Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Augustinus: De grootste kerkvader van het Westen (3)

Bekijk het origineel

Augustinus: De grootste kerkvader van het Westen (3)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Augustinus geldt als de grootste kerkvader van het Westen. Hij leefde ruim voor het schisma van Rome en Reformatie. Evenwel, beide geloofsrichtingen beroepen zich op hem. In hoeverre is het beroep van Rome én Reformatie op Augustinus terecht? In een serie van vijf artikelen behandelen we de verhouding tussen Augustinus en de Reformatie. Daarbij staan we ook stil bij de doorwerking van Augustinus in de Rooms-Katholieke Kerk en de visie van Rome op de vrije wil, de (erf)zonde en de genade. Dit derde artikel behandelt Augustinus en Calvijn

De invloed van Calvijn op Augustinus is onmiskenbaar. Calvijn citeerde Augustinus maar liefst meer dan 4000 maal in zijn werken. De Geneefse reformator zegt zelf dat hij letterlijk al zijn stellingen met Augustinus zou kunnen bewijzen. Augustinus is voor hem "de beste en meest betrouwbare getuige uit de Oudheid", aan wie "de godvruchtigen eensgezind met recht het grootste gezag toeschrijven". Om het standpunt van de Reformatie te verdedigen, behoefde men volgens Calvijn eigenlijk alleen maar Augustinus' werken opnieuw uit te geven en de tijdgenoten voor te leggen.
Dat volgens Calvijn Augustinus superieur aan elke andere kerkvader is, blijkt vooral uit zijn Institutie. Daarbij gaat het niet alleen om ondersteunende citaten die hij aanvoert, maar het is het hele dogmatische kader dat Calvijn van Augustinus overneemt. Hij is dan ook bijna uitsluitend geïnteresseerd in de dogmatische en leerstellige werken van Augustinus. De filosofische geschriften interesseren hem niet, daarentegen wel de polemische geschriften, vooral tegen de (semi)pelagianen.
De invloed van Augustinus kunnen we nagaan op een aantal specifieke punten. Calvijn stelde dat van de kerkvaders het "voor alle anderen" Augustinus is geweest die nadrukkelijk de erfzonde heeft geleerd. Hij heeft gezegd dat alle mensen op de wereld komen met een verdorven natuur en dat de wil van ieder mens van nature "knechtelijk en slaafs" is. Wat dit laatste betreft, is het "inzonderheid Augustinus" die gewezen heeft op de "noodzaak" (wel onderscheiden van dwang) om te zondigen.

Scholastieke onderscheid
Calvijn kan niet uit de voeten met het scholastieke onderscheid tussen natuur en bovennatuur, maar ziet door de zonde de gehele schepping aangetast. Calvijn citeert instemmend Augustinus op het punt dat de natuur alle mensen gemeenschappelijk is, de genade niet; verder dat de genade de wil vóórkomt, hoewel de wil wel medewerkt, ja, dat de wil door de genade wordt hersteld. Juist omdat de gedachte van de erfzonde indruiste tegen het gezonde verstand (alle mensen zijn immers schuldig door de schuld van één), was dit volgens Calvijn de reden dat de oudste leraren van de kerk zich onduidelijk over de erfzonde hadden uitgedrukt.
Calvijn heeft de verhouding tussen onvrije wil en genade scherp verwoord in zijn boek tegen Pighius. Dit boek biedt een overvloed van citaten uit de anti-pelagiaanse werken van Augustinus. Calvijns stelling is in het genoemde boek dat de menselijke wil door de zonde geheel verdorven is en door Gods genade bevrijd moet worden. De gehele menselijke natuur is bedorven, zodat een voorkomende genade nodig is.
Calvijn plaatst Augustinus als een gunstige uitzondering tegenover de oudste kerkvaders die zijns inziens te positief spraken over de vrije wil, zoals Chrysostomus, Hieronymus, Origenes, maar ook Anselmus, Lombardus, Thomas van Aquino. Calvijn wijst erop dat Augustinus de term vrije wil gebruikt, maar zich op speciale wijze van deze term bedient.
Het was echter beter om ter vermijding van misverstanden niet meer van vrije wil te spreken. De waarde van Augustinus is volgens Calvijn vooral dat hij met grote nauwkeurigheid de opvattingen van zijn voorgangers en tijdgenoten heeft verzameld en verwerkt. Calvijn stelt dat Augustinus op dit punt de kerkvaders in duidelijkheid overtreft.

Chrysostomus
Als Pighius hem een passage in de Institutie voor de voeten werpt, zegt Calvijn: "Ik heb gezegd: de oude schrijvers, vooral de Grieken, en onder hen in het bijzonder Chrysostomus verhieven het liberum arbitrium (vrije wil) al te zeer; ik voegde er echter bij, dat zij zo verward of duister of verschillend spraken, dat het niet gemakkelijk is, uit hun geschriften iets zekers te melden."
Calvijn bedoelt, zo verklaart hij aan Pighius, dat de ene schrijver meer, de ander minder waarde aan het liberum arbitrium toekende en niet, zoals Pighius deze passage uitlegt, dat er onder de kerkvaders tegenstrijdigheid te vinden was. Calvijn en Augustinus leren beiden dat de door de zonde geknechte wil niet gedwongen wordt om het kwade te kiezen. Calvijn citeert de uitspraak van Augustinus dat de menselijke wil niet door vrijheid de genade ontvangt, maar door genade de vrijheid.
Evenals in de tijd van Augustinus moest ook Calvijn zich verdedigen tegen het verwijt dat prediking en gebed geen zin zouden hebben als de menselijke wil gebonden is. Calvijn neemt als vergelijking een boer. Waarom zou hij landarbeid verrichten als God toch de vruchtbaarheid geeft? Zo ook met eten en drinken. Ze zijn onmisbaar voor de mens, maar het is God Die voor de groei zorgt. Calvijn wijst op de relatie tussen het verborgen werk van de Heilige Geest en de prediking van het Woord.
Het geloof ontstaat door het horen en wordt in ons gewerkt door de mysterieuze openbaring van God. Calvijn legt de nadruk op het feit dat het niet in het vermogen van de mens ligt om zichzelf voor te bereiden om de genade van God te ontvangen. Genade is een krachtdadig werk van de Heilige Geest. Hij staat achter Augustinus wanneer het gaat om het belang van de vermaning (de oproep tot geloof), namelijk om onze onmacht te bekennen en op te zien naar Hem bij wie het begeerde te vinden is. De wet moet tot erkenning van schuld leiden en uitdrijven naar de genade.

Verkiezing
Met grote instemming haalt Calvijn alles aan wat Augustinus leert over de verkiezing. Augustinus onderscheidt zich op dit punt van Ambrosius, Origenes en Hieronymus, die gemeend hebben dat God Zijn genade uitdeelt onder mensen van wie Hij van te voren gezien heeft wie deze zal aannemen. Calvijn stelt in dit verband: "Indien ik uit Augustinus een geheel boek bijeenrapen en -voegen wilde, zo zou ik de lezers lichtelijk kunnen bewijzen, dat ik niet anders behoef te gebruiken dan zijn eigen woorden."
Calvijn beroept zich ook op Augustinus als het gaat om het voorzichtig spreken over de verkiezing. Men moet niet het verborgene willen naspeuren uit nieuwsgierigheid, noch de verkiezing preken. Eerbied en bescheidenheid zijn gewenst. Het gaat erom de gelovigen aan te sporen hun vertrouwen op de genade van God te stellen.
Wel is Calvijn minder terughoudend als het gaat om de (eeuwige) verwerping en leert hij een predestinatie tot het leven én tot de dood, al stelt hij dat we halt moeten houden voor de grenzen van de Schrift. Maar verwerping is het gevolg van een actief handelen van Gods toorn, los van de zondeval, ja zelfs voor de val.
Anders dan bij Augustinus, die de zondeval vooral in de sfeer van voorwetenschap en toelating plaatst, stelt Calvijn dat ook de val naar Gods raad besloten was. De verharding is bij Calvijn meer het gevolg van een expliciete werking Gods dan bij Augustinus, die dit - zo interpreteert de Geneefse reformator - ook vat binnen de sfeer van Gods voorwetenschap en toelating.

Sacramentsopvatting
Ten aanzien van de sacramentsopvatting is er veel overeenkomst met de kerkvader. Augustinus' visie op het zichtbare Woord, de toevoeging van een zaak bij het Woord waardoor deze tot sacrament wordt, is naar Calvijns hart gesproken. Het sacrament is voor beiden een genademiddel dat aan het Woord is toegevoegd en pas door het Woord werkelijk tot zijn recht komt. De kracht van het Woord in het sacrament komt tot uiting, omdat het Woord wordt geloofd, niet omdat het wordt uitgesproken als een magisch woord.
Ten aanzien van de doop stellen Augustinus en Calvijn dat deze het teken van de vergeving der zonden is, van de wedergeboorte en van de inlijving in het lichaam van Christus. Calvijn staat achter Augustinus als deze stelt dat de genade voortkomt uit de belofte van God en dat de doop die hierop volgt een zegel daarvan is.
Hij staat wel kritisch tegenover de door de kerkvader beklemtoonde noodzaak van de kinderdoop als onmisbaar voor de zaligheid. Deze opvatting heeft zelfs "grote schade" aangericht en betekende in feite dat onze situatie erger is dan de Israëlieten en de genade Gods bekrompener is dan onder de wet, althans wanneer de genade zo aan dit sacrament gebonden wordt.
Augustinus en Calvijn vinden elkaar ook in de visie op een geestelijke in plaats van substantiële aanwezigheid van Christus in het avondmaal. Van transsubstantiatie is bij beiden geen sprake, zij het wel dat Calvijn afstand neemt van de offergedachte die bij Augustinus toch aanwezig was (al wilde deze het vooral een herinneringsoffer laten zijn).

Nauwe verbinding
Overeenkomst met Augustinus is de nauwe verbinding tussen prediking en avondmaalsviering, waarbij Calvijn zich beroept op de Heilige Schrift en Augustinus. Wel distantieert hij zich van de gewoonte bij Augustinus (evenals bij Cyprianus) om kinderen toe te laten aan het Avondmaal, namelijk door dopelingen een weinig brood en wijn toe te dienen.
Calvijn beroept zich ook herhaaldelijk op Augustinus in zijn geschrift tegen Servet als het gaat om de taak van de overheid ketters te straffen, zoals de kerkvader de hulp van de staat inriep bij het optreden tegen de donatisten. Hij valt Augustinus ook bij als deze de ketters eerst tot beter inzicht wilde brengen voordat hij de toevlucht nam tot de hulp van de overheid.
Verder herkent Calvijn zich in Augustinus als het gaat om diens visie op de kerk, waar vele schapen buiten de kerk zijn en vele wolven binnen de kerk. Ook van het primaat van Rome -volgens een specifieke interpretatie van Matth. 18:18 - moest de kerkvader niets weten.
Evenals Luther is ook Calvijn nagenoeg uitsluitend gericht op Augustinus in diens hoedanigheid als verdediger van de absolute genade en de vrijmacht Gods in het verlossen van zondaren. Zijn kritiek steekt hij echter niet onder stoelen of banken, als het moet, hoewel hij het met een zekere tegenzin doet, omdat Augustinus (die hij vaak aanspreekt met "die heilige man") volgens hem ver uitsteekt boven de andere kerkvaders.

Autoriteit
Als Calvijn al van mening verschilt met Augustinus, dan doet hij dat altijd op grond van de Heilige Schrift. Voor het Woord moet alles wijken. Calvijn heeft, zo blijkt, meer waardering voor Augustinus als theoloog dan als exegeet, een exegeet die hem soms al te subtiel, te wijdlopig en speculatief lijkt. Hoe groot het gezag van Augustinus ook bij Calvijn was, het zonk in het niet bij de autoriteit van het Woord van God zelf.
Accentverschillen tussen beide kerkleraars blijven niet verborgen. Zo ziet Calvijn de zonde niet zozeer als een niet-zijn, een beroving van het goede, een leegte die door de genade aangevuld moet worden (namelijk door de instorting van het bovennatuurlijke leven door middel van de sacramenten en de kerk). Voor Calvijn heeft de zonde meer het karakter van opstand tegen God, hetgeen hij radicaler dan Augustinus heeft beleden.
Vandaar ook een duidelijker accent op het Woord van vergeving en rechtvaardigmaking in plaats van een door de sacramenten bemiddelde instorting van de genade. Genade is geen kwaliteit, die ons wordt ingegoten, maar een genadige gezindheid van God jegens ons. Let wel: ook deze dingen ontbreken niet bij Augustinus, maar Calvijn heeft dit alles explicieter gezegd.
Ondanks de verschillende accenten die de reformatoren Luther en Calvijn legden op het punt van de rechtvaardiging en heiliging, de visie op de genade en de betekenis van het Woord van God, staat Augustinus wezenlijk op dezelfde lijn als de Reformatie, zo valt te concluderen. Zowel Luther als Calvijn konden daarom met een zeker recht zeggen: "Augustinus totus noster est" (Augustinus is geheel de onze). Voor Lange van Ravenswaay is Calvijn dé grote Augustinusleerling onder de reformatoren. Hij is niet slechts een leraar van de onvrije wil of de predestinatie, maar zelfs de omvattende leraar van de kerk.

Onwaardeerbare bondgenoot
In de strijd tegen de kerk van Rome zagen de reformatoren een onwaardeerbare bondgenoot in Augustinus als de criticus van de vrije wil, van de zedelijke goedheid en ongebrokenheid van de menselijke natuur. Maar zij zagen de kerkvader ook als de belijder van de liefde Gods die door de Heilige Geest in de harten van zondaren wordt uitgestort. Bij Luther en Calvijn is de bekering het werk van de Geest als de inwendige Leraar, die het hart van de mens vernieuwt door Zijn genade.
Wel accentueert Augustinus meer het sanatieve in plaats van het imputatieve aspect van de rechtvaardigmaking. We hebben dat al eerder opgemerkt. Hij ziet de rechtvaardiging meer als een rechtvaardig maken - als psychologisch en innerlijk proces - dan als een toerekenende daad van wat wij in Christus hebben. Het "totaliter iustus"- "totaliter peccator" van Luther was in die vorm ondenkbaar bij Augustinus.
De uitspraak van Luther: "Alles, wat wij van God ontvangen, ontvangen wij door Christus", is wel zakelijk aanwezig bij Augustinus, maar niet zo krachtig uitgewerkt als bij de reformatoren. Calvijn stelt dat Augustinus alles wel toeschreef aan Gods genade, maar de genade betrok op de heiligmaking, waardoor wij door de Geest wedergeboren worden tot een nieuw leven, stelt Van Genderen.
Volgens De Ru is de overeenstemming tussen Augustinus en Calvijn vooral sterk op het punt van de heiligmaking. Zowel bij Augustinus als Calvijn is een grote plaats ingeruimd voor de leer aangaande de Heilige Geest, zowel in Zijn goddelijke soevereiniteit als in de realiteit van de heiliging van het leven. Calvijn noemt het terecht dat Augustinus de rechtvaardiging meer in verband had gebracht met de vergeving der zonden dan met de volmaaktheid der deugden.

Accentverschillen
Het blijven echter accentverschillen tussen beide figuren. Augustinus stond er in zijn strijd tegen de Pelagianen alleen voor. Hij legde daarbij de nadruk op de inwendige genade. Voor zijn visie op zonde en genade kon hij zich niet beroepen op zijn voorgangers, omdat deze zich toch -min of meer- optimistisch hadden uitgelaten over de zedelijke mogelijkheden die de menselijke natuur na de zondeval biedt, maar ook omdat zij zich moesten concentreren op de christologische vragen en die van de Drie-eenheid die in de eerste eeuwen na Christus een grote rol speelden. Sinds de opkomst van de Pelagianen was er een geheel andersoortig probleem gerezen, namelijk dat van de medewerking van de mens in het heilsproces.
De Ru heeft in zijn boek over de rechtvaardiging bij Augustinus vooral de overeenstemming tussen de kerkvader en Calvijn benadrukt. Wat bij Augustinus één heilsproces is, het rechtvaardig verklaren en rechtvaardigmaken, wordt bij Calvijn duidelijk onderscheiden in iustificatio (rechtvaardiging) en sanctificatio (heiliging). Maar deze zijn beslist niet gescheiden, noch is er sprake van een chronologische volgorde.
Ook Ten Hove wijst hierop. Al heeft bij Calvijn de iustificatie een volstrekt karakter, toch blijft de menselijke natuur verdorven, want de mens wordt niet van de erfzonde verlost. Hier ligt een duidelijke lijn naar Augustinus en zijn besef van de blijvende aanwezigheid van de concupiscentia (begeerte). De vrijspraak is wel het fundament, maar vooral middel tot het doel van de sanctificatio.
Bij Calvijn vindt de rechtvaardiging en heiliging hun eenheid in de gemeenschap of inplanting (unio) in Christus. Enerzijds houdt hij vast aan de vreemde gerechtigheid, anderzijds ziet hij een werkelijke nieuwheid des levens (novitas vitae) als mogelijk. Deze laatste heiliging is niet alleen gave, maar ook opgave, dat wil zeggen zij wordt niet in één ogenblik volbracht, maar strekt zich uit over het gehele leven.

Geloofsleven
Augustinus en Calvijn weten beiden dat de liefde Gods in het hart uitgestort is en dat er geen geloof is zonder liefde. Met Augustinus kent Calvijn de continuïteit in het geloofsleven en de vruchten van de Geest als een werkelijkheid in het dagelijks bestaan van de wedergeborenen.
Door de Pelagianen is er een Augustinus voortgebracht, zo kan men gerust zeggen, en in de zestiende eeuw konden de reformatoren in hun polemiek tegen Rome weer teruggrijpen op de Latijnse kerkvader. Het was Calvijn die Augustinus ten tonele voerde in zijn kritiek op het Concilie van Trente, dat theologisch gezien de weg van het semi-pelagianisme bewandelde.
Calvijn stelt uitdrukkelijk dat de kerkelijke schrijvers voor Pelagius niet gedwongen waren geweest om zich met deze moeilijke zaak van de vrije wil en de goddelijke genade bezig te houden. Hij stelt zelfs dat de ketterij van Pelagius uiteindelijk meer tot voordeel dan tot nadeel is geweest. Hierdoor werd Augustinus immers ertoe gebracht om de kerk te zuiveren van de onchristelijke filosofie aangaande vrije wil, die toen zo algemeen werd aangehangen.
Juist ter zake van de rechtvaardiging, waarbij de zekerheid van de belofte niet was gegrond op de verdienste van de mens, heeft Calvijn tegenover het Concilie van Trente het standpunt van Augustinus met kracht verdedigd. En later was er Voetius, eveneens een vermaard Augustinuskenner, die in de remonstranten de opkomst van de neo-pelagianen voor ogen zag. Maar niet alleen dat. Hij voelde zich ook geïnspireerd door Augustinus als praktisch theoloog, die christenen aanspoórde die laks en lauw waren.

Dordtse Leerregels
Tenslotte wijzen wij erop dat op de Nationale Synode van Dordrecht herhaaldelijk Augustinus geciteerd werd om de pelagiaanse en semi-pelagiaanse ketterijen van de remonstranten aan de kaak te stellen. De Dordtse Leerregels geven daar een getuigenis van. Ook de Nederlandse Geloofsbelijdenis noemt de pelagianen in het gedeelte over de vrije wil en de erfzonde.
In het algemeen kan volgens Meijering van de calvinistische orthodoxie gezegd worden dat de anti-pelagiaanse werken van Augustinus frequent geciteerd werden als bewijs dat de calvinistische leer van de genade niet nieuw was (omdat het gegrond is op de Schrift), maar ook augustiniaans.
Augustinus heeft na Calvijn zijn invloed uitgeoefend ook op de puriteinse traditie. Dat blijkt vooral bij John Owen. Het aantal keren dat hij Augustinus citeert overtreft ver de keren dat hij zich op Calvijn beroept, aldus P. de Vries. Owen sluit zich aan bij de genadeleer van Augustinus, vooral op het punt van de genade als een innerlijke, vernieuwende kracht.
"Evenals bij Augustinus is bij de puriteinen sprake van een uitgesproken interesse voor de psychologische aspecten van de bekering. Zij hebben teruggegrepen op de inzichten van Augustinus als norm voor de geestelijke ervaring."

dr. K. van der Zwaag te Barneveld

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 2008

Protestants Nederland | 24 Pagina's

Augustinus: De grootste kerkvader van het Westen (3)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 2008

Protestants Nederland | 24 Pagina's