Vagevuur is belangrijke doctrine van Rome
Belijdenissen uit zestiende eeuw onderstrepen geding met Rome (4)1
Het vagevuur was een belangrijke doctrine in de kerk van Rome in de zestiende eeuw. De Tweede Helvetische Geloofsbelijdenis ziet dit punt in strijd met het credo van “Ik geloof de vergeving der zonden en het eeuwige leven”, alsook met de volkomen reiniging door Christus (V 590). De Bijbel zegt niets van een vagevuur en hoe minder God daarover heeft bekendgemaakt, des te minder pogingen moeten we doen om er meer van te weten, aldus Zwingli (D1 7).
Zwingli zegt dat een louterend vuur een belediging is van het volkomen verzoeningswerk van Christus. Als het nodig is dat er straffen zijn om onze schuld uit te wissen, dan is Christus tevergeefs gestorven en heeft genade haar betekenis verloren. De Franse Geloofsbelijdenis rubriceert het vagevuur onder de menselijke uitvindingen, die een juk op de gewetens leggen, evenals bedevaarten, de private biecht, de aflaten en kloostergeloften (V 380, 381). Terstond na de dood komt de mens in de hemel of in de hel (D2 508, vgl. 88, 225, 599) Voor wie denkt dat het vagevuur slechts een middeleeuws verzinsel was, heeft het mis. We lezen in de huidige Catechismus van de RKK: “Zij die sterven in de genade en de vriendschap van God, maar nog niet volkomen gelouterd zijn, ondergaan, hoewel ze al van hun eeuwig heil verzekerd zijn, na hun dood een loutering ten einde de noodzakelijke heiligheid te verwerven om in de vreugde van de hemel te kunnen binnengaan”. 2 De kerk beroept zich onder meer op de tekst uit Matth. 2:32, waar ook gesproken wordt over de vergeving van zonden in ‘de komende wereld’. Rome vindt deze leer ook gesteund in de gebedspraktijk voor de overledenen. “Vanaf de eerste tijden heeft de kerk de nagedachtenis van de overledenen geëerd door voor hen voorbeden te verrichten en vooral door voor hen het offer van de eucharistie op te dragen, opdat zij na gelouterd te zijn kunnen komen tot de gelukzalige aanschouwing van God. De kerk beveelt ook aalmoezen, aflaten en werken van boetvaardigheid aan ten gunste van de overledenen” (CKK 246).
Geloof
Zoals de Roomse kerk verbasterd werd door hiërarchie en menselijke tradities, zo werd het geloof vermengd met goede werken. De kern van de Reformatie is het sola fide. De mens wordt door het geloof alléén gerechtvaardigd. Daarin ligt ook de vastheid en de zekerheid van de verlossing. Typerend voor Rome is het feit dat de mens nooit zeker kan zijn van zijn geloof, tenzij door een bijzondere openbaring, aldus de befaamde woorden van Trente. Beza keert zich tegen het feit dat het “verwaand” of “arrogant” is om zeker te zijn van het geloof. Integendeel het geloof is het enige middel om zich te ontdoen van alle eigenwaan en God alle eer te geven. “Want alleen het geloof zal ons leren van onszelf af te zien. Het dwingt ons ook tot een helder besef dat er in ons alleen maar redenen te vinden zijn om ons volledig te veroordelen” (V 159). “En dat de gelovigen zekerheid hebben van hun heil, noemen zij arrogant. Zelf willen ze echter het heil afhankelijk maken van de mensen, zowel van hun eigen verdiensten als van die van de heiligen” (V 282).
Later zal deze zekerheid opnieuw een punt worden in de Dordtse Leerregels. Deze bekritiseren de stelling dat de mens nooit zeker kan zijn van de “toekomstige volharding” zonder een bijzondere openbaring. Door deze leer wordt de vaste troost van de gelovigen in dit leven weggenomen en “de twijfels van de pausgezinden” weer in de kerk ingevoerd. “De Heilige Schrift leidt immers voortdurend deze zekerheid niet af uit een bijzondere en buitengewone openbaring, maar uit de kenmerken van de kinderen van God, en uit de onwankelbare beloften van God” (P 222, 223). Voor de huidige kerk van Rome is het geloof nog steeds het ‘ingewikkelde’ geloof, dat wil zeggen het geloof vervat in de (leer van de) kerk. “Het geloof is de goddelijke deugd waardoor we in God geloven en in alles wat Hij ons gezegd en geopenbaard heeft, en dat de heilige Kerk voorhoudt te geloven, omdat Hij de waarheid zelf is” (CKK 422).
Vrije wil
De Rooms-Katholieke Kerk heeft over het algemeen een optimistische visie op de menselijke wil. De Reformatoren hebben zich willen aansluiten bij de augustiniaanse visie op de vrije wil en de absoluutheid van de genade. De natuurlijke aanleg van de mens op God is een belangrijke overtuiging bij de huidige RKK. De CKK begint met de passage: “God die oneindig volmaakt en gelukkig in zichzelf is, heeft, uit zuivere goedheid, in vrijheid de mens geschapen, om hem te laten delen in zijn eigen gelukzalig leven” (CKK 15). De CKK stelt dat de mens, in wie het verlangen naar God is ingegrift, bekwaam is door God aangesproken te worden. Door de vrije wil beschikt iedereen over zichzelf. “De vrijheid is in de mens een kracht om te groeien en te rijpen in waarheid en goedheid. De vrijheid bereikt haar volmaaktheid wanneer ze gericht is op God, onze zaligheid.” “Zolang de vrijheid niet definitief gevestigd is in haar uiteindelijk goed dat God is, impliceert zij de keuzemogelijkheid tussen goed en kwaad, dus de mogelijkheid om te groeien in volmaaktheid of te bezwijken en te zondigen. (…) Hoe meer men het goede doet, des te meer wordt men vrij” (CKK 407). Opvallend is hierin de optimistische visie van Rome op de mens. De zonde wordt eerder als een verzwakking dan als een totale verdorvenheid van de menselijke natuur aangeduid. In de CKK lezen we dat de erfzonde geleid heeft tot een “gewonde, tot het kwaad geneigde natuur”. De menselijke natuur is in haar krachten verzwakt en onderworpen aan de onwetendheid, het lijden, de dood en de geneigdheid tot zonde. De mens blijft ondanks de zonde ten diepste vrij en deze vrijheid concurreert niet met de genade, aldus de Catechismus. “De genade van Christus concurreert niet met onze vrijheid, wanneer deze overeenstemt met de zin voor het ware en goede dat God in het hart van de mens gelegd heeft. Integendeel, de christelijke ervaring getuigt ervan, met name in het gebed: hoe meer wij de impulsen van de genade volgen, des te meer groeien onze innerlijke vrijheid en onze standvastigheid, zowel in de beproevingen als tegenover de druk en de dwang van de omringende wereld. Door het werk van de genade voedt de heilige Geest ons op tot geestelijke vrijheid, om ons tot vrije medewerkers te maken van zijn werk in de kerk en in de wereld” (CKK 409). In de Catechismus wordt dit synergisme subtiel verwoord. Aan de ene kant wordt duidelijk gesteld dat de rechtvaardiging van de mens voortkomt uit Gods genade. De genade is een gunst, een belangeloze hulp, die God biedt om Zijn oproep te beantwoorden: kinderen van God te worden en deel te hebben aan het eeuwige leven. De roeping tot het eeuwige leven is bovennatuurlijk. Aan de andere kant vraagt “het vrije initiatief van God” om “een vrij antwoord van de mens”. Slechts in vrijheid kan de ziel komen tot de gemeenschap van de liefde (CKK 457). De Catechismus legt de nadruk op de voorbereidende werkzaamheden die in de mens plaatsvinden om de genade te ontvangen. “Deze voorbereiding is nodig om onze medewerking aan de rechtvaardiging door het geloof en aan de heiliging door de liefde, op te wekken en te steunen” (CKK 456). Deze leer werkt ook door naar de verdiensten. Tegenover God is er van de kant van de mens geen verdienste, in de zin van een strikt recht (op genade). Maar: “Er kan in het christelijk leven sprake zijn van een menselijke verdienste bij God, omdat God uit eigen wil de mens heeft willen betrekken bij het werk van zijn genade (cursief van de Catechismus, vdZ.). Het Vaderlijk handelen van God komt steeds op de eerste plaats, omdat Hij de aanzet geeft; het vrije handelen van de mens komt op de tweede plaats, omdat hij zijn medewerking verleent (CKK 458). Aangezien het initiatief in de orde van de genade bij God rust, kan niemand de eerste genade verdienen, maar bewogen door de Heilige Geest en de liefde “kunnen wij daarna – voor onszelf en voor anderen – de genaden verdienen die nuttig zijn voor onze heiliging, voor de groei van de genade en de liefde, alsook voor het verkrijgen van het eeuwig leven” (CKK 459).
Reformatie is op tal van punten een bevrijding
De Reformatie is op veel punten een bevrijding geweest, zo bewijst een rondgang door de verschillende belijdenisgeschriften uit de zestiende eeuw. De hervorming van de kerk was noodzakelijk in het tijdsgewricht van de zestiende eeuw. De Franse Geloofsbelijdenis stelt dat de hele christelijke godsdienst verbasterd was, dat “het pausdom zulk een mengsel van bijgeloof, bedriegerijen, misleidingen en voorspiegelingen van Satan is, dat de verwarring in Babel nog nooit zo groot is geweest! ”(V 389). De kern van de Reformatie is dat het Evangelie weer bereikbaar werd voor de gewone man, die destijds als ‘leek’ onmondig stond tegenover de clericale hiërarchie. De confessies uit de zestiende eeuw hekelen de roomse stelling dat het gewone volk de Bijbel niet mocht lezen (V 141, 187, 271, 282). Beza kritiseert de duisternis in de kerk met haar mysteries die in een onbekende taal plaatsvonden. “Ze zijn nergens banger voor dan voor het enkele feit dat het Woord van God vertaald wordt in de gewone taal van de verschillende volken en dat zo iedereen er kennis van kan hebben” (V 271). Het element van kennis is daarbij belangrijk geweest. Vandaar de reformatorische kritiek op de confirmatie (het vormsel), dat de christelijke inwijding in de doop voltooit. Beza wijst op het nieuwe element van de catechese die in de Reformatie tot stand is gekomen. “Deze ezels (!) daarentegen, die geschikter zijn om een ploeg te trekken dan om de kerk te leiden, hebben nog nooit van catechese gehoord” (V 292). In het kader van het geloofsonderwijs zijn ook de belijdenisgeschriften tot stand gekomen. Ze zijn niet zomaar leerstellige uiteenzettingen, maar geloofsdocumenten, ten behoeve van de kerk en haar leden. Wie de 16-de-eeuwse confessies bestudeert, wordt getroffen door de krachtige belijdenis van het verzoeningswerk van Jezus Christus door het geloof alleen. Wie deze geschriften vergelijkt met huidige geloofsdocumenten van de RKK, ondervindt dat het geding met Rome nog steeds dezelfde punten betreft. Dat onderstreept de conclusie dat de getuigenissen van de zestiende eeuw in wezen nog actueel zijn in het geding met Rome.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010
Protestants Nederland | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010
Protestants Nederland | 24 Pagina's