Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Wichelhaus: een vergeten theoloog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Wichelhaus: een vergeten theoloog

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kohlbrugge heeft zijn begaafde vriend Johannes Wichelhaus eens geschreven: ‘Laat jouw hemd niet weten, dat jij je voor een theoloog houdt, mijn geliefde Johannes, ik ken de belangrijke plaats waarop je staat; echter houd op iets van jou vast te houden’. Een markant gezegde van de predikant uit Elberfeld. Hij wilde zijn jonge vriend erop wijzen dat gaven ten enenmale ondergeschikt zijn aan het weten een genadig God te hebben.

Eenzaam stond Wichelhaus in de theologische wereld van zijn tijd, waar het rationalisme mode was. Hij wilde staan op het fundament van de Heilige Schrift en het gedachtegoed van de Reformatie. Zijn contacten met Kohlbrugge, die Wichelhaus ‘mijn Timotheüs’ noemde, deden geen goed aan zijn theologische loopbaan. Johannes Wichelhaus werd op 13 januari 1819 te Mettman, een klein stadje onder de rook van Elberfeld, geboren. Hij was de oudste zoon van Johannes Wichelhaus en Wilhelmine von der Heydt. Zijn vader was vanaf 1823 predikant te Elberfeld; hij was een collega van de bekende Gottfried Daniël Krummacher. In 1834 nam hij een beroep aan naar Bonn. De familie van zijn moeder behoorde tot een oud en aanzienlijk geslacht uit het Wuppertal en bekleedde in het dagelijkse leven belangrijke maatschappelijke functies. Dr. H.F. Kohlbrugge was met hen bevriend. Johannes bezocht in Elberfeld het gymnasium. Hij was een briljante leerling en met glans legde hij zijn eindexamen af. Naast studeren was Johannes een liefhebber van paardrijden, zwemmen, schaatsen en het maken van bergtochten. Op 14 oktober 1836 werd hij theologisch student aan de universiteit van Bonn. Hier maakte hij kennis met de hoogleraren Bleek, Nitzsch, Sack en Redepenning, en de filosoof Fichte. Twee jaar later zette Wichelhaus zijn studie voort aan de universiteit van Berlijn. Daar studeerde hij onder anderen bij Neander en Hengstenberg. Zijn oom, de hofprediker G.F.A. Strauss die praktische theologie doceerde, bood Johannes onderdak. Op 10 mei 1839 hield hij zijn eerste preek; als tekst koos hij Mattheüs 5:13: ‘Gij zijt het zout der aarde’. In de zomer van 1840 keerde Johannes terug naar zijn ouderlijk huis. In de aanzienlijke bibliotheek van zijn vader was over veel onderwerpen heel veel te vinden. Hij werd geboeid door boeken over archeologie en wiskunde. In die periode raakte Johannes door zijn oom Karl von der Heydt bekend met de geschriften van dr. Kohlbrugge.

Onuitwisbare indruk
Met toenemende interesse las hij diens preken en zijn geschrift over Romeinen 7. Deze werken maakten op Wichelhaus een onuitwisbare indruk. Hij merkte hier het volgende over op: ‘Ik moest weldra inzien, dat datgene wat rondom mij geleerd en gepredikt werd dit woord niet is en hoe ik ook mijn best deed voor mijzelf een uitweg te vinden, er was er geen: ik moest of het ene haten en het andere liefhebben of mij aan het ene vastklemmen en het andere verachten’. Hij maakte hier kennis met de wortels van de Reformatie. Een persoonlijke kennismaking met Kohlbrugge volgde later in 1842. Wichelhaus maakte toen om gezondheidsredenen een reis naar de badplaats Scheveningen. Op de terugreis zocht hij Kohlbrugge op in Utrecht. Dit treffen werd voor beiden onvergetelijk. Ze hadden dezelfde interesses, zoals belangstelling voor de oosterse talen en de kerkgeschiedenis. Later schreef Kohlbrugge: ‘Ik denk vaak daaraan, hoe wij samen zaten in Utrecht, en hoe toen alles naar het uitwendige nacht om ons heen was’. Een geregelde correspondentie kwam op gang.

Enkele dagen na zijn twintigste verjaardag schreef Johannes een opmerkelijke brief aan zijn ouders. Hij ging hierin in op zijn toekomstig beroep, waarbij hij een merkwaardig voorgevoel had van wat hem in de toekomst te wachten stond wanneer hij eenmaal het ambt van een getuige van Christus zal bekleden: ‘het ambt van grote beproevingen, van velerlei lijden, maar ook van grote belofte’. Verder schreef hij: ‘20 jaar - het eerste derde deel van het leven, de eerste pauze, waarvan er slechts drie ons mensen worden gegund om het antwoord te bedenken op de grote vraag van het Ja of Neen. XX jaar - twee kruisen; weliswaar vaak door rozen ombloeid, maar die toch uiteindelijk de aard van een kruis niet verloochenen. De toekomst ligt versluierd voor mij, en ik waag het niet, aan de sluier te trekken’.

Promotie
Na zijn studie in Berlijn ging Wichelhaus zich aan de universiteit van Bonn voorbereiden op het examen voor het licentiaat, een academische graad waaraan het doceerrecht was verbonden. Maar dit gaf de nodige problemen. Zijn sympathie voor Kohlbrugge speelde hem parten, maar ook de kritische houding van zijn beide ooms Von der Heydt tegenover de Union, het ‘samen-op-wegproces’ tussen Lutheranen en Reformierten, deed hem geen goed. De voorzitter van de universiteit verlangde in eerste instantie van Wichelhaus dat hij de eed op de kerkelijke symbolen zou afleggen. Op die manier was men ervan overtuigd dat hij zich positief zou opstellen tegen deze van bovenaf geforceerde eenheid. Wichelhaus weigerde en wendde zich vervolgens tot de minister van eredienst met het verzoek om toch toegelaten te worden tot het examen. Na een afwijzend antwoord keerde hij zich tot de koning van Pruisen voor dispensatie. Ook dit verzoek werd afgewezen. Wichelhaus overwoog om nu naar Heidelberg te gaan om daar zijn examen af te leggen. Toen een bevriende relatie, de hofprediker Snethlage, hiervan hoorde adviseerde hij Wichelhaus om in Halle te promoveren, de faculteit waaraan A.H. Francke eens hoogleraar was. Snethlage wilde er niet van weten dat de promotie in het buitenland zou plaatsvinden: Pruisen heeft zulke mannen juist nodig’. Op 18 juni 1845 kreeg Wichelhaus een brief van Kohlbrugge waarin deze dit voornemen stimuleerde: ‘Daarvoor moet toch de Heere naar Zijn trouw en waarheid geprezen zijn, dat Hij, nu uw werk gereedgekomen is, u ook de man gezonden heeft, die u daarheen wees, waar u uw werk zou kunnen aanbieden en uw werkkring zou kunnen vinden. We zijn met u en uw ouders zeer verheugd. En nu behoef ik u niet te zeggen, dat u u welgemoed en met goed vertrouwen op reis hebt te begeven. Het zij dan nu niet Heidelberg maar Halle, dat mij aanvankelijk ook meer leek en dat ik u eerst al, naar ik meen, heb voorgesteld’.

Rationalisme
De faculteit van Halle was in het begin van de negentiende eeuw een bolwerk van rationalisme. Wichelhaus zou hier de nodige hinder van ondervinden. Belangrijke theologische figuren aan deze faculteit waren F.A.G. Tholuck en H. Hupfeld. De ontmoeting met deze laatstgenoemde hoogleraar was voor Wichelhaus teleurstellend. Hij wees namelijk zijn onderzoek over de kerkvader Eusebius van Caesarea, een studie die hij eerst in Bonn wilde verdedigen, als niet-wetenschappelijk af. Hupfeld had moeite met zijn methode van exegetiseren. Men gaf Wichelhaus een filologischkritisch onderwerp op als promotieonderzoek: de Hebreeuwse tekst van de profeet Jeremia toetsen aan de Septuaginta-vertaling. Op voorhand kreeg hij al te horen dat deze stof eigenlijk te moeilijk voor hem zou zijn en dat de kans klein was dat hij hierop zou afstuderen. Verbazingwekkend was het daarom dat Wichelhaus in een periode van negen maanden zijn dissertatie over deze moeilijke opdracht voltooide: ‘De Jeremiae versionis graecae Alexandrinae indole atque auctoritate’. Afwijzen kon men hem niet en op 17 oktober 1846 werd aan Wichelhaus het licentiaatsdiploma uitgereikt. Tijdens zijn promotie stond men verrast over zijn grote kennis op het gebied van de talen en de kerk- en dogmengeschiedenis.

Kohlbrugge steunde zijn vriend in deze moeilijke periode. Hij had hem toegezegd te willen helpen bij zijn studie van de profeet Jeremia. ‘Ik verheug me erover dat u zich niet laat ontmoedigen… God, de genadige God en Ontfermer, zij met U, beste Johannes.’ En na het examen schreef deze pastor uit Elberfeld: ‘Ik zeg onze getrouwe God dagelijks dank, zo vaak als ik aan je denk, dat Hij het je in alles zo goed heeft laten gelukken, dat Hij je met Zijn genadige hand beschut en Hij je zulk een hart en blijdschap in Hem geschonken heeft, dat je al het zichtbare zo beschouwt als het beschouwd moet worden’.

Hoogleraar
Wichelhaus kreeg eerst een aanstelling als privaatdocent en pas na acht jaar werd hij hoogleraar te Halle. Dat deze benoeming zo lang op zich liet wachten had te maken met de tegenwerking van de faculteit. Op allerlei manieren probeerde men de benoeming te blokkeren. Ook nu waren het weer de contacten met Kohlbrugge die hem parten speelden. Men beweerde dat hij tot de sekte van de Kohlbruggianen behoorde en dat hij kerkdiensten verzuimde. Uiteindelijk kwam door bemoeienis van de overheid de benoeming af. Bescheiden en voorzichtig stelde Wichelhaus zich op. Gemakkelijk had hij het niet, zijn collega’s keken op hem neer en vonden zijn colleges niet wetenschappelijk. Wichelhaus kwam op voor het gezag van het Woord van God en stond afwijzend tegenover de Schriftkritiek. Zijn vaste overtuiging was dat de Heilige Schrift van het begin tot het einde waarheid is. Hij wilde gaan in het voetspoor van de reformatoren: ‘In het Woord hoorden zij Christus spreken, in de profetische en apostolische Schriften vonden zij Gods geopenbaarde wil en de enige leer tot zaligheid’. Een kleine kring van studenten volgde zijn colleges en raakte diepgaand beïnvloed. Wichelhaus leerde zijn studenten niet alleen de Bijbel in de grondtekst lezen, maar ook besteedde hij veel aandacht aan de archeologie. Op die manier leerde men juist de bijbelse boodschap beter verstaan en kon men zich beter verplaatsen in de gedachtewereld van de bijbelschrijvers.

Loods
Met zijn studenten had hij een bijzonder goede band, met raad en daad stond hij hen bij. Voor de praktische vorming stuurde hij hen naar Elberfeld ‘in de leerschool van de praktijk’. Wichelhaus: ‘Ik beschouw mij hier als een loods, die uitvaart naar de wijde zee, en gevoel mij gelukkig, wanneer ik een scheepje te Elberfeld in de haven heb gebracht. Het gaat mij daarbij daarom, dat de jonge mensen in Elberfeld tegelijk hun leer- en proeftijd doorbrengen, dat zij onder de ogen van de predikant en in de gemeente tot boden en dienaren van het Woord gevormd worden’. Hij raadde hen aan om van de catechisaties, avondpreken en gesprekken met dominee Kohlbrugge aantekeningen te maken. In beeldende taal vervolgde Wichelhaus: ‘Ik weet, dat jullie goed voor anker liggen, daarom roep ik jullie alleen maar toe om deze tijd goed waar te nemen, om jullie scheepje goed te laden en te vullen uit de rijke voorraadschuren, die zich voor jullie openen…’. Een van de studenten heeft onder andere de preken van Kohlbrugge over de Hebreeënbrief aan het papier toevertrouwd. Wanneer zij afgestudeerd waren en een gemeente hadden bleef Wichelhaus voor hen een vraagbaak en bleef hij met hen meeleven. Een leerling liet zich als volgt over hem uit: ‘Zijn wezen kenmerkte zich door een teergevoeligheid en diepe ernst… Hij gaf niet alleen onderricht, hij bad ook voor de ander en droeg zijn zorgen op het hart’.

Huwelijk
In het najaar van 1855 trad Wichelhaus in het huwelijk met Pauline Seyler uit Aken. Ze hadden elkaar leren kennen bij Kohlbrugge, waar Pauline regelmatig logeerde. Aan dit gelukkige huwelijk kwam na nauwelijks tweeënhalf jaar een einde. In december 1857 werd Wichelhaus ernstig ziek en op 14 februari 1858 overleed hij op de leeftijd van negenendertig jaar. De avond voor zijn sterven las zijn vrouw Psalm 48. Bij vers 11 zei Wichelhaus: ‘Nu is het genoeg, het Woord heeft mij gegrepen!’. Op zijn sterfbed had hij Pauline een boodschap gegeven voor zijn studenten: ‘Zeg de studenten hoe ik thans meer dan ooit ervaar dat het Woord van de Heilige Schrift, dat ik onderwezen heb, stellig en zeker waar is, dat wij mensen arme, ellendige zondaars zijn, en dat alleen het bloed van Jezus Christus, de Zoon Gods, ons reinigt van alle zonde’. Een vriend die zijn sterfbed bezocht kreeg bij het afscheid nemen de opdracht: ‘Verkrijg uit mijn banden vrijmoedigheid om het Woord te verkondigen’.

Op 19 februari 1858 werd Johannes Wichelhaus begraven op het kerkhof van de Niederländische Reformierte Gemeinde te Elberfeld. De ouderlingen van de gemeente droegen de kist en Kohlbrugge leidde de begrafenis. Hij getuigde dat men hier een echte professor ter aarde bestelde, die geen menselijke leer, maar Gods Woord verkondigd had.

De Heilige Doop
Er zijn van Wichelhaus verschillende werken nagelaten. Zijn leerling Adolph Zahn heeft voor de uitgave van diverse publicaties zorg gedragen, onder andere zijn collegedictaten Die Lehre der Heiligen Schrift en zijn Akademische Vorlesungen über Biblische Dogmatik. Verder verscheen er in 1852 van Wichelhaus een kleiner werk getiteld: Das Sacrament der heiligen Taufe behauptet wider die Angriffe der neuen Wiedertäufer. Deze publicatie werd een eeuw later in het Nederlands vertaald door ds. D. van Heyst. Wichelhaus poneert in dit werkje tegen een zekere F. Herring die de kinderdoop onschriftuurlijk en onrechtmatig acht. Drie vragen stelt Wichelhaus aan de orde: wat is de doop, wie moeten er worden gedoopt en hoe moet de doop geschieden. Kernachtig stelt hij dat de kinderdoop Gods werk is en een zaak van het geloof. De wederdoop is echter mensenwerk en is alleen uitgedacht uit ongeloof en begeerte naar zelfheiliging. De wedergedoopten ‘verachten de genade Gods, die hun in de doop Christus geschonken heeft met heel Zijn verdienste geheel om niet, en vergeten, dat zij op Gods bevel gedoopt en met het zegel van Zijn verbond begiftigd zijn, voordat zij iets van God afwisten of naar Hem hadden omgezien.’ ‘Zij kunnen niet bij het geloof, bij een hoop op onzichtbare dingen volharden, zij maken daarom van de doop een werk, komen met een tweede doop aandragen, die hun eigen bekering, hun geloof als opus operatum als voorwaarde heeft en eerst daardoor werkzaam zal zijn. Zij willen dus niet, dat de genade hun is voorgekomen, doch willen zelf tot de doop iets meebrengen, laten zich dopen op grond daarvan, dat zij menen de doop waardig te zijn…’

Bedenkingen
De kinderdoop wordt in het tweede gedeelte uitvoerig verdedigd. Wichelhaus stelt de vraag: ‘Maar waarom heeft men te allen tijde zoveel bedenkingen tegen de kinderdoop geopperd?’ Hij geeft als antwoord dat men het voor ‘Gode-onwaardig houdt dat Hij kinderen in Zijn verbond en Zijn gemeenschap zou opnemen; men wil geen doop, die voor allen hun ganse leven door een luide prediking is, dat de gehele zaak der zaligheid alléén een werk van God en van Zijn ontferming is; men wil geen Kerk, die jonge kinderen en zuigelingen onder haar leden telt’. Wichelhaus vindt dit aanmatigend: ‘God staat aan de drempel van Zijn Koninkrijk en voor kinderen heeft Hij de toegang geopend. Ik wil uw God zijn en de God van uw zaad, zo luidt Zijn Woord. De ziel van den vader behoort Mij toe, en de ziel van den zoon. De kinderen, die gij Mij gebaard had, zo zegt Hij’. Wichelhaus eindigt deze publicatie met ‘de schone woorden van Luther’: ‘Daarom heeft ieder Christen zijn leven lang genoeg te leren en te studeren aan de doop, want hij heeft steeds veel moeite om vast te geloven, wat de doop toezegt en brengt, overwinning van duivel en dood, vergeving der zonde, Gods genade, den gehelen Christus en den Heiligen Geest met Zijn gaven’. Hoewel Wichelhaus op jonge leeftijd is overleden, heeft hij toch diverse studenten opgeleid tot predikant. Toen Kohlbrugge eens een gesprek had met de grootmoeder van Wichelhaus, zei hij onder andere tegen haar: ‘Wanneer er twee, alleen twee studenten door de dienst van Wichelhaus bekeerd zijn, dan zijn twee gemeenten bekeerd’. Toen lachte zij, gaf Kohlbrugge een kus en zei: ‘Dat troost mij’. Dit woord is vervuld, verschillende leerlingen kwamen terecht op kansels in Duitsland, Nederland, Zwitserland en Oostenrijk.


Geraadpleegde literatuur
1. Briefe von dr. H.F. Kohlbrügge… an Johannes Wichelhaus… aus den Jahren 1843-1857, herausgegeben von
J.J. Langen, Elberfeld 1911.

2. Het sacrament van de Heilige Doop gehandhaafd tegen de aanvallen van de nieuwe wederdopers, door Johannes Wichelhaus, Licentiaat en privaatdocent in de theologie, Elberfeld, 1852, uit het Hoogduits vertaald door Ds. D. van Heyst, Ned. Herv. Predikant te Ommen, 1952, Vereeniging tot uitgave van Gereformeerde Geschriften te Amsterdam.

3. Prof. dr. W. Balke, Johannes Wichelhaus, Hoogleraar te Halle en vriend van dr. H.F. Kohlbrugge, Zoetermeer 2000.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 2008

Protestants Nederland | 36 Pagina's

Johannes Wichelhaus: een vergeten theoloog

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 2008

Protestants Nederland | 36 Pagina's