Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De reformatie van de doopnamen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De reformatie van de doopnamen

De ‘onbekende’ Calvijn zag in namen veel ‘bijgeloof’ en ‘ongeloof’

16 minuten leestijd

‘Het kabinet prijst Calvijn de hemel in. Maar de uiterst machtige kerkhervormer was een tirannieke figuur met een dubieuze erfenis’. Met deze woorden opent Gerry van der List zijn tendentieuze artikel over ‘De ongenadige Calvijn’ in het paasnummer van Elsevier (11 april 2009). Dr. Patrick van Schie (historicus en directeur van de Prof.mr. B.M. Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau ten behoeve van het liberalisme en de VVD) spreekt over ‘een religieuze repressie die – met slechts een korte adempauze toen Calvijn buiten de stad leefde – duurde tot aan diens dood in 1564’, (Nederlands Dagblad, 18 maart 2009).

Van Schie noemt in dit verband ook de kwestie van de doopnamen die in Calvijns ogen te roomskatholiek klonken. Hebben we hier inderdaad te maken met het zoveelste bewijs dat Calvijn en zijn collega-predikanten een waar schrikbewind uitoefenden in Genève, of is het een onderdeel van het programma van reformatie op alle terreinen van het leven?

Problemen rond de doop
In Genève werd de doop bediend op zondag, na het onderwijs uit de catechismus, òf na de preek op een doordeweekse dag. Nu kon het gebeuren dat de familie van de dopeling pas op het laatste moment binnenkwam en de dienst verstoorde, of dat een gedeelte van de familie zelfs de kerk niet betrad, maar bij de deur van de kerk bleef staan, om vanaf die plaats de bediening van de doop gade te slaan. Calvijn heeft op 1 juli 1549 namens het Consistorie aan de Raad van Genève gevraagd orde op zaken te stellen met betrekking tot deze zaak. De Raad besloot wachten te plaatsen, zodat het niet meer mogelijk was tijdens de eredienst door de kerk te lopen. Blijkbaar zijn de problemen daarmee niet opgelost, want enkele weken later merkt Calvijn in een preek over Jeremia 17:17-23 op: ‘Want wanneer wij de doop bedienen, wandelen sommigen rond en anderen praten over hun zaken. Wij laten daarmee dus zien dat wij het teken volstrekt niet hoog aanslaan.’ Blijkbaar heeft deze zaak Calvijn erg hoog gezeten, want een week later komt hij er weer op terug en verbindt deze handelwijze met de desinteresse voor de prediking die hij bespeurd heeft: ‘En vervolgens wanneer er sprake is van de sacramenten en we het sacrament van de doop bedienen, wandelen sommigen rond en wachten anderen bij de deur om een mens eer te bewijzen, en dat op zo’n wijze dat God er door onteerd wordt. En het schijnt hun toe dat het voldoende is dat zij aan het begin van de preek tot aan de deur gekomen zijn en zich vervolgens afwenden tot aan het einde van de preek. Waarlijk zulke gedachten doen de ronde: “Is het niet voldoende dat wij tot aan de deur gekomen zijn? Wat zouden wij hier wachten? Wij komen terug aan het einde van de preek.” Kijk, zo handelen wij!’

Honden en zwijnen
Eind juni 1550 – inmiddels een jaar later – is Calvijn opnieuw zeer verontwaardigd over de mensen die de preek niet bijwonen en slechts komen om de dopeling te eren. Wanneer een kind gedoopt wordt, zou iedereen zich zijn eigen doop moeten herinneren en bedenken waarom God de doop heeft ingesteld en wij dit sacrament onderhouden. ‘In plaats daarvan zijn er deze honden, zulke zwijnen die hier hun kop om de hoek van de deur komen steken en zich vervolgens omkeren, zonder binnen te komen.’ Zij bekommeren zich volstrekt niet om de doop en de preek. Uiteindelijk heeft de Raad op 8 september 1550 besloten dat iedereen die voortaan een doopplechtigheid wil bijwonen, gehouden is de gehele dienst mee te maken. Met dit besluit is het laatste woord nog niet gezegd. Calvijns heftige reactie in de preek over Deuteronomium 4:3-6 bewijst dat het probleem in 1555 nog niet is opgelost: ‘Ik zie daar wandelaars en ik weet niet wat zij anders komen doen dan dat zij God en Zijn Woord verachten – een onverdraaglijke goddeloosheid!

Zij komen hier gapen bij de deur en het zijn er niet twee of drie, maar meer dan een dozijn. Het is duidelijk dat zij God openlijk verachten. Kijk, dat is nou de eer van Genève: wanneer het evangelie verkondigd wordt komen ze daar openlijk de spot mee drijven, zelfs tot bij de deuren van de kerk! En je moet eens zien hoe zij de dopelingen eren! Al te vaak zien we dit gebeuren.’ Welke motieven zouden mensen kunnen aanvoeren, waarom zij weigeren de preek bij te wonen en alleen bij de bediening van de doop aanwezig willen zijn? Heeft dit alleen te maken met een stuk minachting voor het evangelie, of speelt het conflict over de doopnamen hier ook een rol?

Naamgeving
Allereerst staan we stil bij de naamgeving. Voor een pasgeboren kind is het ontvangen van de naam een belangrijk moment. Het kind krijgt een plaats in de familie. Ook in Genève noemden ouders hun kinderen vaak naar de grootouders of peetouders. Deze naam werd zowel door de kerk als de overheid erkend voor het leven. Gedurende de Middeleeuwen zien we dat pas vanaf de dertiende eeuw het moment van doop en naamgeving nauwer met elkaar verbonden werden. De gewoonte vond ingang om een kind zo snel mogelijk na de geboorte te dopen. De Reformatie van de kerk en de samenleving in Genève bracht ook een versobering van het ritueel van de doop met zich mee in vergelijking met de praktijk in de Rooms-Katholieke Kerk. In de commentaar op Handelingen 10:47 stelt Calvijn de verschillende gebruiken die in de loop der eeuwen ingang hadden gevonden aan de kaak: ‘Zoals hun dwaling door deze uitspraak allerminst gesteund wordt, zo wordt ook het bijgeloof van de papisten er krachtig door weerlegd, die de gave van de Geest koppelen aan de tekens en menen dat zij door hun bezweringen uit de hemel getrokken worden…’ ‘Ten slotte moeten we opmerken dat de apostelen met water alleen tevreden waren bij de bediening van de doop. En och, was deze eenvoud door de nakomelingen maar bewaard gebleven, en dat zij er niet zoveel dwaasheden, waarmee de doop in het pausdom vol gestopt is, hier- en daarvandaan bijgevoegd hadden. Zij menen dat zij het aanzien van de doop verhogen door olie, zout, speeksel en waskaarsen, die de zuivere en oorspronkelijke instelling van Christus bederven.’ Welke aspecten acht Calvijn nu onmisbaar voor de bediening van de doop? De doop moet bediend worden in het midden van de gemeente, de betekenis en de kracht van het sacrament moet uiteengezet worden voor degenen die getuige zijn van de doop en ten slotte dient de dopeling zijn naam te ontvangen. In oktober 1554 schreef Calvijn aan Gianpaolo Alciati – een van de vooraanstaande leden van de Italiaanse vluchtelingengemeente in Genève: ‘Dit sacrament is niet alleen de heilige en plechtige opname in de kerk, maar ook het getuigenis van ons hemels burgerschap, dat allen ontvangen die God tot kinderen heeft aangenomen. Om die reden mag de doop alleen bediend worden in een vergadering van de gelovigen. Dat betekent niet dat daarvoor een kerk noodzakelijk is, maar dat in ieder geval een aantal gelovigen bijeen zijn gekomen, die het lichaam van de kerk vormen en dat degene die doopt de bevoegdheid van predikant heeft.’

Bedoeling van de doop
Na de verkondiging wordt het kind binnengebracht. De voorganger vraagt: ‘Presenteert u dit kind voor de doop?’, waarop bevestigend geantwoord wordt. Uitvoerig verklaart de predikant de instelling en de bedoeling van de doop. Nu is het moment gekomen waarop het kind zijn of haar naam ontvangt. De dienaar vraagt de ouders: ‘Verlangen jullie dus dat dit kind gedoopt wordt?’ De ouders zullen daarop antwoorden: ‘Ja’. De predikant: ‘Noem de naam.’ De ouders: ‘N.’. Nadat de ouders de belofte hebben afgelegd, krijgt het kind zijn naam en vervolgens doopt de dienaar het ‘In de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest.’ Besnijdenis en doop liggen voor Calvijn in elkaars verlengde. Zowel bij Johannes de Doper (Lukas 1:59), als bij Jezus (Lukas 2:21) zijn de naamgeving en het ontvangen van het teken van de besnijdenis nauw met elkaar verbonden. In de preek over Lukas 2:20-21 kan Calvijn daarom zeggen: ‘Hier zien wij dat het bij de Joden gewoonte was, de namen te geven wanneer de kinderen besneden werden, zoals tegenwoordig, wanneer men ze doopt.’ Een kind ontvangt niet alleen een naam om van de andere mensen onderscheiden te kunnen worden. De naam is ook een teken van Gods aanneming. Terwijl de doop (in het verlengde van de besnijdenis) zelf al een teken van aanneming is, komt de naam er later nog bij als een sterkere bevestiging. Voor de Joden betekenden de namen een aansporing om de kinderen op te wekken tot hetgeen de naam inhield. In de preek over de geboorte en besnijdenis van Johannes de Doper brengt Calvijn de betekenis van de naam ‘Noach’ onder de aandacht van zijn hoorders: ‘niet alleen Noach als drager van de naam, maar iedereen moet weten dat de wereld als het ware door hem vernieuwd is, omdat God rust moest geven nadat Hij wraak geoefend had en het tot Noachs taak behoorde om te herstellen wat verwoest was.’ Calvijn hecht er aan dat ook in zijn tijd kinderen namen krijgen die een betekenis hebben. Zijn voorkeur gaat daarbij uit naar oudtestamentische namen: ‘Degenen die namen hebben die iets nuttigs betekenen, om hen aan te sporen tot de vreze Gods en hen in het geloof in onze Heere Jezus Christus te bevestigen, moeten altijd de naam die zij dragen met hun doop verbinden.’ Zulke namen sporen de drager aan om te bedenken dat God hen vanaf hun geboorte aan Zich verplicht om Hem te dienen en te eren en om met des te grotere ijver te wandelen in Zijn vreze.

Problemen
Aan het einde van zijn leven heeft Calvijn - vanaf juli 1559 tot februari 1564 - op zondagmorgen gepreekt over de zogenaamde synoptische evangeliën. In de preek over de geboorte en besnijdenis van Johannes de Doper’ kijkt hij als het ware terug op een slepende kwestie die op dat moment tot het verleden behoort. We geven eerst Calvijn uitvoerig het woord: ‘Op dit punt (nl. van de naamgeving, WM) zien we hoe de mensen altijd meer hun dwaze eerzucht volgen, dan dat zij zich toeleggen op de opbouw van zichzelf en heel de kerk. De peetouders wensen dat de kinderen hun naam dragen; en zo niet, dan menen zij dat dat een schande voor hen is. Regelmatig zie je dat profane namen worden gegeven.’ ‘Zulke namen duiden eerder op afgoderij of bijgeloof, en verharden hen, zodat zij op wilde beesten lijken die tegen God en Zijn Woord strijden, dan dat zij de dragers aansporen tot de vreze des Heeren. Neem nu in deze streek die naam Claude. Waar komt de voorkeur voor deze naam anders vandaan, dan dat men die afgod wilde eren en dat degenen die zo genoemd worden aan dat afgodsbeeld gewijd zouden zijn? Daarom is het niet zonder reden dat men in Gods kerk toegezien heeft op het geven van namen.’ ‘Het is niet zo dat degenen die die naam reeds lang dragen daardoor slechter of beter zouden zijn, maar we dienen wel te letten op de achterliggende gedachte, waardoor die naam zo populair is geworden. En heeft men alhier niet lange tijd gestreden tegen de naam Gaspard en Balthasar? En waar zijn die namen vandaan gekomen? Uit de hel! Balthasar was immers de grootste vijand van God die er ooit geweest is. We weten dat hij het vaatwerk van de tempel ontheiligd heeft om God daarmee te bespotten, zodat God wraak geoefend heeft om zo’n heiligschennis te bestraffen. Wanneer men als excuus aanvoert dat die namen de namen van de drie koningen zijn – waar zijn die dan verzonnen? In de winkel van de satan! Want nergens worden zij vermeld (in de Bijbel). Vervolgens kunnen we zien hoeveel bijgeloof er uit is voortgekomen.’

Ideaal van de reformatie
De Geneefse predikanten beoogden een reformatie van het gehele leven – niet alleen het persoonlijk leven, maar ook het kerkelijke en maatschappelijke terrein. Heel duidelijk is het reformatorisch streven zichtbaar geworden bij de inrichting van de eredienst. Binnen het ideaal van de reformatie past ook de poging om een aantal traditionele Geneefse namen voortaan te verbieden. Voor een juiste beoordeling van deze kwestie is het goed om op te merken dat de voorschriften met betrekking tot de naamgeving niet typisch Calvijns of Geneefs genoemd kunnen worden. In het zestiende-eeuwse Europa was het een normaal verschijnsel. In de bronnen die ons ter beschikking staan valt niet na te gaan hoe de predikanten de zaak aan de orde hebben gesteld. Het ligt echter voor de hand om aan te nemen dat dit vanaf de kansels is gebeurd. De Raad van Genève wordt ermee geconfronteerd na een incident bij de bediening van de doop op 27 augustus 1546. Acht jaar zou dit conflict de gemoederen bezig gaan houden. Wat is er gebeurd? Vader Amy Chappuis biedt zijn zoon ten doop aan. De onbekende peetvader geeft ‘Claude’ op als naam van het kind. De predikant, die eveneens onbekend is gebleven, doopt het kind zonder waarschuwing terstond met de naam ‘Abraham’. De vader grist het kind weg en zegt dat geen echte doop heeft plaatsgevonden en dat hij zijn zoon zal laten wachten tot hij vijftien jaar is en zijn eigen naam kan dragen. In de gemeente ontstaat grote commotie vanwege deze daad van de predikant.

Tevergeefs
Op 30 augustus verzoekt Calvijn de Raad tevergeefs om regels te stellen. Enkele maanden later, op 15 november, herhaalt hij het verzoek en deze keer krijgt hij de opdracht een lijst op te stellen van namen die in de ogen van de predikanten onacceptabel zijn. Een week later neemt de Raad het voorstel over en zet het om in een besluit dat in alle wijken van de stad bekend moet worden gemaakt. De namen die niet langer aanvaardbaar zijn, zijn in verschillende rubrieken ingedeeld. Het betreft allereerst namen van heiligen. Deze namen herinneren aan de afgoderij, waarvan het God door Zijn genade juist behaagd heeft dit land te bevrijden. Te denken valt aan namen als Claude, Suaire (Zweetdoek) of Mama. Ook de namen van de zogenaamde drie koningen, Gaspard, Melchior en Balthasar vallen hieronder. Vervolgens de namen van ambten of geheiligde voorwerpen: Baptiste (Doper), Evangeliste, Croix (Kruis), Sepulchre (Graf). Calvijn acht het ook ongepast wanneer een kind genoemd zou worden naar de (feest)dag, waarop het geboren is: Noel (Kerst), Typhaine (Epiphanie), Pentecoste (Pinksteren), Toussaincte (Allerheiligen) of Dimanche (Zondag). Een naam mag geen titel van de Heere zijn, zoals Sauveur (Redder) of Emmanuel. Ten slotte worden namen afgekeurd die vervormd zijn, zoals Tyvan of Tevette in plaats van Estienne (Stéfanus).

Dagelijks leven
Wat betekent dit besluit in de praktijk van het dagelijks leven? De wijdverbreide voornaam Claude mag voortaan niet meer aan een kind gegeven worden. De schrijn van St. Claude bevond zich dichtbij Genève en de predikanten vermoedden waarschijnlijk een latente cultus vanwege de populariteit van deze naam. Velen voelen zich vernederd, wanneer in het openbaar gezegd wordt dat de namen die zij aan hun kinderen wensen te geven, onaanvaardbaar zijn in de ogen van de predikanten. Je naam overdragen op een kind vormde immers een wezenlijk aspect van het peetouderschap. De band van de naam laat zich niet zomaar door iets anders vervangen. Vanaf de zomer van 1548 tekenen ook prominente inwoners van de stad verzet aan tegen de visie van de predikanten. In het najaar van 1550 neemt de weerstand ernstiger vormen aan. Jean Bandière wordt vermaand, omdat hij weigert de preken bij te wonen. Balthazar Sept en Jean Cugniet verlaten de kerk tijdens een doopplechtigheid en moeten daarom voor het Consistoire verschijnen. Gaspard Favre weigert nog langer kinderen ten doop te houden, aangezien hij zijn eigen naam niet aan een kind mag geven. In februari 1552 verschijnen Sept en Favre samen voor de Raad en doen hun beklag dat de kerk hun namen afkeurt, wanneer hun buren hun de eer bewijzen om peetouders te zijn. Het verzoek om peetouder te zijn impliceert dat zij hun eigen naam aan de dopeling mogen geven. Hier is niet zozeer sprake van bijgeloof, als wel van een aantasting in het eergevoel. De Raad zoekt naar een compromis en probeert de predikanten op te leggen dat zij gebruikelijke namen in Genève zoals die van de ‘drie koningen’ niet mogen weigeren, terwijl zij opvallend genoeg de naam Claude niet vermelden. De zaak is hiermee nog niet uit de wereld, want in november 1552 verschijnen Sept en Calvijn beiden voor de Raad. Sept is kwaad omdat Calvijn geweigerd heeft een kind met zijn naam te dopen en Calvijn voert aan dat hij niet in strijd met zijn ambt kan handelen. Enige dagen tevoren had de Raad namelijk bepaald dat de namen die veelvuldig in Genève gebruikt werden, aanvaard moesten worden.

Politieke tegenstanders
Pas na 1555, het jaar waarin Calvijns politieke tegenstanders – de zogenaamde Perrinnisten – definitief zijn uitgeschakeld, verdwijnen deze namen geleidelijk uit de doopboeken. Het komt echter nog met een zekere regelmaat voor dat mensen blijven proberen de naam Claude aan kinderen te geven. In de heruitgave van de Ordonnances Ecclesiastiques wordt in 1561 sober aandacht geschonken aan de kwestie van de namen: ‘Nu zijn er hier te lande bepaalde namen die onlosmakelijk verbonden zijn met afgoderij of tovenarij, zoals Claude of de namen van de zogenaamde ‘drie koningen’. Ook werden aanduidingen van ambten als namen gebruikt, zoals ‘Johannes de Doper’ of ‘Engel’, en zelfs werd het woord ‘Zweetdoek’ als naam aan mensen gegeven, hetgeen een al te grote dwaasheid is.’ ‘Om het heilig sacrament van de doop te vrijwaren van zulke verontreinigingen, hebben wij reeds maatregelen genomen om dergelijk misbruik af te schaffen.’ Pas in 1638 besluit de Compagnie des Pasteurs de voorschriften met betrekking tot de namen op te heffen, omdat er geen sprake meer is van bijgeloof. De doopboeken tonen aan dat bijbelse namen de overhand hebben gekregen.

Tiranniek gedrag of reformatorisch streven?
Als mondige mensen van de 21e eeuw kunnen we ons alleen maar verbazen over de inmenging van zestiende-eeuwse predikanten in het privéleven van gemeenteleden in Genève. Om iets te begrijpen van de motieven van Calvijn en zijn collega’s is het nodig dat we onze eigen bril afzetten. De bemoeienis van predikanten met de namen van dopelingen komen we niet exclusief bij de Geneefse predikanten tegen. Het is ook niet bedoeld als inmenging zondermeer, maar komt voort uit zorg voor de gemeente om het wonder te blijven beleven, ‘dat het God behaagd heeft ons uit een dergelijke afgrond (nl. van het pausdom, W.M.) op te trekken.’ Of Calvijn en zijn collega’s zich voldoende gerealiseerd hebben wat het betekende dat zij de continuïteit door de generaties heen doorbroken hebben met hun poging om vaak gebruikte namen uit te bannen – dat blijft een open vraag.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 2009

Protestants Nederland | 48 Pagina's

De reformatie van de doopnamen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 2009

Protestants Nederland | 48 Pagina's