’n 20 procent van de slaven en de bemanning niet op de plaats van bestemming aan. Omdat een dode slaaf geen waarde vertegenwoordigde, waren er vanuit economische motieven wel grenzen aan de mishandeling. Lijfstraffen waren evenals zelfmoordpogingen en muiterij nagenoeg structurele verschijnselen. Al deze verschijnselen kwamen ook in de Republiek de Zeven Verenigde Nederlanden voor. Maar de verscheping van Afrikaners naar de plantages - in plaats van bijvoorbeeld Europese krijgsgevangenen, criminelen, boeven en loslopers, wat immers ook mogelijk geweest was - kwam ook nog eens voort uit racistische motieven. Hoewel winstoogmerk het belangrijkste doel van de slavenhandel was, is de daadwerkelijke economische betekenis ervan beperkt gebleven. Na een reis van twee tot vier maanden kwam men in de Nieuwe Wereld aan. De slaven ondergingen steevast een eigentijdse cosmetische behandeling, teneinde hun handelswaarde te maximaliseren. In een verhouding van twee mannen op één vrouw, werden de slaven meestal per stuk verkocht. Mannen en vrouwen werden meestal, vaneen gescheiden, evenals kinderen van hun ouders. Hier werd met veelal dezelfde middelen van macht en geweld het leven van de slaven naar de wensen van hun eigenaren gemodelleerd. Wat moet de historicus met dit alles? Moet hij er – zo wie zo - dan wat mee? Ik zou denken van wel. De typering van de slavenhandel en de slavernij als een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis is al zoveel gebruikt dat dit cliché door het overgebruik zijn inhoud dreigt te verliezen. Toch blijft de politicus dit cliché gebruiken. Premier dr. J.P. Balkenende zei op 1 juli van dit jaar: “Slavernij en slavenhandel zijn onlosmakelijk verbonden met onze vaderlandse geschiedenis. Het was een schaamteloze episode in onze geschiedenis. Het was mensonterend en kan alleen in de zwaarste bewoordingen worden veroordeeld. Het is een smet op het blazoen van ons.”

De historicus
Hier sprak dus de politicus. Maar nu de historicus. Laten we echter voordat we op de wenselijkheid van morele oordelen van de historicus ingaan, eerst iets zeggen hoe de historicus zijn vak dient te beoefenen. Het begint er mee welke onderwerpen en thema’s een historicus kiest. Ik denk dat er geen onderwerpen, perioden of aspecten uit de geschiedenis zijn die de aandacht van de historicus niet verdienen. Dat de deskundigheid, verwantschap en persoonlijke interesse van een auteur van belang zijn bij het kiezen van een onderwerp is evident. Zo lang de historicus zich hiervan bewust is lijkt dit me eerder een voordeel dan een nadeel. Maar - en hier gaat het om - de historicus mag per definitie geen enkel (onder)deel van de geschiedenis bij zijn onderzoek buiten beschouwing laten. Er wordt vaak nogal neerbuigend gesproken over de zogenaamde verzuilde geschiedschrijving. Het komt me voor dat hiermee niets mis is. Mits de onderzoeker en schrijver zich verantwoorden door middel van goed vakmanschap en technisch vermogen. De verzuilde historicus kiest en onderzoekt vooral vanuit een doelstellingsrelevantie en overtuiging zijn onderwerpen. Geschiedschrijving die niet vanuit een idee, een overtuiging plaats vindt, heeft de neiging louter documentatie te worden. De grootste Nederlandse historicus, Johan Huizinga sprak ooit de strenge woorden: “Historische kennis, die niet haar klankbodem en haar maatstaf heeft in een persoonlijk geestes- en zieleleven, is dood en waardeloos”.

Gouden Eeuw
De geschiedschrijving van de door velen zo getypeerde Gouden Eeuw kenmerkte zich tot voor kort, evenals van de 18e eeuw, door een opvallende leemte. Hoe lyrisch, maar ook trefzeker schreef Huizinga over de 17e eeuw in ons land, als de eeuw van de geur van pek, teer, en hout. Hij en vele anderen schreven over de schilderkunst, de letterkunde, de zeevaart, de koopvaardij, het calvinisme, de dissenters, de strijd tegen het water, de armoede in deze tijd, de staatsinstellingen, de herbergen en pakhuizen, over oorlogen, de VOC, begijntjes en priesters, Joden en weeshuizen, over crisis en welvaart. Maar niet over de slavenhandel en de slavernij. Ook als we uitgaan van het gegeven dat de slavenhandel in die tijd in Nederland een vrijwel algemeen aanvaard instituut was, blijft het opvallend dat er relatief zo weinig over geschreven is. Hoewel de slavenhandel in het beeld van de tijd paste, hebben tijdgenoten ongetwijfeld toch geweten dat deze met uitbuiting en onderdrukking gepaard ging. Daarom sprak en schreef men liever expliciet over het haringkaken, de molens en de zeeslagen. Dat brengt ons bij het tweede aspect in het werk van de historicus. Na de eerste vraag wélke onderwerp een historicus kiest en wáárom deze, is er vervolgens de vraag hóe hij deze behandelt. In de eerste plaats is er de opvatting dat de geschiedschrijving een impliciete en expliciete doelstelling heeft. Dat kan zijn om de geschiedenis van de eigen of van een achtergestelde bevolkingsgroep te vertellen. Veelal past men hierop de typeringen van verzuilde en emancipatorische geschiedschrijving toe. Onder andere de opvatting van de historicus Jan Romein past hierin, dat goede geschiedschrijving díe geschiedschrijving is, die in overeenstemming is met de tijdgeest. Dan is er de opvatting dat geschiedschrijving vooral maatschappelijk dienstbaar dient te zijn. Als we dit naar ons onderwerp van de slavernij vertalen, betekent dit dat hedendaagse geschiedschrijving bij voorbaat de slavenhandel moet veroordelen.

Christen-historicus
Er is ook een niet onaanzienlijke groep die vindt dat een historicus geen moreel oordeel moeit vellen over de mensen die hij beschrijft. Hij moet ze in de tijd en omstandigheden plaatsen. Hij moet laten zien door welke moraal ze werden bezield. Dan heeft hij zijn werk gedaan. De lezer kan zich zelf een oordeel vormen. Ik ben van mening dat een christen-historicus een eigen weg heeft te gaan. Hij zal zich - hoe moeilijk ook – nooit in de schema’s van anderen en de eigen tijd moeten laten vangen. Laat hem vooral ook niet gedreven worden door reactie-geschiedschrijving. Het gevaar ligt op de loer dat de historicus zich zo opwindt over het politiek correcte standpunt van tijdgenoten, dat hij vergeet het eigenlijke onderwerp, in dit geval de slavernij, onder ogen te zien. Ook begint een goede historicus zijn werk niet met een oordeel, laat staan een veroordeling. Maar een christen-historicus zal nooit kunnen opgaan in het gepropageerde ideaal van de historist. Met de historicus Jo Tollebeek ben ik van mening “dat we allemaal uit de toga van Fruin zijn voortgekomen”. De methodische werkwijze, het bronnenonderzoek, de behoefte te weten “wie er eigentlich gewesen war” zijn de blijvende verdiensten van het historisme.

Harde maatschappij
Als we de slavenhandel in “zijn tijd” plaatsen wordt duidelijk dat naar de maatstaven van die tijd Nederlanders Afrikanen en slaven even slecht hebben behandeld als vele andere mensen, zoals gehandicapten, wetsovertreders en homoseksuelen. Het vroegere Europa was een harde maatschappij en de onmenselijke kanten van de slavernij staken nauwelijks af tegen vele andere onmenselijke gebeurtenissen uit die tijd. Er kan zelfs niet zonder reden beweerd worden dat de slaven het in de Nieuwe Wereld beter hebben gehad dan in Afrika.

Vanzelfsprekend zal een historicus de maatstaven van de eigen tijd het volle pond geven. Het is opnieuw de verdienste van het historisme geweest “de vreemdheid van het verleden” tot doel van geschiedonderzoek en – schrijving te stellen.. Want vreemd is de zeventiende eeuw ons wel geworden, zoals de historicus Van Deursen opmerkt. Ook gezaghebbende theologen en dominees uit de zeventiende en achttiende eeuw zijn ons op dit punt vreemd geworden. Predikanten als ds. G. Udemans aanvaardden en verdedigden de slavernij. Wel verbonden zij voorwaarden aan de taak van de christeneigenaar tegenover de slaaf en zijn behandeling. Maar de slavenhandel als instituut werd geaccepteerd. Veel calvinistische predikanten probeerden deze daarna zo goed mogelijk in (christelijke) banen te leiden. De historicus G.J. Schutte heeft onder de titel “Bij het schemerlicht van hun tijd” een aantal catechismusverklaringen over Zondag 40 uit de Heidelbergse Catechismus, waarin het “Gij zult niet stelen” wordt behandeld, onderzocht en hij concludeert dat het kerkvolk niet onkundig geweest kan zijn van een aantal praktijken van slavernij. Merkwaardig genoeg hebben predikanten als Hondius, Smytegelt, Voetius en Poudroyen duidelijk laten weten dat slavernij tegen Gods gebod was, maar men is er niet echt tegen te hoop gelopen.

Geschiedschrijving
Het is de taak van de historicus zowel in de slaven als in de slavenhandelaars en degenen die deze praktijk niet duidelijk hebben afgekeurd, medemensen te zien. Geschiedschrijving is een vorm van recht doen aan de doden. We ontmoeten in het verleden door God geschapen medemensen. Van Deursen heeft dat kernachtig onder woorden gebracht toen hij opmerkte dat het gebod “Gij zult geen valse getuigenis geven” ook voor de doden geldt. Dat betekent niet dat de historicus in moreel opzicht alle handelingen en opvattingen uit het verleden zal egaliseren. Met de Amsterdamse kerkhistoricus R.B. Evenhuis ben ik van mening dat alleen een beroep “op de tijd” waar het de slavenhandel en de slavernij betreft, niet voldoet. Op grond van het Evangelie had men beter moeten weten. Een christen-historicus zal zijn uitgangspunt nemen in het standpunt dat mensen een eigen verantwoordelijkheid hebben die niet door structuren mag worden uitgeschakeld. De discussie over herstelbetalingen voor geleden onrecht van de slavernij leidt tot niets. Er is geen overerfbare schuld. Bovendien, als Nederland al deze kant op zou willen, dan wordt het in praktische zin bijna een onbegonnen arbeid, de rechtmatige nakomelingen van de slaven op te sporen. Daarbij dienen zich zoveel andere vragen aan dat we er in onder gaan. Tegen een monument voor de slavernij is niets tegen en alles voor. Maar de historicus heeft een veel grotere taak. Hij toont aan dat veel normen in de geschiedenis in de tijd hun intrede gedaan hebben. Hij weet ook dat De Tien Geboden niet cultuur- en tijd-bedoeld zijn, hoe hij er zelf ook tegenover staat. Alle aspecten uit het verleden zullen door de historicus in zo’n groot mogelijk kring bekendheid dienen te krijgen. Het onderwijs in al zijn geledingen dient van de historische wetenschap gebruik te maken. Heel veel geschiedenisboeken die in en buiten het onderwijs worden gebruikt, zijn op het punt van de slavenhandel en slavernij aan herschrijving toe. Want evenals de scheepsjongens van Bontekoe, Vondel, de tulpen, de klompen en draaiende molens hoort de slavenhandel bij onze geschiedenis.


Beknopte en beredeneerde bibliografie voor verdere kennismaking met het onderwerp slavenhandel en slavernij:
- P.C.Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam/Antwerpen 2000 en Amsterdam/Antwerpen 2003 (tweede druk). Dit populair geschreven boek door de Leidse slavernij specialist Emmer is momenteel het best toegankelijke en meest informatieve boek over dit onderwerp. De auteur laat zich niet leiden door traditionele en politiek correcte standpunten en neemt dardoor vaak controversiële standpunten in. Zijn boek is gebaseerd op de meest recente inzichten van internationaal historisch onderzoek en bevat tal van literatuurverwijzingen.
- G.J. Schutte, Bij het schemerlicht van hun tijd, in: Mensen van de nieuwe Tijd. Een liber amicorum voor A.Th. van Deursen, Amsterdam 1996, p. 193- 217. In dit artikel worden een aantal preken en catechismusverklaringen geanalyseerd om antwoord te krijgen op de vraag of de bevolking van de 17 en 18e eeuw van het verschijnsel slavenhandel geweten heeft, en in welke mate. Ook komen de standpunten van een aantal (leidende) calvinisten over de slavenhandel en de slavernij aan bod.
- J. Douma, Slavernij in het Nederlandse koloniale tijdperk: waarom een zwarte bladzijde?, in: Transparant, jrg. 10 (1999), nr. 3, p. 4-13. In dit uitstekend gedocumenteerde en op veel literatuuronderzoek gebaseerde artikel, vindt men een ethische beschouwing over het onderhavige onderwerp. Dit ethische oordeel wordt onderbouwd met tal van argumenten. Een fundamenteel artikel.
- A.Th. van Deursen, Geloof en geschiedwetenschap, in: De eeuw in ons hart. Negenentwintig opstellen over geschiedschrijving en geschiedbeleving, Franeker 1991. De auteur ver(ant)woord in deze bijdrage zijn persoonlijke opvattingen over de relatie tussen zijn vak en het christelijk geloof. Op compacte en heldere wijze schrijft Van Deursen welke consequenties hij trekt uit zijn uitgangspunten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 2008

Protestants Nederland | 36 Pagina's

Het verleden als leverancier van munitie voor het heden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 2008

Protestants Nederland | 36 Pagina's