Een orthodox-protestantse volksbeweging
Christelijke Vaderlanders: Godsdienst, burgerschap en de Nederlandse natie (1)
De invloed van godsdienst op de maatschappelijke en politieke ontwikkeling van Nederland in de negentiende eeuw is veel groter dan veel historici lang hebben gedacht. Onder meer orthodoxe protestanten hebben vanuit hun voorstelling van Nederland als een protestantse natie hun stempel gedrukt op de manier, waarop burgers betrokken raakten bij de wereld om hen heen. In een serie van drie artikelen neem ik u mee langs orthodox-protestantse beelden van het protestantse vaderland en de manier waarop deze beelden hebben doorgewerkt in sociaal werk, evangelisatie, zending, kerk en politiek.
Met ‘de’ orthodoxe protestanten over wie het in deze artikelen gaat, is iets bijzonders aan de hand. Het is namelijk lastig aan te wijzen wie dat waren. In de twintigste eeuw zijn we vooral bekend geraakt met het onderscheid tussen ‘hervormden’ en ‘gereformeerden’ in al hun schakeringen. Maar in de negentiende eeuw bestond dit onderscheid nog niet of nauwelijks. Gereformeerden en hervormden waren het product van een brede orthodox-protestantse beweging uit de negentiende eeuw, die zich vanaf ongeveer het midden van de eeuw ontwikkelde. Rond die tijd was hoogstens een kleine aanwijsbare groep van de bevolking actief orthodox-protestants (rond 2 procent van de bevolking): bevindelijke, wereldmijdende gelovigen, die spottend ‘fijnen’, ‘dompers’ of ‘dwepers’ werden genoemd, protestanten die zich in 1834 van de Nederlandse Hervormde Kerk hadden afgescheiden en – daarnaast - aanhangers van de opwekkingsbeweging het Réveil. Het beeld rond 1900 staat hier diametraal tegenover. Naast de erfgenamen van de Afscheiding in de Christelijke Gereformeerde Kerken, was de orthodoxie in de Nederlandse Hervormde Kerk gegroeid en waren er daarnaast de gereformeerden bijgekomen. Een rijk geschakeerd geheel, waartoe rond de eeuwwisseling bijna de helft van de Nederlandse bevolking (40-46 procent) kan worden gerekend. ‘De’ orthodoxe protestanten over wie het hier gaat, vormden kortom een categorie die zich in vijftig jaar van de negentiende eeuw heeft ontwikkeld.
Réveil
Een cruciale rol in deze ontwikkeling speelde een opwekkingsbeweging die bekend is komen te staan als het Réveil, dat ook letterlijk opwekking betekent. Het Réveil was deel van een internationale trend die in de Verenigde Staten en Engeland was ingezet, vervolgens was overgewaaid naar Europa en zich daar vanuit Zwitserland verder verspreidde. In 1820 inspireerden de ideeën in Nederland een groeiend aantal mensen, vooral in de steden. In plaatsen als Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Nijmegen en Leiden vormden gelijkgestemden ‘kringen’ en in Friesland ontwikkelde zich een eigen versie van het Réveil. Wat de mannen en vrouwen van de opwekkingsbeweging met elkaar verbond was hun verlangen naar een herleving van de oude gereformeerde kerk en een sterke persoonlijke beleving van het geloof. Réveilaanhangers droegen hun geloof bovendien actief uit en zetten zich in voor hulpbehoevenden. In Den Haag richtten Elisabeth (Betsy) Groen van Prinsterer – van der Hoop (1807-1879) en Caroline de Clercq – Boissevain (1799- 1879) in 1831 een naaischool voor meisjes op. Het schooltje bood een opleiding tot linnennaaister en was tegelijkertijd een middel om de meisjes bekend te maken met de Bijbel. In Amsterdam organiseerden een drietal notabelen op zondagen bijbellezingen voor de jeugd en namen een evangelist in dienst om het evangelie onder zoveel mogelijk mensen uit de lagere standen te verspreiden. In Utrecht stichtten Réveilaanhangers het Diaconessenhuis en in weer andere plaatsen werd een christelijke school opgericht .
Christelijke Vrienden
Zo combineerden in verschillende plaatsen in Nederland orthodoxe protestanten hun geloof met maatschappelijk werk. Op zich was het niet nieuw dat gegoede burgers en leden uit de middenstanden (onderwijzers, kantoorbediendes, ambachtslieden en dergelijken) zich bekommerden om hun minder bedeelde medemens. Dat hoorde bij de toen heersende ideeën over burgerschap. Maar wel nieuw was de nadruk die Réveilaanhangers legden op het geloof en evangelisatie. Zij presenteerden zich niet zozeer als goede burgers in de natie, maar expliciet als (orthodoxe) gelovigen. Van samenwerking was in de eerste jaren echter niet veel sprake. Daarom riep predikant Ottho Gerhard Heldring uit Hemmen op de Betuwe in 1845 alle Réveilaanhangers op de handen ineen te slaan. Vanaf die tijd kwamen zij twee keer per jaar bijeen om ideeën uit te wisselen, elkaar te steunen en nieuwe initiatieven te ontplooien. De Vrienden ondersteunden bestaande lokale initiatieven als de Vereeniging voor Christelijk Armbezoek in Haarlem, christelijke scholen, de kweekschool voor christelijke onderwijzers in Nijmegen, de Haveloozenscholen in Utrecht en Amsterdam, hulpgenootschappen voor de zending, de stadsevangelisatie in Den Haag, evangelisatie op Java, buitenlandse zendingsgenootschappen en protestantse gemeenten in het buitenland. Daarnaast boden ze gezamenlijk hulp aan de polderwerkers in de Haarlemmermeer en stichtten ze er een school, ze gaven de aanzet tot de oprichting van een jongelingsvereniging in Amsterdam, tot de oprichting van een landelijk genootschap voor christelijke onderwijzers, ze richtten in 1853 hun eigen anti-slavernijvereniging op en deden pogingen om een uitgebreide binnenlandse evangelisatie op te zetten. Tussen de bijeenkomsten door hielden de Christelijke Vrienden elkaar van dit alles op de hoogte via een eigen tijdschrift dat De Vereeniging: Christelijke Stemmen werd genoemd. Op deze manier zetten ze in relatief korte tijd een uitgebreid gemeenschappelijk netwerk op, waardoor hun lokale activiteiten een wijdere uistraling kregen. Doordat ze zich hechter organiseerden ontstond bovendien een duidelijk onderscheid met nietorthodoxe protestanten in Nederland. Dit werd steeds scherper naarmate in meer plaatsen in Nederland groepen orthodoxe protestanten zich verenigden.
Evangelisatieverenigingen
In de jaren vijftig ontstonden door heel Nederland evangelisatieverenigingen, die evangelisten het land instuurden om mensen te bekeren tot de orthodoxe versie van het protestantse geloof, dan wel om bestaande orthodoxe protestanten te verenigen. Eén van de redenen daarvoor was de situatie in de Nederlandse Hervormde Kerk. Naar de smaak van aanhangers van het Réveil en andere orthodoxe lidmaten was de kerk veel te gematigd. De geloofscultuur in de kerk werd in die periode bepaald door een theologische stroming die wel de Groninger richting wordt genoemd - naar de stad waar ze ontwikkeld werd. Volgens de Groningse hoogleraar Petrus Hofstede de Groot hoefden predikanten zich niet aan de belijdenisgeschriften van de kerk te houden, zolang ze zich maar aan de Bijbel zelf hielden. Voor orthodoxe protestanten was dit vloeken in de kerk. Zij verlangden juist naleving van de belijdenisgeschriften zoals die waren vastgelegd in de drie ‘Formulieren van Eenigheid’: de Nederlandse geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse catechismus (1563) en de Dordtse Leerregels (1618-1619). Maar hun protesten tegen de Groningse theologie haalden weinig uit. Daarom gingen orthodoxe protestanten hun eigen prediking regelen. In verschillende plaatsen in Noorden Zuid-Holland richtten ze verenigingen van Vrienden der Waarheid op, die in 1863 samen een landelijke vereniging vormden. Daarnaast bestond vanuit het Réveil de Nederlandsche Evangelisch-Protestantsche Vereeniging (verder als NEPV), werd in 1863 de Bond van Vereenigingen ter Verbreiding der Waarheid opgericht en volgde in 1864 de Confessionele Vereeniging van Leeraars en leden der Nederlandsche Hervormde Kerk.
Vorming van orthodox-protestantse kernen
Deze grootste orthodoxe evangelisatieverenigingen zonden evangelisten uit naar vrijwel alle delen van Nederland (op het grotendeels rooms-katholieke Limburg en Brabant na). De meeste evangelisten waren voortdurend onderweg. Evangelist Nicolaas Bakker van de Vrienden der Waarheid bezocht in zijn eerste aanstellingsjaar 44 plaatsen. In 1868 bezocht hij het dorp Nieuw-Hellevoet en stuitte hier op een vriend van vroeger, die hem hartelijk verwelkomde en ervoor zorgde dat in Nieuw- Hellevoet een afdeling van de Vrienden der Waarheid tot stand kwam. De afdeling huurde een voormalige biljartzaal, doopte dit ooit wereldlijke gebouw om tot verenigingslokaal en organiseerde er haar godsdienstige bijeenkomsten én een zondagsschool voor vijftig tot zestig kinderen. Zoals het in Nieuw-Hellevoet ging, ging het in Hellevoetsluis, Rockanje, Lexmond, Rijnsburg, Noordwijk, ’s-Gravenzande, Wormerveer, Zevenbergen, Leerbroek, Benschop, Monnickendam en tientallen andere plaatsen in Nederland. Na bezoeken van evangelisten meldden zich nieuwe leden aan en kon een plaatselijke afdeling worden gevormd. Hoe druk een evangelist het kon hebben, illustreren de verslagen van J. van ’t Land. Deze was in 1869 door de Confessionele Vereeniging aangesteld in Benschop. In het begin hield hij iedere eerste donderdagavond van de maand bidstonden in zijn eigen huis, trouw bezocht door leden van de lokale boerenbevolking. Op de andere donderdagavonden verzorgde hij bijbellezingen. In 1870 opende de afdeling Benschop een evangelisatielokaal, waar Van ’t Land vier keer per week catechisatie ging geven. Op zondagmorgen en -middag preekte hij, tussen die bedrijven door leidde hij de zondagsschool. Op zaterdagavond zat hij de bijeenkomsten van de jongelingsvereniging voor, die hij zelf had opgericht. In januari 1870 schreef Van ‘t Land aan het hoofdbestuur dat hij ook een ‘jongedochtersvereeniging’ wilde opzetten, die zijn vrouw dan zou gaan leiden, maar er was geen avond in de week meer vrij. De dagen besteedde hij aan huis- en ziekenbezoek. Ook onderhield hij contacten met orthodoxe protestanten in omliggende dorpen, zoals in IJsselstein, waar de gelovigen in een hoepelmakerij bijeenkwamen en hij voorging in bijeenkomsten.
Dit alles komt dicht bij een soort standaardpakket dat evangelisten uitpakten, wanneer ze in een evangelisatiepost aan de slag gingen: godsdienstige bijeenkomsten op zondag, zondagsschool, bijbellezingen, catechisatie, huis- en ziekenbezoek, de oprichting van een jongelingsvereniging. Op sommige plaatsen richtte de afdeling of de evangelist ook nog een breischool op, een christelijke leesbibliotheek en een meisjes- of vrouwenvereniging. Op deze manier ontstond tientallen orthodox-protestantse kernen met hun eigen verenigingsleven. Voor Van ’t Land werd het drukke bestaan als evangelist uiteindelijk te zwaar. Zijn gezondheid liet te wensen over en hij schreef regelmatig aan het hoofdbestuur dat hij erg moe was. In 1875 werd hij overgeplaatst naar Bergen op Zoom, maar hij was inmiddels zo zwak en ziek dat hij daar een jaar later op 33-jarige leeftijd overleed.
Nieuwe mentaliteit
De evangelisatie die in de jaren zestig werd ingezet, droeg samen met alle liefdadigheidsactiviteiten vanuit het Réveil bij aan een nieuwe mentaliteit onder orthodoxe protestanten. Tot die tijd identificeerden de meeste mensen zich in de negentiende eeuw nog vooral met de plaats of streek waar ze woonden. Het concept ‘Nederland’ was nogal abstract. Je was vooral Rotterdammer, Fries, of zand-Drent bijvoorbeeld. Daarnaast was de negentiende-eeuwse maatschappij een standenmaatschappij. Mensen ontleenden hun identiteit aan hun plek in de samenleving. De ‘hogere’ standen werden bevolkt door aristocraten, rijke kooplui en herenboeren. Ook de dokter, advocaat en dominee hadden een hoge status. Onderwijzers en kantoorbediendes behoorden door hun scholing tot de hogere middenstanden en de smid, timmerman of hoedenmaker tot de lagere. De laatsten werden ook wel de derde stand genoemd en de allerarmsten vormden de vierde en laagste stand. Orthodoxe protestanten voegden hier nu iets aan toe, namelijk de identificatie met hun orthodoxe geloof. Dat had grote gevolgen. Op lokaal niveau verenigden orthodoxe protestanten zich als een aparte groep. Ze eisten letterlijk een eigen plaats in de samenleving op doordat ze hun eigen verenigingen oprichtten. Ze werden zo ook als een aparte groep zichtbaar: zondag op weg naar het evangelisatielokaal, ’s avonds bij de bijeenkomsten van de jongelingsvereniging, de vrouwenvereniging of bij catechisatie. Dit riep vaak (heftige) reacties op inen vanuit het dorp en de nabije omgeving. Hierdoor viel de groep soms weer uiteen, maar het kon ook de onderlinge verbondenheid versterken.
Juist doordat orthodoxe protestanten zich met hun geloof identificeerden ontstond ook het besef, dat er meer mensen waren zoals zij. Vanuit het Réveil waren al allerlei landelijke contacten ontstaan en ook de evangelisatie droeg bij aan de ontwikkeling van een landelijk netwerk van orthodoxe protestanten. Hierdoor groeide de verbondenheid met geestverwanten in heel Nederland. De situatie in de Nederlandse Hervormde Kerk, hun gezamenlijke protest tegen de invloed van gematigde protestanten, droeg nog eens bij aan de gedachte dat orthodoxe protestanten op nationaal niveau met elkaar verbonden waren.
Zendingsfeesten
Een symbool van deze groeiende verbondenheid zijn de nationale zendingsfeesten, die vanaf 1863 (tot de Tweede Wereldoorlog) jaarlijks in de zomer werden georganiseerd. Het waren in feite de eerste moderne zomerfestivals zoals we die nu ook nog kennen. Bij een zendingsfeest kwamen gemiddeld tussen de 6.000 en de 15.000 orthodoxe protestanten uit heel Nederland naar het landgoed van een rijke aristocraat of patriciër. Daar hielden bekende predikanten spreekbeurten en kon het publiek naar hartenlust zingen en bidden. Het woord ‘zending’ werd op een zendingsfeest breed opgevat: de zending was de ‘alles veroverende en scheppende kracht van het Christendom’. Op de feesten kwam daarom alles aan bod wat voor orthodoxe protestanten belangrijk was: vaderlandse geschiedenis, evangelisatie, kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. Zendingsfeesten benadrukten de orthodoxe identiteit van de feestgangers en stimuleerden onderlinge verbondenheid.
Beelden van het vaderland
In de negentiende-eeuwse voorstelling kon het orthodoxe geloof niet los worden gezien van hoe het in de loop der eeuwen was gevormd. Op de feesten werd dus steeds teruggegrepen naar de (bijbelse) geschiedenis. In de jaren zestig en zeventig werd het publiek jaar in jaar uit vergeleken met het volk Israël uit het Oude Testament. Aan dit soort vergelijkingen kon een gevoel van trots of macht worden ontleend. Het oude Israël stond bovendien model voor de ideale natie. Israël was één volk, die leefde naar de geboden van haar God en die kon gaan wonen in het beloofde land: het mythische Kanaän, waar alles goed was. Navolging van het model- Israël hield dus een belofte in voor de toekomst. Daarnaast verwezen sprekers regelmatig naar de geschiedenis van Nederland. Naar de tijd van Willibrord en Bonifatius, de Opstand tegen de Spanjaarden natuurlijk of de bevrijding van de Fransen in 1813. Door het verleden als een gedeelde ervaring te presenteren kon een gemeenschapsgevoel ontstaan onder de huidige bevolking van Nederland (‘het vaderland’ of ‘de natie’). Predikant L.J. van Rhijn (1812-1887) stelde in 1869 dat sommigen zichzelf (nog) niet rekenden tot ‘het Nederlandsche volk’. ‘Liefde hiervoor moet dus ook op zendingsfeesten komen. Het is Gods ordonnantie, dat hij de menschen onderling ten nauwest aan elkander heeft verbonden, allernauwst de mensen van een land, ééne taal, ééne gemeenschappelijke afkomst en geschiedenis.’ Maar wat het karakter van dat Nederland precies was, bleef op de zendingsfeesten vaag. Verhalen over de middeleeuwen leken te wijzen op een algemeen christelijk karakter van de Nederlandse bevolking. De natie omvatte dan alle inwoners binnen de territoriale grenzen. Verwijzingen naar de Reformatie specificeerden dit christelijke karakter van de natie in uitgesproken protestantse zin. En de referenties aan het oudtestamentische Israël suggereerden vervolgens dat de protestantse orthodoxie de kern van die protestantse natie was. Dat werd door diverse redenaars ook letterlijk zo uitgesproken. Een eenduidige voorstelling van de natie viel uit de toespraken dus niet op te maken. Dat hoefde ook niet. Het ging om de liefde voor het vaderland. In de heersende opvattingen was dat een cruciaal onderdeel van goed burgerschap. Door de orthodoxie te presenteren als vaderlandslievend kon zij integreren in de Nederlandse samenleving.
Orthodox-protestantse volksbeweging
Op de zendingsfeesten werd in feite een brede beweging zichtbaar van orthodoxe protestanten. Het was een religieuze beweging, maar vanuit de onderlinge verbondenheid werden ook gedeelde belangen duidelijk. Orthodoxe protestanten ontwikkelden hun eigen burgerschapsideaal. Een goede burger in hun ogen was orthodoxprotestants, zette zich in voor christelijke liefdadigheid, evangelisatie en voor opvoeding van de jeugd in de vorm zondagsscholen en jongelingsverenigingen. Sterke drank en socialisme waren uit den boze. Bij dit alles was de plaats van het orthodoxe geloof op de lagere school voor orthodoxe protestanten van cruciaal belang. Daarover in het volgende artikel meer.
Gebaseerd op: Annemarie Houkes, Christelijke Vaderlanders. Godsdienst, burgerschap en de Nederlandse natie (1850 1900), Wereldbibliotheek 2009, 352 blz.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 2010
Protestants Nederland | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 2010
Protestants Nederland | 24 Pagina's